• No results found

Ouders en opvoedingsondersteuning. Een verkenning van commerciële literatuur

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Ouders en opvoedingsondersteuning. Een verkenning van commerciële literatuur"

Copied!
178
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van licentiaat in de Pedagogische Wetenschappen, optie onderwijspedagogiek

Ouders en opvoedingsondersteuning:

een verkenning van commerciële literatuur

- Een kwalitatieve situatieschets -

Sofie Jacobs

Promotor: Dr. Bruno Vanobbergen Academiejaar 2007 – 2008

(2)

VOORWOORD

Voor u ligt mijn scriptie, het sluitstuk waarmee ik mijn studie afrond. Dit werkstuk was nooit kunnen worden tot wat het nu is zonder de hulp van enkele personen die me elk op hun eigen unieke manier gesteund en geholpen hebben. Eerst en vooral zette dr. Bruno Vanobbergen me met zijn aanwijzingen op het juiste spoor. Hij maakte me wegwijs in het onderzoeksproces en gaf me de nodige raad bij onduidelijkheden.

Daarnaast ben ik een aantal organisaties bijzonder dankbaar voor hun hulp bij het verspreiden van de vragenlijsten, namelijk de Gezinsbond, KAV Wuustwezel, lagere school Klim Op en scouts Gooreind. Hierbij wil ik ook de ouders bedanken die bereid waren mee te werken, ze vormden immers een onmisbare schakel voor dit onderzoek. Ik bewonder hun openhartigheid omtrent de soms delicate onderwerpen en de gastvrijheid waarmee ik ontvangen werd.

Tenslotte wil ik mijn familie en vrienden bedanken, ze hebben me altijd door dik en dun gesteund.

(3)

INHOUDOPGAVE

1. PROBLEEMSTELLING 6

INLEIDING 6

MOTIVATIE 6

PROBLEEMSTELLING 8

2. THEORETISCHE OMKADERING 11

WAT IS OPVOEDINGSONDERSTEUNING? 11

Verschillende definities 12

 Kousemaker en Timmers-Huigens 12

 Hermanns 13

 Bakker et al. 14

 Vandemeulebroecke 15

 Hellinckx et al. 16

Belangrijke instanties inzake opvoedingsondersteuning 17

 Kind en Gezin 17

 Gezinsbond 18

 Vlaams Welzijnsverbond 18

Enkele spanningsvelden 19

 Opvoedingsondersteuning in enge zin versus opvoedingsondersteuning in

ruime zin 19

 Opvoedingsondersteuning versus pedagogische preventie 20

Eigen werkdefinitie 20

LEGITIMERING VAN OPVOEDINGSONDERSTEUNING 21

HEBBEN OUDERS BEHOEFTE AAN OPVOEDINGSONDERSTEUNING? 24

Welke vragen en behoeften hebben ouders? 25

Opvoedingsonzekerheid? 26

OPVOEDINGSONDERSTEUNING VANUIT HET PERSPECTIEF VAN DE OUDERS 29

Visie op opvoeding 29

Effectiviteit van de opvoedingsondersteuning 30

Empowerment 31

COMMERCIËLE OPVOEDINGSLITERATUUR 33

Visie 33

Waarom advies uit boeken of tijdschriften? 34

3. METHODOLOGIE 37

INLEIDING 37

KWALITATIEF ONDERZOEK 37

(4)

ONDERZOEKSOPZET 39

Samenstelling onderzoeksgroep 39

Gegevensverzameling 40

 De vragenlijst 40

 Semi-gestructureerde interviews 41

Verwerking van de gegevens 42

 Vragenlijsten 42

 Interviews 42

METHODOLOGISCHE KWALITEITSCRITERIA 44

Betrouwbaarheid 44

Validiteit 45

Objectiviteit – subjectiviteit 45

ETHISCHE OVERWEGINGEN 47

4. RESULTATEN 48

RESULTATEN VRAGENLIJST 48

Algemene vragen 48

Opvoedingsvragen – en problemen 48

Informatiekanalen 50

 Meest gebruikt infokanaal? 50

 Meest geschikt infokanaal? 51

RESULTATEN SEMI-GESTRUCTUREERDE INTERVIEWS 53

Thema 1: verwachtingen 53

Thema 2: tips en adviezen 55

Thema 3: Inhoud 58

Thema 4: aanleidingen 62

Thema 5: algemeen gevoel 64

Verschillende categorieën? 68

5. AFSLUITENDE DISCUSSIE 70

BEVINDINGEN BIJ ONDERZOEKSVRAGEN 70

BESPREKING RESULTATEN 73

Vragenlijst 73

Semi-gestructureerde interviews 74

BEPERKINGEN ONDERZOEKSWERK 78

AANBEVELINGEN VERDER ONDERZOEK 78

BESLUIT 79

LITERATUURLIJST 81

BIJLAGEN 88

(5)

1.PEDAGOGISCH FRAMEWORK KOUSEMAKER EN TIMMERS-HUIGENS 88

2.BALANSMODEL BAKKER ET AL. 89

3.VRAGENLIJST 90

4.SEMI-GESTRUCTUREERDE INTERVIEWS 93

5.MATRIX BESCHRIJVENDE ANALYSE 94

(6)

1 . Pro bl e e ms tel l i ng

1. PROBLEEMSTELLING

Inleiding

In dit eerste deel wordt de relevantie van deze scriptie beschreven. Ik geef zowel een persoonlijke, een maatschappelijke en een pedagogische motivatie. Vervolgens komen de probleemstelling en de onderzoeksvragen aan bod.

Na de probleemstelling wordt in het tweede deel de theoretische omkadering rond het thema van dit onderzoek gegeven. In die uiteenzetting komen definities, theoretische inzichten, de positionering van het begrip en een eigen werkdefinitie aan bod. Beide onderdelen zijn complementair en met elkaar verbonden. Het belang van de theoretische omkadering blijkt uit het inzicht dat het biedt in de complexiteit van het begrip ‘opvoedingsondersteuning’.

Het derde deel stelt de aanpak van het onderzoek en het onderzoeksinstrument voor.

De resultaten van dat onderzoek worden vervolgens neergeschreven in het vierde deel van deze scriptie.

In het vijfde en laatste deel worden die resultaten aangevuld met kritische bedenkingen en voorstellen voor verder onderzoek.

Het pedagogisch wetenschappelijk tijdschrift ‘Pedagogiek’ fungeert als voorbeeld voor deze scriptie. Conform de richtlijnen van ‘Pedagogiek’ gebruik ik dan ook de APA-normen (vijfde editie) als referentiesysteem.

Motivatie

Enerzijds kies ik vanuit een persoonlijke interesse voor het onderwerp van deze scriptie. Opvoedingsondersteuning is de dag van vandaag immers niet meer weg te denken uit onze samenleving. Overal word je ermee geconfronteerd. Telkens ik een boekenhandel binnenwandel, valt m’n oog op de vele commerciële boeken rond opvoeding. En als ik door een tijdschrift blader, kom ik vaak opvoedings- ondersteunende artikels tegen. Hierbij vraag ik me dan af waarom die boeken en tijdschriften zo’n grote oplagen halen. Helpen zij de ouders dan werkelijk bij de opvoeding? Het schrijven van een scriptie leek me dan ook een uitgelezen moment om dieper op deze vragen in te gaan.

(7)

1 . Pro bl e e ms tel l i ng

Naast mijn persoonlijke interesse, blijkt het onderwerp van deze scriptie tevens pedagogisch en maatschappelijk relevant.

Binnen het werkveld van de opvoedingsondersteuning zijn er namelijk twee belangrijke trends te onderscheiden. Ten eerste gaat men vaak uit van een vermoeden dat er nood is aan een aanbod van opvoedingsondersteuning (Cook, 1989). Opvoedingsondersteuning is vandaag dan ook een zeer populair begrip, dat een uitgebreid gamma aan uitgangspunten, methodieken en initiatieven omvat (Poot, 1992; Nys & Vandemeulebroecke, 2000; Vandemeulebroecke & Nys, 2002).

Niet iedereen is er echter van overtuigd dat dit terecht is. Uit recente onderzoeken blijkt dat alle ouders wel eens onzeker zijn zonder dat er specifieke hulpverlening aan te pas moet komen (Snyers et al., 2001; Vermulst, 2002). Meer informele hulp- verlening, in de vorm van opvoedingsvoorlichting in tijdschriften of boeken kan hier een uitweg bieden.

Een tweede belangrijke trend is de alsmaar groter wordende opkomst van het empowermentdenken. Bij opvoedingsondersteuning moet men in toenemende mate vraaggericht werken en de relatie met de ouders op gelijkwaardig niveau beschouwen (Nys & Vandemeulebroecke, 2002). Empowerment is dan ook het uitgangspunt van dit onderzoek, dat in de eerste plaats peilt naar de bevindingen van ouders zelf.

Naast deze trends zijn er een aantal pedagogische en maatschappelijke argumenten dat opvoedingsondersteuning voor hedendaagse ouders een zinvol initiatief vormt.

Zo kan opvoedingsondersteuning een significante bijdrage leveren aan het voorkomen van gedragsproblemen bij kinderen en jongeren. Verder kan op- voedingsondersteuning een antwoord bieden op de opvoedingsvragen en de behoeften aan steun daarbij van ouders (Colpin & Vandemeulebroecke, 2002).

Het gezin wordt gezien als hét opvoedingsmilieu bij uitstek, waardoor het een belangrijke maatschappelijke en pedagogische betekenis krijgt. Op die manier wordt de opvoedingsverantwoordelijkheid van ouders benadrukt. Deze verantwoor- delijkheid wordt echter nog te vaak aangenomen zonder voldoende rekening te houden met de maatschappelijke en pedagogische ondersteuning waarop ouders beroep moeten kunnen doen (Bouverne-De Bie, 2005).

Volgens Colpin en Vandemeulebroecke (2002) lijkt men het er vandaag toch over eens dat diegenen die verantwoordelijk zijn voor en zich bezighouden met de opvoeding van kinderen recht hebben op een toegankelijk en samenhangend aanbod aan opvoedingsondersteuning dat voor de opvoeders herkenbaar is, goed aansluit bij de vragen die ze hebben en hun eigen mogelijkheden versterkt.

(8)

1 . Pro bl e e ms tel l i ng

Het is overigens niet toevallig dat er de laatste tijd zoveel aandacht is voor opvoedingsondersteuning. Colpin en Vandemeulebroecke (2002) halen immers aan dat we leven in een veranderende maatschappelijke en gezinscontext. Beslissingen in verband met de opvoeding worden vandaag niet langer eenzijdig door de ouders genomen, maar komen vaker tot stand in een proces van wederzijdse onder- handeling.

Momenteel zien we dan ook dat de opvoedingsondersteuning in Vlaanderen meer en meer een prioriteit begint te worden in het welzijnsbeleid (Colpin &

Vandemeulebroecke, 2002). Dit uit zich, bijvoorbeeld, in de uitwerking en implementatie van een concept rond opvoedingsondersteuning door Kind en Gezin (Verhegge, 1999), een toekenning van extra middelen aan Kind en Gezin voor het implementeren van opvoedingsondersteunende activiteiten (Beleidsbrief Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen 2001) en de goedkeuring van het decreet “houdende de inrichting van opvoedingsondersteunende activiteiten” in het Vlaams Parlement op 10.01.2001 (Ceysens et al., 2000).

Bovendien heeft opvoeding momenteel een hoge nieuwswaarde en speelt ze zich niet meer alleen af in de marge van het kinderbestaan, in de beslotenheid van het gezin en de school, maar staat ze volop in de schijnwerpers (Vanneste, 2007).

In de literatuur komt overigens duidelijk naar voren dat er nood is aan meer kwalitatief wetenschappelijk onderzoek rond opvoedingsondersteuning, dat zich zowel focust op de behoeften als op de doelgroep van ondersteuning (Kaiser et al., 1999).

Probleem stelling

Uit voorgaande motivatie blijkt duidelijk de relevantie van ‘opvoedingsonder- steuning’ als onderwerp van deze scriptie.

Ik wil echter verdergaan en de bevindingen van ouders onderzoeken omtrent commerciële opvoedingsliteratuur.

Colpin en Vandemeulebroecke (2002) halen aan dat ouders voornamelijk laag- drempelige manieren van opvoedingsondersteuning verkiezen, zoals contact met andere ouders. Ook schriftelijk voorlichtingsmateriaal hoort hierbij. Deze laatste vorm is duidelijk aan een opmars bezig. In elke boekenhandel is er een resem aan boeken over opvoeding terug te vinden, waarvan de bekendste in de media worden besproken. Maar ouders hoeven er niet uitsluitend naar op zoek te gaan, ook vanuit

(9)

1 . Pro bl e e ms tel l i ng

Klasse. En artikels in verband met de opvoeding zitten op dit ogenblik vaak inbegrepen bij de dagelijkse krant, de weekendbijlage of het favoriete tijdschrift. In de literatuur is er zeer weinig onderzoek terug te vinden over deze vorm van opvoedingsondersteuning. Deze scriptie tracht dan ook die leemte voor een stuk op te vullen.

Er bestaat tevens zo goed als geen literatuur over de bevindingen van ouders bij die commerciële opvoedingsliteratuur. Nochtans geeft men aan dat opvoedings- ondersteuning, wil ze effectief zijn, in eerste instantie moet aansluiten bij de vragen, problemen en behoeften van ouders zelf (Hermanns, 1995). Commerciële opvoedingsliteratuur is bovendien in de eerste plaats bedoeld voor ouders en niet voor professionele ondersteuners, zodat hun bevindingen mij essentieel lijken.

Denzin en Lincoln (1998) halen aan dat gaten in de literatuur, gebrekkige en bevooroordeelde literatuur goede indicatoren zijn voor het onderwerp en de probleemstelling van een onderzoek.

Daarom zal in deze scriptie nagegaan worden welke bevindingen ouders hebben bij het raadplegen van commerciële opvoedingsliteratuur.

Meer specifiek worden volgende onderzoeksvragen gesteld:

- Waarom lezen ouders commerciële opvoedingsliteratuur?

- Waarover lezen ouders in commerciële opvoedingsliteratuur?

- Hebben ouders bij aanvang van het lezen van commerciële opvoedings- literatuur bepaalde verwachtingen?

- Worden die verwachtingen na het lezen van commerciële opvoedings- literatuur ingelost?

- Wat vinden ouders van de tips en adviezen in commerciële opvoedings- literatuur?

- Doen ouders in de praktijk iets met de tips en adviezen uit commerciële opvoedingsliteratuur?

- Welk gevoel hebben ouders na het lezen van commerciële opvoedings- literatuur?

Dit onderzoek wil niet exhaustief zijn, maar is eerder een verkennende inventarisatie van de bevindingen van ouders omtrent commerciële opvoedings- literatuur. Het is dan ook niet de bedoeling dat deze gegevens veralgemeend worden.

Met dit onderzoek hoop ik de bestaande leemte te vullen in verband met de bevindingen van ouders bij commerciële opvoedingsliteratuur via een actuele

(10)

1 . Pro bl e e ms tel l i ng

situatieschets. Hierbij maak ik gebruik van een kwalitatieve methode door de verschillende onderzoeksvragen voor te leggen aan een aantal ouders via semi- gestructureerde interviews.

(11)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

2. THEORETISCHE OMKADERING

Vooraleer de ouderlijke bevindingen bij commerciële opvoedingsliteratuur na te gaan, geef ik eerst een ruimer theoretisch kader van het begrip opvoedings- ondersteuning. Ik bespreek de verschillende definities rond opvoedingsonder- steuning, de legitimering ervan, de behoefte van ouders aan opvoedingsonder- steuning, het perspectief van de ouders en ten slotte licht ik kort even toe wat men verstaat onder commerciële opvoedingsliteratuur.

Wat is opvoedingsondersteuning?

Het begrip ‘opvoedingsondersteuning’ is een relatief recent begrip waaraan in de praktijk, in het beleid en in de theorievorming in toenemende mate aandacht besteed wordt (Vandemeulebroecke & Nys, 2002). Het is echter geen sinecure om een eenduidige definitie van het begrip in de literatuur terug te vinden, aangezien het een veelzijdigheid aan interpretaties behelst en de inhoud ervan in de loop der jaren evolueerde.

Uit de literatuur blijkt dat het merendeel van de omschrijvingen van opvoedings- ondersteuning sterk bij elkaar aansluiten, dat er verschillende functies en activiteiten binnen de opvoedingsondersteuning te onderscheiden zijn en dat er een brede waaier aan aanverwante begrippen bestaat. Die aanverwante begrippen zijn gezinsondersteuning, ontwikkelingsstimulering, omgevingsfactoren beïnvloeden, sociale ondersteuning en opvoedingsvoorlichting (Vandemeulebroecke & Nys, 2002). Vaak maakt de term ‘opvoedingsondersteuning’ ook deel uit van een begrippenpaar. Zo bijvoorbeeld bij Janssens (1998): ‘opvoedingsondersteuning en gezinsondersteuning’. En ook bij Bakker et al. (1998): ‘opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering’.

Het vooropstellen van een welbepaald begrip, de invulling en de wijze waarop deze begrippen zich tot elkaar verhouden, verschilt van bron tot bron en wordt veelal bepaald door de kijk op opvoeden of de wijze waarop de opvoeding beschreven, bestudeerd en ondersteund wordt en het perspectief van waaruit getracht wordt aan die ondersteuning vorm te geven (Nys & Vandemeulebroecke, 2000).

Zoals Nys en Vandemeulebroecke (2000) aangeven, bepaalt de context van de auteur grotendeels de invulling van het begrip ‘opvoedingsondersteuning’. Dat begrip kent zelfs niet altijd een gepaste vertaling, bijvoorbeeld in de Angelsaksische literatuur.

(12)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

Men spreekt daar voornamelijk over ‘parent education’. Kaiser et al. (1999) formu- leren het als volgt: “Parent education is the systematic provision of information to parents for the purpose of supporting their efforts to enhance their child’s’ development”

(p.174).

Het lijkt me dan ook aangewezen eerst een aantal definities te bespreken waarbij we ons beperken tot de meest voorkomende definities die relevant zijn voor deze scriptie. In navolging van gerenommeerde auteurs inzake opvoedingsondersteuning en omwille van de contextgebondenheid van het begrip komen deze definities uitsluitend uit Nederlandstalige literatuur.

De bespreking van verschillende definities geeft me tevens de mogelijkheid een eigen werkdefinitie af te bakenen.

Verschillende definities

 Ko use ma ke r e n Tim me rs-H uige ns

Kousemaker en Timmers-Huigens (1985) vertrekken bij hun beschrijving van opvoedingsondersteuning vanuit een breder kader van pedagogische hulpverlening.

Ze ontwikkelden een pedagogisch framework (bijlage 1) dat ertoe dient de inhoud en de vorm van de pedagogische hulpverlening te verhelderen door begrips- bepalingen en het aangeven van verbanden. Hiervoor onderscheiden ze vier opvoedingssituaties waarbinnen we opvoedingsondersteuning kunnen situeren.

In de gewone opvoedingssituatie is er geen sprake van opvoedingsmoeilijkheden. Het opvoedingshandelen wordt door de ouders als goed en effectief ervaren.

Opvoedingsondersteuning betekent hier dan ook een verrijking van de opvoedingssituatie door het inwinnen van nieuwe informatie en ideeën omtrent opvoeding.

In de problematische opvoedingssituatie daarentegen ervaren de ouders opvoedings- moeilijkheden als zeer ernstig en zwaar. Zij zijn gebaat bij specialistische en intensieve hulp.

Kousemaker en Timmers-Huigens plaatsen deze twee opvoedingssituaties op de uiteinden van een continuüm. Daartussen bevinden zich nog twee zones.

In het geval van opvoedingsspanning lukt het niet om de opvoedingsvragen voldoende bevredigend op te lossen. Het opvoedend handelen is minder effectief en gaat niet soepel meer. Ouders hebben in deze situatie nood aan laagdrempelige ondersteuning, informatie en eenvoudig advies.

Bij opvoedingscrisis heeft de omgang tussen ouders en kinderen een acute verheviging van bezorgdheid, irritatie, onrust of ernst verkregen. Ouders voelen zich niet meer bekwaam om het zelf op te lossen. Opvoedingsondersteuning vindt

(13)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

men hier op het terrein van de secundaire preventie, namelijk ervoor zorgen dat de problemen die er zijn, niet erger worden.

Kousemaker en Timmers-Huigens benaderen zo de opvoedingsondersteuning op een genuanceerde manier. Ze maken een opsplitsing naargelang de ernst van de situatie. Deze indeling schept duidelijkheid, maar is uiteraard kunstmatig. In de praktijk zal dit nooit zo duidelijk afgelijnd zijn.

 H erma nns

Hermanns (1992) ziet de ontwikkeling van het kind als een transactioneel proces.

Het kind geeft volgens hem actief mee vorm aan zijn opvoedingsomgeving. Hij ziet opvoedingsondersteuning niet als een wetenschappelijke discipline, maar als een maatschappelijke activiteit. Bij het uitvoeren van deze activiteit mogen wetenschappelijke kennis en inzichten echter niet ontbreken.

Onder opvoedingsondersteuning verstaat Hermanns (1992, p. 21) “…al die activiteiten die specifiek tot doel hebben de opvoedingssituatie van kinderen te verbeteren. Deze activiteiten richten zich niet op het kind, zoals bijvoorbeeld het onderwijs vooral doet, maar richten zich op de situatie waarin het kind wordt opgevoed.

In deze situatie zijn opvoedingsondersteunende activiteiten gericht op de opvoeders, maar ook op de context waarin de opvoeding plaatsvindt: het gezin, de kinderopvang, de buurt, de media, enzovoort. Kort samengevat heeft opvoedingsondersteuning tot doel de opvoeders te helpen opvoeden”.

Hermanns formuleert daarbij een aantal activiteiten die de kern uitmaken van de praktijk van opvoedingsondersteuning:

- Het stimuleren, organiseren en begeleiden van systemen van zelfhulp en sociale ondersteuning rondom kinderen en opvoeding.

- Het realiseren van voorlichting over ontwikkeling en opvoeding, zowel ten aanzien van de gezinsopvoeding, maar evenzeer ten aanzien van de opvoeding in de kinderopvang of andere situaties buiten het gezin.

- Het geven van advies over de context waarin de opvoeding plaatsvindt.

- Het realiseren van een vraagbaak en adviesmogelijkheid voor opvoeders.

In een latere publicatie beklemtoont Hermanns dat opvoedingsondersteuning in brede zin gericht is op de participatie van kinderen in het gezin, en dat als basis voor de participatie van kinderen in andere sociale contexten (Hermanns et al., 1998).

In tegenstelling tot voorgaande definities benadrukt Hermanns bij de opvoedings- ondersteuning duidelijk het belang van de context. Hij maakt daarbij voor de

(14)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

praktijk tevens een onderscheid tussen sociale ondersteuning en opvoedings- ondersteuning. Sociale ondersteuning ziet hij als “…een interactie tussen twee mensen waarbij de steunende persoon iets duidelijk maakt aan de andere” (Hermanns, 1992, p.18). Het gaat met andere woorden om steun in de opvoeding die niet specifiek gericht is op een probleem. Hermanns spreekt dus expliciet over opvoedingsondersteuning indien er opvoedingsproblemen zijn.

 Ba kker et a l.

Bakker, Bakker, van Dijke en Terpstra (1998) gebruiken het begrippenpaar

‘opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering’. Hierin onderscheiden ze vier dimensies:

- Opvoedingsondersteuning: ondersteuning van het opvoedingsproces.

- Ontwikkelingsstimulering: ondersteunen van het ontwikkelingsproces van kinderen en jongeren.

- Omgevingsfactoren beïnvloeden: interventies ten aanzien van de sociale en pedagogische omstandigheden in de directe leefomgeving van ouders en kinderen.

- Gezinsondersteuning: verminderen van draaglast en vergroten van draag- kracht op alle terreinen van het gezinsfunctioneren.

Opvoedingsondersteuning omschrijven ze verder als een ondersteuning van het opvoedingsproces waarbij het gaat om het verbeteren van de opvoedingssituatie van de kinderen, waarbij ouders en opvoeders het aangrijpingspunt vormen.

Zoals Kousemaker en Timmers-Huigens ontwikkelden Bakker et al. een kader voor beleid en interventies om ouders en kinderen met opvoedings- en ontwikkelings- problemen te ondersteunen, namelijk het balansmodel (bijlage 2). Dit model is gebaseerd op inzichten en uitgangspunten van het transactionele ontwikkelings- model en het levensloopmodel. Het transactionele ontwikkelingsmodel beschrijft de ontwikkeling van kinderen als een dynamisch proces tussen kind, ouder(s) en omgeving. Er is sprake van een voortdurende wisselwerking. Het levensloopmodel gaat ervan uit dat de ontwikkeling van baby tot volwassene getypeerd kan worden als een proces van opeenvolgende taken of opgaven die volbracht moeten worden (Riksen-Walraven, 1989).

Het balansmodel laat zien dat problemen niet altijd op te lossen zijn op het microniveau van kinderen, ouders en gezin. Ook zijn het niet altijd de ouders die in gebreke blijven, zowel bij het kind als bij de omgeving kunnen belangrijke oorzaken liggen voor de problemen. Dit geldt ook voor de mogelijke oplossingen. Daarbij gaat het erom de beschermende factoren te mobiliseren, dus de draagkracht te vergroten

(15)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

en de risicofactoren of de draaglast te verminderen. Er kan bijgedragen worden aan het versterken van vaardigheden van ouders en kinderen en het optimaliseren van condities en randvoorwaarden (Bakker et al., 1998).

Ook bij Bakker vinden we dus terug dat opvoedingsondersteuning nuttig kan zijn wanneer alles goed verloopt in de opvoeding. Hierbij gaat het om het feit dat opvoeders gesteund willen zijn in hun opvoedingstaak.

 V a nde me uleb ro ecke

Vandemeulebroecke (2000, p.3) omschrijft opvoedingsondersteuning als “…een geheel van maatregelen, voorzieningen en activiteiten, die erop gericht zijn de mogelijkheden van de primaire opvoedingsmilieus aan te spreken, te verrijken of te optimaliseren, ten einde aan kinderen en jongeren optimale opvoedings- en ontwikkelings-kansen te bieden.”

Vandemeulebroecke (1995) heeft met andere woorden een zeer positieve visie op het begrip opvoedingsondersteuning. Ze stelt dat er niet altijd een probleem dient te zijn voor opvoedingsondersteuning. Sommige ouders en andere opvoeders wensen immers, los van het ervaren van ook maar enig probleem, hun kennis en vaardigheden inzake opvoeding te verruimen.

Vanuit die visie spreken Vandemeulebroecke en De Munter (2004) dan ook over

‘opvoedingsondersteuning’ en ‘opvoedingshulp’. Opvoedingsondersteuning zien ze als een vorm die open staat voor alle ouders met vragen bij het dagelijks opvoeden en wordt in algemene voorzieningen aangeboden. Opvoedingshulp daarentegen richt zich tot ouders met vragen die een intensieve, specifieke aanpak vergen en wordt in gespecialiseerde voorzieningen aangeboden. Ze erkennen eveneens dat er tussen deze twee vormen een grijze zone ligt.

Samenhangend met een bepaalde doelgroep onderscheidt Vandemeulebroecke (1995) drie specifieke functies ten aanzien van opvoedingsondersteuning:

- Verrijking van het opvoedingsmilieu.

Deze functie is gericht op de gewone opvoedingssituatie en dus op een brede groep van gezinnen. Het opvoeden staat hier niet noemenswaardig onder druk.

Men tracht in te spelen op de opvoedingsvragen van ouders om hun opvoedingscompetentie te vergroten. Deze functie komt ook overeen met de

‘gewone opvoedingssituatie’ die Kousemaker en Timmers-Huigens beschreven.

- Preventie van problematische opvoedingssituaties.

Hier zijn de activiteiten gericht op gezinnen waar opvoedingsperspectief en - motivatie nog aanwezig zijn, maar waar de opvoeding echt onder druk komt te

(16)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

staan. Men kan de categorieën ‘opvoedingsspanning’ en ‘opvoedingscrisis’ van Kousemaker en Timmers-Huigens hierin terug vinden.

- Intensieve hulp.

Dit is het domein van de pedagogische hulpverlening. Door het overheersen van de zogenaamde draaglast op de draagkracht komen deze gezinnen terecht in een opvoedingscrisis of problematische opvoedingssituatie. Kousemaker en Timmers-Huigens benoemden deze situatie eveneens als een ‘problematische opvoedingssituatie’.

Vandemeulebroecke en Nys (2002) plaatsen zelf een kanttekening bij deze driedeling. Ze waarschuwen tegen een mogelijk verkeerd begrip van de invulling van de onderscheiden functies. Deze zijn immers niet exclusief aan een vooraf omschreven categorische doelgroep verbonden.

Voor het realiseren van deze verschillende functies van opvoedingsondersteuning kunnen een aantal activiteiten en werkvormen aangewend worden, namelijk voorlichting of informatieverstrekking, instrumentele steun, emotionele steun of beoordelingssteun, geven van advies, training van vaardigheden, uitbouwen van sociale contacten en het stimuleren van informele zelfhulp, vroegtijdige detectie van zwaardere opvoedings- en ontwikkelingsproblemen en doorverwijzing en signa- lering (Vandemeulebroecke & Nys, 2002). Kind en Gezin baseerde zich op deze opsomming bij het opstellen van hun activiteiten ten aanzien van gezins- ondersteuning (Vandenbroeck, 2006).

 H ellinckx et a l.

Hellinckx, Grietens en Geeraert (2002) beschrijven opvoeden als een complex fenomeen dat verweven is met alle andere aspecten van het gezinsleven. Ze gaan ervan uit dat de kern van het opvoeden bestaat uit veelvuldige interacties tussen kind en opvoeder. Opvoeden is een aspect uit het dagelijks leven: vanuit het samenleven met zijn ouders wordt het kind opgevoed.

Hellinckx et al. zien opvoeden als een circulair proces. Het gedrag van het kind en de aanpak van de ouders beïnvloeden elkaar wederzijds. Juist deze wederzijdse beïnvloeding maakt het opvoeden zo complex.

Opvoeders moeten dus op verschillende wijzen ondersteund worden met de bedoeling dat de kinderen optimale ontwikkelingskansen krijgen en dat de opvoeders zichzelf ook goed voelen bij het samenleven met de kinderen. Het doel van de opvoedingsondersteuning is voor Hellinckx et al. met andere woorden het opvoeden te verrijken, het opvoedingsproces weer op gang te brengen en het

(17)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

ouderlijk handelen gemakkelijker te maken zodat de ouders weer zin in het opvoeden krijgen.

Evenals Bakker et al. (1998) en Hermanns (1992) vertrekken Hellinckx et al. dus van een transactionele visie op opvoeding en opvoedingsondersteuning.

Belangrijke instanties inzake opvoedingsondersteuning

Vlaanderen heeft een aantal belangrijke instanties die werkzaam zijn binnen de opvoedingsondersteuning. Zij kunnen ons een beeld geven van de visie over opvoedingsondersteuning in het werkveld. De belangrijkste drie instellingen worden hier kort toegelicht, namelijk Kind en Gezin, de Gezinsbond en het Vlaams Welzijnsverbond.

 K ind e n Gez in

Kind en Gezin profileert zich de laatste jaren als één van de belangrijkste instellingen van Vlaanderen inzake de preventieve zorg op het gebied van opvoedingsondersteuning.

De missie van Kind en Gezin is om samen met haar partners, voor elk kind, waar en hoe het ook geboren is of opgroeit, zoveel mogelijk kansen te creëren.

Kind en Gezin, met haar decretale opdracht inzake preventie, heeft sinds enkele jaren specifieke aandacht voor het uitbouwen van opvoedingsondersteuning binnen de organisatie. Men voelde de behoefte om een concept uit te werken waarbij opvoedingsondersteuning bij verschillende indicatiestellingen zijn plaats zou krijgen. Kind en Gezin zien opvoedingsondersteuning niet als een ultiem redmiddel voor alle problemen, maar wel als een recht voor elke ouder en elk kind (Verhegge, 2002).

In hun definitie van opvoedingsondersteuning integreren Kind en Gezin de definities van Hermanns en Vandemeulebroecke. Kind en Gezin zien opvoedings- ondersteuning als een onderdeel van gezinsondersteuning, waarbij ze zich richten op opvoeders, kinderen en omgeving.

Kind en Gezin gebruikt vier verschillende categorieën van opvoedingsonder- steunende activiteiten in die eerste pijler, namelijk de opvoeders, waar ook deze scriptie zich op richt:

- Het geven van informatie en voorlichting over ontwikkeling en opvoeding.

Hiervoor hoeven er niet noodzakelijk problemen te zijn, het gaat om een

(18)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

verrijking van de inzichten van ouders, zodat ze nog beter kunnen omgaan met bepaalde opvoedingssituaties.

- Het geven van pedagogische adviezen en licht pedagogische hulp, wanneer ouders een duidelijke vraag om advies of begeleiding hebben bij de aanpak van een bepaald probleemgedrag.

- Opvangen van signalen en vroegtijdig onderkennen van problemen en het zoeken naar goede doorverwijzing, wanneer meer gespecialiseerde hulp vereist is voor een bepaald probleem of er een meer intensieve vorm van ondersteuning nodig is.

- Mee helpen zoeken naar sociale ondersteuning rondom de kinderen en de opvoeding, mee opbouwen van een sociaal netwerk rondom de gezinnen waarop ze beroep kunnen doen wanneer ze zich onzeker voelen over de opvoeding.

 Gez insbo nd

Bij de Gezinsbond staat opvoedingsondersteuning voor alle tussenkomsten en activiteiten die ouders helpen bij de opvoeding van hun kinderen. Ze gaan ervan uit dat opvoeding voor alle ouders, uit alle sociale klassen en met kinderen van alle leeftijden een leerproces is. Alle gezinnen maken vroeg of laat moeilijke periodes door en alle ouders hebben deugd aan wat steun en begrip als het eens wat moeilijker gaat. Het uitgangspunt voor opvoedingsondersteuning is respect voor de verantwoordelijkheid van ouders en erkenning voor hun inzet (Van den Eynde, 2000b).

De Gezinsbond streeft tevens naar een democratische samenleving die ieder lid kansen geeft op ontplooiing en volwaardige deelname aan het maatschappelijke leven. Vandaar ook dat De Bond kiest voor een democratisch opvoedingsmodel waarin er wederzijds respect is tussen ouders en kinderen en ouders de verantwoordelijkheid opnemen voor de opvoeding van hun kinderen. Opvoeden is, in de relatie tussen ouders en kind, een natuurlijk en vanzelfsprekend proces. Dit proces bestaat uit een voortdurende interactie tussen ouders en kind. Ouder en kind beïnvloeden elkaar wederzijds. Ze dienen beiden een even grote inbreng te hebben in het opvoedingsproces (De Neve, 2002).

 V la a ms We lz i jnsve rbo nd

Het Vlaams Welzijnsverbond onderschrijft ook de definitie van Vandemeulebroecke, namelijk dat opvoedingsondersteuning op intentionele wijze steun bieden is aan ouders bij hun opdracht en taak als opvoeders, en vertrekt daarbij van volgende uitgangspunten:

(19)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

- Opvoeden is een voortdurend wederkerig beïnvloedingsproces tussen ouders en kinderen en deze wederkerige relatie is ingebed in een ruimere sociale context.

- De opvoedingsrelatie en de contextfactoren nemen binnen het domein van opvoedingsondersteuning een belangrijke positie in.

- De opvoedingsvragen van de ouders vormen het vertrekpunt en de sterke kanten en mogelijkheden van ouders worden aangegrepen.

- Opvoedingsondersteuning richt zich tot alle ouders die een antwoord zoeken op hun alledaagse opvoedingsvragen en/of tegemoet willen komen aan hun interesse voor opvoedingsthema’s.

Het Vlaams Welzijnsverbond wil opvoedingsondersteuning dan ook uitbouwen via een meersporenbeleid. Zo willen ze het sociale netwerk en de bestaande voorzie- ningen versterken, regionale samenwerkingsverbanden uitbouwen en vernieuwende initiatieven opstarten.

Enkele spanningsvelden

In de verschillende omschrijvingen zijn heel wat gemeenschappelijke elementen terug te vinden, vooral wanneer we naar de uit te voeren interventies of activiteiten kijken. Maar de omschrijvingen leggen ook een aantal spanningsvelden bloot. De invulling van de gezins- en opvoedingsondersteuning staat immers niet los van de wijze waarop de opvoedingsrealiteit begrepen wordt (Nys & Vandemeulebroecke, 2000).

 Opvo e d ing so nde rst euning in e nge z in versus o pv o e d ing so n de r st e u n in g in r u im e z in

Auteurs die zich bij de enge benadering van opvoedingsondersteuning aansluiten, zien enkel het gezin als opvoedingscontext. Een voorbeeld is Hermanns (1992) die opvoedingsondersteuning ziet als “…al de activiteiten die tot doel hebben de opvoedingssituatie van kinderen te verbeteren, met andere woorden opvoeders helpen opvoeden” (p.21).

Ook Voets (2000) vertrekt enkel vanuit het gezin. Hij stelt dat bij opvoedings- problemen de oorzaak meestal ligt bij een dysfunctionele relatie tussen ouders en kind. De taak van de opvoedingsondersteuner is voor hem het opnieuw op gang brengen van de communicatie.

Zoals al eerder aangegeven, kent men in de Angelsaksische literatuur zelfs geen vertaling voor het begrip opvoedingsondersteuning. Men spreekt daar voornamelijk over ‘parent education’ (Kaiser et al., 1999).

(20)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

Bij opvoedingsondersteuning in ruime zin daarentegen erkent men de gedeelde verantwoordelijkheid tussen ouders en andere maatschappelijke actoren (Bouverne- De Bie, 2002). Zo ontwikkelden Bakker et al. (1998) het balansmodel dat laat zien dat problemen niet altijd op te lossen zijn op het microniveau van kinderen, ouders en gezin. Het zijn immers niet altijd de ouders die in gebreke blijven, zowel bij het kind als bij de omgeving kunnen belangrijke oorzaken liggen voor problemen.

 Opvo e d ing so nde rst euning ve rsus peda go g isc he p reve nt ie

De term ‘opvoedingsondersteuning’ kwam vanaf 1992 in gebruik als alternatief voor de term ‘pedagogische preventie’ (Hermanns, 1995). Dit weerspiegelde een verandering in het denken over de verantwoordelijkheid voor de opvoeding.

Deskundigen grepen vanuit de leuze ‘beter voorkomen dan genezen’ preventief in op mogelijke problemen van kinderen of opvoeders.

Ook in recente discussies wordt opvoedingsondersteuning vaak nog benoemd als een belangrijk instrument voor de preventie van psychosociale en maatschappelijke problemen (Janssens-Vanoppen, 2000). De overgang van pedagogische preventie naar opvoedingsondersteuning wordt dus best gezien als een spanningsveld dat langzaam verschuift in de richting van opvoedingsondersteuning.

Eigen werkdefinitie

Bij mijn onderzoek zal ik uitgaan van opvoedingsondersteuning in de ruime zin. Ik ben ervan overtuigd, net zoals Bouverne-De Bie, dat opvoeden een gedeelde verantwoordelijkheid is tussen ouders en de samenleving. Opvoeding enkel bekijken binnen het gezin lijkt me een te enge visie, zeker in de huidige samen- leving.

Ik zal bij mijn onderzoek tevens vertrekken van een positieve visie op opvoedingsondersteuning, in navolging van Vandemeulebroecke. Opvoedings- ondersteuning moet mijn inziens niet alleen geboden worden als er een probleem is.

Ook wanneer alles goed gaat, kunnen opvoeders vragen naar erkenning en bevestiging.

In deze studie wordt opvoedingsondersteuning dus gezien als een geheel van activiteiten, voorzieningen en maatregelen, zowel formeel als informeel, die erop gericht zijn ALLE ouders te ondersteunen in de opvoeding van kinderen en jongeren, waarbij de opvoeding wordt gezien als een gedeelde verantwoordelijkheid van ouders en maatschappij.

(21)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

Legitim ering van opvoedingsondersteuning

Gezins- en opvoedingsondersteuning lijken binnen de verschillende domeinen en sectoren van onze samenleving ingeburgerd te zijn. Denk maar aan recente beleidsnota’s, opvoedings- en/of gezinsondersteunende initiatieven en het wetenschappelijk onderzoek (Nys & Vandemeulebroecke, 2000). Ook Miller en Sambell (2003) wijzen erop dat opvoeding een publieke activiteit geworden is, onderworpen aan kritisch onderzoek van ouders en professionals.

Colpin en Vandenmeulebroecke (2002) benadrukken dat het niet toevallig is dat er de laatste tijd zoveel aandacht is voor opvoedingsondersteuning. De actuele legitimering van opvoedingsondersteuning wordt vaak gesitueerd in een veranderende maatschappelijke en gezinscontext. Daarbij wordt in de eerste plaats verwezen naar het wegvallen van de klassieke, eenduidige opvoedingsmodellen.

Vandaag wordt het belangrijk geacht dat ieder mens autonoom zijn leven kan bepalen en zijn eigen identiteit kan ontplooien. Dit heeft zijn weerslag op de opvoeding. Ouders kunnen niet meer steunen op één vaste traditie van waarden en normen. Ze worden geconfronteerd met een veelheid aan mogelijke waardepatronen en levensstijlen. Uit dat aanbod moeten ze een keuze maken en zelf beslissen hoe zij de opvoeding zin kunnen geven.

De toenemende nadruk op autonomie bracht ook een evolutie mee van een

‘bevelshuishouding’ (met de vader als gezinshoofd) naar een ‘onderhandelings- huishouding’ (de Swaan, 1982; Du Bois-Raymond, 1994). Bij deze nieuwe vorm van gezinsrelaties gaan de individuele belangen, wensen en verlangens van de gezinsleden meer en meer het handelen bepalen. Beslissingen in verband met de opvoeding worden niet langer eenzijdig door de ouders genomen, maar komen vaker tot stand in een proces van wederzijdse onderhandeling.

Ook Walravens (2005) benadrukt dat veel hedendaagse ouders van mening zijn dat de relaties tussen ouders en kinderen bij de aanvang weliswaar niet-symmetrisch zijn, maar dat de opvoeding tot doel heeft die oorspronkelijke asymmetrie zo snel mogelijk af te bouwen. Verder proberen veel opvoeders de stem van het kind te horen en er rekening mee te houden. Opvoeding gebeurt nu veel meer in overleg dan door opleggen. Dat betekent ondermeer dat kinderen vroeg meer keuzevrijheid krijgen.

In het eindrapport van het behoeftenonderzoek van de Gezinsbond kwam tevens naar voren dat er in onze huidige maatschappij een zware druk heerst op gezinnen.

Ouders krijgen steeds meer te kampen met grotere eisen en verwachtingen, met het verdwijnen van vaste waarden en normvervaging. Dit leidt tot een grotere kans op

(22)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

het mislukken van de opvoeding. De invloed van de media, van het onderwijs, van vrijetijdsorganisaties en van nog vele andere voorzieningen zorgt ervoor dat het gezin in directe communicatie staat met de rest van de samenleving, waardoor het veel vatbaarder is voor allerlei kritieken van buitenaf. Ouders kunnen ook steeds minder terugvallen op traditionele opvoedingspatronen en ook vanzelfsprekend- heden uit hun eigen opvoedingstijd zijn vandaag de dag verleden tijd.

Sidebotham et al. (2001) halen in dit verband aan dat de samenleving waarin kinderen opgroeien zeer verschillend is van diegene waarin hun ouders opgroeiden.

Veel van die veranderingen zijn positief, zoals de verhoogde levensstandaard, de gestegen mogelijkheden door de globalisatie, enzovoort. Maar die samenleving veroorzaakt ook risico’s voor gezinnen. Zo moeten ouders aan steeds hogere verwachtingen voldoen, ervaren ze stress op financieel gebied en lijden ze onder de tijdsdruk.

Pels (2004) benadert opvoeding in het gezin vanuit de sociale integratie. Ze definieert opvoeding als de bedoelde beïnvloeding vanuit de omgeving en dat vormt een onderdeel van de socialisatie. Socialisatie omschrijft ze “als het geheel aan bedoelde en onbedoelde vormingsinvloeden vanuit de instituties die de ingroeiende jongeren in de samenleving bepalen” (p.2).

Ook Adriaenssens (1997) ziet een nieuwe socialiserende rol weggelegd voor de opvoeding. Volgens hem heerst er daarentegen wel eensgezindheid over wat er met opvoeding bereikt zou moeten worden. We verwachten, zo vindt hij, dat kinderen en jongeren waarden en vaardigheden leren die hen in staat stellen vier grote opdrachten in het leven te vervullen:

- Zich hechten aan andere mensen in de samenleving en blijvende relaties met hen opbouwen.

- Sociaal gedrag ontwikkelen. Dat wil zeggen dat zij geen gedrag vertonen dat schade berokkent aan anderen of aan zichzelf.

- In staat zijn deel te nemen aan het arbeidsproces. Dit kan studie inhouden, het leren van een beroep, het uitoefenen ervan, of werken in functie van henzelf en hun gezin.

- Waarden en vaardigheden kunnen doorgeven aan hun kinderen.

Opvoedingsondersteuning kan tevens gezien worden als een onderdeel van de pedagogisering van onze samenleving. Pedagogisering is de steeds toegenomen en toenemende invloed van het pedagogische op de kinderlijke leefwereld (Depaepe, 1998). Er vindt namelijk een steeds toenemende gebiedsuitbreiding van het pedagogische veld plaats, waaronder een toegenomen professionele bemoeienis op het gebied van de opvoeding. Zo wordt bijvoorbeeld het belang van een verant-

(23)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

woorde opvoeding steeds meer benadrukt omdat een goede opvoeding maatschappelijke problemen op latere leeftijd zou kunnen voorkomen.

Ook Consoul et al. (2000) schuiven naar voren dat in onze samenleving opvoeden steeds meer ‘gepedagogiseerd’ wordt: opvoeden wordt een met velen gedeelde en professioneel uitgebouwde activiteit. Het waardendebat verschuift steeds sterker naar de achtergrond en opvoeden wordt een zaak van ‘vaardigheden’ die veel mensen onvoldoende blijken te bezitten en die vooral ook instrumenteel worden ingevuld: methoden, technieken en beproefde impulsen die de gewenste respons bezorgen.

Ruikes (1992) benadrukt tevens de toename van de professionele bemoeienis in de opvoeding. Volgens hem is deze bemoeienis ontstaan door het principe van de maakbaarheid. Dat houdt in dat er factoren zijn in het kind, in de opvoeders en in de opvoedingssituatie of factoren die van buitenaf inwerken op deze situatie, die beïnvloedbaar zijn. De kennis die wij hebben over ontwikkeling en opvoeding komt met name voort uit gestoorde ontwikkelingen en opvoedingsprocessen waarin problemen zijn ontstaan. Eigenlijk weten we heel weinig van de ‘normaal’

verlopende opvoeding. Vanuit de kennis van ‘wat mis gaat’, is ook de wetenschap ontstaan om in te grijpen in opvoedingssituaties, namelijk problemen voorkomen, verminderen en zo mogelijk helemaal op te heffen. En zo nam de professionalisering van de opvoeding toe.

Naast de professionalisering van de ouders is er tevens een toegenomen professionalisering vanuit de wetenschap en de praktijk van de hulpverlening. Door onderzoek is steeds meer aan het licht gekomen wat er speelt in de opvoedings- situatie, in de interactie tussen ouder en kind, en op welke wijze de ouders het gedrag van het kind kunnen beïnvloeden.

(24)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

Hebben ouders behoefte aan opvoedingsonderst euning?

Na de uitvoerige bespreking van het begrip opvoedingsondersteuning en de legitimering ervan is het belangrijk de vraag te stellen of ouders wel behoefte hebben aan hulp in de opvoeding.

Verscheidene auteurs halen aan dat ouders zeker behoefte hebben aan steun bij de opvoeding. Volgens Bloemen (1995) willen ouders dagelijks gezien en gehoord worden in hun pogingen, in hun inzet om ‘goede’ ouders te zijn. Voor elk vraagstuk, al dan niet aangebracht door hun kinderen, willen ze eenduidige en zinnige antwoorden. In hun streven naar goed ouderschap mogen ouders antwoord krijgen op al hun vragen. Uit het onderzoek van Bloemen bleek immers dat ouders het vanzelfsprekende in de opvoeding niet altijd zo evident vinden.

Ook uit onderzoek van Snyers, Colpin en Coenen (2001) en Wouters (2000) blijkt dat ouders een relatief grote nood hebben aan inzichtelijke of informatieve onder- steuning. Ouders hebben nood om gehoord te worden, behoefte aan erkenning voor hun inzet en zorg bij de opvoeding en nood om te weten hoe andere ouders opvoeden. Sidebotham et al. (2001) halen tevens aan dat opvoeden hard werken is en dat ouders bijgevolg behoefte hebben aan opvoedingsondersteuning.

Niet iedereen vindt het echter zo vanzelfsprekend dat ouders behoefte hebben aan opvoedingsondersteuning. Bertrand, Hermanns en Leseman (1998) besluiten dat opvoedingsvragen, ernstig of licht van aard, niet automatisch hoeven te leiden tot een behoefte aan steun bij de opvoeding. Volgens hen ontstaat een behoefte aan steun pas wanneer de vragen belastend zijn en de persoonlijke strategieën van ouders om met de vragen of zorgen om te gaan naar hun eigen beleving te kort schieten en er kans ontstaat om een beroep te doen op hulpbronnen uit de omgeving.

Behoefte aan opvoedingsondersteuning kan ook niet los gezien worden van de sociale context van het gezin. De aandacht is daarbij vooral gericht op de invloed van stressoren in het gezin en in de omgeving rondom het gezin. Behalve stressoren kunnen er ook beschermende factoren aanwezig zijn, met name in de vorm van een steunend sociaal netwerk. Bertrand et al. veronderstellen dat de balans van stressoren en beschermende factoren van invloed zijn op de behoefte aan opvoedingsondersteuning. Naarmate er in de sociale context van de opvoeding meer stressoren aanwezig zijn, zal de behoefte aan opvoedingsondersteuning groter worden. Naarmate er meer steun ervaren wordt, zal de behoefte aan opvoedings- ondersteuning geringen zijn.

(25)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

Ook Voets (2000) gaat er niet zomaar van uit dat ouders behoefte hebben aan op- voedingsondersteuning. Hij vindt dat de meeste ouders het er zonder meer goed vanaf brengen. Ondanks het feit dat opvoeding een complex proces, een ingewikkeld samenspel is, blijken ouders zelf aan te voelen wat kinderen nodig hebben. Ouders en kinderen hebben volgens hem de nodige loyaliteit om elkaar opnieuw krediet te geven en de rit opnieuw aan te vatten. Ouders mogen fouten maken, het gaat immers om good-enough-parenting, niet over perfect-parenting.

Uit het onderzoek van Vermeulen (1992) blijkt zelfs dat ouders de term

‘opvoedingsondersteuning’ niet gebruiken als er niet expliciet naar gevraagd wordt.

Het is dus duidelijk een term van hulpverleners en niet van ouders zelf.

Welke vragen en behoeften hebben ouders?

Het is niet eenvoudig de vraag te beantwoorden welke behoeften aan opvoedings- ondersteuning hedendaagse ouders ervaren. Het meest voor de hand liggend zou zijn dat de vraag om steun bij de opvoeding van de ouders zelf komt. Maar ouders uiten niet vaak op directe wijze hun opvoedingsvragen. Meestal komen behoeften pas aan de oppervlakte als er expliciet naar gepeild wordt (Colpin &

Vandemeulebroecke, 2002).

Volgens Vermulst (2002) bestaat de behoefte aan opvoedingsondersteuning reeds lang, maar is de wijze waarop deze ondersteuning vorm heeft gekregen afhankelijk van de tijd. Anderhalve eeuw geleden ging het vooral om het verbeteren van de overlevingskansen van jonge kinderen, later ging het om een verbetering van de (sociale) positie van het kind (Wilbrink-Griffioen, 1992).

Op dit moment bestaat de vraag vooral uit pedagogische ondersteuning, het aanreiken van middelen waarmee de ouder de eigen vaardigheden verder kan ontwikkelen voor een beter functioneren als ouder. Als verklaring voor deze toename wordt vanuit sociologische optiek gewezen op de toenemende onzekerheid van ouders die te maken zou hebben met het kleiner wordende gezin in een veranderende pluriforme samenleving waar individualisering toeneemt en sociale ondersteuning afneemt (Poot, 1992). Een andere verklaring komt meer vanuit individuele motieven: meer ouders kiezen bewust voor kinderen en hebben een hoger verwachtingspatroon over opvoeding dan vroeger. Ouders zoeken bewust naar informatie over opvoedkundige aspecten (Hermanns, 1992).

Een aantal onderzoeken gaan meer specifiek in op de vragen die ouders hebben omtrent de opvoeding. Uit het onderzoek van Vermulst (2002) kunnen we besluiten dat ouders het meest behoefte aan steun blijken te hebben bij problemen in relatie

(26)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

tot school en sommige emotionele problemen. In een ander onderzoek worden opvoedingsvragen geformuleerd als vragen van ouders over de gezondheid, ontwikkeling, opvoeding van hun jonge kind of vragen over de context van de opvoeding. Deze vragen komen in regel in iedere opvoedingssituatie voor, maar ze kunnen verschillen in de mate waarin ze als belastend ervaren worden en in de mate waarin ze verwijzen naar als ernstig ervaren problemen. Dezelfde opvoedingsvraag kan daarbij door verschillende ouders verschillend worden waargenomen (Bertrand et al., 1998).

Vermulst, van Aalst en Jansma (1994) besluiten dat als ouders problemen ervaren, diverse kenmerken binnen de vier onderscheiden domeinen van het gezins- functioneren (opvoeder, kind, opvoeder-kind relatie en context) onder druk komen staan. Over het algemeen geldt dat deze ouder meer opvoedingsbelasting ervaren, een minder hechte vertrouwensrelatie hebben met hun kind terwijl de kinderen humeuriger, agressiever en ongeduriger gedrag vertonen.

Er werd tevens uitvoerig onderzoek verricht naar de manier waarop ouders gesteund willen worden. In zijn onderzoek besluit Vermeulen (1992) dat opvoe- dingsondersteuning voor ouders vooral overleg over het kind en de aanpak van het kind betekent. Ze willen daarbij graag weten hoe de ander het doet. Ouders lijken hiervoor de voorkeur te geven aan praktische ideeën en suggesties. Peeters en Woldringh (1993) vonden in hun onderzoek dat meer dan 95% van de ouders van kinderen onder de vier jaar vragen en problemen rond de opvoeding bespreken met familie, vrienden of buren. Bij verdergaande zorgen over de ontwikkeling of gedrag van het kind zou echter ongeveer 20% deskundig advies willen hebben. Meer dan de helft van de ouders blijkt minstens een keer per maand in een tijdschrift over opvoeding te lezen. Ook uit het onderzoek van Vermulst (2002) blijkt dat 44% van de ondervraagde ouders foldermateriaal of boekjes als een gewenste vorm van opvoedingsondersteuning ziet.

Opvoedingsonzekerheid?

Als ouders nood hebben aan ondersteuning bij de opvoeding, kunnen we ons tevens afvragen of ouders vandaag onzeker zijn over de opvoeding.

In beleidsstukken en wetenschappelijke literatuur wordt vaak verondersteld dat de moderne ouder geplaagd wordt door opvoedingsonzekerheid. Door het wegvallen van grotere familieverbanden, door het toenemend aantal eenoudergezinnen en gezinnen van migranten zouden ouders niet meer goed weten hoe op te voeden

(27)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

Ook Vanden Berge (1995) stelt dat ouders opvoedingsonzekerheid ervaren. Volgens haar is iedereen het erover eens dat jonge ouders vandaag de dag ondersteuning vragen in hun ouderrol. Het opvoeden is immers niet meer vanzelfsprekend. De onzekerheid is groot bij jonge ouders vanwege onder andere de onbekendheid met opvoeden en de nieuwe eisen die aan het opvoeden en aan zichzelf als ouders/

partners/ persoon worden gesteld.

Alledaagse opvoedingsproblemen komen met andere woorden in zeer veel gezinnen voor en worden door een niet onaanzienlijk deel van de ouders als problematisch beschouwd (Vermulst et al., 1994).

De vooronderstelling dat ouders vragen hebben, onzeker zijn en daardoor behoefte hebben aan steun leidt tot veel discussie. Het hebben van opvoedingsvragen betekent niet automatisch dat ouders ook behoefte hebben aan opvoedings- ondersteuning. Bovendien komt deze behoefte niet vanzelfsprekend voort uit opvoedingsonzekerheid. Opvoedingsonzekerheid is geen algemeen kenmerk van ouders: dé onzekere ouder bestaat niet (Zwiep, Ligtermoet & de Ruyter, 1996).

Ook Snyerts et al. (2001) en Vermulst (2002) beamen dat opvoedingsproblemen waarvan ouders aangeven dat ze vaak voorkomen niet altijd problemen hoeven te zijn die ouders als zorgelijk ervaren.

Volgens Poot (1992) is de vooronderstelling dat ouders een toegenomen onzekerheid over de opvoeding ervaren niet onderbouwd. We zouden eerder een onderscheid moeten maken tussen toegenomen onzekerheden en toegenomen informatiebe- hoeften.

Ook Hermanns (1992) concludeert dat de meeste ouders behoefte hebben aan informatie en dat zoiets niet geïnterpreteerd mag worden als onzekerheid. Het lijkt er veeleer op dat ouders bewust zoeken naar een goede informatiebasis voor hun opvoedend handelen en daarbij gebruik maken van de mogelijkheden die de samenleving biedt. Ouders zijn dus niet zozeer onzeker, maar eerder kritische en bewuste opvoeders (Peeters & Hermanns, 1993). Gevoelens van onzekerheid kunnen tevens vertrekken vanuit het verlangen om zich meer competent te voelen en te worden in de opvoeding in overeenstemming met de verwachtingen en de druk van de samenleving (Rullo & Musatti, 2005). Gevoelens van onzekerheid kunnen bijge- volg gezien worden als een grondhouding voor goed-genoeg ouderschap (Doornenbal, 1997).

Sommige auteurs gaan ervan uit dat het begrip ‘opvoedingsonzekerheid’ een geconstrueerd begrip is. Zo zegt Bakker (1993) dat ouders onzeker worden door een traditie van deskundige bemoeienis met de opvoeding. Opvoedingsonzekerheid is

(28)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

niet zozeer een reële ervaring van ouders, dan wel een constructie van deskundigen die zij inroepen om hun bemoeienis met de opvoeding te verantwoorden.

Doornenbal (1997) heeft het over het feit dat in het publieke debat over de gezins- opvoeding het beeld van de ‘onzekere ouder’ geconstrueerd wordt door een aantal zaken aan elkaar te koppelen. Bredere processen van modernisering en indivi- dualisering alsmede demografische ontwikkelingen moeten de opkomst van de onzeker ouder die twijfelt over pedagogische wat- en hoe-vragen verklaren. Omdat gevoelens van onzekerheid ‘goed-genoeg’ ouderschap in de weg staan, belemmeren ouders de sociale inburgering van hun kinderen. Zo komt via het beeld van de onzekere ouder het gezin in het vizier als de plek waar de oplossing voor de sociale problemen vandaan zou moeten komen. Het legitimeert de maatschappelijke interventie in de gezinsopvoeding. Op deze manier worden de sociale problemen waar eigenlijk niemand een antwoord op weet, op het bordje van de ouders geschoven. Met al hun onzekerheid zijn ze zowel de schuld van deze problemen als verantwoordelijk voor de oplossing. Het zijn de ouders die worden gezien als de eerst aangewezenen om, eventueel met steun van buiten, op een consistente manier heldere waarden en normen over te dragen aan de toekomstige generatie, zodat deze zich als burger leert gedragen. Falen ouders hierin, dan faalt het morele gehalte van de natie en andersom.

Er lijkt met andere woorden in de recente literatuur een consensus te groeien over het feit dat de vragen die door de ouders geformuleerd worden niet noodzakelijk moeten worden gezien als een uiting van opvoedingsonzekerheid, dan wel van een intentie om zo goed mogelijk op te voeden en daarbij gebruik te maken van de meest recente inzichten. We moeten dan ook niet besluiten dat ouders geen opvoedingsondersteuning wensen of nodig hebben, maar wel dat we hen in hun verantwoordelijkheid van opvoeders in de ondersteuning als gelijkwaardige partners moeten beschouwen (Colpin & Vandemeulebroecke, 2002).

(29)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

Opvoedingsondersteuning vanuit het perspectief van de ouders

Aangezien we vertrekken vanuit een positieve visie op opvoedingsondersteuning en van het feit dat opvoeding een gedeelde verantwoordelijkheid is, mogen we zeker niet voorbij gaan aan het perspectief van de ouders zelf.

Een aantal onderzoekers pleiten expliciet voor opvoedingsondersteuning vanuit het perspectief van de ouders. Daarvoor vertrekken ze vanuit hun visie op opvoeding, de effectiviteit van opvoedingsondersteuning of vanuit het principe van empower- ment.

Visie op opvoeding

Adriaenssens (1997) vindt opvoeding een dynamisch gegeven. Hij beschouwt ouderschap als een groeiproces. Het is steeds in ontwikkeling. Door opvoeding als een groeiproces te zien, door te begrijpen dat ouders stapsgewijs leren opvoeden, ontstaat er begrip voor hun vragen. Ouders en kinderen, en hun onmiddellijke omgeving, zij vormen samen het ‘opvoedingsteam’. Zij vormen een menselijk systeem, in plaats van een mechanisch productieproces. Ook Voets (2000) benadert de opvoeding vanuit een groeiproces. Hij ziet het als het creëren van een optimale omgeving om de zelfsturing tussen ouders en kinderen geolied te doen verlopen.

Opvoedingsondersteuning moet daarom volgens hem een activerende positie innemen, namelijk het stimuleren van ouders zodat ze het roer zelf en effectief in handen kunnen houden.

Vanuit zijn visie op opvoeding vindt Vermeulen (1992) dat aan ouders inzicht en vertrouwen in hun eigen kennis en kunde moet gegeven worden opdat zo voorkomen kan worden dat alledaagse opvoedingsproblemen uitgroeien tot belemmeringen bij het opgroeien van de kinderen. Als men dan belandt in een problematische opvoedingssituatie is dit een proces van ontbinding tussen ouders en kinderen. Voets en Michielsen (2002) beschouwen ouders dan ook als ‘partners’.

Moran en Ghate (2005) vertrekken bij hun onderzoeken tevens vanuit de evidentie dat ouders centraal staan in de opvoeding.

Nys en Van den Wijngaerde (2004) volgen de visie dat opvoeding een inter- relationeel proces is dat plaatsvindt in de interactie tussen ouders en hun kinderen.

Ouders hebben volgens hen met andere woorden een pedagogische verant- woordelijkheid. Deze vloeit rechtstreeks voort uit het ouderschap zelf. In de

(30)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

opvoedingsondersteuning moet deze verantwoordelijkheid van de ouders erkend en gerespecteerd worden.

Ook Vandemeulebroecke et al. (2002) vinden het een belangrijk basisprincipe dat men de principiële ouderlijke verantwoordelijkheid voor de opvoeding erkent. Dat is immers een niet te miskennen gegeven dat ook in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind vervat zit. Dit kan onder andere door het tot stand brengen van een meer gelijkwaardige positie van ouders en ondersteuners en van een dialoog over de opvoeding. We moeten ouders in hun verantwoordelijkheid van opvoeder dus als gelijkwaardige partner beschouwen en een dialogale grond- houding voorop stellen (Vandemeulebroecke, 2000).

Effectiviteit van de opvoedingsondersteuning

Opvoedingsondersteuning, wil ze effectief zijn, moet in eerste instantie aansluiten bij de vragen, de problemen en de behoeften van ouders zelf. Het is dus het effectiefst als ouders geholpen worden om hun eigen weg te vinden in het opvoedingsproces, zodat het zelfregulerende proces een kans kan krijgen (Hermanns, 1995). McCurdy en Daro (2001) zijn tevens van mening dat bepaalde programma’s, zoals bijvoorbeeld gezinsondersteuningsprogramma’s, niet effectief zijn als men geen rekening houdt met de ouders zelf.

In de literatuur komt vaak terug dat opvoedingsondersteuning ouders maar vooruit helpt als ze nieuwe opvoedingssituaties zelfzekerder en met meer voldoening kunnen aanpakken. Als het met andere woorden hun probleemoplossend vermogen en zelfstandigheid doet toenemen. Daarom moet opvoedingsondersteuning ver- trekken vanuit de vragen die ouders stellen en zoals zij die stellen en moet het hen helpen hun eigen opvoedingsdoelstellingen te realiseren (Van Crombrugge &

Vandemeulebroecke, 1992; Van den Eynde, 2000a).

Het ultieme doel van goed opvoeden is ouders te leren hoe ze de effectiviteit van hun opvoeding kunnen ontwikkelen. De manier waarop ouders hun kinderen zien, beïnvloedt immers de manier waarop ze hun rol als opvoeder benaderen (Miller &

Sambell, 2003). Het is volgens de auteurs belangrijk dat in het achterhoofd te houden bij het ontwikkelen van opvoedingsondersteuningsprogramma’s en dus rekening te houden met de perspectieven van ouders.

Wilbrink-Griffioen (1992) haalt in dit verband ook aan dat ‘ouders van nu’ moeten en willen zelf bepalen wat goed is voor hun kind. Opvoedingssteun ‘van nu’, wil ze effectief zijn, moet inspelen op ouders die zelf willen kiezen, die hoge eisen stellen

(31)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

knel dreigen te raken door de hoge eisen die de huidige samenleving hen stelt.

Kortom, het gaat bij hem om opvoedingssteun op maat.

Als we, zoals in vorige paragraaf beschreven, uitgaan van een pedagogische verant- woordelijkheid van ouders, dan reduceert opvoedingsondersteuning die de ouders werkelijk ernstig wil nemen hun vragen niet tot objectief oplosbare problemen of subjectieve keuzesituaties. Ze erkent de ouders in hun verantwoordelijkheid en wel door hen in gesprek te brengen met derden, door hen de gelegenheid te bieden hun opvoedingsaanpak te verantwoorden en samen te zoeken naar maatschappelijk verantwoorde pedagogische modellen van handelen (Van Crombrugge &

Vandemeulebroecke, 2002).

Empowerment

Als we bij de opvoedingsondersteuning werkelijk vanuit het perspectief van de ouders willen vertrekken, kunnen we niet voorbij aan het empowermentprincipe.

Empowerment is het besef dat iemand ondanks beperkingen een waardevol mens is en er vervolgens voor zorgen dat deze waardevolle mens tot zijn recht komt. Dit proces gebeurt zowel vanuit de persoon zelf, als vanuit de hulpverleners die hierbij betrokken zijn (Friele, 1998).

Empowerment binnen de opvoedingsondersteuning is dan gericht op de op- voedingsrelatie en haar contextfactoren, op het herstel van het fout gelopen op- voedingsproces, op het minimaliseren van risico- en stressfactoren en het opti- maliseren van beschermende en ondersteunende factoren. Dit hele proces vindt plaats in een dialoog waarin ouders en ondersteuners een gelijkwaardige positie hebben (Nys & Vandemeulebroecke, 2000). Opvoedingsondersteuning mag vanuit deze visie in geen geval bevoogdend zijn (Nys & Wouters, 2001) en moet uitgaan van mogelijkheden en sterke kanten van ouders.

De basisprincipes van empowerment kunnen als volgt gezien worden:

- Mensen beschikken over krachten en groeimogelijkheden die in de hulpverleningssituatie gestimuleerd zouden moeten worden.

- Persoonlijke tekorten liggen niet aan de basis van problemen, maar eerder het sociaal systeem, dat mogelijkheden tot ontplooiing van de krachten zou moeten creëren, schiet tekort.

- Mensen kunnen uit eerdere opgedane ervaringen inzichten verwerven in hun mogelijkheden en zo ‘krachtiger’ worden (Vandemeulebroecke & Nys, 2001).

(32)

2 . T heo re ti sc he o m k ad eri n g

In de theorievorming rond opvoedingsondersteuning wordt de laatste jaren zeker niet voorbij gegaan aan het belang van empowerment. Volgens Gerris, van As, Wels en Janssens (1998) moet opvoedingsondersteuning immers aansluiten bij de sterke kanten en de opvoedingscapaciteiten van de gezinnen. Dit kan onder meer door hen de kans te bieden deze opvoedingscapaciteiten evenals de mogelijkheid om veranderingen in hun opvoedingssituatie aan te brengen, te laten ervaren. Ook andere auteurs vertrekken bij de ondersteuning vanuit de sterktes van de gezinnen.

Volgens Gilligan (2000) moeten deze sterktes gestimuleerd worden. Gys (2000) gaat ervan uit dat ouders het zo goed mogelijk doen en bevestiging zoeken voor hun opvattingen en manier van doen. Als iemand hun opvoedende mogelijkheden dan erkend heeft, zijn ze beter in staat te zien wat ze zelf kunnen doen om de huidige moeilijkheden aan te kunnen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Afrikaanse ouders aan het woord Afrikaanse ouders van tieners vertellen hoe zij tabak, alcohol en drugs aanpakken in de opvoeding. Thematische filmpjes met

Ouders die tevreden zijn over de opvoeding maken zich minder vaak zorgen over hun kinderen en vinden de opvoeding minder zwaar dan ouders die ontevreden zijn.. Positief

Het aanbod is groot, maar bevat wel lacunes. Veel interventies richten zich op een bepaalde fase in de ontwikkeling, maar als het gaat om optimale schoolloopbanen zou het lonen

n Hoger opgeleide ouders hebben meer opvoedingsvragen op het terrein ‘vrije tijd’, hoewel deze vragen beperkt blijven en minder belastend zijn. n

Een huis van het kind moet een plaats zijn waar ik alle informatie over alle aspecten van kind zijn kan. vinden: medisch, vrije tijd,

Van 192 ouders hebben we informatie over het aantal kinderen in het gezin (zie Tabel 1): iets minder dan de helft (79) heeft twee kinderen, iets meer dan een vierde heeft één kind

Wat mijn woordje betreft, bij ouderen be- gin ik niet over het trouwboekje, maar voorts is de liefde hetzelfde voor jong en oud.” „Bij ons was het intiem, sfeervol en

Deze dame heeft de moeder veel kunnen leren over het doen van de huishouding en de voeding en opvoeding van de kinderen en haar begeleiding werpt nog altijd zijn vruchten af..