• No results found

Academische integratie

In document Diversiteit in de Verloskunde Academie (pagina 43-47)

De begeleiding van allochtone studenten vindt zowel in groepsverband als

individueel plaats. In deze paragraaf besteden we aandacht aan de begeleiding in groepsverband. Daarbij worden de ervaringen van de begeleiders met betrekking tot

de informele contacten besproken. De individuele begeleiding wordt in paragraaf 6.8 besproken.

Formele academische integratie

Beide begeleiders geven aan dat zij allochtone studenten tijdens de

groepsbijeenkomsten actief betrekken bij de les. Deze inspanningen leveren echter niet altijd het gewenste effect op. Eén begeleider heeft de indruk dat het stellen van vragen aan allochtone studenten tijdens de les soms als controlerend en aanvallend wordt ervaren. De andere begeleider typeert het gedrag van allochtone studenten in de groepsbijeenkomsten als terughoudend en teruggetrokken. Door deze gevoelens te benoemen en aan te geven dat de bijeenkomsten een oefensituatie zijn, wordt getracht deze problematiek bespreekbaar te maken. De begeleide

studieloopbaanbijeenkomsten zijn echter te incidenteel om een, voor allochtone studenten, veilige en vertrouwde sfeer te creëren. Mede hierdoor en door het gebrek aan zelfvertrouwen hebben allochtone studenten moeite met het stellen van vragen tijdens de groepsbijeenkomsten. Bovendien menen de begeleiders dat allochtone studenten tijdens discussies vrezen voor het soms harde oordeel van autochtone medestudenten en daarom liever zwijgen:

Wij Nederlanders zijn net als olifanten in de porseleinkast. We hebben een cultuur waarin meteen wordt gezegd: belachelijk. Dat gebeurt in het vuur van de discussie.

Er worden ook kritische vragen gesteld en dat wordt soms ervaren als een aanval.

Informele academische integratie

Beide begeleiders geven aan dat allochtone studenten zelden initiatief nemen bij het tot stand brengen van informele contacten. Allochtone studenten zoeken in het algemeen geen contact met de begeleider als er problemen spelen. Dit hangt mogelijkerwijs samen met de eerder genoemde overtuiging dat ze zelf hun

problemen moeten oplossen. Eén begeleider heeft bij het benaderen van allochtone studenten “in de wandelgangen” ervaren dat de getoonde interesse een schrikreactie teweeg bracht. Het vermoeden is dat, in de ogen van deze studenten, het leggen van contact door de begeleider zou kunnen betekenen dat er iets ernstigs aan de hand is.

6.8 Mentoring

De contacten met allochtone studenten tijdens de individuele begeleiding verlopen minder vanzelfsprekend dan het geval is bij de begeleiding van autochtone

studenten. Hiervoor noemen de begeleiders drie oorzaken. Ten eerste worden de andere omgangsvormen van allochtone studenten genoemd, waarbij de bescheiden opstelling en het niet gewend zijn aan het bespreken van gevoelens en problemen een belemmering vormen voor het opbouwen van een vertrouwensband. Het komt zelden voor dat allochtone studenten, wanneer zij problemen ondervinden of advies nodig hebben, zelf contact zoeken met begeleiders. Daarbij wordt opgemerkt dat allochtone studenten vaak gevoelig zijn voor autoriteit. Dit vormt een belemmering om een gelijkwaardig contact op te bouwen en het vertrouwen van de student te winnen:

Het initiatief om contact te leggen met allochtone studenten komt meestal van mij.

Door het leeftijdverschil en omdat ik docent ben laten allochtone studenten me in het algemeen niet dichtbij komen.

De genoemde problematiek leidt ertoe dat de begeleiders onvoldoende inzicht

hebben in mogelijke problemen die spelen onder allochtone studenten, waardoor er

in onvoldoende mate ondersteuning kan worden geboden. De tweede genoemde reden is dat allochtone studenten, mogelijk door angst om te falen en schaamte, het bespreekbaar maken van onvoldoende prestaties als bedreigend ervaren en

“dichtklappen”. Ook komt het voor dat de adviezen niet worden opgevolgd, waardoor het probleem blijft bestaan. Dit wordt mogelijk veroorzaakt door verwarring en misverstanden over gemaakte afspraken. Soms is echter onduidelijk waarom deze adviezen niet worden opgevolgd. Als derde reden speelt de invulling van de

studieloopbaanbegeleiding een rol. De studieloopbaanbegeleiding wordt door de opleiding voornamelijk ingezet als beoordelingsinstrument. Hierbij ligt de nadruk in mindere mate op persoonlijke aandacht en betrokkenheid bij de student. De

begeleiders stimuleren de student en proberen samen met de student oplossingen te vinden voor eventuele studie- en vaardigheidsproblemen, maar worden hierin beperkt door de beschikbaar gestelde tijd.

De hierboven geschetste problematiek leidt ertoe dat de begeleiders het idee hebben dat ze nagenoeg geen bijdrage kunnen leveren aan het welbevinden van allochtone studenten op de opleiding. Eén begeleider zegt hierover:

Ik heb niet het gevoel dat ik een bijdrage kan leveren aan hun worsteling. Ik kan meedenken, maar niets oplossen. Ik maak me geen illusies dat ze er iets aan hebben.

Ze moeten het zelf bevechten.

De begeleiders nemen soms het initiatief tot het bespreekbaar maken van

onderwerpen die typerend zijn voor allochtone studenten. Studenten neigen er dan vaak toe sociaal wenselijk te reageren. Wanneer de begeleider de student vervolgens confronteert met onvoldoende studieresultaten bespreken sommige studenten wel hun gevoelens en problemen. Vooral het niet kunnen voldoen aan de eisen en verwachtingen van de opleiding komen dan ter sprake. Toch blijven de eigen

emoties die spelen ten aanzien van het niet geaccepteerd en begrepen worden vaak achterwege. Wanneer de begeleider aangeeft moeite te hebben met het begeleiden van allochtone studenten, betreurt de student dit, maar leidt het zelden tot een dialoog over deze problematiek. Beide begeleiders ervaren een gevoel van onmacht om tot een diepgaand contact met allochtone studenten te komen. Tot slot melden de begeleiders weinig optimistisch te zijn over hun bijdrage aan de studievoortgang van allochtone studenten. Het serieus nemen van problemen en het stimuleren en motiveren van allochtone studenten biedt naar eigen zeggen onvoldoende soelaas.

6.9 Suggesties voor verbetering

Ook aan de begeleiders is tot slot de vraag gesteld in welk opzicht de opleiding tot verloskundige volgens hen verbeteringen kan aanbrengen die kunnen leiden tot een toename van het studiesucces van allochtone studenten. Een eerste opmerking heeft betrekking op de vormgeving van het competentiegericht onderwijs en vooral het groepsproces binnen het casusgestuurd onderwijs. Aangezien de meeste allochtone studenten hier moeite mee hebben kan de opleiding meer begeleiding bieden bij het ontwikkelen van de nodige vaardigheden. Daarnaast kan er binnen het casusgestuurd onderwijs, ook als het gaat om gewoonten en omgangsregels, meer ruimte gecreëerd worden voor diversiteit.

Een tweede opmerking heeft betrekking op het signaleren van problemen en het ondersteunen en stimuleren van allochtone studenten door de werkgroepbegeleider.

De begeleiders pleiten voor het structureel bespreekbaar maken van de door de allochtone student ondervonden problemen in de werkgroep en het creëren van een veilige sfeer waarin ruimte is voor verschillende omgangsvormen en gebruiken. Dit zal wederzijds begrip en acceptatie tussen allochtone en autochtone studenten in gunstige zin beïnvloeden. Een derde suggestie heeft betrekking op het bevorderen

van de sociale integratie van allochtone studenten. Gedacht wordt aan een

“diversiteitsgroep” waarin studenten, naast het uitwisselen van ervaringen, steun en begrip van elkaar kunnen ondervinden. Het begrip diversiteit kan hierbij breed worden opgevat. Onder diversiteit verstaan de begeleiders alle aspecten waarop mensen van elkaar verschillen, zoals culturele en sociale achtergrond, maar ook verschillen in leeftijd, seksuele geaardheid, competenties en werkstijlen.

De vierde opmerking betreft de frequentie en de kwaliteit van de

studieloopbaanbegeleiding. De begeleiders pleiten voor een toename van de

frequentie en intensiteit van de contacten met de begeleider, zowel individueel als in groepsverband, waardoor meer gelegenheid ontstaat om een vertrouwensband op te bouwen. Concreet betekent dit dat er meer tijd beschikbaar gesteld moet worden voor de individuele gesprekken, zodat er ruimte ontstaat voor het bieden van persoonlijke aandacht en ondersteuning. Eventueel kan deze taak door een vertrouwenspersoon worden vervuld. Een andere suggestie is het aanbieden van groepsbegeleiding aan studenten die problemen ondervinden tijdens het

groepsproces binnen het casusgestuurd onderwijs. Een voordeel hiervan is dat er begeleiding op maat kan worden aangeboden. In een dergelijke groep bestaat alle ruimte om de groepsprocessen en de persoonlijke rollen van studenten inzichtelijk en bespreekbaar te maken, zonder daarbij gehinderd te worden door de

resultaatgerichtheid die het casusgestuurd onderwijs met zich meebrengt.

Een vijfde opmerking betreft het structureel koppelen van een ouderejaars

(allochtone) studentmentor aan een jongerejaars allochtone student. Deze mentor kan rolmodel zijn voor de jongerejaars student en advies en steun bieden. Scholing en ondersteuning door een docent of begeleider is hierbij, volgens de begeleiders, wenselijk. De zesde opmerking betreft het betrekken van de ouders van allochtone studenten bij de studie. Veel ouders van allochtone studenten zijn onbekend met het hoger onderwijs en met de verloskundige beroepsuitoefening in Nederland. Vaak weten ouders ook niet wat het betekent voor hun kinderen om te studeren. Door ouders hierover te informeren neemt de betrokkenheid van ouders bij de studie toe.

Hierdoor kunnen de ouders een grotere rol spelen bij het ondersteunen en

stimuleren van de student. Door deze informatie en door het structureel inroosteren van onbegeleide studietijd kan de allochtone student aan het thuisfront

verantwoorden waar zij mee bezig is.

Een zevende opmerking hangt samen met aandacht voor diversiteit ten aanzien van het personeelsbeleid. Concrete suggesties zijn het op gang brengen van een

discussie over diversiteit binnen de docententeams. Vanuit ons westers perspectief zijn we dusdanig gewend geraakt aan onze eigen gewoonten en gebruiken dat we niet altijd inzien dat mensen, die zijn opgegroeid met andere gewoonten, in dezelfde situatie anders kunnen handelen en reageren. Door het bespreken van opvattingen en dilemma’s en de betekenis daarvan voor de houding en de omgang met

diversiteit, kan een gemeenschappelijke visie worden geformuleerd. De hoop wordt uitgesproken dat dit resulteert in een veilige sfeer, waarin een open en begripvolle houding ten opzichte van verschillende culturen ontstaat. Bij het ontwikkelen van personeelsbeleid ten aanzien van diversiteit kan ook gedacht worden aan scholing van docenten en begeleiders. Deze scholing zou gericht moeten zijn op het vergroten van kennis over en inzicht in de multi-etnische samenleving en bewustwording van diversiteit. Hierdoor kunnen docenten en begeleiders beter inspelen op wensen en behoeften van allochtone studenten. Tot slot wordt geadviseerd, bij het vormgeven en uitvoeren van diversiteitsbeleid, te profiteren van de kennis en ervaring van andere instellingen voor hoger onderwijs in Nederland.

7 Aanbevelingen voor de opleiding

In document Diversiteit in de Verloskunde Academie (pagina 43-47)