• No results found

Na het uitbrengen van het BEPS-actieplan is de OESO aan de slag gegaan om de actiepunten verder uit te werken. In 2015 is het rapport op actiepunt 1 verschenen, genaamd: addressing

the tax challenges of the digital economy, action 1: final report. Dit rapport begint met het

uitleggen van de basisprincipes van belastingheffing. Vervolgens worden de ontwikkelingen van ICT besproken en wordt getracht om de digitale economie te beschrijven. Hierbij worden belangrijke kenmerken genoemd en nieuwe bedrijfsmodellen die kenmerkend zijn voor bedrijven in de digitale economie toegelicht. Daarna worden de belangrijkste uitdagingen voor de belastingheffing van bedrijven in de digitale economie besproken.

5.3.1 De digitale economie en uitdagingen voor beleidmakers

In het vorige hoofdstuk zijn de grootste problemen besproken die overheden ondervinden met het belasten van bedrijven in de digitale economie. Overheden ontbreekt het aan een nexus, er zijn problemen met de waardering van data en de kwalificatie van bepaalde opbrengsten. De OESO heeft verschillende oplossingen bedacht die de genoemde problemen kunnen verhelpen. Deze oplossingen worden in de volgende paragrafen besproken91.

88 OESO 2013, p. 13

89 Engelen & Gunn 2013, p. 2 90 OESO 2013, p. 14

33

5.3.1.1 Aanpassen artikel 5 OESO-Modelverdrag

De OESO heeft geconstateerd dat bedrijven veelvuldig proberen om niet te kwalificeren als een vaste inrichting. Een voorbeeld van het ontwijken van een vaste inrichting is de commissionair structuur. Een buitenlandsbedrijf schakelt een lokale vertegenwoordiger in om contact op te nemen met klanten. Als deze persoon contracten afsluit in naam van de onderneming, zou er sprake zijn van een vaste vertegenwoordiger en heeft het bedrijf een belastbare aanwezigheid in het bronland. Bedrijven ontkwamen hieraan door de persoon contracten af te laten sluiten in eigen naam maar voor rekening van de onderneming. Na aanpassing van het begrip vaste vertegenwoordiger is deze constructie niet meer mogelijk. Zie paragraaf 3.3.2 voor het huidige begrip van de vaste vertegenwoordiger.

De tweede aanpassing aan het vaste inrichtingsbegrip is de aanpassing van artikel 5 lid 4 van het OESO-Modelverdrag. Deze aanpassing is reeds besproken in paragraaf 4.2.1.2. Waar het voorheen niet uitmaakte of de werkzaamheden ook daadwerkelijk een voorbereidend karakter hebben, is dat nu wel het geval. Er dient gekeken te worden of de activiteiten een essentiële en belangrijke rol vervullen in de onderneming, als dit het geval is zijn dit geen activiteiten van voorbereidende aard en vallen deze activiteiten niet onder het vierde lid. De OESO geeft ook een voorbeeld om deze aanpassing te verduidelijken. Een groot magazijn wordt gebruikt voor de opslag en levering van goederen die online aan klanten worden verkocht. In dit magazijn werken een groot aantal medewerkers. Het bedrijfsmodel is erop ingericht dat goederen snel geleverd kunnen worden aan de klanten. Voorheen zou dit magazijn niet als een vaste inrichting kwalificeren, maar na de aanpassing van het vierde lid kwalificeert dit magazijn wel als een vaste inrichting92.

Naast deze concrete nieuwe wetgeving heeft de OESO nog een aantal mogelijkheden geopperd om de problemen in de digitale economie aan te pakken. Over deze mogelijkheden, is door de landen die zijn aangesloten bij de OESO, geen overeenstemming gekomen vanwege uiteenlopende belangen. Dit heeft ervoor gezorgd dat de geopperde mogelijkheden niet zijn verwerkt in nieuwe internationale regelgeving. Landen zijn vrij om de hierna te bespreken mogelijkheden te verwerken in de nationale wetgeving als ze belastingverdragen en andere internationale verplichtingen respecteren.

5.3.1.2 Een nieuwe nexus gebaseerd op een significante economische aanwezigheid.

De eerste mogelijkheid, zoals aangedragen door de OESO, is om een nieuwe nexus te ontwikkelen. Als een buitenlandse onderneming, door middel van technologie of andere automatische hulpmiddelen een duurzame significante economische aanwezigheid heeft, in een andere markt dan de thuismarkt, dan is er sprake van een belastbare aanwezigheid. Een significante aanwezigheid kan bepaald worden aan de hand van drie verschillende factoren. Deze factoren kunnen samen gebruikt worden of apart bekeken worden om te bepalen of er sprake is van een significante aanwezigheid. Daarnaast dient deze significante aanwezigheid duurzaam te zijn. Het is niet de bedoeling dat een buitenlands bedrijf, welke incidenteel een opbrengst behaald in een ander land, direct een belastbare aanwezigheid heeft. Dit is om hoge compliance kosten en onzekerheid voor bedrijven tegen te gaan en daarmee de grensoverschrijdende handel niet te bemoeilijken93.

92 OESO 2015, p. 88 93 OESO 2015, p. 107

34 5.3.1.2.1 Omzet

De eerste factor waarnaar gekeken kan worden om te bepalen of er sprake is van een significante aanwezigheid, is omzet. Dit kan gedaan worden door naar transacties te kijken die gemaakt zijn door middel van digitale platformen of naar alle transacties te kijken die gedaan zijn met klanten in dat land. Als het bedrijf een omzet behaalt boven een nog nader te bepalen drempel, dan is er sprake van een significante aanwezigheid94.

5.3.1.2.2 Digitaal

Een andere mogelijkheid is om naar de digitale aanwezigheid van een bedrijf te kijken. Vaak maakt een buitenlands bedrijf gebruik van een website of een onlineplatform om klanten in een nieuwe markt te benaderen of om goederen en diensten te verkopen. Een website die geregistreerd is met een lokale domeinnaam en in de taal van het desbetreffende land, kan duiden op een significante digitale aanwezigheid95. Daarnaast kan gekeken worden of een bedrijf betalingsmogelijkheden in de lokale valuta aanbiedt, om te bepalen of er sprake is van een significante digitale aanwezigheid96.

5.3.1.2.3 Gebruikers

De laatste mogelijkheid is om te kijken naar het aantal gebruikers. Bedrijven in de digitale economie maken veelal gebruik van netwerkeffecten en data, welke worden aangeleverd door gebruikers. Om te bepalen of er een significante aanwezigheid is kan bepaald worden hoeveel gebruikers maandelijks een online platform of website bezoeken. Ook kan onderzocht worden hoeveel data een bedrijf in een land heeft verzameld. Dit kan data zijn over personen maar ook data die gecreëerd is door gebruikers, zoals reviews of zoekhistorie97.

5.3.1.3 Belasting op digitale transacties

Een tweede mogelijkheid die wordt geopperd door de OESO, is een belasting op digitale transacties. Als een inwoner van een land, online een aankoop doet van een buitenlands bedrijf dan zit er op deze aankoop een extra belasting. De OESO geeft geen duidelijkheid over welke transacties onder deze belasting zouden kunnen vallen. De OESO acht het onwenselijk om een specifieke transactie te noemen. Dit zal er namelijk voor zorgen dat veel discussie ontstaat over de kwalificatie van bepaalde transacties98. Zij achten een generale definitie over welke transacties onder deze belasting vallen wenselijk.

Hoe deze belasting geïnd kan worden door de overheid is de volgende uitdaging die erkend wordt door de OESO. Bij B2B transacties kan het bedrijf in het bronland de belasting afstaan, maar bij B2C transacties wordt dit al lastiger en kunnen er veel administratieve kosten bij komen kijken. Een mogelijkheid zou zijn om het verplicht te maken om gebruik te maken van een tussenpersoon tussen buitenlandse bedrijven en consumenten in het bronland. De tussenpersoon dient dan de belasting af te staan. Over de hoogte van het tarief van deze belasting wordt geen duidelijkheid gegeven door de OESO99.

94 OESO 2015, p. 107 - 108

95 Een aantal voorbeelden van een lokale domeinnaam zijn: Nederland (.nl), Duitsland (.de) en

België (.be)

96 OESO 2015, p. 109 97 OESO 2015, p. 110 98 OESO 2015, p. 113 99 OESO 2015, p. 114

35

5.3.1.4 Egalisatieheffing

Als laatste mogelijkheid om de problemen met betrekking tot belastingheffing van digitale bedrijven te bestrijden heeft de OESO een egalisatieheffing bedacht. Als een buitenlands bedrijf een bepaalde economische aanwezigheid heeft in een bronland, maar een nexus ontbreekt, dan zou deze heffing ervoor moeten zorgen dat de belastingheffing van binnenlandse en buitenlandse bedrijven meer gelijk getrokken wordt. Deze belasting mag alleen geheven worden als er sprake is van een significante economische aanwezigheid, om ongewenste lasten voor kleine en middelgrote bedrijven te voorkomen. De OESO geeft twee voorbeeld-transacties waarop deze egalisatieheffing van toepassing zou kunnen zijn. De eerste optie bedraagt alle online transacties met inwoners van de bronstaat. De andere optie is om transacties die gedaan worden via een platform onder deze belasting te laten vallen. Verder is de OESO weinig specifiek over deze heffing100.

5.3.2 Tussenconclusie

De OESO heeft meerdere opties voorgesteld om de huidige problemen met het belasten van bedrijven in de digitale te verhelpen. Er is gekeken naar alternatieven voor een vaste inrichting in de vorm van een significante aanwezigheid, naar een bronbelasting op bepaalde digitale transacties en een egalisatieheffing. Geen van de opties is echt concreet geworden, omdat er geen internationale consensus is bereikt tussen de landen die verbonden zijn aan de OESO