• No results found

Adjectieven gebruikt als adverbiale bepalingen

A. Voorvoegsels B.Adjectieven

6.4 Adverbia en adverbiale bepalingen

6.4.2 Adjectieven gebruikt als adverbiale bepalingen

Als er puur naar woordsoort zou worden gekeken, dan had deze groep ondergebracht moeten worden bij de categorie adjectieven. Er zijn echter vanzelfsprekend parallellen te trekken tussen de ‘gewone’ adverbia en de adverbiale bepalingen en daarom zullen deze dan ook in deze paragraaf besproken worden. Opvallend is dat de adverbiale bepalingen zoals deze in dit materiaal gevonden zijn, allemaal als expressieve taalgebruikstrategie aangemerkt kunnen worden. In sommige gevallen is er tegelijkertijd sprake van grading.

Hard wordt veelvuldig als adverbiale bepaling gebruikt in het materiaal en in feite steeds op een gelijksoortige manier. Het voldoet dan ook om hier één voorbeeld daarvan te bespreken:

(92) Uw steun is hierbij hard nodig. (tekst 13)

In alle gevallen waarin hard wordt gebruikt, is het bedoeld om aan te geven dat de steun van de lezer nodig is voor het voortbestaan van het Rode Kruis. De schrijver had in die gevallen ervoor kunnen kiezen om het woordje hard weg te laten. Zonder deze toevoeging zou de boodschap en de betekenis nog steeds volkomen helder en gelijk zijn. Het woord hard heeft van zichzelf al een

evaluatieve connotatie, het impliceert een bepaalde noodzakelijkheid, zeker in de context waarin het in het materiaal wordt gebruikt. De schrijver wil met het toevoegen van hard de noodzaak van giften benadrukken. Door de uiting met hard te verbijzonderen, is er dus sprake van een expressieve taalgebruikstrategie.

Gewoon is ook een adjectief dat als adverbiale bepaling veelvuldig voorkomt, zoals in (93) en (94):

(93) […], gewoon bij mensen thuis. (tekst 24)

(94) […] gewoon door een acceptgiro in te vullen of, […] (tekst 36)

Net zoals bij hard, is hier geen sprake van grading: De schrijver kent met gewoon geen mate toe aan het beschrevene. Er is echter wel sprake van een expressieve taalgebruikstrategie: de schrijver geeft

51 met gewoon aan dat hij iets als normaal of vanzelfsprekend beschouwt. Ook voor dit woord geldt dat die betekenis in het woord besloten ligt, maar aangezien het hier om descriptieve taalhandelingen gaat, wordt er met behulp van gewoon wel een extra, evaluatief aspect aan de uiting toegevoegd door de schrijver.

Buitengewoon komt ook veelvuldig in het materiaal voor, zoals in (95) en (96):

(95) Uw Rode Kruis doet veel, buitengewoon veel zelfs, […]. (tekst 2)

(96) U zoudt voor uzelf wel een buitengewoon slecht Minister van Financiën zijn […]. (tekst 20)

De overeenkomst met gewoon is duidelijk, maar doordat de schrijver er ‘buiten-‘ aan heeft toegevoegd, krijgt het hier toch een andere betekenis. Buitengewoon is wederom een woord dat direct al een evaluatieve connotatie heeft. Zoals uit (95) en (96) blijkt hangt de daadwerkelijke betekenis ook af van de context: in (95) versterkt buitengewoon op een positieve manier de uiting, maar in (96) is er juist sprake van een negatieve versterking van de uiting. Ook hier geldt dat de lexical choice van de schrijver met zich meebrengt dat er direct een evaluatief aspect aan de uiting wordt toegevoegd. Naast dat het hier dus om een expressieve taalgebruikstrategie gaat, is er ook sprake van grading: Buitengewoon is een sterke adjectief met een subjectieve ondertoon, die eenvoudig vervangen zou kunnen worden door een zwakkere en objectievere variant, zoals bijvoorbeeld ‘zeer’ in dit geval.

Bijzonder heeft eenzelfde soort functie als buitengewoon, zoals ook blijkt uit (97) en (98):

(97) Het Rode Kruis is een organisatie, die mij bijzonder aanspreekt. (tekst 4)

(98) Het Rode Kruis en miljoenen medemensen zullen U er bijzonder dankbaar voor zijn. (tekst 24)

In (97) gaat het om een expressieve taalhandeling, die wordt aangevuld met bijzonder. In (98) is daarentegen sprake van een descriptieve taalhandeling. Voor beide geldt dat de schrijver eenvoudig voor een minder sterk woord had kunnen kiezen, zoals ‘erg’ of ‘zeer’. Er is dus ook sprake van grading. Daarnaast is het bij bijzonder ook zo dat dit woord van zichzelf al een positieve connotatie heeft, waarmee de schrijver duidelijk wil maken dat de manier waarop de organisatie hem

aanspreekt als bijzonder ervaart in (98) en dat hij de dankbaarheid als bijzonder ervaart in (99). Naast grading, is hier dan ook sprake van een expressieve taalgebruikstrategie. Daarnaast blijkt uit de

52 voorbeelden dat bijzonder zowel in een expressieve als een descriptieve taalhandeling als

expressieve taalgebruikstrategie kan optreden.

In het rijtje van buitengewoon en bijzonder kan ook nog het adjectief ontzettend worden toegevoegd, waarvan (100) en (101) voorbeelden zijn:

(100) […] zijn we onze trouwe donateurs zoals u dus ook ontzettend dankbaar. (tekst 16) (101) […] steeds meer mensen die ontzettend eenzaam zijn. (tekst 41)

Net zoals bij buitengewoon kan ontzettend een uiting zowel positief als negatief versterken. In (100) wordt de mate van dankbaarheid duidelijk gemaakt met behulp van ontzettend, maar in (101) gaat het om een negatief aspect, namelijk eenzaamheid, dat wordt versterkt door ontzettend. In beide gevallen treedt hoe dan ook versterking op: met ontzettend kent de schrijver een grotere mate toe aan het beschrevene. Er kan dus vastgesteld worden dat er sprake is van grading. Daarnaast is er ook sprake van een sterkere woordkeuze. Ook hier geldt namelijk dat ontzettend eenvoudig vervangen had kunnen worden door het meer neutralere en zwakkere ‘zeer’, zoals dat ook het geval was bij buitengewoon en bijzonder. Ontzettend heeft daarnaast een evaluatieve connotatie, waardoor de descriptieve taalhandelingen in (100) en (101) ook een evaluatief aspect krijgen toebedeeld. Met ontzettend verbijzondert de schrijver dus de uiting, waardoor er sprake is van een

houdingsexpressieve functie. Naast grading is ook hier sprake van een expressieve taalgebruikstrategie.

Voor zowel buitengewoon, als bijzonder en ontzettend geldt dat deze eenvoudigweg vervangen zouden kunnen worden door het zwakkere zeer. Nu bleek uit de analyse van de adverbia al dat het adverbium zeer weliswaar als grading kan worden gezien omdat er een bepaalde mate aan het gestelde wordt toegekend, maar dat er in dat geval geen sprake is van een expressieve

taalgebruikstrategie. Het verschil met buitengewoon, bijzonder en ontzettend, dat hier in feite een zelfde soort functie heeft, schuilt hem vooral in het feit dat een woord als buitengewoon of bijzonder al een evaluatieve connotatie met zich mee draagt, waarvan bij zeer geen sprake is. Daarnaast is het zo dat er ook duidelijk op het gebied van sterkte een verschil in gradatie voelbaar is tussen

bijvoorbeeld ontzettend en zeer.

Verder kan er worden vastgesteld dat woorden als buitengewoon, bijzonder en ontzettend door de evaluatieve connotatie die ze hebben en het feit dat het om sterke woorden gaat met een duidelijke subjectieve lading, een hele grote retorische impact hebben. Een adverbium zoals even kan ook een expressieve taalgebruikstrategie zijn, maar toch is de retorische impact van een dergelijk adverbium veel minder groot dan in het geval van bijvoorbeeld bijzonder. Er kan dus ook binnen de

53 expressieve taalgebruikstrategieën weer een gradatie gemaakt worden op basis van de mate waarin dergelijke woorden herkend kunnen worden als zodanig en de retorische impact die ze hebben.

In het materiaal is ook nog een aantal adjectieven als adverbiale bepaling te onderscheiden die slechts eenmalig in het materiaal voorkomen. Allereerst zijn dat de oprechtheidsmarkeerders, zoals in (102) en (103):

(102) Dat is namelijk werkelijk waar. (tekst 2) (103) Eerlijk, ik stond er verbaasd van […]. (tekst 4)

Uitgaand van de conversationele maximes van Grice (Houtkoop en Koole 2000: 43) en dan in het bijzonder van het maxime van kwaliteit, kan er vanuit gegaan worden dat wat iemand stelt ook echt waar is. Voor zowel (102) als (103) geldt dan ook dat het in die zin overbodig is voor de schrijver om zijn oprechtheid nogmaals te thematiseren met behulp van werkelijk en echt. Het gaat hier echter om zogenaamde oprechtheidsmarkeerders, waarmee de schrijver ervoor zorgt dat enerzijds de impact van een dergelijke uiting wordt vergroot en dat anderzijds de schrijver zich nog eens extra verbindt aan de waarheid. Hoewel er in dit geval niet gesproken kan worden over een vorm van grading, is hier dus wel sprake van houdingsexpressie en dus van een expressieve

taalgebruikstrategie.

Het adjectief verschrikkelijk is ook al aan bod gekomen in paragraaf 6.4.2, maar komt ook nog eens voor als adverbiale bepaling:

(104) Vesna is één van de vele mensen die verschrikkelijk eenzaam is. (tekst 8)

Zoals ook al in paragraaf 6.4.2 is besproken, is hier niet alleen sprake van het gebruik van een sterker woord – de schrijver had voor het neutralere erg of zeer kunnen kiezen – maar ook van een woord met een negatieve evaluatieve connotatie, waardoor deze descriptieve taalhandeling direct wordt voorzien van een houdingsexpressief aspect. Naast grading, gaat het hier dus wederom om een expressieve taalgebruikstrategie.

Goed en dringend komen in dit materiaal ook beide één keer voor als adverbiale bepaling en in feite worden zij op een gelijksoortige manier ingezet:

(105) We kunnen uw bijdrage goed gebruiken, […]. (tekst 47) (106) ’t Rode Kruis heeft dringend geld nodig. (tekst 49)

54 Voor goed in (105) geldt dat dit woord van zichzelf al een positieve evaluatieve connotatie heeft, die wordt overgedragen op de descriptieve taalhandeling. Daarnaast kent de schrijver met ‘goed’ een zekere mate toe aan ‘het kunnen gebruiken van een bijdrage’. Enerzijds is er dus sprake van een houdingsexpressieve functie: de schrijver wil met goed aangeven dat hij de manier waarop het Rode Kruis geld kan gebruiken als positief ervaart en daarnaast wil hij met goed de uiting verbijzonderen, waardoor ook de retorische impact ervan toeneemt.

Hetzelfde kan worden waargenomen in (106), waar dringend wordt gebruikt om een mate toe te kennen aan de noodzaak van geld van het Nederlandse Rode Kruis. Daarnaast gebruikt de schrijver dringend om te onderstrepen dat hij de noodzaak van geld als zeer nijpend ervaart. Naast grading, is hier dus ook wederom sprake van een expressieve taalgebruikstrategie.

Voor de adverbia geldt dat er sprake is van hele uiteenlopende verschijningsvormen die mogelijk als expressieve taalgebruikstrategie kunnen worden aangemerkt. Voor een aantal daarvan geldt dat ze als zodanig heel eenvoudig te herkennen zijn in een uiting, zoals in het geval van bijvoorbeeld buitengewoon, maar dat andere adverbia juist op een hele impliciete manier zorgen voor een houdingsexpressief aspect. Er is dus binnen de overkoepelende term van expressieve taalgebruikstrategieën sprake van verschillende gradaties waarin deze strategieën voor kunnen komen, en daardoor ook van verschillen in retorische impact ervan. Daarnaast geldt ook voor de adverbia dat er in veel gevallen al sprake is van woorden met een bepaalde evaluatieve connotatie die wordt opgenomen in de taalhandeling. In deze paragraaf was er alleen maar sprake van descriptieve taalhandelingen die door dergelijke woorden een evaluatief aspect kregen. Dergelijke woorden zijn heel vaak ook nog eens sterkere woorden, die een zwakkere en neutralere variant kennen. Met andere woorden: in veel gevallen zijn grading en expressieve taalgebruikstrategieën ook bij de adverbia nauw met elkaar verbonden. Toch zijn er ook woorden met een evaluatieve

connotatie, zoals goed¸waarbij er niet sprake is van grading en een adverbium als zeer, wat wel een vorm van grading, maar weer geen vorm van een expressieve taalgebruikstrategie is.

In deze paragraaf werden ook nog eens twee oprechtheidsmarkeerders besproken, die binnen de adverbia weer een specifieke categorie vormen. De houdingsexpressie bij deze

voorbeelden komt vooral voort uit de wil van de schrijver om zich nog eens extra aan de waarheid te verbinden en komt dus op een hele andere manier tot stand dan het geval is bij bijvoorbeeld

buitengewoon.

Voor de analyse van zulke voorbeelden is de interpretatie van de uiting en daarmee ook de context waarin dergelijke woorden voorkomen in elk geval van groot belang. Een adverbium kan dan ook nooit op zichzelf staand direct aangewezen worden als expressieve taalgebruikstrategie, daar is de context zeker voor nodig. Voor zowel Renkema (1997) als Pander Maat (2004) geldt dan ook dat

55 de manier waarop zij expressieve taalgebruikstrategieën benaderen te eenvoudig en te

56 7. Conclusie en discussie

Uit de theoriebespreking van intensiveerders in het algemeen en de analyseschema’s van

intensiveerders van Renkema (1997) en Pander Maat (2004) in het bijzonder, is al gebleken dat de theorie over intensiveerders op veel vlakken flink tekort schiet. Er is in dit onderzoek dan ook naar gestreefd om deze theorie op basis van analyses van divers tekstmateriaal van het Nederlandse Rode Kruis aan te scherpen. Daarbij is ervoor gekozen om het begrip intensiveerders niet langer te

hanteren en over expressieve taalgebruikstrategieën te spreken.

In dit hoofdstuk zullen de antwoorden op de twee onderstaande onderzoeksvragen geformuleerd worden:

- Hoe manifesteren expressieve taalgebruikstrategieën zich in persuasieve teksten? - Hoe kunnen expressieve taalgebruikstrategieën gecategoriseerd worden?

Allereerst zullen de verschillende verschijningsvormen van expressieve taalgebruikstrategieën aan bod komen en vervolgens zal hiervoor een voorstel tot categorisatie worden gedaan, dat sterk zal afwijken van de categorisatie van Renkema (1997) en Pander Maat (2004). Dit hoofdstuk wordt tenslotte afgesloten met enkele kritische aantekeningen bij dit onderzoek.