• No results found

Om de huidige knelpunten en misbruiksituaties te voorkomen, beveel ik de volgende wijzigingen aan.  Om misbruik van verliesverrekening ingevolge artikel 3.62 en 3.63 Wet IB 2001 te

voorkomen, beveel ik de wetgever aan om een lid toe te voegen waarin wordt beschreven dat de winsten van de verkregen onderneming niet kunnen worden verrekend met bestaande compensabele verliezen.

 De doorschuiffaciliteit van artikel 3.63 is niet van toepassing op een meewerkende partner in een ib-onderneming. Er dient hiervoor een regeling te worden opgenomen zodat de

meewerkende partner dezelfde rechten heeft als een werknemer die binnen de

onderneming werkzaam is. Dit kan door het begrip “werknemer” te vervangen door “in de onderneming werkzame personen”150.

 Er dient geen nieuwe faciliteit in de wet te worden opgenomen voor eenmanszaken voor het deel dat wordt overgedragen (lees: omzetting eenmanszaak in VOF, hoofdstuk 4.1). Indien er een faciliteit wordt opgenomen dan kan er misbruik van de regeling worden gemaakt omdat de onderneming dan altijd “belastingvrij” kan worden geschonken aan een derde partij. De IB-claim wordt weliswaar doorgeschoven naar deze partij, echter kunnen de

150 Zie ook M.J. Hoogeveen, Schenken en vererven van ondernemingsvermogen (Fed fiscale brochures),

48

vermogensbestanddelen van de onderneming in de loop van de tijd worden onttrokken, waardoor de goodwill niet in de belastingheffing wordt meegenomen.

 Er worden geen kwantitatieve of kwalitatieve eisen gesteld aan de verkrijgers van een onderneming waarvoor de doorschuiffaciliteiten van toepassing zijn. Hierdoor kan een “vakkenvuller” die voldoet aan artikel 3.63 lid 5 en artikel 4.17c lid 1 onderdeel d een onderneming verkrijgen zonder belastingheffing bij de overdrager. De vakkenvuller is doorgaans niet in staat om het bedrijf voor te zetten. Er kunnen hiervoor extra voorwaarden in de wet worden opgenomen. De Belastingdienst dient dan de kwantitatieve en kwalitatieve eisen van een verkrijger te toetsen. Dit lijkt mij een onuitvoerbare taak voor de

Belastingdienst. Derhalve dienen er geen kwantitatieve of kwalitatieve eisen in de regeling te worden opgenomen.

 Het ontbreken van een bezits- of voorzettingseis in de doorschuifregelingen van artikel 3.62, 3.63, 4.17a en 4.17c kan leiden tot misbruik omdat beleggingsvermogen vóór het

schenken/erven kan worden omgezet in ondernemingsvermogen(s). Derhalve ben ik van mening dat er een ruime bezitseis dient te worden opgenomen in voorgenoemde artikelen. Voor ib-ondernemingen hoeft er mijns inziens geen voortzettingseis opgenomen te worden. Indien ondernemingsvermogen wordt getransformeerd in beleggingsvermogen, dan is er sprake van een staking. Het vermogen verplaatst zich dan namelijk van box I naar box III, waardoor de totaalwinst in de belastingheffing wordt betrokken. Er dient afgerekend te worden over de totale waarde tussen het verschil van de boekwaarde en de waarde in het economisch verkeer van deze vermogensbestanddelen. Derhalve vindt er belastingheffing plaats over de doorgeschoven ib-claim. Voor de doorschuifregelingen van art 4.17a en 4.17c dient er wel een voortzettingseis te worden opgenomen omdat anders

ondernemingsvermogen in een rechtspersoon kan worden getransformeerd in

beleggingsvermogen. Er kan vooralsnog geen afrekening over de ib-claim plaatsvinden omdat dit geen belastbaar feit is voor het ab-regime.

 De harde bezitseis van 1 jaar voor erven van ondernemingen kan leiden tot problemen in de Successiewet151. Indien de ondernemer komt te overlijden binnen 1 jaar bij de opstart van

zijn onderneming, is er erfbelasting verschuldigd ook al willen de erfgenamen de

onderneming daadwerkelijk voortzetten. Er dient voor deze problematiek een regeling in de Successiewet 1956 te worden opgenomen. De hiervoor beschreven problematiek ligt dan in lijn met de ratio van de bedrijfsopvolgingsregeling.

 De bezitseis werkt verlammend voor de ondernemingsvrijheid van de ondernemer. De vrijstelling van artikel 35b Successiewet 1956 geldt per zelfstandige onderneming binnen de structuur. Acquisities van ondernemingen kunnen de positie van het concern versterken. Door de bezitseis van 1 jaar respectievelijk 5 jaar vallen voorgenoemde acquisities buiten de regeling. Mijns inziens is het verstandig om hiervoor een regeling te treffen waardoor dit geen beklemmende werking heeft op de ondernemingsvrijheid van de ondernemer. Dit kan met behulp van een tegenbewijsregeling. De tegenbewijsregeling kan inhouden dat de acquisitie leidt tot synergie-effecten, welke de positie van de onderneming versterken.  Door de korte bezitseis van 1 jaar voor erven, kan er misbruik van de regeling in de

Successiewet worden gemaakt om beleggingsvermogen om te zetten in

ondernemingsvermogen. Mijns inziens is het verstandig om een langere bezitseis op te nemen zodat misbruik wordt voorkomen. De langere bezitseis werkt weliswaar beklemmend voor de handelsvrijheid van de ondernemer, echter kan dit voorkomen worden met de hiervoor besproken tegenbewijsregeling.

49

 Door faillissement kan de voortzettingseis van 5 jaar152 in de Successiewet worden

teruggenomen waardoor er alsnog erf- of schenkbelasting is verschuldigd. Dit is onredelijk voor de ondernemer indien het faillissement door gebeurtenissen van buitenaf is

veroorzaakt. Mijns inziens is het verstandig om hiervoor een tegenbewijsregeling in de Successiewet 1956 op te nemen waardoor de vrijstelling niet wordt teruggenomen.  Indien ondernemingen niet kunnen worden voortgezet door het ziek worden van de

verkrijger, dan wordt de vrijstelling teruggenomen153. Dit lijkt mij geen gewenste situatie

omdat de verkrijger wel wilt voortzetten, alleen niet kan. Er dient mijns inziens een regeling te worden opgenomen voor voorgenoemde gevallen in de Successiewet 1956.

 De kwalificatie van de activiteiten van vastgoedexploitatie als ondernemings- of

beleggingsvermogen is vaak lastig te bepalen, waardoor er rechtsonzekerheid kan ontstaat. Aan de hand van de omstandighedencatalogus van Te Niet154 kan er een antwoord worden

gezocht of vastgoedexploitatie kwalificeert als ondernemingsvermogen. De Belastingdienst heeft inmiddels een eigen omstandighedencatalogus ontwikkeld155, waarbij verhuur van

vastgoed als beleggingsvermogen worden gekwalificeerd. Dit leidt tot veel conflicten tussen belastingplichtige en de Belastingdienst. Ik zou de Belastingdienst graag willen verzoeken de handleiding aan te passen naar de jurisprudentiestand per heden. Het verhuur van

onroerend goed kan namelijk wel kwalificeren als een materiële onderneming156.

 Mocht de wetgever de aanbevelingen in het Bouwstenenrapport volgen, dan dient er naar mijn mening wel goed gekeken te worden naar de doorschuiffaciliteiten in de

inkomstenbelasting. De doorschuiffaciliteiten betreffen uitstelfaciliteiten. Belastingheffing zal plaatsvinden indien de onderneming uiteindelijk wordt verkocht. Om ondernemingen niet te vermoeien met liquiditeitsuitstromen is het mijns inziens logisch om de doorschuiffaciliteiten te behouden, belastingheffing vindt namelijk uiteindelijk toch plaats. Voor wat betreft de verschuldigde erf- en schenkbelasting kan ik de wetgever enigszins begrijpen om de regeling uit budgettaire overwegingen te versoberen. De rentedragende betalingsfaciliteit van 10 jaar ingevolge artikel 25 lid 12 IW 1990 voldoet mijns inziens.

152 Artikel 35e lid 1 SW 1956 153 Artikel 35b lid 6 SW 1956

154 H.A.J.P. Te Niet, Het Beleggingsbegrip in de directe belastingen (FM nr. 125), Deventer: Kluwer 2007. 155 V-N 2017/7.10 Praktijkhandreiking bedrijfsopvolging vastgoedexploitanten van Kennisgroepen

VKC/AB/Successiewet

156 HR 16 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:633, BNB 2016/166 en HR 10 maart 2017, nr. 16/04190, BNB 2017/114.

Hof Den Haag 5 augustus 2016, nr. 14/00084, 14/00085, 14/00086, 14/00087, 14/00088, V-N 2016/57.1.1 (zie ook HR 2 juni 2017, afgedaan met art. 81 RO)

50

Bronnenlijst

1. Family Business Survey 2014 – Nederland PWC

2. Familiebedrijven in Nederland 2017, Centraal Bureau voor de Statistiek

3. https://www.boerenbusiness.nl/artikel/10879244/vergrijzing-is-een-toenemend-

probleem

4. Hoogeveen: De kwaliteit van de fiscale bedrijfsopvolgingswetgeving pagina 183 5. GIBO 2002 (Breembroek & Zemann), p. 13.

6. Hoogeveen: De kwaliteit van de fiscale bedrijfsopvolgingswetgeving pagina 186 7. Kamerstukken II 2008/09, 31930, 3, p. 4-5: “Kern van de regeling is dat de schenk- of

erfbelasting vanwege het belang van de onbelemmerde voortzetting van economische bedrijvigheid, geen bedreiging mag vormen voor reële bedrijfsoverdrachten.” en Kamerstukken II 2009/10, 31930, 15, p. 8. HR 7 oktober 1981, BNB 1981/299

9. HR 20 mei 1953, 11 301, BNB 1956/190 10. HR 7 oktober 1953, 11 412, BNB 1953/277

11. Ontleend uit forfaitair 2005/156 Mw. mr. J.W.E. Litjens

12. Compendium bedrijfsopvolging hoofdstuk 4.3.2.2. en kamerstukken II 2008/2009, 32129, 12, V-N 2009/54.7, P. 178-179

13. Waardering van incourante aandelen voor de belastingheffing, Dr. R.P. van den Dool 4e herzien druk 2015.

14. Commentaar bedrijfsovername en waardebepaling door mr. J. van de Beldt FiscaalTotaal

15. Zie besluit van 17 januari 2013, BLKB2012/1221M, Stcrt 2013, 2175, onderdeel 7.2. ondernemingvermogen

16. Compendium Bedrijfsopvolging derde druk 2019 Wolters Kluwer hoofdstuk 7.3 17. Zie besluit van 17 januari 2013, BLKB2012/1221M, Stcrt 2013, 2175, onderdeel 7.4. 18. Cursus Belastingrecht IB 3.2.8.A. mr. dr. M.L.M. van Kempen

19. Korte Toelichting Wet IB 1964, par 18 lid 3. 20. HR 24 november 1943, B 7740.

21. HR 26 januari 1955 12 088, BMB 1955/216 22. Kamerstukken II 1999/200, 27209, 6, p.20.

23. Besluit 14 mei 2018, 2018-64996, V-N 2018/31.7, onderdeel 4. 24. Kamerstukken II 1958/59, 5380, 3, P.26

25. Toelichting Ministeriële regeling van 17 december 2009, DB2009/175, Stcrt. 2009, 20619

26. Kamerstukken I 2009/10, 31930, D, V-N 2010/2.3. P. 10.

27. Onder andere HR 21 mei 1958, 13 574, BNB 1958/212; HR 28 februari 1990, 26 288, BNB 1990/107; HR 21 april 1993, 28 257, BNB 1993/187: HR 7 februari 1996, 30 953, BNB 1996/116.

28. P.H.J. Essers, in: Personenvennootschappen en aanverwante rechtsvormen, Kluwer Deventer 2004.

51

29. HR 21 mei 1958, nr 13 574, BNB 1958/212

30. Uitspraak Hof Den Bosch zaaknummer 97/21557 31. HR 7 oktober 1953, nr. 11 383, BNB 1953/272 32. Mr. J.A.G. van Es , TFO 2003 datum 01-01-2003

33. Kamerstukken II 2009/10, 3219, 3, V-N 2009/46, p. 205

34. Compendium Bedrijfsopvolging derde druk 2019 Wolters Kluwer hoofdstuk 6.5.2. blz 246

35. Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 3, p. 43. en hoofdstuk 4.2.2.a van WFR 2015/1319 mr. A.M.A. de Beer

36. Compendium Bedrijfsopvolging derde druk 2019 Wolters Kluwer hoofdstuk 4.3.8. 37. Kamerstukken II 2008/09, 31930, V-N 2009/22.3, p. 77.

38. Zwemmer 2001, blz 9

39. Kamerstukken II 2008/2009, 31 930, nr. 9, blz. 4-5

40. Cursus Belastingrecht E.1.1.0.C.d prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken; prof. mr. N.C.G. Gubbels

41. Compendium Bedrijfsopvolging derde druk 2019 Wolters Kluwer hoofdstuk 6.2. blz 220.

42. Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nr. 9, p. 7, V-N 2009/41.2.

43. D. Juch, Op weg naar een nieuwe schenk- en erfbelasting, WFR 2008/655. 44. Artikel 17 IW 1845

45. Artikel 65 lid 1 SW 1956

46. Kamerstukken II 1979/80, 16 016, nr. 9, p. 12. 47. Kamerstukken II 1983/1984, 17 533, nr. 17. 48. Kamerstukken II 1997/98, 25 688, nr. 3, p. 8.

49. Kamerstukken II 2008/2009, nr 3, blz. 4. en artikel A. de Haan, De

bedrijfsopvolgingsregeling: stimulering of grondslagversmalling?, FED 2009/81. 50. Werkgroep modernisering successiewetgeving onder leiding van Moltmaker, de

warme, de koude en de dode hand, 13 maart 2000, Kamerstukken II 2000/01, 27 789, nr. 1. 51. Kamerstukken II 2000/01, 28 015, nr. 3, p. 4. 52. Kamerstukken II 2000/01, 27 789, nr. 1, p. 34. 53. Kamerstukken II 2004/05, 29 767, nr. 58, p. 3. 54. Kamerstukken II 2004/05, 29 767, nr. 58, p. 3. 55. Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nr. 9, p. 6, V-N 2009/41.2. 56. Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nr. 4, p. 2, V-N 2009/41.2.

57. Mening prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken; prof. mr. N.C.G. Gubbels in Cursus Belastingrecht S&E.E.1.1.0.C.d

58. HR 9 oktober 1957, BNB 1957/302, en HR 29 april 1959, BNB 1959/222 59. P.H.J. Essers, Winst uit onderneming in de Wet IB 2001, TFO 1999/193. 60. Kamerstukken II 1958/59, 5 380, nr. 3, p. 2

52

62. Tweede Kamer, zitting 1961-1962, 5380, nr. 16 (voorlopig verslag), p. 16. 63. Wet van 29 juni 1983, Stb. 1983, 304.

64. Kamerstukken II 1987/88, 20 595, nr. 3, p. 15-16.

65. Rapport Belastingen Bedrijfsleven 21e eeuw, 1999, V-N 1999/30.3. WFR 1999/6331, p. 342.

66. Rapport Een duwtje in de rug, 1998, V-N 1998/38.3. WFR 1998/6308, p, 1368. 67. Wet van 14 december 2000, Stb. 2000, 567.

68. Kamerstukken II 1990/00, 27 209 nr. 3, p. 8 (MvT).

69. Rapport Belastingen Bedrijfsleven 21e eeuw, 1999, V-N 1999/30.3. WFR 1999/6331, p. 8-9.

70. Besluit op de inkomstenbelasting 1941 71. WFR 2010/1242 Mr. A.M.A. de Beer

72. A.C. Rijkers en J.E.A.M. van Dijck, De aanmerkelijkbelangregeling in de Wet IB 1964 en Wet IB 2001, Deventer, FED 2000, p. 22.

73. Toenmalig artikel 39 lid 1 Wet IB 1964 74. Toenmalig artikel 20a lid 3 Wet IB 1964

75. Toenmalig Art. 20a, zesde lid, onderdeel f, Wet IB 1964. 76. Kamerstukken II 1995/96, 24 761, nr. 3, blz. 20-2

77. Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 3, V-N 2009/46.6, blz. 155

78. Compendium bedrijfsopvolging hoofdstuk 3.6.4. blz 69 en Kamerstukken II 1999/00, 27209, 3, P.8.

79. Inkomstenbelasting, inclusief hoofdzaken loonbelasting en premieheffing, dertiende herziene druk 2017 blz 252-253

80. HR 16 december 1959, nr. 14 092, BNB 1960/34 en HR 26 juni 1957, nr. 13 189, BNB 1957/267.

81. Compendium bedrijfsopvolging hoofdstuk 3.6.4.2 blz. 70 82. Kamerstukken II 1999/00, 27209, 6, P. 24.

83. Artikel 35e lid 1 SW 1956

84. Kamerstukken II 1999/00, 27209, 6, P. 22.

85. Compendium bedrijfsopvolging hoofdstuk 3.6.4.2 blz. 70

86. Besluit Staatssecretaris van Financiën 14 mei 2018, 2018-64996, V-N 2018/3.31.7, onderdeel 5.

87. Besluit van 24 mei 2004, nr. CPP2004/1225M 88. Besluit van 18 juli 2008, nr. CPP2008/163M

89. Notitie Flexibilisering van de geruisloze doorschuiving

90. B.F. Schuver, Doorschuifregelingen in de inkomstenbelasting (Fiscale Geschriften nr. 17), Amersfoort: Sdu 2005 paragraaf 5.2.2.c (p, 104 e.v.)

91. Besluit van 24 mei 2004, nr. CPP2004/1225M vraag D4.

92. M.J. Hoogeveen, Schenken en vererven van ondernemingsvermogen (Fed fiscale brochures), Deventer: Kluwer 2004, p. 67

53

94. Compendium bedrijfsopvolging hoofdstuk 4.3.8. blz. 129 95. Compendium bedrijfsopvolging hoofdstuk 4.3.8. blz. 130

96. WFR 2015/1319 mr. A.M.A. de Beer Ondernemingsvermogen voor de BOR-AB: enkele knelpunten hoofdstuk 3.3.,Kamerstukken II 2009/09, 31 930, nr. 9, p. 9 en Besluit Staatssecretaris van Financiën van 17 januari 2013, V-N 2013/8.17, onderdeel 3.1.

97. Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nr. 3. p. 45-46.

98. WFR 2015/1319 mr. A.M.A. de Beer Ondernemingsvermogen voor de BOR-AB: enkele knelpunten hoofdstuk 7.1.

99. Zie voorbeeld geschetst in proefschrift van mevrouw Hoogeveen: De kwaliteit van de fiscale bedrijfsopvolgingswetgeving pagina 396.

100. TFO 2019/160.5 Een zoektocht naar de reële bedrijfsopvolging Mr. A.M.A. de Beer & mr. dr. M.J. Hoogeveen

101. Compendium bedrijfsopvolging hoofdstuk 6.6.1.1.B blz. 263

102. NTFR 2017/2851 A. Rozendal. De bezitseis in de BOR en de losse aankoop van ‘losse’ vermogensbestandselen.

103. WFR 2019/167, Uitkomsten WOB-verzoek en de bezits- en voortzettingseis binnen de bedrijfsopvolgingsregeling commentaar Mr. Y.J.M. Pijpers en mr. P. Visser 104. Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nr. 3, p. 46 en Besluit Staatssecretaris van

Financiën van 17 januari 2013, V-N 2013/8.17, onderdeel 6.1. 105. Art. 35e, eerste lid, onderdeel a, SW 1956

106. M.J. Hoogeveen, Schenken en vererven van ondernemingsvermogen, FED: Fiscale brochure, Deventer: Kluwer 2004, p. 23.

107. Zie rechtbankuitspraken: Rechtbank Gelderland 8 mei 2014, AWB-13_1937, V- N 2014/36.3.1. En Rechtbank Den Haag 21 januari 2016, AWb-15_3327, V-N

2016/39.23.26.

108. HR 26 januari 1955, 12 088, BNB 1955/216 en HR 26 oktober 1955, 12 441, BNB 1956/55

109. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, MK, 28 januari 2020 nr. BRE 18/73 110. Compendium bedrijfsopvolging hoofdstuk 6.6.2.1. blz. 273

111. Compendium bedrijfsopvolging hoofdstuk 6.6.2.1. blz. 274 112. Artikel 3:3 lid 1 BW

113. Artikel 3:4 BW

114. Belastingblad 2007/807, W.C. Paans hoofdstuk 5 inkomstenbelasting

115. Parlementaire behandeling Kamerstukken II 1992/93; 1993/94, 22 885, nr. 3, blz. Jurisprudentie HR 24 juni 2005, nr. 38 183, BNB 2005/275 en literatuur WFR 2007/664 De WOZ-waarde steeds waardevoller: enige actuele ontwikkelingen en recente jurisprudentie omtrent dit waardebegrip door Mr. R.E.J. Dolfin en mr. F.J.H.L. Makkinga

54

117. Zie artikel 35c lid 1 onderdeel a waarin het begrip onderneming in de zin van artikel 3.2. Wet IB 2001 wordt genoemd en Compendium Bedrijfsopvolging bladzijde 245 waarbij wordt opgemerkt dat de toets voor etikettering van

ondernemersvermogen dezelfde zijn als in de inkomstenbelasting. 118. Artikel 3.90 Wet IB 2001

119. Compendium Bedrijfsopvolging Wolter Kluwer 2019 onderdeel 4.3.1.1. 120. Cursus Belastingrecht Inkomstenbelasting studenteneditie 2016-2017,

Wolters Kluwer 2016, onderdeel 3.2.2.B.b. bladzijde 111.

121. Cursus Belastingrecht Inkomstenbelasting studenteneditie 2016-2017, Wolters Kluwer 2016, onderdeel 3.2.2.B.d. bladzijde 113.

122. Cursus Belastingrecht Inkomstenbelasting studenteneditie 2016-2017,

Wolters Kluwer 2016, onderdeel 3.2.2.B.d.2.. bladzijde 114. en HR 8 november 1989, nr. 25 257, BNB 1990/73.

123. HR 17 augustus 1994, nr. 29 755, BNB 1994/319 124. J.E.A.M. van Dijck, ‘Vermogensbeheer’, WFR 1976/14

125. WFR 2014/1215, Bedrijfsopvolging en vastgoed, Mr. drs. O.P.M. Adriaansens en dr. A. Rozendal onderdeel 3.3.2.

126. WFR 2014/1215 Bedrijfsopvolging en vastgoed Mr. drs. O.P.M. Adriaansens en dr. A. Rozend onderdeel 3.3.5.

127. H.A.J.P. Te Niet, Het Beleggingsbegrip in de directe belastingen (FM nr. 125), Deventer: Kluwer 200

128. WFR 2014/1215 Bedrijfsopvolging en vastgoed Mr. drs. O.P.M. Adriaansens en dr. A. Rozend onderdeel 3.3.5. onderdeel 3.3.3.

129. Hof ’s-Gravenhage 20 december 2013, nr. 12/00757, V-N 2014/8.22 en Hof Arnhem-Leeuwarden 8 april 2014, nr. 13/00473, V-N 2014/19.18.41

130. V-N 2017/7.10 Praktijkhandreiking bedrijfsopvolging vastgoedexploitanten

van Kennisgroepen VKC/AB/Successiewet

131. WFR 2018/45, de Praktijkhandreiking bedrijfsopvolging vastgoedexploitanten: kommer en kwel voor de vastgoedexploitant!?

132. HR 16 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:633, BNB 2016/166 en HR 10 maart 2017, nr. 16/04190, BNB 2017/114.

133. WFR 2018/45, de Praktijkhandreiking bedrijfsopvolging vastgoedexploitanten: kommer en kwel voor de vastgoedexploitant!? onderdeel 4.

134. HR 7 oktober 1953, nr. 11 383, BNB 1953/272

135. WFR 2018/53 Vermogensetikettering van vastgoed in bedrijfsopvolgingssituaties, Dr. A. Rozendal onderdeel 2.2. 136. HR 7 juli 1993, nr. 28 751, BNB 1993/276

137. HR 7 oktober 1953, nr. 11 383, BNB 1953/272

138. WFR 2018/53 Vermogensetikettering van vastgoed in

55

139. HR 29 juni 2012, nr. 11/03413, BNB 2012/244 en HR 29 juni 2012, nr. 11/03295, BNB 2012/243

140. Compendium Bedrijfsopvolging derde druk 2019 Wolters Kluwer hoofdstuk 4.3.8.

141. Brief van de staatsecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst, van 18 mei 2020, nr. 2020-0000094149, V-N Vandaag 2020/1314.

142. CPB rapport ‘Effecten van erfenissen en schenkingen op

vermogensongelijkheid en de rol van belastingen’ 6 december 2019 bladzijde 9. 143. M.J. Hoogeveen, 2011, 'De kwaliteit van de fiscale

bedrijfsopvolgingswetgeving'.

144. Rapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel. Hoofdstuk 5, Belasten van (inkomen uit) aanmerkelijk belang Bouwstenen voor een beter belastingstelsel, pagina 8.

145. Rapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel. Hoofdstuk 5, Belasten van (inkomen uit) aanmerkelijk belang Bouwstenen voor een beter belastingstelsel, pagina 8.

146. SEO Economisch Onderzoek, ‘Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht’, 2014.

147. Rapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel. Hoofdstuk 5, Belasten van (inkomen uit) aanmerkelijk belang Bouwstenen voor een beter belastingstelsel, pagina 53.

148. Rapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel. Hoofdstuk 5, Belasten van (inkomen uit) aanmerkelijk belang Bouwstenen voor een beter belastingstelsel, pagina 8.

149. Rapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel. Hoofdstuk 5, Belasten van (inkomen uit) aanmerkelijk belang Bouwstenen voor een beter belastingstelsel, pagina 53.

150. M.J. Hoogeveen, Schenken en vererven van ondernemingsvermogen (Fed fiscale brochures), Deventer: Kluwer 2004, p. 67

151. Artikel 35d lid 1 SW 1956 152. Artikel 35e lid 1 SW 1956 153. Artikel 35b lid 6 SW 1956

154. H.A.J.P. Te Niet, Het Beleggingsbegrip in de directe belastingen (FM nr. 125), Deventer: Kluwer 2007.

155. V-N 2017/7.10 Praktijkhandreiking bedrijfsopvolging vastgoedexploitanten van Kennisgroepen VKC/AB/Successiewet

156. HR 16 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:633, BNB 2016/166 en HR 10 maart 2017, nr. 16/04190, BNB 2017/114. Hof Den Haag 5 augustus 2016, nr. 14/00084,

14/00085, 14/00086, 14/00087, 14/00088, V-N 2016/57.1.1 (zie ook HR 2 juni 2017, afgedaan met art. 81 RO)