• No results found

Aanvullende commissiebevindingen per review categorie 1 Traceerbaarheid

De traceerbaarheid van onderliggende bronnen is over het algemeen goed. Er zijn veel bronnen aangehaald en samengevat, waardoor goed inzicht wordt gegeven in de achtergrond van het besluitvormingsproces rond DBRA.

Aanbeveling: bronnen via hyperlinks direct toegankelijk maken.

Er wordt niet met hyperlinks gewerkt, maar er komt een volledige lijst met rapporten op het kennisportaal.

Een punt van aandacht is de snelle ontwikkeling van kennis. Dit maakt het van belang om duidelijk aan te geven wanneer welke kennisinventarisaties zijn uitgevoerd en door wie. Aanbeveling: validiteit van het document regelmatig opnieuw laten beoordelen.

Voor kennisgeving aangenomen.

2. Onderbouwin

g

Er is veel aandacht voor het beschrijven van bestuurlijke stappen en de onderbouwing daarvan, met een systematische beschrijving van kaders, doelstellingen en instrumenten. Daarmee vormt het document een kansrijk instrument voor actie.

Door de sterk procesmatige insteek van het deelprogramma - voortkomend uit de decentrale aanpak - is de inhoudelijke onder- bouwing onderbelicht. Hierdoor kan niet aantoonbaar gemaakt worden in hoeverre de aanpak leidt tot haalbare en kosteneffectieve oplossingen in het Deltaprogramma als geheel (zie ook samen- vatting). Hoe wordt gezorgd voor tijdige en adequate inzet van de aangereikte beleidsinstrumenten?

Partijen hebben zich via de bestuursovereenkomst gecommitteerd aan de ondersteunende instrumenten stimuleringsprogramma, monitoring, de ontsluiting via het kennisportaal en de evaluatie.

Hoe wordt voorkomen dat oplossingen lokaal optimaal zijn, maar in nationale of regionale context suboptimaal?

Zie de toelichting op de generieke uitgangspunten en de handrei- king.

Dit vraagstuk komt met name aan de orde bij meerlaagsveiligheid.

Hier lopen aparte pilots via het MIRT voor. Ook het Stimulerings- programma verzamelt de komende jaren ervaringen.

Het governance vraagstuk in het proces van verdergaande decen- tralisatie wordt onvoldoende belicht. Argumentatie voor passend aansturingsniveau ontbreekt. Welke veranderingen in bestuur zijn nodig voor de adaptatieproblematiek?

Zie redeneerlijn over hoe we van een inhoudelijke en procesmatige probleem en ambitie via een procesmatige aanpak komen tot een inhoudelijke oplossing (pag. 37) en topdown en bottom-up sturing onder tweede majeure aanbeveling.

Aanbeveling: onderbouwing bijvoorbeeld met een SWOT-analyse. Wat is de aard van processen bij lokale overheden en welke proble- men of kansen levert dat op?

Het is een bestuurlijke keuze om de aansturing via bestaande ver- antwoordelijkheden te doen.

Robuustheid is een belangrijk kernbegrip in het document. Robuustheid gaat over functiebehoud onder wisselende (klimaat) omstandigheden; dit wordt niet helder gemaakt in het document. Er dient duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen proble- men die te maken hebben met functiebehoud en welke niet.

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is per definitie gericht op functiebehoud. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van de streefbeelden uit Ambitie 2050.

De keuze voor het benoemen van ‘burgers als secundaire doelgroep’ is niet onderbouwd en wordt niet ondersteund door de reviewcom- missie. De commissie ziet burgers als een primaire doelgroep.

Dit geldt voor het Stimuleringsprogramma. We zullen eerst de pro- fessionals in de juiste stand moeten krijgen. ‘Train de trainer’.

Bronnen over infrastructuur en klimaatadaptatie ontbreken, bijvoorbeeld uit het Kennis voor Klimaat consortium INCAH en uit internationale studies.

Is aangevuld.

Bronnen uit internationaal onderzoek ontbreken. Naast dat er ge- leerd kan worden uit studies in het buitenland is blijk van internati- onale kennis van belang om te laten zien dat Nederland niet alleen staat in deze problematiek.

Is aangevuld.

3. Intrinsieke kwaliteit

Er wordt vooral ingezet op de haalbaarheid op lokaal niveau en te weinig aandacht besteed aan de doelmatigheid van uitvoering en het tijdig inzetten van adequate maatregelen.

Daarbij is het van belang om het aangegeven instrumentarium beter uit te werken in termen van effectiviteit, volgtijdelijkheid en onderlinge samenhang.

Zie reactie onder majeure aanbevelingen.

De inzet op adaptief beleid komt niet voldoende duidelijk naar vo- ren uit het synthesedocument. De drie-staps aanpak ‘weten, willen en werken’ lijkt nu een lineair proces. Er zou meer nadruk gelegd kunnen worden op (borging van) een cyclische of adaptieve aanpak. Aanbeveling: theoretisch model van adaptief beleid (uit internatio- nale literatuur) opnemen in het document.

De teksten hierover zijn aangevuld. Opnemen de Wokkel en toelich- ting op generieke uitgangspunten bevat hier tekst over.

Goed dat de scope in dit deelprogramma is verbreed van watervei- ligheid naar klimaatbestendigheid in de breedte (wateroverlast, hitte, droogte). Deze verbreding wordt echter niet consistent door- gevoerd in alle onderdelen van het deelprogramma.

In welke onderdelen niet? De aanpak ‘weten, willen en werken’ is bedoeld voor alle vier de dreigingen overstromingen, wateroverlast, droogte en hitte. Het belang van wateroverlast is een belangrijke

basis voor de urgentie om toe te werken naar een waterrobuuste en klimaatbestendige inrichting in Nederland in 2050. Primair zijn voor wateroverlast de regionale waterbeheerders aan zet, zij zijn hiervoor verantwoordelijk.

Er ligt een sterke focus op ruimtelijke ontwikkeling en daarmee op nieuwbouw. Echter, de grootste opgave voor dit deelprogramma is gelegen in de bestaande gebouwde omgeving.

Het gaat om ruimtelijke (her)ontwikkeling, dus naast nieuwbouw ook herstructurering, onderhoud en beheer. We gaan niet al het bestaande gebied alleen vanwege klimaatadaptatie op de schop ne- men en sluiten dus aan bij voorgenomen investeringsbeslissingen; nieuwbouw en herstructurering. Al het bebouwde gebied zal zo de komende decennia tot 2100 een keertje aan de beurt komen.

Niet alleen klimaatverandering is van belang voor klimaatbesten- dige stedelijke ontwikkeling. Aanbeveling: kritisch kijken naar nieuwe Omgevingswet en deregulering die komende jaren plaats zal vinden, en de betekenis daarvan op de implementatie van de deltabeslissing.

De governance-structuur in de aanpak is in lijn met EB.

Het belang van participatie, samenwerking en zelforganisatie wordt wel onderkend, maar niet vertaald in de aanpak van het deelpro- gramma.

Bovenstaande is de essentie van de aanpak ‘weten, willen en werken’. Bovendien is dit in tegenspraak met de conclusie van het reviewteam dat de aanpak teveel decentraal zou zijn en er te weinig gestuurd wordt vanuit het Rijk.

Cascade effecten en ketenaspecten – met name als het gaat om infrastructuur – worden beperkt geadresseerd, met name waar het gaat om de noodzaak tot opbouwen van nieuwe samenwerkings- verbanden tussen private en publieke partijen en publieke partijen onderling.

Zie de kennisagenda DPNH in bijlage 13.

4. Omgaan met onzekerheden

De complexiteit van het omgaan met onzekerheden en de betekenis daarvan voor het deelprogramma kan specifieker worden geduid. Daarbij zou benoemd moeten worden dat in de reguliere processen voor ruimtelijke inrichting men niet gewend is om met de aard en omvang van onzekerheden, zoals die rond klimaatverandering, om te gaan. Het huidig instrumentarium (MER, MKBA, Watertoets), maar ook de huidige besluitvormingsprocessen zijn niet ingericht om deze onzekerheden te accommoderen.

Opgenomen in deel over transities.

Er dient rekening gehouden te worden met de snelle ontwikkeling van kennis die plaatsvindt (zie ook onder 1.). Daarbij is het ook van belang te erkennen dat er nog veel kennisleemten bestaan, met name als het gaat om implementatie van praktische maatregelen in het stedelijk gebied.