• No results found

De leden van de NUVU-fractie betreuren dat onder het kopje ‘advies en consultatie’ in de memorie van toelichting niets wordt vermeld over adviezen of consultatie die zijn verworven of gedeeld. Dit roept bij de leden van de NUVU-fractie de vraag op of er wel gedegen

onderzoek is gedaan naar het draagvlak van voorliggend wetsvoorstel. Welke partijen zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van het wetsvoorstel? Welke adviezen zijn er door betrokken partijen uitgebracht en wat heeft de regering daarmee gedaan? Gelet op de

ingrijpendheid van het wetsvoorstel, is dit bij uitstek een onderwerp waarover consultatie dient plaats te vinden. Indien geen consultatie heeft plaatsgevonden, vragen de leden van de NUVU-fractie de regering waarom dit niet het geval is. Indien wel consultatie heeft

plaatsgevonden, vragen deze leden de resultaten daarvan te delen met de Tweede Kamer.

12. Slotopmerkingen

In aanvulling op de eerdere opmerkingen van de leden van de CDUu-fractie omtrent de vrijheid van meningsuiting in artikel 4 van het wetsvoorstel, hebben zij nog enkele vragen over de in dit artikel gebruikte terminologie. Deze leden zien goede redenen om, zoals de regering voorstelt, de platformen zelf invulling te laten geven aan de te nemen maatregelen.

De leden van de fractie vragen zich wel af of de huidige verwoording ‘alle nodige

maatregelen’, aan de platformexploitanten voldoende houvast biedt om ook daadwerkelijk tot de meest passende maatregelen te komen. Graag zouden deze leden daarom ook willen weten waarom de regering tot deze formulering is gekomen en hoe de regering gaat beoordelen of de exploitant van een platform 'alle nodige maatregelen' heeft genomen. De leden van de CDUu-fractie twijfelen namelijk of de huidige verwoording, vanwege de grote beleidsruimte die bij de exploitanten wordt neergelegd, niet tot onnodig ingrijpende of te terughoudende

maatregelen kan leiden.

Om verder een duidelijkere uitleg van het artikel mogelijk te maken, vinden de leden van de CDUu-fractie het noodzakelijk dat de reikwijdte van artikel 4 van het wetsvoorstel beter wordt afgebakend. Kan de regering daarom verduidelijken hoe ze desinformatie definieert en waarom ze in dit artikel heeft gekozen voor de bewoording ‘onjuiste informatie’? Het heeft de voorkeur van de leden van de CDUu-fractie om een consistente terminologie te hanteren met daarbij één duidelijke definitie van desinformatie. In verband hiermee vragen deze leden de regering om meer specifiek uit te leggen hoe ze de definitie van desinformatie zo duidelijk af kan bakenen dat geen meningen of waardeoordelen maar slechts onjuiste feiten worden verwijderd?

Voorts vragen de leden van de CDUu-fractie zich af of er niet tevens minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om de impact van desinformatie te beperken. Daarom vragen deze

84 Ministerie van Justitie en Veiligheid, 2000, p. 23.

https://www.kcwj.nl/sites/default/files/Experimenteerbepalingen__Het_proberen_waard.pdf,

40

leden zich af hoe de regering tegenover aanvullend beleid zou staan dat de noodzaak tot dergelijke ingrepen kan verminderen? De regering zou hierbij bijvoorbeeld kunnen denken aan maatregelen zoals publiekscampagnes om het publiek bewust te maken van de dreiging die de verspreiding van desinformatie vormt. Op deze manier zou de regering alsnog, zonder onnodige schendingen van de vrijheid van meningsuiting te riskeren, de verspreiding van en beïnvloeding door desinformatie tegen kunnen gaan. De urgentie van dergelijk aanvullend beleid lijkt volgens de leden van de CDUu-fractie namelijk aanwezig. De regering geeft in de memorie van toelichting aan dat te strikte controle op de inhoud van de platformen vanuit de overheid problemen zou kunnen opleveren vanwege strijdigheid met hogere regelgeving, terwijl veel schadelijke beïnvloeding juist plaatsvindt door middel van subtiele en moeilijk van waar te onderscheiden informatie. Deze leden hebben enige zorgen dat veel gevallen van beïnvloeding buiten de reikwijdte van het huidige artikel zullen vallen. De leden van de CDUu-fractie zouden de regering daarom willen aanraden om het inzetten van dergelijke middelen nadrukkelijk te overwegen.

De leden van de CDUu-fractie hebben met betrekking tot de termijn van 12 weken zoals genoemd in artikel 4 van het wetsvoorstel nog een aantal vragen aan de regering. In de memorie van toelichting wordt hier verder geen aandacht meer aan besteed, terwijl de leden van de CDUu-fractie het van belang achten dat er goed wordt gekeken naar een dergelijke termijn. De reden hiervoor is dat deze leden het van fundamenteel belang achten dat de mogelijkheid dat normen en waarden van de rechtsstaat kunnen worden geschonden, tot een minimum moet worden beperkt. De leden van de CDUu-fractie zouden graag van de regering vernemen waarom voor de periode van 12 weken is gekozen.

Naast de grondslag voor de keuze van een termijn 12 weken, zijn de leden van de CDUu-fractie benieuwd of de regering erover heeft nagedacht om een periode ná de dag van de stemming van een verkiezing in te stellen waarin online platformen maatregelen nemen.

Facebook heeft naar aanleiding van de Amerikaanse presidentsverkiezingen van vorig jaar advertenties waarin de uitslag werd betwist, verwijderd. Om ervoor te waken dat verkiezingen in twijfel worden getrokken, zouden de leden van de CDUu-fractie graag een reactie van de regering willen zien waarom niet is gekozen voor een aanvullende periode. Daarnaast vragen de leden van de CDUu-fractie zich af of de regering heeft nagedacht om de termijn te

verlengen tot de beëdiging van het te kiezen orgaan of tot het moment waarop de officiële verkiezingsuitslag is vastgesteld.

De leden van de CDUu-fractie constateren dat de Tijdelijke wet bescherming integriteit van verkiezingen wordt toegevoegd aan bijlage 2, hoofdstuk 2, artikel 2 bij de Algemene wet bestuursrecht, waardoor rechtstreeks beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan worden ingesteld. Uit de memorie van toelichting blijkt dat hiervoor is gekozen omdat snelheid, ook met betrekking tot de rechtsbescherming, van groot belang wordt geacht.

Deze leden merken echter op dat het invoegen van de Tijdelijke wet bescherming integriteit van verkiezingen op deze plaats betekent dat alvorens beroep kan worden ingesteld eerst een bezwaarprocedure moet worden doorlopen. Deze leden merken op dat een bezwaarprocedure de gehele procedure aanzienlijk kan verlengen, hetgeen af zou kunnen doen aan de snelheid van de procedure die middels de mogelijkheid van rechtstreeks beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak wordt nagestreefd. Deze leden verzoeken de regering dan ook toe te lichten waarom ervoor is gekozen rechtstreeks beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak mogelijk te maken, terwijl de verplichting een bezwaarprocedure te doorlopen in stand wordt gelaten.

41

De leden van de CDUu-fractie constateren dat een artikel van de wet vervalt nadat door de Europese Commissie een met redenen omkleed advies is uitgebracht dat het betreffende artikel in strijd is met het recht van de Europese Unie. Een onderbouwing van de

rechtsgevolgen hiervan ontbreekt echter in de memorie van toelichting. De leden van de CDUu-fractie spreken hun zorg uit met betrekking tot de rechtszekerheid die door artikel 7 van het wetsvoorstel in het geding zou kunnen komen. Deze leden verzoeken de regering daarom om nadere toelichting, onder andere met betrekking tot de gevolgen voor de opgelegde bestuurlijke sancties.

Daarnaast hebben de leden van de CDUu aarzelingen bij de noodzaak van een bepaling als opgenomen in artikel 7 van het wetsvoorstel. Deze leden benadrukken dat zij een op waarden gefundeerde Europese Unie van groot belang achten en de bescherming van de democratische rechtsstaat hoog in het vaandel hebben staan. Het nationale rechtssysteem biedt echter

voldoende waarborgen om strijdigheid met het Unierecht aan te tonen en vervolgens aan te pakken. Dzee leden merken op dat er door deze bepaling veel macht bij de Europese Commissie wordt neergelegd, terwijl het laten vervallen van een wetsartikel niet de enige mogelijke reactie is op een met redenen omkleed advies. De leden van de CDUu-fractie verzoeken de regering daarom toe te lichten waarom ervoor is gekozen een wetsartikel te laten vervallen als reactie op een met redenen omkleed advies van de Europese Commissie.

De leden van de CDUu-fractie constateren dat volgens de memorie van toelichting het wetsvoorstel geen ‘experimenteerwet strictu sensu’ is maar als horizonbepaling te classificeren is. Deze leden vinden het prijzenswaardig dat met deze flexibele vorm van wetgeving mee kan worden bewogen met snel gaande technologische ontwikkelingen in de maatschappij. Daarbij vinden deze leden het eveneens prijzenswaardig dat de regering van plan is om het wetsvoorstel grondig te evalueren. In aanvulling hierop stellen de leden van de CDUu-fractie voor om de wet niet alleen te evalueren op doeltreffendheid en doelmatigheid, maar ook en in de eerste plaats op rechtsstatelijkheid. Meer specifiek stellen zij voor dat de wet tevens wordt geëvalueerd in het kader van fundamentele rechten en daarbij in het bijzonder het recht op de vrijheid van meningsuiting zoals neergelegd in artikel 10 EVRM.

De leden van de CDUu-fractie horen graag hoe de regering tegenover dit voorstel staat.

De leden van de D’20-fractie vragen zich af waarom de reikwijdte van de wet beperkt is tot de Europese, landelijke en provinciale verkiezingen. De regering zegt het risico van

desinformatie-praktijken bij bijvoorbeeld de gemeenteraadsverkiezingen niet groot te achten, maar deze stelling wordt niet verder toegelicht. Kan de regering deze stelling nader

onderbouwen, in het bijzonder gelet op desinformatie-praktijken die bij de vorige gemeenteraadsverkiezingen plaats hadden?85

De leden van de D’20-fractie hebben zorgen over de rol van het Commissariaat voor de Media in het wetsvoorstel, gelet op de bestuurlijke problemen die momenteel heersen bij het Commissariaat voor de Media.86 Deze leden vragen zich daarom af of de regering het gevaar ziet dat deze problemen verhinderen dat het Commissariaat zijn taken op grond van het wetsvoorstel adequaat kan uitoefenen.

Verder volgt uit artikel 2 dat het Commissariaat voor de Media exploitanten van online platforms moet aanwijzen die in staat zijn een wezenlijke invloed uit te oefenen op de

publieke meningsvorming in Nederland. De leden van de D’20-fractie maken uit dit artikel op

85 NOS, ‘Denk werkte aan nepadvertentie PVV’, 20 juni 2018; Brabants Dagblad, ‘Tilburgse VVD doet luchtig over fake filmpje’, 24 februari 2018.

86 NOS, ‘Chaos en onveilige cultuur bij Commissariaat voor de Media’, 17 juli 2019.

42

dat de Kiesraad niet kan handelen zonder dat het Commissariaat exploitanten aandraagt. De leden van de D’20-fractie vragen zich af of deze aanname correct is. Indien dit het geval is, vragen deze leden zich af hoe vaak het Commissariaat voor de Media exploitanten moet voordragen aan de Kiesraad en op basis van welke criteria. In de memorie van toelichting wordt wel een korte toelichting gegeven op het criterium ‘wezenlijke invloed’, maar de leden van de D’20-fractie zouden graag aan de hand van concrete voorbeelden meer informatie ontvangen over de toepassing van dit criterium. Kan de regering voorbeelden geven van zowel platformen die hier wél aan voldoen als exploitanten die buiten dit criterium vallen?

Tot slot blijkt uit de formulering van artikel 2 dat er een discretionaire bevoegdheid is weggelegd voor de Kiesraad. Exploitanten die aan de verplichtingen uit dit wetsvoorstel moeten voldoen, kunnen worden aangewezen door de Kiesraad, hetgeen een

belangenafweging teweegbrengt. De leden van de D’20-fractie zouden graag vernemen welke belangen de Kiesraad moet afwegen om te bepalen welke exploitanten al dan niet aangewezen moeten worden.

De leden van de D’20-fractie hechten zoals gezegd grote waarde aan de maximale

bescherming van grondrechten. Beperkingen van grondrechten dienen proportioneel te zijn.

Net als bij de vrijheid van meningsuiting en het recht op vrije verkiezingen, is ook bij de bescherming van persoonsgegevens de proportionaliteitstoets cruciaal voor de vraag of een beperking toelaatbaar is.87 De leden van de D’20-fractie hechten veel waarde aan een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens, zeker bij uiterst gevoelige persoonsgegevens waar artikel 3 van het wetsvoorstel betrekking op heeft. Deze leden vragen zich daarom af of het openbaar maken van persoonsgegevens zoals bedoeld in artikel 3 wel proportioneel is en vraagt de regering naar haar opvatting hierover.

Noch artikel 3 noch de memorie van toelichting geeft antwoord op de vraag hoe lang de verkregen inlichtingen openbaar blijven. De leden van de D’20-fractie willen om die reden graag van de regering weten welke termijn hiervoor gehanteerd wordt en hoe de regering omgaat met het recht om vergeten te worden.88

Het criterium van “informatie die kennelijk tot doel heeft het stemgedrag te beïnvloeden” dat wordt genoemd in lid 1 van artikel 3 lijkt de leden van de D'20-fractie van cruciaal belang. Dit criterium is namelijk bepalend voor de vraag of aan de verplichtingen van dit wetsartikel en de nadere regels die de minister zal stellen blijkens lid 2 van artikel 3 voldaan moet worden, waaronder de bekendmaking van privacygevoelige gegevens. Willekeur bij of onzekerheid over de invulling en toepassing van dit criterium zien de leden van de D’20-fractie daarom als bijzonder ongewenst. Deze leden vragen zich af of het in eerste instantie aan de exploitanten zelf is om te oordelen of er sprake is van “informatie die kennelijk tot doel heeft het

stemgedrag te beïnvloeden” en aan de hand van welke maatstaven dit beoordeeld moet worden. De leden van de D’20-fractie vragen de regering ook hier om voorbeelden waaruit blijkt wanneer wel of geen sprake is van informatie die kennelijk tot doel heeft het

stemgedrag te beïnvloeden.

In artikel 3, tweede lid, wordt de minister, zoals zojuist ook aangegeven, opgedragen nadere regels vast te stellen inzake de wijze waarop aangewezen exploitanten van een online platform uitvoering moeten geven aan de verplichtingen van het eerste lid. De leden van de D’20-fractie vragen zich af hoe deze nadere regels vormgegeven zullen worden nu in de memorie van toelichting noch het wetsvoorstel verdere toelichting hierop wordt gegeven.

87 Zoals neergelegd in de artikelen 8 EVRM, 7 en 8 Handvest, 17 IVBPR en 12 Universele Verklaring van de rechten van de mens.

88 Zoals neergelegd in artikel 17 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).

43

Ten slotte vragen de leden van de D’20-fractie zich af of het openbaar maken van algoritmen niet achterwege gelaten moet worden op grond van artikel 10, tweede lid, sub g van de Wet openbaarheid van bestuur. Exploitanten van online platforms zullen vaak omzet genereren door advertenties te verkopen en deze aan de hand van algoritmen te verspreiden onder de gebruikers van de platformen. Deze algoritmen zijn vaak zeer goed bewaarde

bedrijfsgeheimen en verantwoordelijk voor het succes van bijvoorbeeld sociale media-gigant Facebook. In de memorie van toelichting stelt de regering dat in uitzonderingsgevallen openbaarmaking van bedrijfsgeheimen achterwege gelaten kan worden. Deze leden vragen zich af of hier niet per definitie sprake van is en, indien dit het geval is, waarom de regering ervoor heeft gekozen deze verplichting in het wetsvoorstel op te nemen.

De leden van de D’20-fractie vragen zich af of de regering zich realiseert hoe moeilijk het kan zijn om onjuiste informatie te onderscheiden van waarheidsgetrouwe informatie. In de

praktijk is het lastig om op objectieve wijze vast te stellen of informatie juist is, met name als het gaat om verkiezingen waar juist het doel van deelnemende partijen is om op subjectieve wijze kiezers te overtuigen. De leden van de D’20-fractie vernemen graag hoe de Kiesraad volgens de regering (tijdig) kan controleren of de informatie die verstrekt wordt door de exploitanten van platformen juist is.

De leden van de D’20-fractie verzoeken de regering voorts helderheid te bieden inzake de omvang van de term ‘onjuiste informatie’. Waar het in artikel 4 enkel gaat om onjuiste informatie, spreekt de memorie van toelichting over het aanpakken van onjuiste alsmede misleidende informatie. Grote sociale mediabedrijven als Twitter en Facebook maken in hun beleid bijvoorbeeld ook onderscheid in het bestrijden van ‘misleading information’ en ‘false information’.89 Ook de Europese Commissie gaat uit van een verschil tussen onjuiste en misleidende informatie.90

Evenzeer vragen de leden van de D’20-fractie aan de regering of zij het wenselijk acht om de Kiesraad te laten oordelen of bepaalde gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als

‘grootschalig bedrog’ en ‘listige kunstgrepen’. Deze termen bevinden zich in de praktijk in een groot grijs gebied. De Kiesraad heeft bovendien geen ervaring met een dergelijke taak en is noch thuis in de strafrechtelijke regelgeving noch in jurisprudentie daarover.

Daarnaast wensen de leden van de D’20-fractie, zoals gezegd, duidelijkheid over wat er wordt verstaan onder ‘alle nodige maatregelen’. Op grond van de memorie van toelichting wordt niet duidelijk welke maatregelen de regering voor ogen heeft. De leden van de D’20-fractie benadrukken het belang van een duidelijke omschrijving, gelet op de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting en de herstelsancties die verbonden zijn aan het niet nemen van de nodige maatregelen.

De leden van de D’20-fractie hebben tot slot kennis genomen van de Franse LOI no 2018-1202 du 22 décembre 2018 relative à la lutte contre la manipulation de l’information (LOI no 2018-1202), die blijkens de memorie van toelichting als inspiratiebron heeft gediend bij het opstellen van artikel 4 van het wetsvoorstel. Deze Franse wet riep de verplichting in het leven voor natuurlijke personen en rechtspersonen die een online platform drijven om toutes

mesures proportionnées et nécessaires te nemen om [la diffusion], de manière délibérée, artificielle ou automatisée et massive, [d’]allégations ou imputations inexactes ou trompeuses d'un fait de nature à altérer la sincérité du scrutin te doen stoppen. De leden van de D’20-fractie constateren dat deze verplichting grote gelijkenissen vertoont met artikel 4 van het wetsvoorstel. De leden van de D’20-fractie zien echter ook een belangrijk verschil met het

89 Civic Integrity Policy Twitter; Advertentiebeleid Facebook, artikel 23.

90 Preambule van de Code of Practice on Disinformation.

44

wetsvoorstel in de procedure die voorafgaat aan de plicht van een dergelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon om proportionele en noodzakelijke maatregelen te nemen. LOI no 2018-1202 heeft namelijk een speciale rechtsgang in het leven geroepen, die enkel openstaat in verkiezingstijd, drie maanden voorafgaand aan de eerste dag van de maand waarin een élection générale (alle verkiezingen met uitzondering van lokale) gepland staat. Volgens LOI no 2018-1202 wordt de plicht om maatregelen te nemen opgelegd door de juge des référés, een voorzieningenrechter, in plaats van door een bestuursorgaan zoals in het wetsvoorstel. Het ministère public, het Franse OM, maar ook ‘tout candidat, de tout parti ou groupement

politique ou […] tout personne ayant intérêt à agir’ kan deze procedure starten, waarna de juge des référés binnen 48 uur uitspraak doet. Het is deze speciale rechter die bepaalt welke maatregelen proportioneel en noodzakelijk zijn in dat specifieke geval. Ook is er een

appelmogelijkheid waarbij binnen 48 uur uitspraak wordt gedaan. De leden van de D’20-fractie vragen zich af of de regering kennis heeft genomen van dit belangrijke verschil tussen de Franse wet en het Nederlandse wetsvoorstel. De leden van de D’20-fractie vragen zich voorts af of de regering overwogen heeft een soortgelijke rechtsgang in Nederland mogelijk te maken en zo de afweging ten aanzien van proportionaliteit en noodzakelijkheid alsook de

appelmogelijkheid waarbij binnen 48 uur uitspraak wordt gedaan. De leden van de D’20-fractie vragen zich af of de regering kennis heeft genomen van dit belangrijke verschil tussen de Franse wet en het Nederlandse wetsvoorstel. De leden van de D’20-fractie vragen zich voorts af of de regering overwogen heeft een soortgelijke rechtsgang in Nederland mogelijk te maken en zo de afweging ten aanzien van proportionaliteit en noodzakelijkheid alsook de