• No results found

Door de Aanwijzing zijn agenten te lang van de straat

In document Rechtsbijstand bij politieverhoor (pagina 129-165)

5.1 Inleiding

In de regio Midden- en West-Brabant is door de onderzoekers meegelopen met de dienst noodhulp. De noodhulp reageert op allerhande meldingen waarbij politie-assistentie is vereist. Te denken valt bijvoorbeeld aan verkeersongevallen, maar ook aan een melding van huiselijk geweld, of een winkeldief die zojuist door de beveili-ging van de supermarkt is aangehouden. De zaken waarin de dienstdoende agenten verdachten aanhouden die onder de Aanwijzing vallen, en die wij geobserveerd heb-ben, betreffen dan ook voornamelijk winkeldiefstal en geweldpleging. Het gaat daar-bij in veel gevallen om relatief eenvoudige zaken waaraan geen opsporingsonderzoek vooraf is gegaan en na de aanhouding doorgaans geen uitgebreid onderzoek plaats-vindt. Agenten van de nooddienst ronden zelf de gehele zaak af, maken de verschil-lende processen-verbaal op en verhoren de verdachten. Veelplegers en verdachten van zwaardere delicten die direct in verzekering worden gesteld, worden overgebracht naar het arrestantencomplex of overgedragen aan de recherche. Betreffende zaken worden niet door de nooddienst afgehandeld. De kenmerken van een gemiddelde afhandeling van een zaak die via de nooddienst binnenkomt zijn dan ook snelheid en efficiëntie.

5.2 Gang van zaken opsporing

5.2.1 Invoering van de Aanwijzing en administratieve lasten

Uit de interviews komt naar voren dat opsporingsambtenaren op verschillende manie-ren geïnformeerd zijn en worden over de Aanwijzing. Er zijn presentaties en cursus-sen gegeven, via e-mail is informatie verstrekt en op het intranet is een Salduz-dossier geplaatst met informatiefolders en stroomschema’s. Geïnterviewden geven aan dat de informatievoorziening goed was, maar dat heel veel informatie is verstrekt waardoor het moeilijk was het overzicht te bewaren.

‘Je krijgt heel veel van die stroomschema’s en je krijgt er bijvoorbeeld voor Salduz één, je krijgt er voor een Halt-zaak één, je krijgt voor gebiedsverbod één. Je kunt heel je boekje helemaal volstoppen, maar op een gegeven moment dan zie je door de bomen het bos niet meer.’

Dit heeft onder meer gezorgd voor een moeizaam begin waarbij het ‘wel een beetje passen en meten was hoe het allemaal ging’. Na een periode van gewenning, waar je volgens de geïnterviewden gewoon doorheen moest, is het beter geworden. Dit is vooral te danken aan de ervaring die iedereen inmiddels met de nieuwe regeling heeft. Deze kennis over wat te doen met aangehouden verdachten wordt vooral opgedaan in de praktijk en betreft niet zozeer parate theoretische kennis. Hoe meer aanhoudingen je verricht, hoe beter je weet waar welke verdachte recht op heeft.

‘Het is een soort kwestie van oefening baart kunst. Hoe vaker je het doet, hoe makkelijker het wordt in principe.’

Inmiddels weten alle geïnterviewde agenten dat aangehouden verdachten moeten worden gewezen op hun recht op rechtsbijstand door een advocaat, en dat de vraag naar de verwezenlijking van dat recht afhankelijk is van de categorie waarin de ver-dachte valt.

‘Dus het sluipt er wel in op een gegeven moment. Er zijn een aantal dingetjes waar je reke-ning mee moet houden, maar verder hoef je er eigenlijk niet meer over na te denken.’ Dit laatste lijkt vooral op te gaan voor de veelvoorkomende delicten, maar in het geval zich een situatie aandient die minder vaak voorkomt of waar de belangen groter zijn, is het minder duidelijk. In de eerste plaats betreft dit situaties waarin jeugdige verdach-ten zijn aangehouden. Met name het onderscheid dat in de Aanwijzing wordt gemaakt tussen 12- tot en met 15-jarigen en 16- en 17-jarigen hebben agenten niet paraat en moet vaak worden opgezocht in het stroomschema of op intranet. Soms wordt hier-door tijdens de aanhouding het recht op rechtsbijstand in algemene bewoordingen aan de verdachte meegedeeld. Hierover volgt meer in paragraaf 5.2.4. In de tweede plaats betreft het delicten in de C-categorie. Niet iedereen is er goed van op de hoogte of verdachten recht hebben op een persoonlijk of telefonisch consult. Dit speelt echter niet vaak aangezien, zoals later zal blijken, weinig verdachten van een delict in de C-categorie gebruikmaken van rechtsbijstand. Als laatste weet niet iedereen in welke gevallen een advocaat door de staat wordt betaald en in welke gevallen niet. Een agent geeft aan dat hij ervan op de hoogte is dat een voorkeursadvocaat ook betaald wordt mits deze op de piketlijst staat. Blijkens de door hem gedane mededeling over het recht op bijstand aan de verdachte, heeft een hulpofficier van justitie eveneens deze kennis. Een andere agent geeft aan dat hij soms vragen krijgt over de betaling van de rechtsbijstand en het dan even moet uitzoeken omdat hij het niet precies weet. In de gevallen dat onduidelijkheid bestaat over de rechten van de verdachte wordt vaak gewacht op de hulpofficier van justitie omdat die het meestal wel weet.

Het nieuwe registratiesysteem (BVH) lijkt te hebben bijgedragen aan het over nemen van de nieuwe regels met betrekking tot de rechtsbijstand in de dagelijkse werkzaam-heden. Geïnterviewde agenten geven aan dat ze een ‘bepaald riedeltje’ aflopen waarbij vanzelf vragen tevoorschijn komen die moeten worden ingevuld. Dit levert automa-tisch de verschillende processen-verbaal op die kunnen worden geprint. Het is dus een routinematige klus waarbij agenten via keuzeschermen als het ware bij de hand worden genomen bij het maken van de verschillende afwegingen.

‘Dat doet het systeem allemaal zelf. Het systeem maakt het proces-verbaal zeg maar zelf op. Je krijgt gewoon een vraag: wenst de verdachte consultatiebijstand “ja” of “nee”. Als je dan “ja” invult dan krijg je de vraag welke advocaat er in kennis is gesteld, en zo gaat dat eigenlijk. Zo vraagt het systeem het. Het enige wat je eigenlijk zelf in moet vullen is nadat je Salduz aan de verdachte hebt medegedeeld wat hij dan daadwerkelijk zegt.’

BVH biedt dus de nodige houvast voor agenten en hulpofficieren van justitie maar geïnterviewden zijn van mening dat het invullen van al die formulieren veel tijd in beslag neemt. Samen met het leren omgaan met het nieuwe systeem leidt dit regelma-tig tot de nodige frustratie.

‘Zelfs met dat computersysteem, heel veel gechagrijn en alles. Ik denk dat dat een beetje politie eigen is, denk ik.’

5.2.2 Indelen van de zaken in A-, B- of C-categorie

Over het algemeen gaat het categoriseren van een zaak redelijk vanzelf in die geval-len waar de agenten in hun dagelijkse praktijk het meeste mee te maken krijgen, wat volgens de geïnterviewden meestal B-zaken zijn. Dit heeft ermee te maken dat de vrij gedetailleerde informatie uit de Aanwijzing wat betreft het onderscheid in categorieën vanuit de praktijkervaring van agenten wordt vertaald naar voor hen herkenbare en werkbare regels. Zoals een van de agenten het vertelt: ‘categorie A zijn de minderjari-gen, B zijn de zaken waar we het meest mee te maken hebben zoals winkeldiefstallen en C zijn zaken als art. 8 WVW’. Hierbij geven veel agenten aan dat ze niet alles in hun hoofd hebben en dat ze zo nu en dan twijfelen in welke categorie ze een zaak moeten indelen.

‘Een twijfelgeval of het nou een A-, een B- of een C-zaak is, zeg maar. Maar dan heb ik zoiets van: ah, daar komen we op het bureau wel achter. Dan regelen we dat op het bureau wel en mocht ik het niet weten, dan vraag ik het wel. Ja, negen van de tien keer weet ik dat wel, maar dan zit ik wel eens te twijfelen. Ik zit nu ook weer te twijfelen van: is A nou het hoogst, of is C nou het hoogst? Wat was ook alweer het ergste zeg maar, maar ja.’

Mochten de agenten er niet uit komen dat nemen ze het stroomschema erbij dat op een flyer staat afgebeeld.

‘We hebben zo’n flyer gekregen waar dat stroomschema op staat en bij enige twijfel trek ik dat ding uit mijn borstzak en is het: oh, wacht even. Wat is het? Nou, het is een VH-feit. Maar het is geen minderjarige. Oké, dan komen we op B uit. Dus ik gebruik eigenlijk bij twijfel altijd dat schema en dat is voor mij gewoon heel handig, want daar staat gewoon precies op welke rechten iemand heeft en waar ik zelf rekening mee moet houden, welke plichten ik dus heb.’

De flyer waar het bovenstaande citaat van spreekt, betreft een handzaam stroom-schema dat op de bureaus aanwezig is en dat sommigen, zoals de geciteerde agent, ook bij zich dragen. De geïnterviewden geven aan dat zij bij twijfel over de indeling in categorieën dit stroomschema raadplegen.

Uit de observaties komt ook naar voren dat bijvoorbeeld in een zaak van een winkel-diefstal – het type delict waar de agenten naar eigen zeggen veel mee te maken heb-ben – de verdachte wordt behandeld conform de regels van de B-categorie, zonder dat daar nadrukkelijk aandacht aan wordt besteed. In andere gevallen blijkt dat na een aanhouding veel wordt opgezocht op het intranet, waarbij minder ervaren agenten daar soms lang mee bezig zijn. Komen ze er niet uit dan wordt de hulpofficier van jus-titie ingeschakeld, die het soms ook niet precies weet, maar het dan in ieder geval kan opzoeken. Overigens blijkt uit gesprekken tijdens de observaties en uit interviews dat de indeling in categorieën niet alleen niet altijd even bewust gebeurt, maar dat hier ook een gevaar van willekeur insluipt, zo blijkt uit onderstaand citaat.

‘Nou ja, soms moet ik wel eens denken van wat is het nou, A, B of C. Vaak klik ik dan ook gewoon iets aan eigenlijk. (…) Ja, wel eens met een collega, van wat is het nou, B ofzo? Zo een beetje. (…) Ja, ik denk wel dat je op intranet nog iets kan vinden. Er moet ergens onder het kopje Salduz wel iets staan.’

Een andere agent maakt op de vraag hoe de indeling in de A-, B-, of C-categorie gebeurt een gebaar waarbij hij op zijn duim zuigt.

Uit de observaties en interviews komt vooral naar voren dat de regeling ten aanzien van minderjarigen dermate ingewikkeld is dat hier regelmatig discussie over ontstaat. In één zaak ontstaat discussie over de vraag of een minderjarige van 17 jaar afstand kan doen van zijn recht op bijstand – de 17-jarige verdachte in kwestie had bij de aan-houding aangegeven geen consultatie te willen. De agenten besluiten eerst dat afstand alleen mogelijk is bij meerderjarigheid maar plegen voor de zekerheid een telefoon-tje naar het bureau. Daarin wordt medegedeeld dat een 17-jarige keuzevrijheid heeft, waarna geen advocaat wordt ingeschakeld. In een andere zaak zegt een 14-jarige verdachte dat hij geen advocaat wil. Hierop zegt de hulpofficier van justitie dat met de moeder van de verdachte moet worden overlegd of hij afstand kan doen van de rechtsbijstand tijdens het verhoor. Na de voorgeleiding ontstaat een discussie tussen de hulpofficier van justitie en twee agenten over de aanwezigheid van de advocaat bij het verhoor. Ze vragen zich af of, als de jeugdige verdachte geen advocaat bij het verhoor wil, dan moet worden gekeken naar wat de moeder van de verdachte hiervan vindt, en of de moeder dan wel aanwezig moet zijn. De hulpofficier van justitie besluit

het op te zoeken en komt tot de conclusie dat de jeugdige verdachte geen afstand kan doen van het recht op bijstand en dat de moeder de vertrouwenspersoon is.

5.2.3 Moment dat de cautie wordt gegeven

Het moment waarop de verdachte wordt meegedeeld dat hij recht heeft op rechts-bijstand verschilt per situatie en per verdachte. De geïnterviewde agenten geven aan dat ze de mededeling doen bij de aanhouding als daartoe de gelegenheid is en ze het niet vergeten in de hectiek. Indien de situatie te hectisch is, gebeurt het zodra de ver-dachte in de bus is gezet of op het bureau bij de insluiting. In elk geval gebeurt het bij de voorgeleiding door de hulpofficier van justitie. Agenten vertellen hierover:

‘Dat ligt echt aan de situatie. Bij een aanhouding in de horeca, tijdens een openbare orde-dienst, dan krijgt hij het hier te horen, want ik ga op straat echt niet een heel verhaal tegen iemand afsteken die ik net heb aangehouden omdat hij iemand op zijn gezicht geslagen heeft. Die gaat zo snel mogelijk in de bus en zo snel mogelijk weg.’

‘Maar vaak in de hectiek dan ben je die verdachte net achterna gerend en dan heb je liggen rollebollen op de grond en dan zeg je het wel, maar dan is het maar de vraag of hij dat heeft begrepen. Dus dan doe je het later meestal nog, als hij geboeid is en in de bus zit, dan zeg je het nog een keer. Dan komen we op het bureau aan, dan sluit je hem ook in en zeg je het ook nog een keer.’

Ook uit de observaties komt naar voren dat agenten na de aanhouding verdachten zo snel mogelijk naar het bureau willen brengen. Daarbij nemen ze niet altijd de tijd om de verdachte tijdens de aanhouding te informeren over het recht op rechtsbijstand. Afhankelijk van hoe de aanhouding verloopt en de hoe de verdachte zich gedraagt, doen ze dit in de auto op weg naar het bureau of laten het over aan de hulpofficier van justitie die het tijdens de voorgeleiding doet. Hierdoor krijgt de ene keer de ver-dachte de cautie te horen bij de aanhouding, de andere keer tijdens het vervoer naar het bureau en weer een andere keer als hij in de ophoudkamer wordt geplaatst. In dit laatste geval gebeurt de informering doorgaans door middel van het uitdelen van de folders die op het bureau – in meerdere talen – aanwezig zijn. Het moment waarop de cautie wordt gegeven blijkt dus afhankelijk te zijn van de omstandigheden van het geval: verzet de verdachte zich bij de aanhouding, spreekt de verdachte Neder-lands, kan de verdachte lezen? Buiten dat de cautie door agenten tijdens of kort na de aanhouding wordt gedaan, wordt de mededeling eveneens gedaan tijdens de voor-geleiding. Uit de interviews wordt duidelijk dat het herhalen van de mededeling ook afhankelijk is van de reactie van de verdachte. Zoals een agent aangeeft ten aanzien van het doen van de mededeling bij de aanhouding:

‘Meestal merk ik wel dat ze niet altijd meteen een antwoord geven omdat je meteen heel veel informatie geeft en dan heeft die verdachte het nog niet helemaal op een rijtje. Ja, en dan vraag je het op het bureau nog een keer. Als ik geen duidelijk antwoord heb gekregen,

of tijdens het vervoer nog een keer. Ja, of als ik dat niet heb gekregen dan weet ik dat de hulpofficier het vraagt en dan wachten we daarop.’

Agenten geven aan dat het hun voorkeur heeft verdachten op een rustig moment op hun rechten te wijzen, zodat het ook tot hen doordringt wat er tegen hen wordt gezegd. Een agent zegt daarover:

‘Maar ik denk ook niet dat het dan bij de persoon doordringt op dat moment. Nee, ik denk dat het gewoon het beste is op het moment dat je op het bureau komt. Dat je dan gewoon even rustig uitlegt van luister, je hebt recht op een advocaat en ook met die folder. Dan gaan ze toch het celletje in en kunnen ze dat even rustig doorlezen. Dan kom je er later weer op terug, meestal als de hulpofficier gaat voorgeleiden. Dan vraagt hij ook, wil je een advocaat. En dan heeft hij er al even over na kunnen denken. Dus ik denk dat het dan beter werkt.’ Ook geeft een agent aan dat hij de verdachte bij de aanhouding wijst op zijn rechten en later als ze op het bureau komen nog een keer. Hij legt uit dat de verdachte dan bedenktijd heeft gehad.

‘Meestal, als ze in de bus zitten en we op weg zijn naar de Mijkenbroek, dan zeg ik van je hebt ook nog recht op een advocaat. Ja, onderweg in de bus, dan hebben ze nog even de tijd om erover na te denken en zodra je er dan bent weet je dan al wat ze willen. Het gebeurt ook wel eens dat we er zijn en dat ik denk van oh ja, Salduz, en dan vraag ik het dan nog even.’ Agenten geven aan dat het van belang is verdachten meerdere malen te vragen of ze een advocaat willen en hun ook de tijd te geven erover na te kunnen denken. Dit is van belang aangezien alle agenten de ervaring hebben dat verdachten bij de aanhouding vaak emotioneel zijn of verzet plegen, waardoor ze op dat moment niet echt bezig zijn met hetgeen de agent tegen hen zegt. Over het begrip en het gebruik van het recht op rechtsbijstand volgt meer in paragraaf 5.4.

‘Dat wordt voornamelijk gedaan bij de insluiting. Op straat op het moment dat je iemand moet aanhouden is er altijd sprake van een hele emotionele situatie. Mensen zitten er nooit echt op te wachten om aangehouden te worden, dat is even de uitzonderingen daar gelaten. Ik vraag me ook af of het in het belang is van de verdachte om dat riedeltje op dat moment al gelijk helemaal langs hem te laten lopen. Ik weet niet hoeveel hij opneemt op dat moment. Het moment dat ze eenmaal ingesloten worden is de sfeer heel erg rustig. En voor ons natuurlijk ook.’

Het wordt duidelijk dat verdachten op verschillende momenten op hun rechten wor-den gewezen. Volgens een van de geïnterviewwor-den kan het gebeuren dat verdachten, voordat zij het verhoor ingaan, de mededeling over hun rechten wel vaak hebben gehoord. Dit is overdreven en het maakt de informatievoorziening aan de verdachten over het recht op rechtsbijstand enigszins kunstmatig. Daarbij kan volgens de agent de indruk ontstaan dat zij de verdachte sturen om gebruik te maken van het recht.

‘Maar het gebeurt dus ook wel eens dat iemand het al zes keer gehoord heeft voordat hij het verhoor ingaat. En dat is natuurlijk ook wel een beetje een vreemd verhaal, dat iedereen maar meteen tegen hem zegt van: je hebt wel recht op een advocaat. Alsof we iemand naar die advocaat toe willen praten.’

Het zou voor zowel verdachten als agenten duidelijker en gemakkelijker zijn om één moment te kiezen.

‘Kies gewoon één moment, en het handigst is om dan een moment te kiezen waarop het rustig is. Dus door de hulpofficier, laat hem dan gewoon vertellen van dit en dit zijn uw rechten, en dit en dit zijn onze plichten in dat geval. Maar laat één persoon dat gewoon

In document Rechtsbijstand bij politieverhoor (pagina 129-165)