• No results found

De Groote Peel ligt in de Centrale Slenk (zie Figuur 3.2). De hydrologische basis ligt op ongeveer 300 meter beneden maaiveld, dus veel dieper dan die van de

Deurnsche Peel & Mariapeel. Onder de Groote Peel bevindt zich een deklaag van vnl. matig fijnzandige afzettingen met daarin op veel plekken echter ook op geringe diepte tamelijk slecht doorlatende lagen. Het gaat dan om een veenlaag die in de laatste tussenijstijd gevormd zijn en die vroeger tot de formatie van Asten gerekend werd (thans ‘Boxtel’). Deze laag is ter hoogte van de Groote Peel enkele decimeters tot ongeveer 2 meter dik, maar ontbreekt ook op veel plaatsen. Gedurende de laatste ijstijden werden leemlagen afgezet, die de doorlatendheid van de bodem onder de Groote Peel verder verminderden. Ook deze lagen komen niet overal voor. De exacte ligging van de lagen die moeilijk water doorlaten is niet bekend.

3.3.2 Geomorfologie

De Groote Peel ligt vlak onder een zadel in de Centrale slenk. Ten noorden van de lijn Roggelse dijk – Ospel stroomt het grond- en oppervlaktewater in noordelijke richting af naar Den Bosch. Aan de zuidkant stroomt het in zuidelijke richting af en komt bij Neer in de Maas. In warme perioden van de ijstijd werden brede smelt- waterdalen uitgesleten. Deze vormen nu nog de laagste delen van de Groote Peel. Het hoogteverschil aan de bovenkant van het zandpakket is ongeveer 11 m op een afstand van 1 kilometer. Op de diepste plekken in het huidige Elfde, het Steltlopers- ven en de Meerbaansblaak kwam de veenvorming al op het einde van de ijstijd op gang. Na de laatste ijstijd trad er een stijging van het (grond)water op. Hierdoor breidden de veenvormende moerassen zich uit, aanvankelijk alleen in de diepere dalen. Hierdoor werden de afwateringsgeulen afgedamd, waardoor het achterland vernatte. Rond 3000 voor Christus kon als gevolg van een klimaatsverandering van warm-vochtig naar koel-droog door regenwater gevoed hoogveen ontstaan.

Langzaam bedekten de hoogveengemeenschappen de lagere zandopduikingen en groeide de verschillende deelgebieden aaneen tot één groot hoogveencomplex. Vanaf eind 15e eeuw is het veen ontgonnen. Kijken we naar het landschap, dan zien we een verschil in veenontginning vanaf de 19e eeuw. Aan de Noord-Brabantse zijde

5 De hoogte van de stuw kan worden vastgelegd in een stuwenboek. Bij een stuwhoogte

hoort ook een streefpeil in de waterloop. Of dit streefpeil in werkelijkheid ook gehaald wordt hangt af van de hoeveelhgeid neerslag die valt. Het streefpeil kan in depraktijk dus zowel hoger als lager uitvallen.

Pagina 51 van 287 is door een grootschalige veenderij veen gestoken voor een turfstrooiselfabriek. De turf werd afgevoerd via vaarten en later via smalspoor. Door middel van een slotenstelsel tussen de vaarten werd het gebied ontwaterd. Aan de Limburgse zijde is het veen gestoken in een groot aantal particuliere veenputten. Deze zijn

uitgegraven dwars op noord-zuid lopende peelbanen. De mate van ontgraving is zeer verschillend. Ten behoeve van de ontwatering is een slotenstelsel aangelegd met telkens één sloot tussen de peelbanen, die afwaterden op een verzamelsloot dwars op de peelbanen. Tot aan de grootschalige veenwinning in de 19e eeuw werd aan de Astense kant op dezelfde wijze geturfd. De sporen van die kleinschalige boerenvervening zijn echter in de Astense Peel grotendeels weggevaagd door de latere grootschalige vervening.

Het hoogste punt van de Groote Peel ligt in het zuidoosten (zie Figuur 3.8, hoogte in cm). Hier ligt de Amsloberg, een uitloper van een grote dekzandrug. De Vossenberg is een restant van een kleinere dekzandrug. De hoogte is hier ca. 33 m +NAP. Er komt een aantal dekzandwelvingen voor, onder andere ter hoogte van de Meer- baansblaak, Aan het Elfde en Peel de Veluwe. Deze hebben een hoogte van ca. 29 m +NAP. Hiertussen bevinden zich brede laagtes, die grofweg in noordelijke richting lopen naar het laagste punt van 25 m +NAP. In de laagtes is tot 3 meter veen aanwezig. Dat betekent dat het hoogteverschil in de zandondergrond tot 11 meter bedraagt op een relatief korte afstand van 1 kilometer. Net als bij de Deurnsche Peel & Mariapeel leidde dit tot grondwaterstromingen en uittredend voedselarm

kwelwater op de lage plekken, met veenvorming als gevolg, aanvankelijk in de vorm van iets voedselrijkere rietvegetaties, later van zure veenmoskussens.

Pagina 52 van 287

3.3.3 Bodem

Op de bodemkaart in kaartbijlage 3 en 4 zien we een duidelijke tweedeling. De hogere delen zijn moerige podzolgronden en veldpodzolen. Hier vindt dus een neerwaartse waterbeweging plaats. De hoogste koppen met veldpodzolen worden gevormd door de Vossenberg en de hoogte ten noorden van de Filosche Peel. In de laagtes liggen vlierveengronden.

In de jaren tachtig is de veendikte gekarteerd (Joosten & Bakker, 1987). Er is een duidelijk verschil in restveendikte tussen Limburg en Noord-Brabant. Dit hangt samen met de wijze van ontginning. In Noord-Brabant is de veendikte op grote delen tussen de 0 en 15 cm. Voor een deel valt dit samen met de moerige

podzolgronden (met moerige bovengrond). Aan de noordzijde van het gebied is wel een laag veen achter gebleven. Deze is ongeveer 50 centimeter dik. Ook ten oosten van de N279 (Meijel – Asten) is de veenlaag 50–100 cm dik. Aan Limburgse zijde vinden we nog veenresten tot 3 meter dik in de depressies. Oppervlakten met een veendikte tussen de 0 en 15 centimeter is hier beperkt.

3.3.4 Grond- en oppervlaktewatersystemen

Er zijn drie deelsystemen te onderscheiden. Het eerste is het gebied rond Ospeldijk en de Mussenbaan dat afwatert op de Aa, die aan de zuidkant van de Groote Peel begint en dan met een bocht langs de westkant verder loopt. Door de aanleg van kades en folieschermen wordt plaatselijk (deels) de ondergrondse afstroom van water uit de Groote Peel afgeremd.

Het tweede deelgebied is het landbouwgebied rond de Kalispeel, dat afwatert op de Eeuwselse Loop. Ook deze komt uiteindelijk aan de Brabantse zijde uit in de Aa, ten noorden van de Groote Peel. De Eeuwselse Loop voert ‘s winters op meerdere plaatsen oppervlaktewater af uit lage delen van het gebied. Ook doorsnijdt de waterloop enkele dekzandkoppen, zoals die ten noordoosten van de Filosche Peel en vangt zo uittredend grondwater af. Dit leidt indirect tot verdroging van de laagtes rondom die koppen. Langs de N279 liggen aan beide zijden afwateringssloten. Van de noordoostelijke sloot is onbekend, wat deze voor invloed heeft op waterkwantiteit en –kwaliteit van de Groote Peel. Het gebied ten oosten van de N279 is echter sterk verdroogd en gaat nog steeds achteruit. Van de zuidwestelijke bermsloot is bekend, dat deze veel lekwater opvangt uit het gedeelte van de Astense Peel tussen de N279 en de Eeuwselse Loop. De sloot wordt slechts door een minimale, lekke veenkade van de aangrenzende Peel gescheiden. Dat de sloot door Peelwater wordt gevoed, blijkt zowel uit de flora (loos blaasjeskruid) als de fauna (Amerikaanse hondsvis). Het derde deelgebied, De Mosplak aan Brabantse kant, watert in noordelijke richting af op de Eeuwselse Loop. Door middel van twee stuwtjes wordt het peil gereguleerd.

Pagina 53 van 287 Figuur 3.9. Overzicht waterlopen de Groote Peel (bron: Royal Haskoning, 2009a)

3.3.5 Veranderingen in de waterhuishouding voor hoogveenherstel

In de jaren tachtig is de Groote Peel in compartimenten onderverdeeld en is het waterpeil opgezet, onder meer door het afdammen en opstuwen van kleine waterlopen. Verder zijn grote oppervlakten met naaldhout gekapt en is de dam bij de Mussenbaan opgehoogd en later van een ondergronds scherm voorzien om het water beter vast te houden en overlast voor aanliggende landbouwgronden tegen te gaan. Uit herhaalde vegetatiekarteringen (1996 en 2007) en de daaruit afgeleide indicatiewaarden voor grondwater mag worden afgeleid, dat interne maatregelen (en mogelijk ook de invloed van een aantal natte jaren) in grote delen van het gebied effect hebben gehad. Ten westen van de 10e baan tot aan de Mussenbaan is de GLG met 20 centimeter verhoogd en ligt nu tussen de 25 en 35 cm –mv. Tussen de N279 en de Eeuwselse Loop ligt een groot areaal waar deze standen nu ook bereikt worden. Hier is dus kans op veenvorming, zie ecologische vereisten. In de hoge rug aan de zuidkant is geen verandering opgetreden. Dit geldt ook voor het gebied rondom en ten noorden van de Filosche Peel.