• No results found

Hoofdstuk 2: Vergunningprocedure

2.3. De Aanvraag

De vergunningsprocedure begint met de schriftelijke indiening van de aanvraag bij het bevoegde bestuursorgaan. Deze tekent op de aanvraag de ontvangstdatum aan en de aanvrager krijgt een ontvangstbevestiging. De betrokken andere bestuursorganen krijgen een exemplaar van de aanvraag en de daarbij bijgevoegde stukken. De openbare kennisgeving van de aanvraag vindt in het normale geval gelijktijdig plaats met die van de ontwerpbeschikking. De procedure is dan maximaal twaalf weken in werking.

Het initiatief voor het aanvragen van een vergunning (bij het bestuursorgaan) ligt bij het bedrijf. Wie het bevoegde bestuursorgaan is voor een bepaalde inrichting wordt vermeld in het Ivb.

Als uitgangspunt geldt dat het College van Burgemeester en Wethouders (B&W) van een gemeente het bestuursorgaan is om te beslissen over vergunningaanvragen in het kader

van de Wm. Voor de ‘zwaardere’ inrichtingen is het college van Gedeputeerde Staten van de provincie (GS) het bevoegd gezag en in uitzonderingsgevallen is dat de minister van VROM of de minister van EZ (in het geval van de bovengrondse mijninrichtingen).

De aanvrager moet een aantal gegevens verstrekken. De te overleggen gegevens zijn vermeld in hoofdstuk 5 ‘Gegevensverstrekking’ Ivb. In de artikelen 5.1 t/m 5.7 is een voor alle categorieën van inrichtingen geldende regeling opgenomen voor het verstrekken van gegevens bij een aanvraag van een Wm-vergunning. Voor enige specifieke categorieën van inrichtingen gelden aanvullende regels m.b.t de te verschaffen informatie. Deze staan vermeld in de artikelen 5.8 t/m 5.19 Ivb.

Naast gegevens over de invulling van het begrip “gevolgen voor het milieu” en gegevens met betrekking tot de emissies naar de compartimenten lucht, bodem en water moet ook informatie worden verstrekt over de zorg voor het doelmatig verwijderen van afvalstoffen, de zorg voor een zuinig gebruik van energie en grondstoffen en de zorg voor de beperking van de nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting. Ten slotte moet ook informatie worden gegeven over de aanpak van de milieuzorg binnen de inrichting, de bedrijfsinterne milieuzorg.

Deze milieuzorg houdt in dat de inrichting bewust en planmatig omgegaat met grondstoffen, energie en afval. Hiermee kunnen kosten worden bespaard en milieu-overtredingen worden vermeden. De inrichting maakt een overzicht van alle afvalstromen en uitstoot van schadelijke stoffen, zodat de controlerende overheid eenvoudig kan zien wat er op milieugebied in het bedrijf aan de hand is.

Art. 5.7 Ivb bepaalt dat de te verstrekken informatie alleen gevraagd en verstrekt moet worden voor zover de aanvrager daarover de beschikking heeft, dan wel deze gegevens redelijkerwijs kan verkrijgen.

2.3.1. Beoordeling gegevens en bescheiden aanvraag

Het buiten behandeling laten van de aanvraag door het bevoegd gezag kan diverse redenen hebben:

• Niet of onvolledig verstrekken van gegevens

Voorwaarde voor het buiten behandeling laten van de aanvraag is, dat de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.

• Vreemde taal

Als een aanvraag of één van de daarbij horende gegevens in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen. Ook hier geldt, dat de aanvrager de gelegenheid moet hebben gehad de aanvraag met een vertaling aan te vullen.

• Omvangrijk of ingewikkeld

Als de aanvraag of de daarbij behorende documenten te omvangrijk of te ingewikkeld zijn voor de beoordeling en een samenvatting noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, op voorwaarde dat de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag met een samenvatting aan te vullen.

Een besluit tot het buiten behandeling laten moet worden gemotiveerd (art. 3:46 Awb).

Een exemplaar van deze beschikking wordt gezonden aan de aanvrager en aan de betrokken andere bestuursorganen. Bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State staat hoger beroep open tegen een aanvraag die buiten behandeling is gelaten.

2.3.2. Toetsingskader

Het toetsingskader dat wordt gebruikt bij het beoordelen van vergunningaanvragen is weinig gedefinieerd. Om de toetsing van de (vrij vage) weigeringgrond ‘het belang van de bescherming van het milieu’ van art. 8.10 Wm enige nadere omlijning te geven wordt in art. 8.8 en 8.9 Wm een aantal aspecten genoemd die bij de beslissing op de aanvraag tenminste een rol moeten spelen. Vier categorieën van aspecten worden onderscheiden:

1. ‘Betrekken bij’

Bij de beslissing moeten tenminste de volgende aspecten betrokken worden (art. 8.8, lid 1): de bestaande toestand van het milieu; de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken; de toekomstige ontwikkelingen van het gebied; de vastgestelde milieubeleidsplannen; de ingebrachte adviezen en bedenkingen tegen de vergunningaanvraag en ontwerpbeschikkingen en de mogelijkheden tot bescherming van het milieu.

Deze categorie beoogd het verzamelen van voldoende kennis omtrent de relevante feiten en belangen, zodat een zorgvuldig afgewogen beslissing kan worden genomen.

2. ‘Rekening houden met’

Bij de beslissing moet het bevoegd gezag rekening houden (art. 8.8, lid 2) met de in wettelijk voorschrift vastgestelde milieukwaliteitdoelstellingen of -eisen, voor zover het in acht nemen daarvan niet wettelijk verplicht is gesteld.

Het bevoegd gezag kan gemotiveerd afwijken van aspecten waarmee rekening moet worden gehouden.

3. ‘In acht nemen’

Bij de beslissing moeten het bevoegde gezag in elk geval in acht nemen (art. 8.8, lid 3):

grenswaarden, waarvan bepaald is dat ze bij een besluit over een Wm-vergunning in acht moeten worden genomen; de vastgestelde milieukwaliteitdoelstellingen; bij AMvB of in de provinciale verordening gestelde instructieregels en door de Minister van VROM vanwege art. 8.27 Wm gegeven aanwijzingen. Ook deze categorie aspecten heeft

betrekking op de inhoud van het besluit. Wanneer er strijd ontstaat met in acht te nemen aspecten moet de vergunning worden geweigerd.

Bij de beoordeling van het begrip ‘bescherming van het milieu’ zullen, als het toetsingskader van art. 8.8 Wm geen oplossing biedt, eventueel ook niet-wettelijke figuren als bijvoorbeeld richtlijnen een belangrijke rol kunnen spelen.

• Richtlijnen en convenanten

Richtlijnen en andere daarmee gelijk te stellen figuren als circulaires, brochures en rapporten komen in de praktijk van het milieubeleid veelvuldig voor. Richtlijnen zijn door de overheid opgesteld, met name door het Ministerie van VROM en soms ook door dat van Verkeer en Waterstaat (VWS) en Landbouw Natuur en Visserij (LNV). Het komt echter ook voor dat ze afkomstig zijn van belangenorganisaties of wetenschappelijke instellingen.

Ook met doelgroepen afgesloten convenanten kunnen een zekere betekenis hebben bij het beoordelen van aanvragen voor een Wm-vergunning.

Richtlijnen en convenant zijn uiteraard van minder betekenis dan de in art. 8.8 genoemde aspecten die bij de besluitvorming moeten worden betrokken, waarmee rekening moet worden gehouden of die in acht moeten worden genomen. Een richtlijn heeft ook een minder sterke binding dan de aspecten waarmee rekening moet worden gehouden.

• Jurisprudentie

Ook jurisprudentie op basis van de vergunningenstelsels voorafgaand aan de Wm, is in veel gevallen van betekenis voor het interpreteren van het toetsingskader van de Wm-vergunning.

4. ‘Geen strijd met’

De beslissing op de aanvraag mag niet in strijd zijn met algemeen verbindende regels (art. 8.9 Wm). Hieronder vallen de algemene maatregelen van bestuur, die ter uitvoering van de Wm zijn afgekondigd. Deze algemeen verbindende regels zijn gericht tot diegene die een inrichting opricht of in werking heeft. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag buiten behandeling te laten wegens onvolledigheid; in dat geval wordt de aanvraag niet in procedure genomen. Het bestuursorgaan kan ook beslissen dat, ondanks de onvolledigheid, de aanvraag toch in behandeling wordt genomen. Als de aanvrager niet binnen de termijn van 8 weken de ontbrekende gegevens aanvult, kan alsnog worden besloten de aanvraag buiten behandeling te laten.