• No results found

51 Ook het aantal andere verkooppunten van boeken, denk bijvoorbeeld aan supermarkten, is stabiel: dit waren er in 2014, 2015 en 2016 125 en in 2017 120.115

Bibliotheken

Nog voor bibliotheken werden opgericht werd het uitlenen van boeken gestimuleerd in de vorm van leesgezelschappen. Het eerste leesgezelschap in IJsland werd weliswaar al in 1790 opgericht, maar in die periode waren ze nog exclusief door het hoge lidmaatschapstarief. In 1833 ontstond het eerste leesgezelschap voor het gewone volk in Flatey, waar in 1864 ook een bibliotheek werd gebouwd.116 In de periode 1880-1920 werden rond de 200

leesgezelschappen opgericht, een aanzienlijk aantal aangezien de bevolking slechts 78.000 mensen telde, en er dus gemiddeld één gezelschap per 390 IJslanders was. Dankzij de leesgezelschappen werden de boeken verder verspreid dan voorheen en bereikten zo meer mensen.

Naast leesgezelschappen zijn ook bibliotheken belangrijk voor het bereiken van een groter lezerspubliek. Het exacte aantal bibliotheken in IJsland is niet te achterhalen omdat de beschikbare cijfers elkaar tegenspreken. Zo wordt er gesproken over meer dan 300, maar dit aantal is waarschijnlijk inclusief bibliotheken in bijvoorbeeld scholen en

verpleeghuizen.117 Uit onderzoek van The European Bureau of Library, Information and

Documentation Associations, bleek echter dat IJsland in de periode van 2013 tot 2015, 78 openbare bibliotheken telde, waar 120 duizend inwoners gebruik van maakten.118 Dit

betekent dat bijna 41% van de IJslandse bevolking gebruik maakt van de openbare bibliotheek. Ook toonde het onderzoek aan dat er één openbare bibliotheek per 3846 IJslanders is. Ter vergelijking: Nederland heeft één openbare bibliotheek per 13934 inwoners en 24,45% van de bevolking maakt gebruik van de bibliotheek.

De grootste bibliotheek van IJsland is de Nationale en Universiteitsbibliotheek.

Onderstaande afbeelding toont het aantal volumes aan dat deze bibliotheek in haar bezit

115 Gebaseerd op gegevens van IJslandse uitgeversbond, e-mail 26 juli 2018.

116 Hannesdóttir 1993: 18.

117 Einarsson 2015: 5.

118 “Public Libraries – Statistics.” Eblida, op: http://www.eblida.org/activities/kic/public-libraries-statistics.html.

52 heeft. De enorme stijging in 1994 wordt veroorzaakt door het samengaan van de twee bibliotheken in dat jaar, maar onduidelijk is welke collectie voor 1994 wordt geteld.

Afbeelding 9. Aantal volumes van de Nationale en Universiteitsbibliotheek van IJsland in de periode 1988-2011.119

119 Grafiek van Hagstofa Íslands, variabelen te kiezen op:

http://px.hagstofa.is/pxen/pxweb/en/Samfelag/Samfelag__menning__3_bokasofn/MEN01204.px. Laatst geraadpleegd op 8 februari 2019.

53

3. De Nederlandse leescultuur

Nu de leescultuur van IJsland zo volledig mogelijk geschetst is, wordt het tijd om naar de situatie in Nederland te kijken. Aangezien er al veel onderzoek gedaan is naar de leescultuur in Nederland, zal ik niet zo ver teruggaan in de tijd als bij IJsland. Ik begin daarom in de negentiende eeuw, waarna de twintigste en eenentwintigste eeuw volgen.

3.1. 1800 – 1900

3.1.1. Geletterdheid

Ik begin de Nederlandse leescultuur met de opkomst van de geletterdheid bij het grote publiek in de negentiende eeuw. Ook voor de Nederlandse mate van geletterdheid zijn geen harde cijfers bekend. Bovendien is het lastig de gegevens van Nederland en IJsland te

vergelijken omdat bijvoorbeeld de bronnen teveel afwijken of voor een van de twee landen zelfs helemaal ontbreken. Zo hebben we kunnen lezen dat de geletterdheid in IJsland in 1800 nagenoeg 100% was, maar waar dit op gebaseerd is, is niet bekend. Tevens zijn percentages schoolgaande kinderen in IJsland ons ook niet bekend, terwijl die voor Nederland grotendeels wel te raadplegen zijn.

In Europa werd de achttiende eeuw gekenmerkt door een zogenaamde

lezersrevolutie. Het titelaanbod groeide sterk, omdat er een nieuw lezerspubliek ontstond en het aantal teksten in het Latijn nam af terwijl er meer in de volkstaal geschreven werd.120

Om te weten wie er tot het potentiële lezerspubliek gerekend konden worden, is het belangrijk om een indicatie te hebben van de geletterdheid van Nederland in deze eeuw. Er zijn twee manieren om hier achter te komen: aan de hand van wie er deelnamen aan vervolgonderwijs of de handtekeningmethode. De eerste manier, deelname aan het vervolgonderwijs, is echter beperkt. Zo is er voor het volgen van secundair onderwijs

weliswaar een goede geletterdheid vereist, maar vallen de mensen die redelijk geletterd zijn buiten de meetmethode. Ook is niet duidelijk of de mensen die vervolgonderwijs genoten wel regelmatig lazen. Volgens deze manier was het lezerspubliek aan het einde van de achttiende eeuw dan ook niet zo groot.121

120 Brouwer, Han. Lezen En Schrijven in De Provincie : De Boeken Van Zwolse Boekverkopers, 1777-1849. Leiden:

Primavera Pers, 1995: 18.

54 De tweede manier is de handtekeningmethode. Lang gold het kunnen zetten van een handtekening in plaats van een kruisje onder een officieel document als een trouwakte als maatstaf of iemand geletterd was of niet. Deze methode levert in tegenstelling tot de

hierboven genoemde vervolgonderwijsmethode een groot potentieel lezerspubliek op. Maar het kunnen zetten van een handtekening zegt eigenlijk weinig over of iemand daadwerkelijk kan lezen. Zoals Brouwer opmerkt in zijn onderzoek naar het lezerspubliek in Zwolle in de achttiende en negentiende eeuw, zegt de handtekeningmethode iets over of iemand had geleerd te schrijven en omdat het lezen en schrijven voor de negentiende eeuw afzonderlijk werden aangeleerd, kan deze methode dus eigenlijk weinig zeggen over hoe goed iemand kan lezen.122

Toch weten we dat steeds meer mensen, en met name kinderen, in de negentiende eeuw leerden lezen. De verbetering van het onderwijs is hierop van grote invloed geweest. Steeds meer kinderen kregen de mogelijkheid om naar school te gaan en te leren lezen en schrijven. In 1806 werd bepaald dat de lagere school voor iedereen toegankelijk moest zijn en in 1848 werd de vrijheid van onderwijs in de Grondwet opgenomen.123 De historici

Boekholt en De Booy, die in 1987 de geschiedenis van de school in Nederland schetsen, stellen dat het leesonderwijs vanaf omstreeks 1860 langzaam veranderde.124 De inhoud van

de lesmethoden veranderde en de nadruk kwam meer te liggen op het leren lezen. Waar lezen voorheen werd aangeleerd als lezen zelf, werd het lezen nu steeds meer als

vaardigheid gezien om zo ook andere vakken te kunnen volgen.125

Daarnaast gingen veel scholen over van de spelmethode, iedere letter uitspreken zoals het alfabet opgezegd wordt, over op de klankmethode, waarin de letters uitgesproken worden zoals ze in het woord voorkomen.126 Hierdoor waren woorden makkelijker te

herkennen en leerden kinderen sneller.

122 Brouwer 1995: 28-29.

123 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. “Geschiedenis.” Rijksoverheid, op:

https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-onderwijs-cultuur-en- wetenschap/organisatie/geschiedenis. Laatst geraadpleegd op 8 februari 2019.

124 Boekholt, P.Th.F.M., en E.P. de Booy. Geschiedenis Van De School in Nederland Vanaf De Middeleeuwen Tot

Aan De Huidige Tijd. Assen: Van Gorcum, 1987: 156.

125 Ibidem: 157.

55 Dat de bevolking in een land grotendeels gealfabetiseerd is, wil echter niet zeggen dat ook iedereen boeken leest. Toch wordt aangenomen dat het leesgedrag van de Nederlandse bevolking in de negentiende eeuw toenam. Dit is mede te danken aan de opkomst van gedrukte media. Steeds meer informatie werd gedrukt verspreid en zo nam de interesse in lezen toe: men had het immers nodig.127 Toch blijft het lastig iets te zeggen over het

leesgedrag, bijvoorbeeld aan de hand van verkoop- of uitleencijfers. Je weet immers nooit zeker of de geleende of gekochte boeken ook daadwerkelijk gelezen worden. En als de boeken gelezen worden, hoeft dat niet per se door de koper te zijn, het boek kan ook cadeau gedaan worden of doorgegeven binnen bijvoorbeeld families. Naast de genoemde

problemen, zijn er ook ontwikkelingen in de negentiende eeuw, die wellicht wel iets meer over de toename in het leesgedrag kunnen zeggen. Twee van de belangrijkste factoren, naast natuurlijk het kunnen lezen op zich, om te kunnen lezen, zijn de beschikking over voldoende geld en voldoende vrije tijd: want ook al heb je genoeg geld om boeken te kopen, je moet ook voldoende vrije tijd beschikbaar hebben om de gekochte boeken te kunnen lezen.

Het hebben van voldoende geld lijkt een open deur, die voorwaarde geldt vandaag de dag namelijk nog steeds, maar boeken waren in de negentiende eeuw lange tijd te duur voor de meeste mensen: gemiddeld kostte een boek in 1834 zo’n drie gulden.128 Het

gemiddelde weekloon van een arbeidersgezin met drie kinderen, bedroeg tussen de vijf en zeven gulden.129 Het loon ging grotendeels op aan huur en eten en de keren dat men wat

over had werd het geld bijvoorbeeld besteed aan een nieuw kledingstuk, of aan de

afbetaling van een eerder gekocht product. Het is daarom niet aannemelijk dat het weinige geld dat overbleef, geïnvesteerd werd in boeken. In de loop van de negentiende eeuw verbeterden de lonen enigszins en hadden mensen dus iets meer te besteden.

Daarbij kwam dat de boekenprijzen vanaf halverwege de eeuw konden dalen door enkele ontwikkelingen die ik hier kort zal noemen. Het papier werd goedkoper doordat het machinaal vervaardigd werd en niet meer met de hand geschept hoefde te worden. Toch

127 Lente, Dick van. “Drukpersen, papiermachines en lezerspubliek: de verhouding tussen technische en

culturele ontwikkelingen in Nederland in de negentiende eeuw.” In: Bladeren in andermans hoofd. Over lezers en leescultuur. Eds. Theo Bijvoet, Paul J. Koopman, Lisa Kuitert, Garrelt Verhoeven. Nijmegen: SUN, 1996: 247.

128 Ibidem: 251.

129 Brugmans, I.J. De Arbeidende Klasse in Nederland in De 19e Eeuw (1813-1870). 2e druk. 's-Gravenhage:

56 was de prijsdaling waarschijnlijk niet sterk aangezien anderzijds de vraag naar papier

toenam.130 Daarnaast vonden er verbeteringen plaats op het gebied van de drukpers. Rond

1800 was in Engeland al de ijzeren pers uitgevonden, in 1811 gevolgd door de snelpers. Vanaf 1855 werden de eerste snelpersen in Nederland ingevoerd. Om een indruk te geven van de toegenomen snelheid: de houten pers drukte zo’n 200 vellen per uur, de ijzeren handpers zo’n 250 en de snelpers 1100. Tevens konden de snelpersen nog verder ontwikkeld worden en drukten de Nederlandse krantenpersen in 1880 zo’n 2500 tot 6000 vellen per uur.131 Toch is de dalende boekenprijs niet helemaal op te hangen aan de komst van snellere

persen. Rond 1850 daalde de prijzen namelijk al doordat er steeds meer drukkerijen en boekhandels kwamen. Door concurrentie waren drukkers dus genoodzaakt hun

productiekosten te verlagen. Ook boekhandels hadden te maken met veel concurrentie en daarmee dalende prijzen.132

Ook kwam de ramsj-handel op, restanten van oplages werden opgekocht door

handelaren die ze op die manier goedkoop van de hand konden doen.133 De beschikbaarheid

van goedkopere boeken en het feit dat men iets meer geld te besteden had ten gevolge van loonstijging, betekende dat boeken ook voor de armere lagen van de bevolking

toegankelijker waren geworden.

De tweede factor die van belang is voor het leesgedrag is het hebben van (genoeg) vrije tijd. Vrije tijd was schaars en lange werkdagen waren geen uitzondering. Het verschilde per provincie en per arbeidstak hoe lang een werkdag precies was. Zo werd in 1860 in

steenfabrieken in Franeker door mannen en jongens 18 uur gewerkt en door vrouwen 12 uur. In Utrecht kwamen werkdagen van 14 tot 15 uur voor en in Gelderse steenbakkerijen werd zo’n 12 uur gewerkt. Naast de lange werkdagen zijn er ook voorbeelden te geven van iets kortere tijden: zo werkten ambachtslieden in Amsterdam in 1853 zo’n 10 uur (al kon het ’s zomers oplopen tot 12,5 uur), en werd in de Limburgse mijnen ongeveer 9 uur gewerkt.134

Na de over het algemeen lange werkdag was men logischerwijs te moe of had men andere

130 Lente, van 1996: 254-255.

131 Ibidem: 255.

132 Ibidem: 257.

133 Kuitert, E.A. Het Ene Boek in Vele Delen: De Uitgave Van Literaire Series in Nederland, 1850-1900: …

Amsterdam: De Buitenkant, 1993: 80.

57 dingen te doen. In eerste instantie was vrije tijd daarom ook alleen als zodanig bekend onder de rijkere lagen van de Nederlanders. Zij hadden de beschikking over personeel waardoor ze zelf meer tijd overhielden om iets anders te doen.

Maar ook de vrijetijdscultuur ontwikkelde zich in de negentiende eeuw. We zagen al dat de lonen iets verbeterden, waardoor er meer geld te besteden was, en er machines uitgevonden werden die het werk minder intensief maakten. Daarnaast werden de werkdagen iets korter waardoor er meer tijd te besteden was. Er kwam meer vraag naar vermaak in de ontstane tijd en onder andere het lezen van een boek behoorde hiertoe. Toch werd er door alle bevolkingsgroepen steeds meer gelezen bijvoorbeeld op zondag, de enige vrije dag in de week.135

De Nederlandse leesgewoonten vanaf halverwege de negentiende eeuw lijken veel te

verschillen met de IJslandse. Waar het lezen in Nederland in eerste instantie voor de rijkeren leek weggelegd, vanwege de hoeveelheid vrije tijd, geld en de gebrekkige alfabetisering, lag dit in IJsland anders. Door de traditie van de kvöldvaka lijken de rollen in IJsland juist

omgedraaid. De arbeiders, die in Nederland dus te weinig tijd hadden om te lezen, deden dit in IJsland juist tijdens het werk. Er is hier weliswaar geen sprake van fabrieksarbeiders maar van boeren, maar ook de boeren behoorden tot de armste laag van de bevolking. Net als in de fabrieken waren de werkdagen op de boerderij lang, maar in IJsland werd lezen gebruikt als vermaak en afleiding tijdens het werk. Het lezen was in IJsland in eerste instantie dus geen vrijetijdsbesteding, het werd alleen gebruikt tijdens de werkuren om het werk aangenamer te maken.

In IJsland waren in de negentiende eeuw nog steeds weinig gedrukte boeken, waardoor boeken zeer exclusief en daardoor waarschijnlijk ook heel duur waren. Er waren echter wel veel handgeschreven manuscripten die van boerderij tot boerderij werden overgeschreven, zoals we eerder hebben kunnen lezen. Deze manuscripten bevatten voornamelijk de oude volksverhalen en sagen, die als recreatieve lectuur werden

beschouwd. De gedrukte boeken die er waren, waren vooral kerkelijke verhalen en de bijbel. Het is, door de overschrijfcultuur, niet waarschijnlijk dat de bevolking veel geld moest

hebben om aan verhalen te komen. De verhalen werden onderling uitgewisseld en

58 overgeschreven en het is dan ook niet aannemelijk dat hier geld voor werd gevraagd.

Recreatieve lectuur was dus eigenlijk voor iedereen die kon lezen en schrijven beschikbaar.

3.1.2. Faciliteiten

Deze eeuw wordt vooral gekenmerkt door groei. Niet alleen in lezerspubliek en een

verbeterde alfabetiseringsgraad zoals we in de vorige paragraaf konden lezen, maar ook in faciliteiten.

In de vorige paragraaf noemde ik bijvoorbeeld al kort dat het aantal boekhandels steeg. In de jaren veertig van de negentiende eeuw steeg het aantal boekhandels met 44% en in de loop van de negentiende eeuw verspreidden de boekhandels zich steeds meer over het land. In 1810 hadden 80 gemeenten een boekhandel en het aantal gemeenten met een of meer boekhandels steeg naar 300 in 1897.136 Het aantal drukkerijen groeide net zo hard

als de boekhandels: van 186 in 1843 naar 282 in 1853. Nog weer tien jaar later, tussen 1855 en 1866 opende alleen al in Amsterdam veertig nieuwe drukkerijen doordat het

gemakkelijker was een drukkerij te beginnen dankzij de handel in tweedehands ijzeren persen.137

Daarnaast ontstonden er nieuwe mogelijkheden om aan boeken te komen, denk bijvoorbeeld aan leesgezelschappen. Door de leesgezelschappen, die ook verantwoordelijk waren voor de inkoop van boeken, werden boeken over het algemeen wijder verspreid. In Nederland, en waarschijnlijk ook in IJsland, was lidmaatschap van een leesgezelschap een relatief goedkope manier om aan boeken te komen. De bloeiperiode van leesgezelschappen in IJsland was tussen 1880 en 1920, toen er zo’n 200 gezelschappen actief waren. In

Nederland lagen de hoogtijdagen van de gezelschappen ruim een eeuw eerder en was het maximum in de periode tussen 1781 en 1849 waarschijnlijk zo’n 1629 gezelschappen.138

Daarna nam het aantal af en in 1850 waren er nog zo’n 155 actief.139

Het verschil in aantal leesgezelschappen in de hoogtijdagen in Nederland en IJsland verschilt in absolute zin dus best veel van elkaar, maar is toch bijzonder als je kijkt naar het aantal inwoners in die tijd. IJsland telde tijdens de bloeiperiode van de leesgezelschappen

136 Lente, van 1996: 253.

137 Ibidem: 257-258.

138 Lubbers, Arnold. 'Een Republiek in Het Klein' : Noord-Nederlandse Leesgezelschappen En Hun Lectuurkeuze in

Het Verenigd Koninkrijk Der Nederlanden, 1815-1830. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, 2014: 116.

59 ongeveer 78.000 inwoners, terwijl Nederland in 1850, met 155 actieve leesgezelschappen, 3,1 miljoen inwoners telde.140 IJsland telde dus relatief veel leesgezelschappen, namelijk 1

op de 390 inwoners, tegen 1 op de 20.000 inwoners in Nederland, en deze zullen

waarschijnlijk een grote rol gespeeld hebben in de toen opkomende boekenmarkt. Ook is bekend dat leesgezelschappen in Nederland meer in stedelijke gebieden dan op het

platteland voorkwamen, waar dit in IJsland onwaarschijnlijk is, aangezien hooguit Reykjavík als stedelijk gebied gezien kon worden. Toch blijft de vraag in hoeverre de

leesgezelschappen in Nederland daadwerkelijk bijgedragen hebben aan een uitbreiding van het lezerspubliek, zo concludeerde Brouwer in zijn eerder genoemde onderzoek van het Zwolse lezerspubliek. Uit boeken van de Zwolse boekverkopers bleek dat veel meer mensen boeken kochten dan boeken leenden, en ook al namen de leesgezelschappen in Zwolle net zo sterk toe als nationaal, toch is het nog maar de vraag in hoeverre het publiek van de boekwinkel en leden van leesgezelschappen hele andere groepen waren.141 Brouwer

beperkt zich in zijn onderzoek weliswaar tot Zwolle, maar het is niet ondenkbaar dat dit voor de rest van Nederland ook gold.

Tot slot steeg ook het titelaanbod, al was de groei in Nederland waarschijnlijk lang zo sterk al in een buurland als Duitsland, waar het aanbod gedurende de negentiende eeuw

vervijfvoudigde naar zo’n 20.000 nieuwe titels per jaar.142 In Nederland zijn de absolute

aantallen weliswaar minder groot, toch werden er aan het eind van de negentiende eeuw bijna twaalf keer zoveel nieuwe titels uitgegeven ten opzichte van het begin van de eeuw: van 240 nieuwe titels in 1806, naar 2717 aan het eind van de eeuw in 1897. In het aantal kranten en periodieken is een zelfde soort groei waar te nemen.143

140 “Van 3 naar 17 miljoen inwoners.” NIDI, op: https://www.nidi.nl/nl/dossiers/trends/bevolking. Laatst

geraadpleegd op 8 februari 2019.

141 Brouwer 1995: 293.

142 Ibidem: 23.

60

3.2. 1900 – 2000

3.2.1. Geletterdheid

Na de verschillende schoolhervormingen en -wetten uit de negentiende eeuw volgde in Nederland in 1901 de invoering van de leerplicht voor kinderen van 6 tot 12 jaar. De invoering van de leerplicht was minder van invloed op de schoolgang aangezien in 1880 al zo’n 85 procent en in 1900 al zo’n 91 procent van de kinderen naar school ging.144 Dit ging nu

omhoog naar nagenoeg 100%, al bleven er nog altijd kinderen onbereikbaar.

In hoofdstuk 3.1.1. zagen we al dat er meer aandacht kwam voor het aanleren van de leesvaardigheid, zodat kinderen ook andere vakken konden volgen. In de loop van de

twintigste eeuw werd het leesonderwijs nog een stap verder vernieuwd en moesten

kinderen niet alleen leren lezen maar werd steeds meer de nadruk gelegd op het begrijpend lezen.

Qua leerplicht verschillen IJsland en Nederland niet zo van elkaar, aangezien de leerplicht in IJsland zes jaar later, in 1907, werd ingevoerd. Een duidelijk verschil is wel te vinden in de leeftijd van de leerplichtige kinderen. In Nederland werd de leerplicht ingevoerd voor kinderen van 6 tot 12 jaar, terwijl in IJsland kinderen van 10 tot 14 jaar leerplichtig werden. Waarschijnlijk speelde het thuisonderwijs hier een grote rol in. We zagen al dat er van IJsland geen duidelijke cijfers gevonden zijn van het aantal schoolgaande kinderen, wel is