• No results found

Advocaat op het politiebureau reduceert wachttijden

In document Rechtsbijstand bij politieverhoor (pagina 165-200)

6.1 Inleiding

In Utrecht centrum is de dienst noodhulp vooral belast met het werk op straat. Zij reageert op meldingen en verricht indien nodig de aanhoudingen. Aangehouden ver-dachten worden naar een centraal bureau gebracht. Daar worden ze bij ‘de balie’ aan-gemeld, gefouilleerd en naar een ophoudcel gebracht. De agenten die de aanhouding hebben verricht, lichten in de meeste gevallen de hulpofficier van justitie kort in over wat er is voorgevallen. Hierbij komt ter sprake of er aangifte is gedaan, of er getuigen-verklaringen zijn en of andere bewijsmiddelen zoals opnames van bewakingscamera’s beschikbaar zijn. Ook komt ter sprake of de verdachte een advocaat wenst te spreken. Wanneer de agenten de zaak met de hulpofficier van justitie hebben besproken en de benodigde administratieve stukken hebben aangeleverd (proces-verbaal van aanhou-ding, proces-verbaal van bevindingen, aangifte en eventueel getuigenverklaringen) wordt de zaak aan het Backoffice noodhulp overgedragen. Dit is een centrale dienst die is belast met het ‘afhandelen’ van aangehouden verdachten die niet in verzekering worden gesteld. Verdachten die direct na aanhouding in verzekering worden gesteld (in het geval van zwaardere vergrijpen of veelplegers), worden overgebracht naar het arrestantencomplex in Houten, waar de zaak in veel gevallen wordt overgenomen door de recherche.

6.2 Gang van zaken opsporing

6.2.1 Invoering van de Aanwijzing en administratieve lasten

De opsporingsambtenaren die wij hebben gesproken, vinden dat de Aanwijzing ‘er gewoon doorheen is gedrukt’. Ze geven aan dat ze regelmatig op de hoogte zijn gehou-den, maar dat er weinig aandacht was voor uitleg van de nieuwe regels en waarom is gekozen voor de huidige uitwerking van de nieuwe rechten van verdachten. Uit de gesprekken wordt duidelijk dat de veranderingen top-down zijn doorgevoerd. Om hiermee om te gaan heerst op de werkvloer de mentaliteit van ‘het moet en dan doen we het gewoon’. Volgens een van de respondenten worden de veranderingen als gevolg van deze top-down invoering met weinig uitleg vooral gezien als extra werk-druk. Zeker in combinatie met de invoering van het nieuwe registratiesysteem (BVH). Er gebeurt veel tegelijk in een korte tijd en het is aan de mensen op de werkvloer om

alle veranderingen in hun dagelijkse werkzaamheden op te nemen. Dit zorgt zeker in het begin voor onduidelijkheid.

‘Bij het begin is het natuurlijk helemaal abracadabra. Was het allemaal Salduz wat is dat? Nogmaals, omdat wij bijna geen informatie erover hebben gekregen. Het werd weer opge-dragen en doe ermee wat je ermee moet doen. Dus bij het begin was het wel lastig.’

Al met al was het na de invoering van de Aanwijzing voor agenten, hulpofficieren van justitie en medewerkers van het Backoffice noodhulp wennen hoe met de veran-deringen om te gaan. Een van de respondenten geeft aan dat hierdoor wel het een en ander is misgegaan. Hierbij kan worden gedacht aan het indelen van de zaak in de A-, B- of C-categorie waarover in de volgende paragraaf meer zal volgen. Maar het is ook voorgekomen dat verdachten niet op de hoogte werden gesteld van hun rechten en dat meldingen naar de piketcentrale of de advocaat te laat of niet werden gedaan. Dit laatste kan mede toegeschreven worden aan de toename van de administratieve lasten doordat de handelingen met betrekking tot de rechtsbijstand in formulieren vastgelegd moeten worden.

De respondenten geven aan dat zij en de meeste collega’s inmiddels goed op de hoogte zijn van de veranderingen in het recht op rechtsbijstand van aangehouden verdach-ten. Ze weten dat verdachten ingelicht moeten worden over hun rechten en dat de manier waarop dat dient te gebeuren afhangt van de categorie waarin de zaak valt. Volgens de respondenten is niet voldoende ondersteuning geboden bij het overnemen van de nieuwe regelgeving in de dagelijkse werkzaamheden en hebben ze vooral zelf moeten uitvinden hoe ze met de nieuwe regels moeten werken. Hierbij hadden ze houvast aan de ontwikkelde stroomschema’s en zijn ze vooral bij elkaar te rade gegaan om de verschillende moeilijkheden en problemen voor te leggen en elkaar te helpen bij het maken van de verschillende afwegingen.

‘Het is niet heel goed verteld. Er zijn van die schema’s opgehangen bij ons en we hebben het eigenlijk zelf een beetje ondervonden en uitgezocht. Dat weet ik nog wel. Dat is altijd in het begin. Dan moet je een beetje uitvogelen hoe het moet.’

Daarbij hebben we uit de observaties en informele gesprekken kunnen opmaken dat de mate waarin kennis over de nieuwe regelgeving aanwezig is, verschilt tussen agen-ten, hulpofficieren van justitie en medewerkers van het Backoffice noodhulp. Agenten lijken het minst op de hoogte te zijn van de veranderingen. Als reden hiervoor geven de respondenten aan dat hun weinig is uitgelegd omdat het Backoffice noodhulp ver-antwoordelijk is voor de afhandeling van de zaak.

‘Er is ook nooit tegen ons heel erg uitgelegd van hoe gaat het nou in z’n werk en dat soort dingen, omdat wij een afhandelingunit hebben.’

Dit kan voor problemen zorgen aangezien agenten de eersten zijn die met verdachten in contact komen en hen over hun rechten dienen te informeren. Daarbij dienen zij hierover formulieren in te vullen die nodig zijn voor het verder afhandelen van het

opsporingsonderzoek. Na de aanhouding nemen in Utrecht de medewerkers van het Backoffice noodhulp de zaak over, verhoren de verdachte en ronden de zaak af. Zij worden daarbij regelmatig geconfronteerd met ontbrekende of onvolledig ingevulde formulieren, waardoor zij moeten uitzoeken hoe het zit voordat ze verder kunnen. Hierdoor lijken zij beter in de materie te zitten dan de agenten. Als de medewerkers van het Backoffice noodhulp er niet uitkomen, vragen ze het aan de hulpofficier. Die lijkt het meest op de hoogte te zijn van die nieuwe regelgeving. Dit lijkt vooral te maken te hebben met de functie-invulling van de hulpofficieren van justitie die con-trole over het proces moeten houden.

Het invullen van allerlei formulieren heeft in de ogen van de geïnterviewden tevens geleid tot een toename van de administratieve lasten. De formulieren zijn opgenomen in het nieuwe registratiesysteem (BVH) en uit informele gesprekken tijdens de obser-vaties is naar voren gekomen dat men niet is te spreken over de BVH. Het systeem is traag en sluit niet goed aan bij de werkwijze van de politie. De combinatie van het meer formulieren in moeten vullen dan voorheen en de ontevredenheid over de BVH heeft mede tot gevolg dat fouten worden gemaakt. Dit begint bij agenten die na de aanhouding vergeten formulieren in te vullen of ze onvolledig invullen.

‘De medewerkers van het Backoffice noodhulp krijgen daar heel vaak mee te maken, die krijgen ook alle zooi van ons aangeleverd. Daar mopperen ze ook wel eens over hoor, dat er dingen ontbreken, niet duidelijk zijn, vol staat met spelfouten. Dat zou echt wel beter kunnen ook.’

Dit leidt tot frustratie en irritatie bij medewerkers van het Backoffice noodhulp. Wan-neer formulieren ontbreken of niet goed zijn ingevuld, moeten zij uitzoeken hoe het zit. In de eerste plaatst, kost dat tijd wat niet nodig hoeft te zijn wanneer iedereen het werk goed uitvoert.

‘Ja, kijk, in het dossier zit een aantal documenten dat van belang is natuurlijk en als de advocaat in kennis is gesteld, dan zit er ook een ontvangstbevestiging van het meldings-formulier bij en daaraan kun je dan zien dat de advocaat in kennis is gesteld. Maar ik moet zeggen, daar worden ook een hoop fouten mee gemaakt hoor, poeh.’

In de tweede plaats vergroot het de werkdruk van hulpofficieren van justitie, zeker op momenten dat veel zaken tegelijk spelen. Wanneer formulieren ontbreken, gaat men vaak naar de hulpofficier van justitie met de vraag hoe het zit.

‘En dan is hij helemaal de kluts kwijt op een gegeven moment en dan moet hij nog alles bijhouden in een verslagje.’

6.2.2 Indelen van zaken in A-, B- of C-categorie

Mede dankzij de BVH is een nieuwe werkwijze ontstaan waarmee de wijzigingen naar aanleiding van de Aanwijzing grotendeels in de dagelijkse werkzaamheden zijn opgenomen. Echter een belangrijk onderdeel van de Aanwijzing leidt in de praktijk

voor de politie tot problemen. Dit betreft de indeling van zaken in A-, B- of C-catego-rie. Uit observaties en interviews is duidelijk geworden dat niet iedereen precies weet wat de verdeling in A-, B- en C-categorie inhoudt en hoe ermee om te gaan. Dit kan in de praktijk tot fouten leiden in het toekennen van rechtsbijstand. Met name de geïn-terviewde agenten die de aanhouding verrichten raken naar eigen zeggen ‘in de war’ van de verdeling in categorieën of ‘denken er bij de aanhouding niet over na en zoeken het op het bureau uit’. Daarbij wordt naar de stroomschema’s gegrepen, maar ook die bieden niet altijd uitkomst en een van de respondenten geeft aan dat het prettig zou zijn als er een handleiding bij de schema’s zou zitten.

‘Je hebt zo’n heel schema, maar dat vind ik een beetje ingewikkeld. Ik merk dat heel veel collega’s en zelfs ook hulpofficieren daarmee vastlopen omdat het niet helemaal duidelijk is.’

De agenten handelen meer vanuit het delict en aangezien ze vooral met winkeldief-stallen en lichte geweldszaken worden geconfronteerd, die in de B-categorie vallen, is dat de ‘standaard’ werkwijze.

‘Maar de meeste boeven die wij hier in het centrum vangen zijn winkelboefjes en die vallen allemaal onder B-zaak.’

Ook nemen agenten aan dat de hulpofficier van justitie later tijdens de voorgeleiding nog ingaat op het recht op rechtsbijstand en dus nog een controle volgt.

Het gebrek aan kennis over de categorisering onder agenten zorgt voor veel onduide-lijkheid wanneer het niet een ‘standaard’ winkeldiefstal betreft. Bij het opstellen van het proces-verbaal van aanhouding en het proces-verbaal van bevindingen moeten agenten in BVH onder meer aangeven in welke categorie de zaak valt. In het geval van een minderjarige verdachte kan dit voor veel onduidelijkheid zorgen. Onderstaand voorbeeld laat zien hoe agenten soms worstelen met de verdeling in categorieën en dat in zo’n situatie de hulp van anderen en het stroomschema worden ingeroepen.

Agent 1: ‘Ik heb alleen niet gevraagd of hij een advocaat wilde spreken.’ Agent 2: ‘Nou, hij is minderjarig, dus hij moet sowieso een advocaat spreken’

Agent 1: ‘Ja, maar moet ik dan gekozen of toegewezen invullen? Ik ga het zo wel even navragen.’

[Agent 1 vraagt aan de HOvJ of hij tijdens de voorgeleiding bij de verdachte heeft gevraagd of hij een advocaat wil spreken].

HOvJ: ‘Nee. Ik ga er eigenlijk van uit dat jullie dat vragen…maar het is een C-zaak…’ Agent 1: ‘Nee, een A-zaak toch?’

Agent 2: ‘Nee, volgens mij een C.’

Agent 3: ‘Kijk even op het schema, ik heb het laatst opgehangen.’

[Agenten 1, 2 en 3 en de HOvJ kijken allen op het schema. Ze overleggen even en kijkend naar het schema besluiten ze gezamenlijk dat het een C-zaak betreft].

HOvJ: ‘A-zaken zijn alleen de grote zaken, TGO’s enzo…Maar hij wilde ook snel naar huis.’

[Agenten gaan verder met het proces-verbaal van aanhouding]. Agent 1: ‘Maar wil hij een advocaat dan?’

Agent 2: ‘Ja.’

Agent 1: ‘Weet hij dat hij het zelf moet betalen dan? Is dat zo bij minderjarigen?’ [Er wordt nogmaals op het schema gekeken. Als het een C-zaak is, dan moeten ze het zelf betalen. Dit geldt ook voor een 17-jarige, zo wordt geconcludeerd].

Uit bovenstaand voorbeeld volgt dat ook agenten goed geïnformeerd dienen te zijn aangezien zij na de aanhouding in BVH de benodigde formulieren moeten invullen. Anders kunnen ze niet verder in het systeem. Een van de geïnterviewde agenten geeft aan dat veel collega’s nog steeds niet weten hoe het zit. Iedereen heeft sinds kort een boekje gekregen waarin duidelijk is gemaakt wat een A-zaak, B-zaak en C-zaak is en sindsdien gaat het beter. Het voorbeeld laat tevens zien dat het bepalen van de catego-rie waarin de zaak valt soms veel tijd in beslag neemt en dat benodigde afwegingen moeilijk op straat tijdens de aanhouding door agenten gemaakt kunnen worden. Medewerkers van het Backoffice noodhulp en hulpofficieren van justitie zijn over het algemeen beter op de hoogte van het onderscheid in A-, B- en C-categorie. Zij krijgen er meer mee te maken omdat zij verdachten voorgeleiden of omdat zij de verhoren van verdachten afnemen. Op die momenten vindt verificatie plaats door nogmaals met de verdachte het recht op rechtsbijstand te bespreken. Tijdens het verhoor gebeurt dit meestal op een bevestigende manier door aan de verdachte te vragen ‘Je hoefde geen advocaat?’ of ‘Je hebt zojuist met je advocaat gesproken?’. Het is gebleken dat de complexiteit van de verdeling in categorieën toch ook bij hulpofficieren van justitie relatief gemakkelijk tot fouten kan leiden. Het is voorgekomen dat een hulpofficier van justitie bij de voorgeleiding een minderjarige verdachte (14 jaar) informeert dat hij recht heeft op een advocaat en dat hij daar geen afstand van kan doen en de zaak dus als een A-categorie behandelt. Na de voorgeleiding en terug in het kantoor van het Backoffice noodhulp neemt de hulpofficier van justitie een boekje ter hand en zoekt op in welke categorie de zaak valt. De hulpofficier van justitie concludeert dat het niet om een A-zaak gaat maar om een C-zaak. De hulpofficier van justitie gaat terug naar de verdachte en geeft aan dat er een fout is gemaakt. De verdachte heeft wel recht op een advocaat maar moet die zelf betalen. Omdat de hulpofficier van justitie de ver-dachte snel en met beperkte uitleg wijst op zijn recht op rechtsbijstand, is het voor de verdachte onduidelijk. De verdachte vraagt wat het allemaal betekent en wanneer de hulpofficier van justitie zegt dat het allemaal complex is, besluit de verdachte dat hij geen advocaat hoeft te spreken wanneer hij daar zelf voor moet betalen.

Buiten dat de verdeling in categorieën tot onduidelijkheden kan leiden, is uit inter-views met agenten naar voren gekomen dat zij de verdeling daarbij niet werkbaar vinden. Met name de B-categorie omvat te veel delicten die ook nog eens heel ver-schillend zijn.

‘We maken dus niet het verschil tussen een rolletje snoep en die lui met de geprepareerde tas. Dat is allemaal 310, klaar.’

De consequentie hiervan is dat verdachten voor een licht vergrijp dezelfde behande-ling krijgen als verdachten voor een zwaarder vergrijp en daardoor mogelijk langer op het politiebureau moeten blijven. Dit wordt vooral problematisch gevonden wanneer de verdachte minderjarig is.

‘Want je ziet vaak bij minderjarigen, voor diefstal van snoep zitten ze de hele dag op het bureau te wachten. Dat is zonde van de tijd. Allereerst van de tijd van de verdachte zelf dat niet in verhouding staat tot het delict wat hij heeft gepleegd.’

Het is duidelijk dat de indeling van zaken in de A-, B- of C-categorie te complex is gebleken om snel in de dagelijkse werkzaamheden van de politie te kunnen worden overgenomen. Een respondent geeft aan dat het beter gaat naarmate langer met de nieuwe regelgeving wordt gewerkt.

‘Ik vind het een gepuzzel. Het is zoals het vermeld staat zo theoretisch omschreven alle-maal. In de praktijk gaat het wel wat vlotter, maar dat is gewoon omdat we er al langer mee werken.’

Toch lijkt binnen de politie een wens te bestaan tot versimpeling van de regeling. Nu moeten te veel afwegingen gemaakt worden om te bepalen op welke vorm van rechts-bijstand verdachten recht hebben, gezien de zwaarte van het delict en hun leeftijd. Een respondent geeft aan dat twijfel hierover kan leiden tot fouten.

‘Dan heb ik zoiets van ja jongens, wat willen we nou? Ik zou zeggen van eenieder die als verdachte kan worden aangemerkt, ongeacht de leeftijd enzovoorts, altijd vragen of de ver-dachte gebruik wil maken van de consultatie. Dan is het altijd goed zeg ik altijd maar. Want ja als je erover gaat twijfelen. Het kan wel eens zo zijn dat zaken er op stuklopen.’

6.2.3 Moment dat de cautie wordt gegeven

Uit de observaties komt naar voren dat het protocol van de Aanwijzing wordt gevolgd, maar dat zo nu en dan wel wordt vergeten verdachten (op de juiste wijze) op hun rech-ten te wijzen. Verdachrech-ten worden op twee momenrech-ten op hun recht op rechtsbijstand gewezen en tijdens het verhoor volgt in veel gevallen daarvan nog een verificatie. Het eerste moment is de aanhouding waarbij agenten over het algemeen vragen of de ver-dachte een advocaat wenst te spreken. Uit de observaties en de interviews komt naar voren dat het moment waarop de cautie wordt gegeven van agent tot agent en van situatie tot situatie verschilt. De meeste agenten die wij hebben gevolgd of gesproken, kiezen er niet voor verdachten op straat op hun rechten te wijzen. Het doel van de meeste agenten is de verdachte zo snel mogelijk aan te houden en over te brengen naar het bureau. Hierdoor worden verdachten vaak tijdens het vervoer naar het bureau op hun recht op rechtsbijstand gewezen. Volgens geïnterviewde agenten is dat het moment waarop rustig met de verdachte kan worden gesproken.

‘Meestal als hij in de auto zit. Als het rustiger is. Buiten op straat is het rumoerig, veel geluid en dan vertel je iemand wel iets waar hij de helft niet van mee krijgt. Meestal als hij in de auto zit en dan zit ik achter het stuur dan vertelt mijn maatje wat zijn rechten zijn.’

Een andere reden om verdachten niet gelijk op straat bij de aanhouding te wijzen op hun rechten is volgens een respondent dat het voor de verdachte niet het beste moment is. Een aanhouding kan gepaard gaan met emotie en verzet en je kunt je afvragen of verdachten op dat moment veel opsteken van de uitleg over hun rechten.

‘Misschien dat hij het dan beter in zich opneemt, want als je iemand net hebt aangehouden dan zit hij nog helemaal in zijn emoties en vaak wil hij dan toch niet naar je luisteren. Vaak als je hem dan rustig naar zijn cel hebt gebracht, misschien neemt hij dan wat meer in zich op.’

Agenten geven in interviews aan dat een verdachte die op de plaats van aanhouding om uitleg wordt gevraagd, zoals in het geval van een winkeldiefstal, erop wordt gewe-zen dat hij niet verplicht is tot antwoorden.

Een voorbeeld van een winkeldiefstal laat zien dat deze werkwijze ertoe kan leiden dat vergeten wordt de verdachte te wijzen op het recht op rechtsbijstand. Een bevei-liger heeft iemand na de kassa aangehouden omdat hij heeft gezien dat deze persoon een product niet heeft afgerekend. De verdachte bekent onmiddellijk dat hij stom is

In document Rechtsbijstand bij politieverhoor (pagina 165-200)