• No results found

N ATUURWETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK

A RCHEOBOTANISCH ONDERZOEK

L. van Beurden & L. Kubiak-Martens

5.3.1. INLEIDING

In 2015 is door Ruben Willaert bvba een opgraving uitgevoerd in het plangebied De Maurissensstraat (WIDM-15) in de gemeente Wielsbeke. Wielsbeke is gelegen in het zuidoosten van de provincie West-Vlaanderen, deels in de alluviale vlakte van de Leievallei, deels op de uitlopers van het zandlemige Hoogland van Hulste.

Bij de opgraving zijn vooral sporen van gebouwen, greppels en kuilen uit de Romeinse tijd aangetroffen, maar ook enkele nederzettingssporen en sporen van funeraire structuren uit de metaaltijden. Een aantal van deze sporen is bemonsterd voor natuurwetenschappelijk onderzoek. Natuurwetenschappelijk onderzoek dient bij te dragen aan de beantwoording van de onderstaande onderzoeksvragen welke zijn geformuleerd in de bijzondere voorwaarden bij de opgravingsvergunning, te weten:

 Wat is de landschapstypologische context van het onderzoeksgebied?

 Wat is de landschappelijke ontwikkeling van het plangebied en welke paleolandschappelijke processen zijn van invloed geweest op de menselijke activiteiten voor, tijdens en na de verschillende vastgestelde fasen van gebruik?

 Welke verandering treden in de loop van de tijd op in de vegetatie, de vegetatiestructuur en de openheid van het landschap en wat was de rol van de mens hierbij?

 Op welke manier is het cultuurlandschap ingericht dat aan de nederzetting te relateren is?

 Wat is de conserveringsgraad van de verschillende materiaalcategorieën (inclusief eventueel aanwezig archeobotanisch en archeozoölogisch materiaal)? Zijn er verschillen op te merken binnen de vindplaats?

Voor onderzoek naar pollen, sporen en andere niet-pollen palynomorfen (NPP’s) zijn een Romeinse afvallaag in een mogelijke greppel (GR10) en een kringgreppel (KGR01) bemonsterd. De pollenstalen bleken na een eerste inventarisatie onvoldoende pollen en sporen te bevatten voor een betrouwbare analyse. Voor onderzoek aan botanische macroresten zijn stalen uit zeven paalkuilen, een kringgreppel (KGR01), een mogelijke greppel (GR10) en een poel (DK01) onderzocht.

Na een eerste inventarisatie is gebleken dat de stalen vrij arm zijn aan botanische macroresten. In overleg met Ruben Willaert bvba is besloten de meest soortenrijke stalen te analyseren, te weten de stalen uit de greppel met afvallaag (GR10) en uit vier paalkuilen van verschillende gebouwen (HB08, HB10, HB12 en HB13). De afvallaag en paalkuilen zijn op basis van 14C-dateringen en aardewerkvondsten gedateerd in de Late IJzertijd, de Vroeg-/Midden Romeinse tijd en de Laat Romeinse tijd.

5.3.2. MATERIAAL EN METHODE

In totaal zijn elf macrorestenstalen, twee houtskoolstalen en drie pollenbakken aangeboden voor natuurwetenschappelijk onderzoek. Een overzicht van de macroresten en pollenstalen wordt weergegeven in tabel 13 en tabel 14. In eerste instantie zijn de macroresten- en pollen(sub)stalen geïnventariseerd om de geschiktheid voor verder onderzoek (analyse) te bepalen. Ook is uit macrorestenstalen en houtskoolstalen materiaal geselecteerd voor ouderdomsbepaling. Dit materiaal is door Ruben Willaert bvba naar het Laboratorium voor 14C-dateringen van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium in Brussel (KIK/IRPA) gestuurd.

Botanische macroresten

De botanische macrorestenstalen zijn met leidingwater gezeefd over een serie zeven met maaswijdten van 4, 2, 1, 0,5 en 0,25 mm. Vervolgens zijn de residuen met een opvallend lichtmicroscoop met vergrotingen tot 40x

geïnventariseerd waarbij de residuen steekproefsgewijs zijn doorgekeken op de aanwezigheid van botanische macroresten en andere archeologica. Tevens is gelet op de conservering van de macroresten. Naar aanleiding van de resultaten van de inventarisatie zijn in overleg met de opdrachtgever vijf stalen geselecteerd voor analyse. Bij de analyse zijn de residuen met een opvallend lichtmicroscoop met vergrotingen tot 40x in het geheel onderzocht. Het macrorestenonderzoek is uitgevoerd door L. Kubiak-Martens.

Het bij het macrorestenonderzoek aangetroffen verkoolde voedselfragment (V128) is onderzocht met behulp van de rasterelektronenmicroscoop (SEM). Een rasterelektronenmicroscoop is essentieel om verkoolde resten van bewerkt plantaardig voedsel zoals brood of koek en brijachtig voedsel aangekoekt op aardewerk te identificeren, omdat bij voedselbereiding door malen of fijnstampen van de plantaardige ingrediënten plantenresten meestal niet meer met de traditionele (macromorfologische) determinatiemethode herkenbaar zijn. Met behulp van een rasterelektronenmicroscoop kunnen uiterst kleine fragmentjes van graanzemelen, graankaf, blad- of stengelweefsel en zetmeelkorrels, welke soms het proces van bewerking en verkoling overleven, op micromorfologische en anatomische kenmerken worden bestudeerd. Deze methode is de afgelopen jaren met succes toegepast op materiaal van verschillende archeologische vindplaatsen en hij verschaft een breed inzicht in lokale voedingseconomieën en technieken van voedselbereiding.35

Het verkoolde voedselfragment is in kleinere stukjes gebroken zodat de interne structuur kon worden bestudeerd. Alle stukjes werden met carboncement op een SEM-stub vastgezet en vervolgens bedekt met een platina coating. De stukjes zijn daarna onderzocht in het SEM-laboratorium van het Naturalis Biodiversity Center te Leiden met een rasterelektronenmicroscoop van het type JEOL-JSM-6480LV, bij vergrotingen van 70 tot 550x. Het SEM-onderzoek is uitgevoerd door L. Kubiak-Martens.

Pollen

Uit twee pollenbakken zijn vier substalen van 5 ml genomen welke vervolgens zijn opgewerkt tot pollenpreparaten volgens de standaardmethode van Erdtman. Hierbij is een bekende hoeveelheid sporen van een wolfsklauwsoort (Lycopodium clavatum) toegevoegd om de stuifmeelconcentratie te bepalen.36 De bereiding is uitgevoerd onder leiding van M. Hagen van het Laboratorium voor Sedimentanalyse van de Vrije Universiteit van Amsterdam. De pollenpreparaten zijn vervolgens geïnventariseerd met behulp van een doorvallend-lichtmicroscoop. Daarbij is gekeken naar de aanwezigheid en conserveringstoestand van de aanwezige palynologische resten. Er is extra aandacht besteed aan de aanwezigheid van pollen van cultuurgewassen en aan andere indicatoren die op menselijke activiteiten wijzen. Het pollenonderzoek is uitgevoerd door F. Verbruggen.

vnr. put spoor spoortype structuur laag periode

diepte in

pollenbak labnummer volume

125 9 537 greppel met afvaldump GR10 1 ROM

26,5-27,5 cm BX7468 6 ml 475 9 608 kringgreppel KRG01 . IJZ . . . 476 3 608 kringgreppel KRG01 1 IJZ 1,5-2,5 cm BX7469 6 ml 476 3 608 kringgreppel KGR01 2 IJZ 22-23 cm BX7470 6 ml 476 3 608 kringgreppel KGR01 4 IJZ 37,5-38,5 cm BX7471 6 ml

Tab. 13. Wielsbeke-De Maurissensstraat, overzicht en contextgegevens van de pollenstalen

vnr. put spoor spoortype structuur laag periode 14C-datering volume

477 3 608 kringgreppel KRG01 4 IJZ 750-390 BC 4,7 l

478 3 608 kringgreppel KGR01 1 IJZ 750-390 BC 3,1 l

35 OUDEMANS &KUBIAK-MARTENS 2012, 2013; RAEMAEKERS et al. 2013, KUBIAK-MARTENS et al. 2015. 36 Aan elk staal zijn vier tabletten met elk 9666 sporen toegevoegd.

370 7 363 paalkuil HB08 . IJZL 370-150 BC 2,8 l

82 2 504 paalkuil HB01 . ROMV 50-30 BC 3,5 l

83 2 546 paalkuil HB01 . ROMV 50-30 BC 2,5 l

328 6 671 paalkuil HB03 . ROM 40 BC-130 AD 3,9 l

408 6 660

paalkuil herbruikt als

afvalkuil HB13 . ROM 40 BC-90/130 AD 5,1 l

431 3 657 poel bij HB03 DRK01 2 ROM . 4,3 l

312 7 404 paalkuil HB10 . ROM 40 BC-90/130 AD 4,9 l

128 9 537 greppel met afvaldump GR10 2 ROM 30 BC- 140 AD 3,9 l

468 7 706 paalkuil HB12 . ROM 120-330 AD 3,8 l

Tab. 14. Wielsbeke-De Maurissensstraat, overzicht en contextgegevens van de macrorestenstalen. De geanalyseerde stalen zijn onderstreept.

5.3.3. RESULTATEN

De resultaten van de macroresten- en polleninventarisatie zijn samengevat in bijlagen 1 en 2. Naar aanleiding van de resultaten van de inventarisatie is besloten om vijf macrorestenstalen te analyseren. De pollenstalen bleken te arm en zijn niet verder onderzocht. De resultaten van het macrorestenanalyse staan weergegeven in bijlage 3.

Cultuurgewassen en andere gebruiksplanten

De analyse heeft resten van drie verschillende graangewassen opgeleverd, te weten gerst, pluimgierst en spelt. De meeste vondsten zijn van spelt. Het betreft zowel korrels als kafresten, zoals aarvorkjes en keklkafbases. De speltresten zijn in alle geanalyseerde stalen aanwezig. In de poel DRK01 zijn bij de inventarisatie eveneens (kaf)resten van spelt herkend. In de stalen uit greppel GR10 en een paalkuil van gebouw HB12 zijn zogenaamde aarspilsegmenten van gerst aangetroffen. Korrels van pluimgierst zijn aangetroffen in de stalen uit de paalkuilen van gebouwen HB12 en HB13.

In het staal uit greppel GR10 is tevens een verkoold fragment aangetroffen dat lijkt te bestaan uit samengeklonterde, gefragmenteerde en/of geplette zaden of graankorrels waarvan alleen de omtrek is te zien (figuur 25).

Wielsbeke-De Maurissensstraat, verkoold mogelijk voedselfragment,

aangetroffen in staal 128 uit greppel GR10 (foto BIAX).

De structuur en samenstelling van het fragment doet vermoeden dat het mogelijk om een restant van koek of dikke pap van grof gebroken zaden of graankorrels gaat. Helaas is niet mogelijk gebleken te achterhalen waar deze vermoedelijke koek op pap precies uit bestaat. Analyse van het fragment onder een rasterelektronenmicroscoop (SEM) heeft eveneens slechts een beeld opgeleverd van de aanwezigheid van gefragmenteerde/gebroken zaden of graankorrels welke zich duidelijk als brokjes compact plantenweefsel van de rest van de plantaardige matrix onderscheiden .

Wielsbeke-De Maurissensstraat , SEM-opname van de dwarsdoorsnede van een verkoold mogelijke voedselfragment aangetroffen in staal 128 uit greppel GR10. De mogelijke resten van zaden of graankorrels onderscheiden zich als compact brokjes plantenweefstel (aangegeven met rode pijlen) van de rest van het plantaardige materiaal (foto BIAX).

Een andere bijzondere vondst betreft een restant van een verkoold wortelknolletje van knolglanshaver in een paalkuil van gebouw HB08 (figuur 27). Knolglanshaver is een ondersoort van (gewone) glanshaver en onderscheid zich door de aanwezigheid van knolvormige stengelleden aan de voet van de stengel (figuur 28). Knolglanshaver is een inheemse plant die op vochtige tot droge, vruchtbare of bemeste grond in grasland, braakland en langs wegbermen en dijken groeit en tegenwoordig zeldzaam is.37 De contexten waarin eerdere vondsten van knolletjes van knolglanshaver zijn aangetroffen, doen vermoeden dat deze soort in het verleden een gebruiksfunctie heeft gehad (zie hoofdstuk 4).

37 LAMBINON et al. 1991: 842.

Wielsbeke-De Maurissensstraat, restant van een verkoold knolletje van knolglanshaver aangetroffen in staal 370 uit een paalkuil van gebouw HB08 (foto BIAX).

Wilde planten

De analyse heeft lage aantallen verkoolde resten van wilde planten opgeleverd. Een deel van deze resten is afkomstig van akkeronkruiden die veel voorkomen op droge, kalkarme zandgrond zoals dreps, gewone spurrie, schapenzuring, vierzadige en/of slanke wikke. Daarnaast heeft de analyse enkele vondsten opgeleverd van planten die voorkomen in antropogene ruigten maar ook op akkers op vochtige, voedselrijke gronden zoals beklierde duizendknoop, melganzenvoet en reukeloze kamille. De laatste twee soorten worden veel aangetroffen op stikstofrijke plaatsen. In de paalkuilen zijn verder enkele zaden van graslandplanten aangetroffen zoals smalle weegbree, timoteegras en smalle, vergeten en/of voederwikke aangetroffen.

5.3.4. INTERPRETATIE EN DISCUSSIE

Het aantal resten van cultuurgewassen in de stalen uit de paalkuilen en de greppel is laag. De resten dienen daarom vermoedelijk als nederzettingsruis te worden geïnterpreteerd. Hoewel het aantal vondsten van spelt vrij laag is, doet de frequentie waarmee de resten zijn aangetroffen vermoeden dat dit gewas een vrij belangrijke rol speelde in de voedseleconomie in Vroeg/Midden Romeins Wielsbeke.38 Of hetzelfde geldt voor de Late IJzertijd en Laat Romeinse tijd is moeilijk te zeggen aan de hand van het lage aantal onderzochte stalen. Behalve spelt, speelden ook pluimgierst en gerst een rol in de voedseleconomie van de vindplaats.

De aanwezigheid van aarspilsegmenten van gerst in enkele van de geanalyseerde stalen is indicatief voor lokale verbouw van dit gewas. Aarspilsegmenten van gerst gelden immers als een afvalproduct van het dorsen en het is zeer aannemelijk dat het dorsen van graan plaats zal hebben gevonden in de nederzetting waar het verbouwd is. Van spelt en pluimgierst zijn geen resten aangetroffen die indicatief zijn voor lokale verbouw. De aarvorkjes en kelkkafbases van spelt gelden als een bijproduct van de voedselbereiding aangezien algemeen wordt aangenomen dat speltkorrels in het verleden in het kaf werden opgeslagen en eventueel verhandeld. De resten

38 Speltkaf is bij de inventarisatie ook herkend in een staal (V431) uit poel DRK01 en mogelijk in een staal (V328) uit een paalkuil van gebouw HB03, beide daterend in de Vroeg-/Midden Romeinse tijd.

van het kelkkaf werden pas vlak voor consumptie van de korrels werden gescheiden.39 Van pluimgierst zijn enkel de korrels aangetroffen. Verkoolde kafresten van pluimgierst worden doorgaans zelden aangetroffen.

Gerst en pluimgierst zijn gewassen die in de prehistorie in België en Nederland veel werden verbouwd, getuige eerdere archeobotanische vondsten.40 Gerst is een weinig eisend gewas, een reden dat het overal en altijd werd verbouwd. Pluimgierst gedijt goed op snel opwarmende, zandige gronden. Verbouw van spelt in de IJzertijd is op de zandgronden in Nederland vrij gebruikelijk en dat geldt vermoedelijk ook voor België waar spelt op meerdere ijzertijdvindplaatsen in aangetroffen.41 Onder invloed van de Romeinse bezetting in België en Nederland neemt de rol van spelt in de voedseleconomie toe. De vondsten uit deze periode betreffen veelal geromaniseerde contexten waar spelt is geïmporteerd of, indien gelegen op goede grond, lokaal werd verbouwd. Zo zijn bijvoorbeeld uit de Romeinse stad in Tongeren vele speltvondsten bekend en werd het verbouwd in de Romeinse villa in Voerendaal in het Nederlandse lössgebied.42

Het is de vraag hoe de speltvondsten in Wielsbeke dienen te worden geïnterpreteerd. Akkeronkruiden die wijzen op import van graan uit andere streken zijn niet aangetroffen. De vondst van een speltkelkkasbasis in een paalkuil van gebouw HB08 welke in de Late IJzertijd wordt gedateerd, geeft in aan dat in Wielsbeke ook al in de IJzertijd spelt werd verbouwd. Vermoedelijk dienen de Romeinse speltvondsten dan ook als een traditioneel gewas te worden geïnterpreteerd dat sinds de IJzertijd in de omgeving in Wielsbeke werd verbouwd, zoals ook gesuggereerd wordt voor een Vroeg Romeinse nederzetting bij Nijmegen waar de bewoners vermoedelijk dezelfde speltvariëteit hebben verbouwd als hun ouders en grootouders en niet een variëteit welke door de Romeinen is geïntroduceerd.43 De aangetroffen akkeronkruiden zijn indicatief voor matig voedselrijke, kalkarme bodems. Vermoedelijk hebben de akkers waar deze onkruiden voorkwamen dan ook gelegen hebben op de hogere gelegen zandleemgronden in de omgeving. Op deze akkers zal vermoedelijk de gerst, pluimgierst en spelt zijn verbouwd.

Het voedselspectrum dat het onderzoek heeft opgeleverd, is verre van volledig. Doordat slechts sporen die zich boven de grondwaterspiegel bevonden, onderzocht konden worden, zijn verkoolde resten van graangewassen oververtegenwoordigd. Ook de eventuele rol van gewassen die op Romeinse invloeden wijzen zoals bijvoorbeeld koriander en selderij komt mogelijk niet aan het licht aangezien deze resten veelal in waterverzadigde sporen worden aangetroffen.

Uit vondsten van verschillende sites in de omgeving blijkt dat spelt, gerst, pluimgierst maar ook emmer en broodtarwe tot de graangewassen die in de Romeinse tijd in de regio voorkwamen, mogen worden gerekend. Andere gewassen die zijn aangetroffen zijn duivenboon, vlas, maanzaad, koriander en selderij.44 Hoewel beperkt, sluit het gewassenspectrum van Wielsbeke dus aan bij wat in de regio is aangetroffen.

De vondst van een verkoold fragment van mogelijk koek of pap in greppel GR10 kan er op wijzen dat in de greppel afval van voedselbereiding terecht is gekomen. Dat geldt ook voor de aanwezige kafresten van spelt. De aarspilsegmenten van gerst kunnen als dorsafval worden geïnterpreteerd. Gezien de lage dichtheid aan macroresten dient ook rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat de resten niet met afval in de greppel zijn gedumpt, maar dat ze als nederzettingsruis in de loop van de tijd in de greppel zijn geaccumuleerd.

39 Spelt is een bedekt graansoort waarbij na het dorsen de korrels nog omhuld (bedekt) zijn door kaf. Dit in tegenstelling tot de naakte graansoorten zoals tarwe en rogge.

40 Bron: BelRADAR 2009 en RADAR 2010.

41 Bijvoorbeeld Borgloon-Vilsterbron (VAN DER MEER 2014), Brecht-Veldstraat (VAN DER MEER 2016). 42 Bron: BelRADAR 2009 en RADAR 2010.

43 KOOISTRA 2016.

44 Ruiselede-Bundingstraat (VAN DER MEER &HÄNNINEN 2016); Geraardsbergen-Ooievaarsnest (VAN DER MEER 2015); Aalter- Oostmolenstraat (VAN HAASTER 2014), Poperinge-Zwijnlandstraat (VAN BEURDEN et al. 2015).

Verkoolde resten van wilde planten worden vaak in relatie gebracht met graanakkers omdat planten die op akkers groeien vergeleken met planten van andere (meer natuurlijke) standplaatsen een relatief grote kans hebben verkoold te raken.45 Verkoolde zaden van wilde planten kunnen daarom vaak informatie verschaffen over de milieuomstandigheden op de akkers. In Wielsbeke duiden de verkoolde zaden van planten van voedselrijke ruigten zoals melganzenvoet en reukeloze kamille in Romeinse sporen er vermoedelijk op dat de akkers in deze periode waren verrijkt met voedingsstoffen, waaronder stikstof. De verkoolde resten van graslandplanten als smalle weegbree en timoteegras in de ijzertijdpaalkuil zouden er op kunnen wijzen dat de akkers in deze periode werden nabeweid of bemest met dierlijke mest. Via uitwerpselen of mest konden zaden uit graslandvegetaties op de akkers terecht komen en indien de omstandigheden gunstig waren, ontkiemen en uitgroeien tot plant. Ook aanwezigheid van de verkoolde zaden van hazenpootje-type en scherpe zegge-type kan mogelijk op deze wijze verklaard worden, al omvatten beide typen meerdere soorten uit verschillende vegetatietypen.

De vondst van een verkoolde knolglanshaverknolletje in de paalkuil van een gebouw (HB13) is opmerkelijk. Vondsten van dergelijke knolletjes zijn in archeologische contexten in België en Nederland vrij zeldzaam en betreffen tot op heden vooral Romeinse grafcontexten.46 Uit Noordwest- en Centraal-Europa zijn zowel uit grafcontexten als uit nederzettingscontexten vele vondsten van verkoolde knolglanshaverknolletjes uit het Neolithicum tot in de Middeleeuwen bekend. Deze vondsten worden, afhankelijk van de context waarin ze zijn aangetroffen, onder andere geïnterpreteerd als rituele depositie in grafcontexten, tondel voor brandstapels maar ook als akkeronkruid en mogelijke voedselplant.47

Knolletjes aan de stengelvoet van recente knolglanshaverplanten (Foto: Liliane Roubaudi op www. wilde-planten.nl).

Op de vindplaats Elmehøjsager II in Denemarken zijn knolglanshaverknolletjes aangetroffen in paalgaten van gebouwen uit de late voorromeinse ijzertijd. De meeste vondsten zijn afkomstig uit paalgaten nabij de ingang van de huizen wat erop kan wijzen dat knolglanshaver hier een rol speelde bij rituelen rondom de bouw of het

45 zie VAN DER VEEN 2007.

46 Tienen (COOREMANS 2007); Menen-Kortewaagstraat (DHAEZE et al. 2015); Cuijck-Grotestraat Bezinkbassin (BAKELS 2006); Valburg-Molenhoekplein (MOOLHUIZEN et al. 2011). De vondst van Schipluiden-Oostbuurtseweg (OB97) vormt een uitzondering hierop. Het betreft hier twee stalen met respectievelijk één en zevenentwintig knolletjes afkomstig van vloer- en aslagen in de directe nabijheid van een haard van een inheems Romeinse houtbouw (huis 3, de werkhaard), mededeling Kees Troostheide & Heleen van Londen, zie ook VAN LONDEN 2006, 151.

verlaten van de huizen.48 Het knolglanshaverknolletje van Wielsbeke is aangetroffen in een nokstaander van een Romeinse hoofdgebouw. In nokstaanders van Romeinse huizen worden vaak rituele deposities zoals maalstenen, wetstenen of aardewerk aangetroffen.49 De vondst van knolglanshaver in Wielsbeke kan dus mogelijk als rituele depositie worden geïnterpreteerd. Omdat ook enkele graankorrels en akkeronkruidzaden in de paalkuil zijn aangetroffen, kan echter ook niet worden uitgesloten dat knolglanshaver als voedselplant of akkeronkruid een rol heeft gespeeld.

5.3.5. CONCLUSIES

Het natuurwetenschappelijk onderzoek heeft helaas zeer beperkte informatie opgeleverd op ter beantwoording van de in de inleiding genoemde onderzoeksvragen. De reden hiervoor is gelegen in dat onverkoolde plantenresten niet en pollen in zeer lage aantallen bewaard zijn gebleven. Dergelijke resten leveren in het algemeen de meeste informatie op ter beantwoording van onderzoeksvragen met betrekking tot het paleolandschap en de vegetatie.

Verkoolde macroresten en houtskool zijn echter wel bewaard gebleven. De conservering van deze resten was in het algemeen redelijk goed. De verkoolde macroresten hebben informatie opgeleverd over de inrichting van het cultuurlandschap, evenals over de voedingseconomie en mogelijke rituele gebruiken. Zo kan uit het onderzoek van de verkoolde macroresten worden opgemaakt dat in de Romeinse tijd op relatief droge en matig voedselrijke, kalkarme gronden in de omgeving akkers waren gelegen waar gerst en vermoedelijk pluimgierst en spelt werden verbouwd. Spelt kwam al in de ijzertijd voor en deze traditie lijkt zich in de Romeinse tijd te hebben voortgezet. Uit het onderzoek komt naar voren dat graan mogelijk werd verwerkt tot koek of pap. De akkers werden mogelijk door nabeweiding en/of bemesting met voedingsstoffen verrijkt.

De vondst van een knolletje van knolglanshaver kan mogelijk geïnterpreteerd worden als rituele depositie.

48 JENSEN et al. 2010.