• No results found

S.A. Vosters, Spanje in de Nederlandse literatuur · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "S.A. Vosters, Spanje in de Nederlandse literatuur · dbnl"

Copied!
158
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

S.A. Vosters

bron

S.A. Vosters, Spanje in de Nederlandse literatuur. H.J. Paris, Amsterdam 1955

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/vost002span01_01/colofon.php

© 2010 dbnl / S.A. Vosters

(2)

Ter nagedachtenis aan mijn Vader

(3)

Voorwoord

Dit werk wil zich niet bezig houden met de invloed van de Spaanse litteratuur op de onze, maar met de wijze, waarop Nederlandse schrijvers in de loop der eeuwen Spanje en vooral de Spanjaarden hebben voorgesteld en beoordeeld. Wegens het omvangrijke materiaal over dit onderwerp heb ik mij beperkt tot de voornaamste letterkundigen, in de moderne tijd zelfs tot de belangrijkste werken. Tot ongeveer 1581 is ook de Zuidnederlandse litteratuur in het onderzoek betrokken. Daarna is de aandacht uitsluitend gevestigd op de Noordnederlandse.

Bij het beëindigen van mijn academische studie voel ik de behoefte dank te zeggen aan de R.K. Universiteit te Nijmegen. Meer in het bijzonder denk ik hierbij aan de hoogleraren van de Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte die zich aan mijn wetenschappelijke vorming hebben gewijd.

(4)

Eerste hoofdstuk

Kruisridders, pelgrims en kunstenaars (1200-1500)

In het uiterste Westen, waar de aarde rustte op de zuilen van Atlas en de Lethe-rivier door de Elyseïsche velden stroomde, bewaakten volgens de Klassieke mythologie de Hesperiden de gouden appels van vruchtbaarheid, schoonheid en jeugd. Deze romantische fabels over het geheimzinnige avondland, door de Grieken in Italië en de Romeinen in Spanje gelocaliseerd1), leidden ertoe, dat ook de Middeleeuwers zich dit gebied als een soort aards paradijs voorstelden. De mate, waarin Spanjaarden als Seneca, Martialis en Isidorus van Sevilla aan de Europese beschaving bijdroegen, en de berichten van koopvaarders over Iberia's welvaart versterkten bij een

encyclopedisch dichter als Maerlant de indruk van een lusthof, waar wetenschap en wijngaarden bloeiden:

‘Spaenyen leghet alrenaest Gallen...

Een edel lant eist sekerlike Van steden ende van rivieren, Van vruchte van vele manieren, Van stouten lieden ende van wisen, Ghesont van luchte ende van spisen, Van frute ende van wijngaerde rike, So dat men cume vint des gelike;

Men vinter selver ende gout gemene, Ende daertoe precieuse steene.’2)

Maar dit land van paradijselijke dromen, waar men volgens de toen reeds bestaande zegswijze Spaanse burchten of luchtkastelen bouwde3), was sinds de achtste eeuw ook het strijdtoneel van een langdurig gevecht met de Moren, tegen wie Sint Jacob werd aangeroepen. Maerlant, die de Spanjaarden stoute (dappere) lieden prees, vertelde, hoe zijn patroonheilige aan niemand minder dan Karel de Grote verscheen, hem opwekkend zijn graf te beschermen - in werkelijkheid werd de vermeende rustplaats van Jacobus pas vijftien jaar na Karels dood ontdekt4)- tegen de onreine Moabieten of Arabieren. De Keizer nu was voor deze taak te meer geschikt,

(5)

omdat hij al jong het Spaans geleerd had in (het tot de elfde eeuw nog Moorse) Toledo. Onmiddellijk gaf hij aan de oproep gevolg, versloeg met zijn helden ‘de vule Sarrasinen’, uitgezonderd hen, die zich lieten dopen, vernietigde alle

(Mohammedaanse?) afgodsbeelden en herstelde het graf van de apostel in ere, maar verloor op de terugweg Roelant en Olivier door verraad.5)Deze vermenging van werkelijkheid en verbeelding werd in Maerlants rijmkroniek nog bevorderd door overeenkomstige herinneringen van kruisridders en pelgrims aan het Heilige Land.

De Paus had bovendien aan de tocht naar Santiago gelijke aflaten verbonden als aan de bedevaart naar Jerusalem, waar de historische Jacobus de Meerdere eens bisschop was en de Islam niet de rustplaats van een apostel, maar het graf van Christus zelf bedreigde.6)

Eeuwenlang zou een stroom van pelgrims uit de Lage Landen naar Santiago de Compostela trekken, het godsdienstig middelpunt van de strijd tegen de Islam.

Letterkundige herinneringen aan deze bedevaartsweg waren de Liedekens van Sint Jacob, waaronder alleen de legende bewaard bleef van de jonge pelgrim, die door een Spaanse herbergierster uit minnenijd vals beschuldigd werd. De heilige pleitte echter met een wonder voor de onschuld van zijn vereerder. In onze tijd dramatiseerde de Fransman Ghéon dit verhaal, dat hier tweemaal is vertaald en herhaaldelijk opgevoerd.7)

Dat Maerlant zo bezielend schreef over de Reconquista, kwam ook, doordat het Kruistocht-ideaal in zijn tijd begon te verslappen. Vaak was de hebzucht de ware beweegreden van de ridders, zo klaagde Van den Lande van Overzee.8)Het wantrouwen tegen de pelgrims, waarvan de St. Jacobslegende sprak, vond zijn verklaring in het feit, dat misdadigers voor straf soms naar Compostela werden gestuurd.9)Bij de strijders voor het geloof werd de inhaligheid misschien nog aangevuurd door de stille wens om in ‘Alandalijs’ (Andalusië) een Spaanse of Moorse Prinses te veroveren. In volksboeken en ridderromans wist de Franse koning er onder het incognito Jan van Parijs de aanminnige Vienna te bekoren10), de Griek Evax maakte met koningin Sibille van Aragón een amoureuse pelgrimage naar Santiago, terwijl Keizer Karel in de Tuin der Hesperiden een heidin bekeerde, die hij als echtgenote met zich huiswaarts voerde.11)Anderen verlangden gevangen te raken bij de heidenen om daar zoet soelaas te ontvangen van ‘des Soudaens dochterkijn’, dat zij zouden ontvoeren en tot de Kerstenwet brengen, of waarmee zij zouden ruilen van geloof.12)

Soms hadden deze verhalen een historische achtergrond. Zo huwde Graaf Dirk van Holland in 1147 ter Spaanse kruisvaart zijn zoon uit aan een Prinses, die het echt Kastiliaanse Teresa verruilde voor het Dietse Mathilde.13)Ook de schonen der ridderromans, Galiëne, Clarine, Hofalise, heetten zelden

(6)

op z'n Spaans. Nog vreemder deden vaak de plaatsnamen aan. Zo gold Vansecuer als de hoofdstad van ‘Arragoen, dat rike lant’. Werd hier Zaragoza bedoeld?14)Diederik van Assenede liet een Saracijnse strooptocht terugkeren in de haven van Toledo, een begrijpelijke vergissing, want zijn Franse bron blijkt van Napels te spreken.15)Uit zulke verwarringen merkt men, dat Spanje, waar volgens Maerlant nog rode donderstenen uit de lucht kwamen vallen16), ondanks levendige herinneringen van kruisvaarders en pelgrims een fabelland was gebleven. Nederlanders voldeden er hun geloften, streden en plunderden er, maar voor het eigene van land en zeden hadden zij weinig belangstelling.17)

In het herfsttij der Middeleeuwen kregen de betrekkingen met Spanje een gewoner karakter onder invloed van de handel. De jaarbeurzen van Antwerpen en Medina del Campo werden om dezelfde tijd gehouden en terwijl de Vlamingen zich te goed deden aan de Andalusische wijn, sliepen welgestelde Spanjaarden in lakens van holanda, een der woorden, die het Kastiliaans aan onze taal ontleende.18)Iberische kooplieden, die ‘naties’ vormden in de Nederlandse steden, noemden de schaprade of toonbank, waarop zij hun waren uitstalden, escaparate en verhandelden in hun etapas of stapelplaatsen het leder, waarvan de jongeling voor Beatrijs ‘twee scoen cordewane’ liet maken.19)Kostbare stoffen, batavia, frisia, brabante of bramante, popelina (Popelingen), gante en anascote (Hondschoote) geheten, werden overgebracht door zeelieden, die in het Zuiden termen als hizar (hijsen), tribor en babor (stuur- en bakboord) invoerden met hun handelswaar.20)

Door deze zakelijke betrekkingen - uit de reisbeschrijving van de Bruggeling Mathijs van den Vagheviere blijkt, dat Nederlandse kooplieden over heel het Schiereiland woonden - verbreidde zich ook onze beeldende kunst. Onder invloed der Primitieven ontstond daar zelfs een Spaans-Nederlandse school, die na de gezantschapsreis van Jan van Eyck toonaangevend werd. Tegelijk cultureel en politiek ambassadeur, moest hij in Spanje huwbare prinsessen portretteren. Zijn

reisherinneringen gaf hij weer op De aanbidding van het Lam Gods (1432), waarvan een zijluik de heilige pelgrims - de Sint Jacobgangers met schelpen op de hoed - liet zien tegen een achtergrond van cypressen, palmen en citrusstruiken.21)Eva had op dit meesterstuk een oranje-vrucht in de hand, als was zij een der bewaaksters van de gouden appels uit de Tuin der Hesperiden.22)

Op het atelier van de Vlaamse grootmeester te werken werd nu een Spaans schilderideaal, dat een Luis Dalmau uit Barcelona verwezenlijkt zag (1431/7). Zijn Vergen dels cancellers, een der beroemdste doeken uit de Spaans-Nederlandse school, was dan ook van Eycks van opvatting. De

(7)

godsdienstige eenheid verkleinde bij deze cultuuruitwisseling nationale verschillen.

De Kastilianen waren bovendien nog afkerig van de Italiaanse Renaissance en voelden zich meer verwant met de Dietse schilders, die een nieuwe techniek aan een innige vroomheid paarden, gemengd met een ontwapenend realisme. Ook onze beeldhouwers en bouwmeesters hadden grote invloed op het Schiereiland. De Gothische

monumenten, die zij er schiepen, bleven bewaard, omdat zij geen Beeldenstorm hoefden verduren.23)In Spaanse kastelen en kathedralen gaven de Nederlandse componisten - een deel der Bourgondische kapel was al in 1431 naar Spanje overgebracht - de toon aan. Vlaamse Primitieven en Polyfonisten brachten Spanje een nieuwe techniek en bezieling, die tot tegenwicht konden dienen van de nog invloedrijke Arabische beschaving. Achter de legers van Ferdinand en Isabella heroverden zij Spanje voor het Christendom.24)

Eindnoten:

1) Paulys Real-Encyclopädie der Classischen Altertumswissenschaft, VIII k. 1243 v.

2) Spiegel Historiael, I, I, XXVII, 31 v. (I 33) (1282).

3) MWB VII k. 1627.

4) DWB 1908 I 399 v.

5) Sp. Hist. IV, I, X, v. (III 179 v.); IV, I, XX 3 (III 192); cf. De Brabantsche yeesten (ed. J. de Klerk, Brussel 1839) II 150 v.: 2267 v.

6) J. García Mercadel, España vista por los extranjeros, z.j., I 82; Versl. Med. Kon. VI. Acad.

1935, 74.

7) Fl. van Duyse, Het oude Nederlandsche lied, 1905 II 908 v.; S. Axters, Geschiedenis van de vroombeid in de Nederlanden, 1953 II 414 v.

8) Huet, Rembrand, 21 v. (I, I, VII v.).

9) Gonnet in Bijdr. Bisd. Haarlem deel XI 1884.

10) GLN II 276.

11) Roman van Heinric en Margriete van Limborch (ed. Th. Meesters, diss. Nijmegen 1951 fol. 60 C, boek V, vs. 826 v.) (vóór 1318); cf. Ts. 42, 298.

12) Ts. 51, p. 5.

13) M. Valkhoff, De expansie van het Nederlands, Brussel 1943, 50.

14) Roman Heinric en Margriete (ed. L. van den Bergh, Leiden 1846, p. XXI).

15) Floris ende Blancefloer (ed. H. Moltzer, Groningen 1879, pp. III, 5:172); Jochems, Missie, 32 v.

16) Naturen Bloeme (ed. E. Verwijs, Groningen 1878 II 207); cf. J. van Stijevoorts refereinenbundel (ed. Antwerpen 1929 I 156:24).

17) A. Morel-Fatio, Études, 5, 252 v.

18) VI. Gids 1951, 129 v.

19) ed. Groningen 1938, 58:278.

20) B. Vidos in Estudios dedicados a Menéndez Pidal, Madrid 1950; Valkhoff 50 v.; Neophilologus 1951, 65 v.

(8)
(9)

Tweede hoofdstuk

Humanisten, Geuzen en Oostinjevaarders (1500-1600)

1. Spanningen en sympathieën (1500-1555)

Uit de Middeleeuwse onbekendheid trad Spanje in 1492, het jaar, waarin de Reconquista werd voltooid en Amerika ontdekt, plotseling naar voren als een wereldmacht van ongekende omvang. In korte tijd wist het land, dat na eeuwenlange verdeeldheid tot een politieke eenheid was geworden, op het Continent en Overzee een rijk te stichten, waarin de zon niet kon ondergaan. Zagen naijverige Europese staten in deze machtsuitbreiding slechts eigenbelang, de Spanjaard bleef zich kruisridder voelen, planter van het geloof aan verre stranden, bestrijder der dwaling met het zwaard en de pen, in Trente tegen het Protestantisme, in Lepanto tegen de Islam. Hij beschouwde zich drager van een beschaving, die over de wereld uitstraalde, verpersoonlijking van het hidalgo-ideaal, dat als humanistische voortzetting van de Middeleeuwse riddergeest grote aantrekkingskracht uitoefende op Europa, maar tevens de hoon uitlokte van de talrijke tegenstanders, die allen hun politieke of godsdienstige redenen hadden om de Kastiliaan te haten.

Toen Philips de Schone in 1496 in het huwelijk trad met de Aragonese Johanna, die later de Waanzinnige genoemd zou worden, vermoedde hij nauwelijks, dat deze verbintenis het lot der Nederlanden bijna anderhalve eeuw in enge samenhang met dat van Spanje zou brengen. Niets was er dan ook van de toekomstige haat te merken, toen 's bruidegoms zuster Margriet een jaar later door het zelfbewuste land met eerbewijzen werd overladen. Een gelegenheidsdichter schilderde een van Eycks tafreel van de heerlijkheden, die de Prinses in de Tuin der Hesperiden aanschouwde:

‘Die husen waren als tempels vermoit;

Met cypressen boomen was daer geviert;

(10)

Die straten met palmen en rosemarinen bestroit;

Menichte van fonteynen hevet tvolc verfroyt.’1)

Toch kondigde zich reeds van verre het naderende onweer aan, dat eens boven de Spaans-Nederlandse betrekkingen zou losbarsten. Philips de Schone, wiens echtgenote in 1500 onverwachts erfdochter van Aragon en Kastilië was geworden, maakte namelijk op meer realistische wijze kennis met de verhoudingen op het Schiereiland, waar hij vergeefs trachtte zijn macht te bevestigen. De Kastilianen, die zich in hun vrijheid bedreigd voelden, hielden zijn gevolg, dat neerzag op hun armoedige hutten, voor gierig en heerszuchtig.2)Toch bleef de bewondering voor de Dietse beschaving en vroomheid onverminderd. Spaanse vrouwen dweepten met de kostbare stoffen, die Vlaamse kooplieden verhandelden, en riepen in vervoering: No hay más Flandes, wat nog heden de hoogste graad van schoonheid en rijkdom uitdrukt.

Terwijl de litteraire invloed zich tot de geschriften der mystici beperkte3), ging de werking van andere kunsten veel verder. Dat het hier niet alleen Zuid-Nederlanders gold, bewijzen namen als Jan Joost van Haarlem, schilder, Jacob Copin en Christiaan van Holland, beeldhouwers, en Joosken van Utrecht, architect. Spaanse componisten als Juan del Encina, Victoria en Morales zijn ondenkbaar zonder de Nederlandse kapel, die geleid werd door meesters als Ockeghem, Gombert en Agricola of Huysmans. Zij schreven Missen op motieven van Spaanse volksliedjes, zoals de Vlaamse beeldhouwers tafrelen uit Reinaert de Vos aanbrachten op Kastiliaanse kathedralen.4)

Voorlopig lag bij de cultuuruitwisseling het overwicht aan Nederlandse zijde. Een groot bevorderaar van onze beschaving als Karel van Gent bleek, toen hij in 1516 koning van Spanje werd, de taal van het land nog niet machtig en volgde ten opzichte van zijn Noordelijke onderdanen weldra geheel de politiek van zijn ongelukkige vader. Alle staatkundige macht kwam aan de Heer van Chièvres, die een Vlaming voorzitter maakte van het Kastiliaanse parlement. Karels leermeester Adriaan van Utrecht werd bisschop van Tortosa en hoofdinquisiteur vóór hij Petrus' stoel besteeg, 's Keizers paladijn werd de Heer van Breda; de Haagse dichter Joannes Secundus was secretaris van de Primaat van Toledo, een neef van de Vlaamse regent; zijn kunstbroeder Vulcanius of de Smedt diende in gelijke functie de opperherder van het aartsdiocees Burgos; de Utrechtenaar Anton Mor en Jan Vermeyen uit Beverwijk werden hofschilder.5)Slechts Erasmus, die jarenlang leefde op een Spaanse lijfrente, liet zich niet overhalen. De Spanjaarden liepen in Brussel zijn deur plat, maar hij hield niet van hun

(11)

breedvoerige deftigheid en weigerde de centra der drukkunst te verlaten. Dit besluit pleitte voor zijn voorzichtigheid, want, hoezeer zijn werken ginds ook gelezen en bewonderd werden, toch verwekte de protectie van Nederlanders en Vlamingen onder de Spanjaarden begrijpelijke wrok. Evenals later de Nederlandse steden tegen Alva, raakten de Kastiliaanse vroedschappen in opstand tegen Chièvres, die jacht maakte op hun gouden dobloenen.6)

Niet alleen uit eerzucht en winstbejag trokken de Nederlanders naar Spanje, maar ook uit waardering voor de cultuur van dat land. Een sprekend bewijs hiervan was het kasteel van Breda, dat gebouwd werd op last van Hendrik III van Nassau. De architect van dit paleis had aan de overzijde der Pyreneeën een grondige kennis van de kenmerkend Spaanse plateresco-stijl verworven en verbreidde ten onzent deze bouwtrant, die sterk beïvloed was door de Nederlandse kunst en daarmee gezamenlijk front maakte tegen de strengere Italiaanse vormen.7)Ook de bewoners van het slot getuigden van de naam, welke de Iberische beschaving in onze landen genoot. Heer Hendrik had immers een grande de España gehuwd, naar wier hand onze latere landvoogd Alva had gedongen. Zij legde zich ijverig toe op de studie der klassieke talen onder leiding van niemand minder dan de Valentiaan Luis Vives, die in de Baronie-stad zijn theorieën over armenzorg en de opvoeding van de vrouw aan de practijk kon toetsen.8)

De tegenhanger van Vives was de Leuvense Hebraïcus Nicolaus Clenardus, die ons Humanisme in het vaderland van de Valentiaanse geleerde verbreidde. Samen met andere beroemde landgenoten vertrok hij in 1531 op uitnodiging van Columbus' zoon Fernando.9)Tijdens zijn tienjarig verblijf in Spanje, waar hij Arabisch doceerde en de Moren wilde bekeren tot het Christendom, hield hij Brabantse vrienden op de hoogte van zijn bevindingen door Latijnse brieven, die toen de plaats van de tegenwoordige tijdschriften innamen.10)Vooral, wat Clenardus aan de Leuvense theoloog Latomus schreef over het morele verval in Portugal, genoot hier nog lang bekendheid. Want al maakte de geleerde een duidelijk onderscheid met de toestanden in Spanje, toch pasten de Nederlanders later deze mededelingen ook toe op hun politieke tegenstanders, misschien meer onwillekeurig dan met opzet.11)Zo liet een Hollandse bewerking uit 1651, in duo decimo gedrukt op slecht papier, een soort stuiverroman, die werd gelezen en weggegooid, de Brabantse Arabist zonder nadere aankondiging uit Hispalis (Sevilla) aankomen in het Portugese Ebora.12)

In deze laatste stad ontmoette Clenardus een soort opscheppers, die hij

Raphanophagen of knollenknagers noemde. Zeker Fransman, zo vertelde de geleerde, had eens een vrijmoedige blik geworpen in het kasboek van

(12)

een Portugees edelman, waarin naast de dagelijkse uitgaven voor brood en water (dat zo duur was als het bier in Brabant) aan voedsel niets anders dan anderhalve reaal aan knollen was uitgetrokken. 's Zondags stond er zelfs genoteerd: ‘Heden geen wortelen, omdat zij niet ter markte waren’.13)Toch voerden deze hongerlijders, voorlopers van Jerolimo, de Spaanse Brabander, een grote staat. Dikwijls liepen ze met negen slaven over straat, die allen hun taak hadden:

‘Twee gaen 'er voor uyt, den derden draegt een hoedt, den vierden een mantel, of 't begon te regenen, den vijfden een muylring, den sesden fluweele pantoffelen, den sevenden een kleer-besem, den achtsten een doeck om 't sweet van 't paert af te wasschen, terwijl sijn heer in de kerck is, of met yemant van sijn vrienden spreeckt, den negenden draeght een kam, om sijn heer 't hayr te kemmen, of hem yemant tegen quam, die hij moest groeten.’14).

In Lissabon was het aantal van deze bedienden, kleurlingen, die Clenardus in zijn Humanistische Latijn Aethiopes et Mauri noemde, zo groot, dat zij dat der vrije Portugezen overtroffen. Aan de slavinnen verdiende men bovendien door ze te gebruiken als dienaressen van Venus15). Dit morele verval leidde tot een algemene lamlendigheid. Zo werd Clenardus in een herberg aanvankelijk iedere dienst geweigerd en moest hij er overnachten op wat zakken in de open lucht.16)De

Nederlandse vertaling liet wel duidelijk uitkomen, dat dit in Portugal gebeurde, maar ook over de Kastiliaanse herbergen had Clenardus klachten evenals Erasmus over de Duitse. Ergens was maar één drinkglas aanwezig. Toen dit viel, moest hij met Diogenes uit zijn handen drinken.17)

Toch voelde deze paedagoog zich in het verre Spanje geen balling. Aan zijn beschermheer, de zoon van Columbus, schreef hij vanuit Salamanca, dat de ijver der studenten hem deed verwachten, dat hun land niet minder letterkundige lauweren zou oogsten dan wapenroem.18)Clenardus verliet de academiestad alleen voor een vorstelijk aanbod, dat hem in staat stelde in een rustiger omgeving te studeren, en vrij te zijn van de plichtplegingen, waaraan Salamanca hoge waarde hechtte. Vanuit Portugal ried hij zijn landgenoot Vasaeus ondanks de ongemakken naar Spanje te komen.19)

Jan Everaerts, bijgenaamd Secundus, volgde Clenardus twee jaar na zijn vertrek over de Pyreneeën. Behalve het verblijf in een herberg, die met het hotel van zijn geleerde voorganger concurreerde in gebrek aan comfort, gaven de Itinera alleen een nuchter relaas.20)Zulke reisnotities zouden dan ook onuitgegeven zijn gebleven, wanneer de jonge dichter niet Europees beroemd was geworden door de Basia, de kusjes voor Neaera, een Kastiliaanse courtisane.21)

(13)

2. Groeiend zelfbewustzijn (1555-1568)

Waren de omstandigheden tot de troonsafstand van Karel V gunstig geweest voor culturele contacten met Spanje, sinds de Nederlanders er niet meer in een bevoorrechte positie waren, traden de conflicten duidelijker aan het daglicht. Onder politieke en godsdienstige spanningen groeide het nationalisme in heel West-Europa en vooral in de Lage Landen. Men begon zich rekenschap te geven van het kenmerkende in onze volksaard, die Marcus Vaernewijck nog met de Spaanse vergeleek. Wij muntten volgens hem uit door redelijkheid, terwijl de Kastilianen trouw, ijverig en zorgzaam heetten.22). Zij inspireerden ons volgens de rederijker Ghistele, in navolging van het Latijn onze taal op gelijke hoogte te brengen. Deze naijver leidde bij een Simon Stevin, die Spaans kende evenals de meesten van zijn ontwikkelde tijdgenoten, zelfs tot 'n purisme, dat met Spiegel het zuivere Diets scherp tegenover de Romaanse

‘schuymtalen’ stelde. Hun minderwaardigheid sprak voor hem duidelijk uit de woordenpraal, die het Spaans nodig had om een begrip als topweer uit te drukken:

tiempo oportuno para peonçar.23)

Zulke animositeit tegenover de Romaanse volken, die op politiek gebied de toon aangaven, werd uitgebuit door de Reformatorische propaganda. Zo dreef Marnix op voorbeeld van Calvijn24)de spot met de Kastiliaanse heiligenverering. De traditionele bedevaart naar Santiago, waar oudtijds arm en rijk naartoe trok, stelde hij voor als een voorrecht van welgestelden.25)Toch leidde de afkeer van het Spaanse geloof bij Marnix niet tot een verguizing van de Spaanse cultuur, omdat hij de taal kende, die in belang onmiddellijk volgde op het Frans. Jan van der Noot schreef er lofdichten in voor doñas en hidalgo's26)en hoopte daardoor beroemd te worden in hun ‘heerlijk en machtig’ land.27)Ook de Noord-Nederlanders keken nog over de Pyreneeën heen.

Coornhert, die jong naar Spanje reisde om er de koophandel te leren, nam in 't Liedboeck vier uit het Spaans vertaalde liederen op.28)

3. Geuzen (1568-1581)

De Rederijkers leverden meestal alleen verholen kritiek op het Spaanse bewind, omdat de Kamer vaak als half-officieel orgaan voor het voetlicht trad. Toch waren bedekte toespelingen niet zeldzaam. Ze pasten bovendien in de allegorische stijl, die het gelijktijdige graag op een afstand plaatste door het bijbels of klassiek te

vermommen. Zo liet de Zuid-Nederlander

(14)

Houwaert in een drama, waarvoor hij de stof ontleende aan de Spanjaard de Guevara, de stem van het onderdrukte volk horen bij monde van een Dacische boer uit de Latijnse Oudheid.29)

Een heel andere toon dan deze poetae laureati sloegen opstandige volkszangers aan in liedjes, die de overwinningen der Geuzen vierden. De opstandigheid tegen een gehate maatschappij, waarin de Spaanse troepen en het Roomse geloof overheersten, voerde in hun liederen de boventoon.30)Paaps en Spaans (Turks was hun nog liever) waren de meest gehate woorden. Wie 's vijands taal kende, leek daardoor alleen al onbetrouwbaar31), terwijl het spreken ervan voor onverstaanbaar gold, al gaven de Geuzenliederen genoeg bewijzen althans met de Spaanse klanken vertrouwd te zijn. Toch kan men in de Nederlandse dialecten tegen iemand, die Frans spreekt als een koe Spaans, nog wel zeggen: Wat een Spaanse brabbelaar; het klinkt me te Spaans.32)De om politieke redenen onaangename klanken van die vreemde taal riepen immers herinneringen op aan het krijgsrumoer. Zo praat de volksmond over een heidens of Spaans lawaai, waarvan men hels of Spaans wordt of waarin men het te Spaans krijgt, zodat degene, die in zo'n Spaanse boel verzeild raakt, wel eens kan gaan vloeken als een Spanjaard.33)Weinig beseft men tot heden, hoe dit laatste woord, dat met het pejoratieve achtervoegsel -aard werd samengesteld, een synoniem was van snoodaard en wreedaard. Langzamerhand verdrong het als aanduiding van nationaliteit het tot dan toe gebruikelijke Spanjool, dat op zijn beurt erfgenaam zou worden van de ongunstige gevoelswaarde, in het eerste woord aanvankelijk opgesloten. De familienamen Spanjaard en Spaans herinneren nog aan een scheldwoord voor de Assendelfters, die het eens waagden de zijde van de officiële regering te houden.34)

Naast deze betekenisschakeringen werden er voor die volksnaam ook beledigende synoniemen uitgedacht. Uitdrukkingen als Jan Gatten om de onhandigheid van de vijanden aan de kaak te stellen en Paep-Jannen om hun Roomsheid te laken, klonken nog gematigd, vergeleken bij benamingen als Gebroet, gespuys, guyten, esels, bloethonden, spinnenbroedt en duyvels.35)De ergste onder deze ‘Spoocken van de Hel’ was ‘de Vorst des Duyvels’, Alva, wiens naam spoedig in verband werd gebracht met alf, dat boos spook betekende. Spotprenten lieten zien, hoe de tot Duc Diable geworden Duc d'Albe, achter wiens rug de Boze stond, de Nederlandse gewesten geketend aan zijn voeten had liggen.36)Zulke prenten dienden ter illustratie van propagandageruchten, die beweerden, dat de vijandelijke legers (waaronder zich in werkelijkheid meer soldaten uit de Lage Landen dan geboren Spanjaarden bevonden) de flamingos verachtten37)en dat de Paus door bemiddeling van Alva alle roerende goederen in de Nederlanden

(15)

aan de vijanden had geschonken, waardoor zij bij plunderingen het volste recht hadden te verklaren, dat alles van hen was. En mocht er zich onder hun slachtoffers iemand bevinden, die verzekerde, niet Protestant te zijn, dan bracht dit geen redding, want als antwoord werd hem met het zwaard toegevoegd, dat deze geloofsovertuiging ongetwijfeld tot zijn zieleheil zou strekken.38)

Bij alle haat en angst gaf spot de Geuzen weer moed. Zij snoefden, dat ze de overwinnaars van Lepanto doodsbenauwd in alle toonaarden hoorden zingen van Misericoort, Misericordia.39)Later zou op een overwinningsprent dit geliefde woord nog prijken in een buitgemaakt koorboek onder een Gregoriaanse notenbalk.40)Om medelijden vroeg dit volk van Moren en Maranen, vonden de Geuzen, die in hun jargon alle Spanjaarden gelijkstelden met deze bevolkingsgroepen.41)In plaats van zich te schamen over hun minderwaardige afkomst en het nederige ambacht, waartoe ze zich in hun vaderland moesten verlagen, hadden deze bastaards hier het hoogste woord. Ze liepen over straat als fiere Sinjoren, mooie Jonckers en Donnen, die zich te veel Heer voelden om te werken:

‘In Spaengien en zijnt maer Fielen, Daer loopen sy met Kackhielen, Al zijnse hier groot gheacht:

Vol Luysen ist dat sy crielen.

Tzijn Moordenaars der Sielen, Ghespuys omte vullen die Gracht.

Vijchcorven connen sy breyen,42) Ranckskens connen sy leyen, Wijngaert snijden onder dEert:43) Dan lotert haer de Keye44) En sy gaen haer vermeyen, Spaceren op een Peert.’45)

Zelfs toen tijdens het bewind van Don Juan de regeringstroepen het land verlieten, werden de opstandigen nog niet zachter tegenover hen gestemd. De Sinjoren zouden nu ook aan de slag moeten, zo juichte men in een Vaerwel-liedeken. Het gemeenste werk als mandenmaken, mestkruien, ezeldrijven, koeienhoeden, schoenlappen, weverke spelen, ketellappen en schoorsteenvegen was ginds voor hen nog te goed:

‘Adieu Seignoor scheurbroecke, Der duyvel breeckt u den hals, Ghy sult oock moeten wercken Soo wel als wyluyden doen, Met Rogghen bry gaen stercken46) Oft lappen oude schoen.’47)

(16)

Het dagelijkse maal van de Spaanse Raphanophagen was volgens Marnix, die Clenardus' brieven wel gelezen zal hebben, al niet veel eleganter dan hun werk. Het bestond uit radijs en knollen, die in zijn carnivorische tijd zeer laag stonden

aangeschreven. Diep bedroefd verlieten de Sinjoren dan ook onze landen:

‘Daer hen doch de kruymen, So geweldich staken, Moesten sich wegh maken Na de Spaensche hutten, Daer de arme blutten Een knol oft radijs Voor haer beste spijs Moesten sitten knagen, End haer ijdle magen Vullen vroegh ende spaey Met Spaensche salaey, Loock, ajuyn, meloenen, End weecke pompoenen.’48)

Zo sloeg de Hesperia-mythe, die weldra nog meer veren moest laten, toen de Lazarillo de Tormes hier werd vertaald, in het tegendeel om. De Nederlanders, die door de Spanjaarden voor veelvraten werden gehouden, gingen nu de spreekwoordelijke Kastiliaanse soberheid zien als luiheid en mensenhaat.

Bij hun honger werden de Sinjoren ook nog gekweld door de Spaanse pokken, die in 1494 voor het eerst in Europa uitbraken tijdens een Franse veldtocht in Italië.

De naam, die aan deze beruchte kwaal werd gegeven, verschilde al naar de

ogenblikkelijke tegenstanders van ieder land. Nederland gebruikte de pokken om de Donnen, die met hun courtisanes Seignore Jacomijne en Magriet waren vertrokken49) op de platste manier te bespotten:

‘Met haer Fluweelen Broecken Gaen sy de Meyskens soecken, Maer wat daer onder schuylt, Dat zijn Pockige doecken, Om tGasthuys te vercloecken, Want binnen zijn sy vervuylt.’50)

Ook de scheldwoorden Spekken, Speckten of Spechten zinspeelden mogelijk op de uitspattingen van de tegenstanders. Ze zouden dan geen vertaling van het pas later opduikende Maraen, maar van een Duitse, met name Lutherse uitdrukking zijn.51)In sommige dialecten wordt nog gezegd van

(17)

iemand, die de Spaanse kastelen of bordelen bezoekt, dat hij Spanje gezien heeft, waar hij de Spanjolen of Spaanse pokken op kan lopen.52)

Het was niet te verwachten, dat de Geuzen onder de ‘bloeddorstige Spekken en pokkige Maraenen’ de schrijvers en dichters zouden ontdekken, die uit liefde voor hun vaderland en geloof tijdelijk de pen voor het zwaard hadden verwisseld.53)Meestal spraken de Spanjaarden, met name Lope de Vega, die verschillende comedia's in de Lage Landen liet spelen, op hoffelijke wijze over hun tegenstanders.54)Zij waren alleen verontwaardigd, dat hun land, dat zo lang tegen het ongeloof had gestreden, thans een beweging moest bekampen, die zij niet anders konden beschouwen dan als verraad binnen eigen Christelijke gelederen. Toch bleef het woord flamenco over de Pyreneeën zijn gevoelswaarde van kostbaar, sierlijk en fleurig behouden en al is de etymologie onzeker, het werd in verband gebracht met de bewonderde

Andalusische zigeunerzang.55)

4. De zwarte mythe (1581-1596)

De Geuzenspot met de Kastiliaanse krijgslieden was voor de goede naam van Spanje betrekkelijk ongevaarlijk, vergeleken bij wat de propaganda van de Opstand over hun koning wist te vertellen. Toch had, toen Philips in 1549 hier als kroonprins werd voorgesteld, niemand, ook niet Oranje, die de reizende Infante op zijn slot onthaalde, temidden van de feestelijkheden en rederijkersspelen kunnen voorzien, dat deze man eens de grootste misdadiger aller tijden genoemd zou worden.56)Wel zagen de bewoners van de Lage Landen het node, dat de koning in 1555 bij zijn beëdiging hun talen niet machtig bleek.57)De dichterlijke voorstelling ziet bij deze gelegenheid een tegenstelling tussen vader en zoon, maar Philips was in de eerste jaren juist geneigd tot een meer gematigd optreden tegenover protestanten en ontevredenen dan zijn voorganger.58)De gereformeerde dichter Lucas d'Heere prees Karels zoon nog om de eer, die hij bewees aan Het Lam Gods, waarvan hij een copie liet maken door Coxy.59)Algemeen bekend was zijn bewondering voor Jeroen Bosch en de Nederlandse musici, die zijn hofkapel bleven leiden. De Utrechtenaar Anthoni Mor beeldde de monarch, in 1567 op een Nederlandse penning nog Pater patriae genoemd, niet minder waardig af dan Alva en Oranje.60)Zelfs de oudere Geuzenliederen, die schimpten op alles, wat met Kerk en geestelijkheid te doen had, ontzagen ‘Den Coninck van Hispaegnien’, geen bekende persoon meer, maar het onschendbare Staatshoofd, misleid door baatzuchtige lieden

(18)

als Alva.61)Dit denkbeeld werd oorspronkelijk ook door Oranje gepropageerd, zoals bleek uit het Wilhelmus, waar hij zich op zijn trouw aan de leenheer beroemde, toen de Opstand reeds begonnen was.

Pas de slecht geredigeerde Ban oft Edict, waarin Granvelle waarschijnlijk uit naijver het persoonlijk leven van de Prins tentoonstelde, gaf Oranje de wapenen in handen voor een tegenaanval, de Apologie, talentvol opgesteld door een Frans hofpredikant. Het verre Staatshoofd, dat in een Byzantijnse afzondering leefde, werd plotseling een bekende figuur. Iedereen ‘wist’ nu, dat hij twee buitenechtelijke kinderen had laten vermoorden vóór zijn eerste huwelijk, dat onwettig en

bloedschendig was geweest.62)Verder zou hij de Infante Don Carlos, (een geesteszieke, die een natuurlijke dood stierf) in de kerker hebben omgebracht. Deze beweringen, die aan alle Europese vorstenhoven werden toegestuurd, hadden een grote invloed op de volksverbeelding. Vooral het romantische gegeven van de vadermoord heeft nog eeuwenlang dichters en dramaturgen geïnspireerd.63)

Zulke verdachtmakingen deden rond de moeilijk peilbare vorst een zwarte mythe ontstaan, die door haar felheid bij nieuwere geschiedschrijvers weer een blanke mythe uitlokte, waarin de koning van alle schuld werd vrijgepleit.64)Vijftien jaar na de Apologie vergrootte het wantrouwen nog door een aan de Staten Generaal opgedragen vertaling van Antonio Pérez' mémoires. Deze gewezen secretaris van Philips II beweerde, dat de koning de minnaar was van de Prinses van Éboli en dat hij Lorenzo Escovedo, secretaris van zijn halfbroer Don Juan, had laten ombrengen.65)Van deze beschuldigingen staat alleen de moord op Escovedo vast; de schuldvraag blijft daarbij open. Onder de reconstructies van het werkelijke gebeuren is die van Marañón wel de geloofwaardigste. Volgens deze historicus speelden liefdesgeschiedenissen hier geen rol, maar wel het geïntrigeer van Pérez en de Prinses van Éboli, die probeerden Don Juan en zijn secretaris verdacht te maken. De koning geloofde hen aanvankelijk en verhinderde de beraamde moord op Escovedo niet. Toen het bedrog uitkwam, liet hij Pérez genadeloos vervolgen. Die wist echter naar het buitenland te ontkomen, waar men politieke munt sloeg uit de verhalen van de secretaris over zijn vroegere meester.66)

Van de andere ‘moorden’ staat alleen die op Willem van Oranje en Montigny vast.

De eerste gebeurde openlijk en de tweede werd pas eeuwen later bewezen.67)Een rechtvaardig oordeel hierover zal rekening moeten houden met de opvattingen van deze vorst, voor wie ontrouw aan hem als leenheer en beschermer van het geloof (de laatste opvatting bracht hem telkens in conflict met de Paus) de grootste misdaad was.68)Toch werden de Macchiavellistische praktijken, die men zijn vaak veel wredere, door geen

(19)

ideëel motief geleide vorstelijke tijdgenoten vergaf, hem zeer kwalijk genomen. Het hele Spaanse volk, waarvan de meeste Nederlanders niet meer dan slecht betaalde huurlingen kenden, verdachten zij ervan dezelfde naargeestige eigenschappen te bezitten als zijn vorst, een denkbeeld, dat ook de Apologie bevorderde. Daar werd in Lutherse trant69)gesproken over de ‘rasernye van de Spaegniaerden, haere opgeblasene ende hooveerdige aart en haer wreede, gierige ende hooghmoedige mannieren’.70)De Kastiliaanse ernst en degelijkheid, die Vaernewijck nog opvielen, heetten nu somberheid en mensenhaat. De stemmige kleding en strenge etiquette aan het Madrileense hof werden voor middelen gehouden om de wereld schrik aan te jagen.

Daarbij beïnvloedde de godsdienstige en politieke propaganda de volksverbeelding met prenten van de Spaanse furie in Naarden en Zutphen, de terechtstelling van Don Carlos, de auto-de-fé's der Inquisitie, waarvan het aantal slachtoffers, allen als geloofshelden voorgesteld, sterk werd overdreven.71)Of de Spaanse Joden, die in 1595 met have en goed naar Amsterdam uitweken, de afkeer van het Heilig Officie nog vergrootten, is niet bekend. Wel weet men, dat ze een geheel op zichzelf staande groep vormden, die de Spaanse taal en cultuur nog lang trouw zou blijven. In hun glorietijd stonden ze op het Schiereiland, waar ze tot de adel behoorden, veel hoger in aanzien dan in Holland, waar ze kooplieden waren. Ze hadden niets gemeen met de geest der Geuzenliederen en hun geschimp op de Maraenen.72)

5. Oostinjevaarders (1596-1600)

In sommige Geuzenliederen, die de Spanjaard aanspoorden in zijn eigen land vijgen en rozijnen te gaan plukken, streed de spot met de Hollandse zakelijkheid, die handel op de vijand niet versmaadde.73)Ondanks de oorlog verbreidde de koopvaart van zuidvruchten, die vroeger niet verder reikte dan de Cantabrische kust, zich naar de Oostspaanse havens, waar Coornhert al jong heen werd gestuurd om er koopman te worden. Anderen als de twaalfjarige Steven van der Haghen liepen weg van huis om Spanje te land en ter zee (aan boord van Spaanse schepen) te leren kennen. De toekomstige veroveraar van de Molukken kon het toen blijkbaar nog goed met de Sinjoren vinden. Hoe de jonge zwerver over het Spaanse karakter dacht, vernemen wij niet in zijn kroniekachtige autobiografie. Wel sprak de verbetenheid van hen, die de Armada uitrusttten en zagen ondergaan, uit de ergernis van een alcalde over de dierennamen van in

(20)

beslag genomen Hollandse schepen: ‘Sij en kennen santen noch santinnen’. Hierop pareerde van der Haghen, die waarschijnlijk zelf Katholiek was, dat alle heiligen van de almanak wel ‘dubbelt vernaempt’ waren, waardoor men wel zijn toevlucht moest nemen tot de beesten.74)

Vijf jaar na van der Haghen liep de jonge Jan Linschoten thuis weg op avontuur naar de Spaanse havensteden, waar hij kennissen en landgenoten vond, die, wil men Bredero geloven, niet altijd van de degelijkste soort waren. De schrijver van Moortje zou tenminste een Haags juffertje laten verhalen, dat een Sinjoor haar ontvoerde:

‘Nae 't prachtich Spangjen toe: daar sach ick veel Neer-landers Van licht alloy, ick quam by verloopen Brabanders.’75)

Linschoten ging varen op Spaanse en Portugese kraken en karvelen, waarbij hij de tocht rond de Kaap leerde kennen en gelegenheid had om reisboeken over te schrijven en te vertalen. Toen de zwerver in Holland terugkwam, begrepen geleerden en kooplui het belang van deze aantekeningen voor het zelf vinden van de weg naar de Oost. De specerijen hoefde men dan niet meer te halen in Portugal, dat bovendien in de macht van Spanje was gekomen, waar, zoals van der Haghen meedeelde, vaak beslag werd gelegd op vijandelijke schepen. Om de Hollanders, die in hun verzen de Armada zagen ondergaan als Pharao's leger in de Rode Zee76), op te wekken zelf de weg naar het specerijenland te zoeken, stelde Linschoten in zijn Itinerario de handelsconcurrenten voor als ontaarden, die van zeevaart weinig verstand hadden, terwijl hun gedrag het grote overzeese bezit onwaardig was. Hij kruidde het boek daarom met anecdoten, die een schril licht moesten werpen op de ‘beesticheit ende onbedrevenheydt der Spagniaerts’, die de Hollanders Pichelinques noemden naar het kapernest Vlissingen.77)

Dat de Itinerario zijn uitwerking op de Nederlandse verbeelding niet gemist heeft, kan blijken uit wat Bredero zou zeggen over de zeewaardigheid van het volk, dat het kompas aan de wereld had geschonken:

‘De Spaansche Kraack en was met ballast niet ghelaan, Maar met Jan gatten, dier niet op de vaart verstaan:

Sy dwarlen inde Zee met neerghestreeke Seylen, En weten star noch grondt te schieten noch te peylen.

De kracht vande Magneet en wasser niet bekent, En niemand was van haar de dolle Zee ghewent.’78)

Tegelijk met de Itinerario verschenen Antonio Pérez' geschriften en de eerste Noordnederlandse vertaling van de Spaanse dominicaan Bartelomeo de las Casas, die de Indianen in woord en geschrift verdedigde tegen de

(21)

conquistadoren en hun meedogenloze dorst naar het Peruaanse goud.79)De zielzorger wekte daarbij een verkeerde indruk door in heilige ijver de zwaarte en het aantal der misdaden te overdrijven. In Spanje zelf bereikte de strenge boeteprediker, dat paal en perk werd gesteld aan de ergste wantoestanden; het buitenland wendde zijn geschriften aan voor politieke propaganda. Men hield er daarbij geen rekening mee, dat de conquistadoren zich kruisridders voelden en de Amerikaanse inheemsen behandelden, alsof het Moren waren, strijdbare vijanden van het Christendom.80)In Nederland beleefde Las Casas' werk, volgestopt met krasse illustraties en toepasselijke rijmen, talrijke herdrukken. Nog meer dan de uitvallen van Jan Linschoten

inspireerden deze beeldromans de Hollanders om een eigen koloniaal bewind te vestigen onder voorwendsel de Oost-Indiërs te bevrijden van het Spaanse juk.

Eindnoten:

1) Anno 1497: hoe dat vrou Margriete hertoghe Philips suster in Spaengien ontfanghen was (Croniques de Jean Molinet chap. 289; Belgisch Museum, IX 149 v.)

2) Reizen van 1501 en 1506 beschr. door A. de Lalaing (L.P. Gachard, Collection des voyages des Souverains des Pays-Bas, Bruxelles 1876, I 123 v.).

3) P. Groult, Les mystiques des Pays-Bas et la littérature espagnole du seizième siècle, Louvain 1927.

4) J. Schmidt-Görg, Niederländische Musik des Mittelalters und der Renaissance, Bonn 1942, 7, 16; J.B. Trend 94, 134 v.; J. Brans, 149 v.

5) G. Ellinger, Geschichte der neulateinische Lyrik in den Niederlanden, Berlin 1933; Huet, 213 v. (I, V, XVII/XVIII).

6) P. Allen, Opus epistolarum Des. Erasmi, Oxford 1910, no. 545, II 497, r. 15 (1517); J. Huizinga, Erasmus, Haarlem 1936, 100 v.; J. Brouwer, Erasmus in Spanje, Boekenschouw 1936, 265;

M. Bataillon, Erasme et l'Espagne, Paris 1937.

7) Th. Roest van Limburg, Het kasteel van Breda, Schiedam 1904; cf. De Geschiedenis van Breda (ed. F. Cerutti e.a.) Tilburg 1952, 261 v.; Huet, 194 v. (I, V, X/XI).

8) Th. Roest van Limburg, Mencía de Mendoza, een Spaansche gravin van Nassau, Leiden 1908;

B. Meeuwissen, De Spaans-Nederlandse paedagoog Jan Luis Vives, Tilburg 1940.

9) A. Roersch, l'Humanisme belge à l'époque de la Renaissance, Louvain 1933, 79 v.

10) V. Chauvin, A. Roersch, Étude sur la vie et les travaux de Nicolas Clénard, Bruxelles 1900;

Latijnse edities van 1550, '51, '61, '66 en 1606.

11) Correspondance de Nicolas Clénard (ed. A. Roersch, Bruxelles 1940) I 57 r. 242 (Lat. tekst), III 36 r. 242 (Fr. vert.) (1535).

12) Reysen van Nicolaes Clenard, Leeraar in d'Academy van Leuven, wt verscheyde brieven by een versamelt, Dordrecht 1651, 269.

13) I 57 r. 267 (III 36).

14) 270 v.; illustratie hierbij in ed. Leiden 1706, 3.

15) 269 v.; Correspondance I 54 r. 135 (III 32).

(22)

23) S. Stevin, Het burgherlick leven (ed. A. Romein-Verschoor, 17) (1590); W. Caron, Klank en teken bij Erasmus en onze oudste grammatici, Groningen 1947, 93; GLN III 107 v.; topweer moet tolweer zijn.

24) J. Calvijn, De kerk van Christus en de kerk van Rome, Rotterdam 1925, 86 v.

25) De Bijenkorf, 128 (1569).

26) De poeticsche werken, Antwerpen 1589; A. Verwey, Gedichten van Jan van der Noot, A'dam 1905, 85, 96, 121.

27) Ode teghen d'onwetende vijanden der Poëterijen, ed. A'dam 1944.

28) GLN III 351, 384.

29) GLN III 121 (1577/8).

30) J. Berkelbach van der Sprenkel, Oranje en de vestiging van de Nederlandsche staat, A'dam 1946, 192 v.

31) Ts 53 p. 117 v.; GLB II 19:42 (1589), I 245 (1575).

32) P. Harrebomée, Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal, Utrecht 1861 II 282 v.; L.

Schuermans, Algemeen Vlaamsch Idioticon, Leuven 1865-70, 648 v.; Nedermaas 1929,61.

33) G. Boekenoogen, De Zaansche volkstaal, Leiden 1897 k. 969.

34) WNT I k., 532 v., XIV k. 2574 v.; MWB VII k. 1636; GLB I 143:41 v.

35) cf. Bredero, Moortje, 121, aant. vs. 238; GLB I 73:18, 141:76, 238:42, 194:24, 193:47, 269:47, 274:57, 295:7, II 84:51, 154:72, 34:142, 60:111.

36) F. Kossmann, De spelen van Gijsbrecht van Hogendorp, Den Haag 1932, 96:881; GLB II 56:150, I 305 v.:10 v., II 207:83 v.; Muller nrs. 514, 521 (1567).

37) P. Fredericq, Het Nederlandsche proza in de zestiende eeuwsche pamfletten, bloemlezing, Brussel 1907, 398 (1586).

38) A. de Vrankrijker, De motiveering van onzen opstand, Nijmegen 1933, 56, 123, 130; Den Spieghel der Spaenscher tyrannye, A'dam 1620, (6).

39) GLB I 60:74, 201:53, 141:78, 203:59, 201:53, II 119:156.

40) Muller no. 1803 v. (1639).

41) GLB I 68:70, II 136:19, I 240:149 v., 1:16, II 287:89, II 299:19 v.; A. Farinelli, Marrano, storia di un vituperio, Genève 1925, 19.

42) Het scheldwoord Vijchcorfbreyers (GLB I 194:25, 240:145, II 294:12; Fredericq 295) zinspeelt misschien op de gewone nijverheid der Maranen cf. Herrero García 605.

43) euphemistisch voor legen van de beerput; cf. N. Tg. XXXII 168.

44) dan worden ze gek.

45) GLB I 194:19 v. (1573); cf. I 291:60, 292 v.

46) zinspeling op het geminachte weversvak.

47) GLB I 293:75 v. (1577); cf. I 240:146, 262 v.

48) Verscheidenbeden nalatenschap Marnix (Godsdienstige en kerkelijke geschriften III), 118 (1578).

49) GLB I 261:9, 264:9, II 311:32.

50) GLB I 194:13 v. (1573); I. Bloch, Die Prostitution, Berlin 1925 II, I, 2 v.

51) M. Luther, Ernste Vermabnung und Warnungschrift an die Studenten zu Wittenberg sich von den Spekthuren zu hüten, 1543; J. en W. Grimm, Deutsches Wörterbuch X, I, 2051.

52) L. de Bo, Westvlaamsch Idioticon, Gent 1892, 919; WNT XIV k. 2574, 2553.

53) cf. Diccionario de literatura española, Madrid 1949 op Carnero, de Cascales, Coloma, de Contreras, de Figueroa, de Mendoça, Trillo, de Urrea, Vázquez, Verdugo, de Villalobos, Zapato.

54) De Gids 1930 IV 245 v., 326 v., 1937 IV 324 v.

55) Diccionario de la Real Academia española, Madrid 1925, 574.

56) M. Thomassen, Spaansche bijdragen tot de geschiedenis onzer voorvaderen, Maastricht 1892,

(23)

diss. Nijmegen 1950, 14.

61) GLB I 218:36 v., 265:68 v., 217:21 v.

62) Apologie 34 v. (1581); cf. Ch. Bratli, Philippe II, 18, 137; R. Schneider, Philipp der Zweite oder Religion und Macht, Leipzig 1931, 286 v.

63) cf. Bratli 17 v.

64) J. Juderías, La leyenda negra, opp. G. Geers, De zwarte legende van Spanje, C. Cadoux, Philip of Spain and the Netherlands, London 1947.

65) Cort-begryp... A. Pérez..., Den Haag 1596.

66) G. Marañón, Antonio Pérez, Buenos Aires 1947; L. Bertrand, Philippe II, une ténébreuse affaire, Paris 1929.

67) J. Brouwer, Montigny, 1941.

68) W. Walsh, Philip II, New York 1938.

69) Colloquia oder Tischreden, Frankfurt 1568, 443 a.

70) 42 v., 79, 114; A. den Hollander, Het andere volk, A'dam 1946.

71) Reynaldo Gonzalvo Montán, De heylighe Spaensche Inquisitie met haer loosheyt, valscheyt ende arghelisten ontdect..., 1569 (inl. Datheen); cf. GLB I 241:157 v.

72) H. Brugmans, A. Frank, Geschiedenis der Joden in Nederland, A'dam 1940, 266, 499, 583, 597, 622.

73) GLB I 261:65 v. (c. 1576).

74) BMHG Utrecht 1883, 377 v., 393, 418 (1575-1597); Busken Huet, Rembr., 361 v. (II, II, III v.), 526 (II, IV, I).

75) Moortje 27 v., 551 v. (1616).

76) GLB II 1 v. (1588).

77) Itinerario/Voyage ofte Schipvaert van Jan/Huygen van Linschoten..., A'dam 1596; GLN IV 223 v.

78) Moortje, 19:237 v., 28:575 v.

79) Sphieghel Sp. tyrannye... A'dam 1596 (Zuidnedl. vert. 1578 en 1579; herdrukken in 1607, '09, '10, '12, '20 (5×), '21, '27, '34, '38, '64); cf. P.A. Thiele, Mémoire bibliographique sur les journaux des navigateurs, A'dam 1867, 319.

80) Jochems 69 v.

(24)

Derde hoofdstuk

Pathetische hoon en verholen bewondering (1600-1670)

1. Jerolimo (1600-1617)

Ergerden de Spaanse alcaldes zich aan de wereldse namen van de Dietse schepen, de Nederlanders dreven de spot met pompeuse titels van de heiligen, onder wier bescherming de concurrerende vaartuigen voeren. Zo somde een Geuzendichter, die een bastaardtaal schreef, die Jerolimo als in de mond bestorven zou liggen, het welluidende Spaans op, waarmee enkele buitgemaakte galjoenen prijkten:

‘Delvega Nostra Dona:

Madre de Dios, S. Anna, Met Nostra Dona Del Regla, Oock la Conceptiona:

S. Christoffel, S. Nicolaes, El Dona de Rosaros dwaes, El Dona des Doloros, Met Nostra Dona de la O.

Het twaelfste hiet S. Pedro, Al Gallioens vol Seignoros.’1)

Deze spot werd gevoed door haat, die evenmin verminderde tijdens het Twaalfjarig Bestand, dat wel een einde aan de vijandelijkheden maakte, maar niet aan de oorlogspropaganda. Zo stelde een Amsterdamse koster een schoolboekje samen, waaruit de ‘Spaensche tyrannye’ bij wijze van vaderlandse geschiedenis werd onderwezen en dat, tot 1730 voortdurend herdrukt, de Nederlandse verbeelding onberekenbaar beïnvloedde.2)Ook Vondel, die als lid van de Brabantse kamer de bittere gevoelens van de Antwerpse uitwijkelingen moet hebben gedeeld, liet zich nog fel uit tegen de vervolgers der Doopsgezinden. Naar Rederijkerstrant uitte hij in het drama Pascha zijn verontwaardiging door middel van een Bijbelse allegorie, waarvan de epiloog duidelijk tot uiting bracht, dat de vrijwording Israels van

(25)

Egypte de ontworsteling der Nederlanden aan Spanje voorafbeeldde en men bij Mozes aan Oranje, bij Farao aan Philips moest denken.3)Volgens een nationalistisch denkbeeld, waarvan ook sporen te vinden zijn in de Spaanse letteren, werd het vaderland voorgesteld als erfgenaam van de Joodse uitverkiezing.4)Vondel dacht dan ook niet aan een meer voor de hand liggende allegorie tussen Philips en Salomon, want zo voelde de koning ongeveer zijn verhouding tot de onderdanen.5)

De zwarte mythe was echter niet in staat om de oude voorstellingen van een ridderlijk Spanje, dat voor 't behoud van het geloof streed, te verdringen uit de volksverbeelding, die H. Ignatius nog voorstelde als een God-begenadigd wonderdoener.6)Terwijl in Spanje na het verschijnen van de Quijote in 1605 de ridderromans uit de mode raakten, was dit genre in Nederland nog een langdurig leven beschoren. Deze boeken met hun weinig subtiele hartstochten, begeleid door klinkende bravourstukken, hielden het hidalgo-ideaal van edelmoedige bescherming der verdrukten, vrouwendienst en schitterende ontplooiing der persoonlijkheid nog in leven.7)De vermenging van het populaire en aristocratische, die kenmerkend is voor de Kastiliaanse letteren, beïnvloedde ook de volksaardige Renaissancedichter Bredero, die in zijn Rodd'rick ende Alphonsus een gegeven als de innerlijke tweestrijd tussen vriendschap en liefde met duels, wanhopige doolridders, en overwinningen op de Moren, die ook wel Maranen of Indianen heten, op het toneel bracht.8)Te beter zal het stuk verstaan zijn, toen Bredero bij de vrijkoop van een Christenslaaf de koning grootmoedig liet zeggen: ‘Ghij meught de kosten op mijn reeckenkamer brenghen’, een koopmanstaal, ondenkbaar in het Spaanse origineel. Amsterdam zag de held van het stuk echter als Christen sterven, ook tijdens het Bestand een niet geringe eer voor een Spanjool.9)

In nationaal strijdbare zin liet Bredero zich weinig uit. Een enkele maal betuigde hij aanhankelijkheid door plechtig te spreken over de ‘vyandt van ons waerdigh Vaderlandt’.10)Al kon Marnix zich nog Geuzentaal veroorloven, toch wilden de grote dichters der Gouden Eeuw meestal de platte toon van de volksdeuntjes vermijden, wanneer zij de vrijheidsstrijd bezongen. In hoogdravende verzen met tropen en metaforen, waarin zich vaak de invloed van het Gongorisme deed gelden, hekelden zij de vijand, die op een Duitse prent allegorisch werd voorgesteld met wapenen, wereldglobe, anker en astrolabium en de pauw als trotse gezel.11)Evenals de anonieme Geuzenpoëet dankte Hooft aan het ‘hooghmoedige’ Hispania klankrijke plaatsnamen.

In zijn Geeraardt van Velzen liet hij waarschijnlijk op voorbeeld van Cervantes' Numancia 'n riviergod (de Vecht) de komst van een groot veldheer (Maurits) voorspellen:

(26)

Die sal, verlaeden met den roof der Castiljaenen, De waepens van Leon, en de Bourgoensche vaenen Besprenckelt van het bloedt, becroosen van het stof, 't Huys voeren seghenrijck, en hanghen op het hof.

Te weten Arragon dorst dencken, en Graenaeden, Dat zy de Zeeusche jeuchdt met keetens soude laeden;

d'Hollandsche Maechden slaen, zijnd' eerst haer eer gherooft.

Toledo val die vloeck, en Saragossa' op 't hooft.’12)

Tussen de bedrijven van een klassiek stuk door kwam de rei onder invloed van Las Casas aan het Peruaanse goud herinneren, dat in de poëzie een gemeenplaats zou worden om de Spaanse hebzucht te hekelen. Twee voorstellingen van Spanje ontmoetten hier elkaar: de zwarte mythe en de sage van de Tuin der Hesperiden, waar de edele metalen voor het opscheppen lagen. Deze laatste werd ondergeschikt gemaakt aan de oorlogspropaganda met behulp van de verklaring, dat het bezit hier alleen diende om lagere hartstochten als gierigheid en machtswellust te bevredigen.

Zodoende werd de Sinjoor evenals Warenar met zijn pot voortdurend gekweld door zijn bezorgdheid om het goud:

‘Waerom Peru13)den Spagniaert slaeft, Op dat t' hem gans bevrijen sou Van ongerusthayts wreede rou.

De Spangiaert met godloos gewelt Peru, met sorch sich selven quelt.

Der Indianen erffgenaem

Vant gout en van de sorch te saem, In vrees van so veel wreethayt leeft, Als hij omt gout bedreven heeft.’14)

Terwijl de Hollanders de Sinjeuren schraapzucht en inbeelding toeschreven, verweten ze elkaar omkoperij door de Spaanse pistoletten van het verraad en koesterden daarbij nog de zelfingenomen voorstelling, dat op de rede van Bantam de inlanders al klaar stonden om de Compagnie vrijwillig en eerbiedig kruidnagelen aan te bieden uit dank voor de geboden bescherming.15)

Prikkelde het machtsvertoon van de vijand de opstandigen tot verzet, zijn zedelijke zwakte schonk hun een zelfvertrouwen, dat de dichters nog vergrootten. Zo heetten alle Sinjoren in Bredero's blijspel Moortje verbasterd, laf en onervaren. Een van de hoofdfiguren, de Spaans-Brabantse lichtekooi Moy-Ael, deed in onbeschaamdheid niet onder voor Seignore Jacomijne en Magriet uit de Geuzenzangen en wenste zich midden in

(27)

Holland een zwarte bediende, terwijl haar broer Haagse meisjes verhandelde aan de Moren.16)

Zulke voorstellingen stonden waarschijnlijk nog onder invloed van Clenardus' mededelingen over de Portugese jonkers met hun zwarte slaven en concubijnen.

Deze schilderachtige anecdoten waren zo algemeen bekend, dat Bredero noch de Geuzendichters Latijn hoefden kennen om er de werking van de ondergaan. Dit bleek ook uit de Spaansche Brabander, al was Lazarillo de Tormes, de oudste

schelmenroman, voor het eerst vertaald, toen de Geuzen de ajuineters het felste hoonden, de hoofdbron van dit blijspel.17)Dit boekje, vol zelfspot om een potsierlijk tekortschieten in eigen hidalgo-ideaal, werd hier als een levensgetrouwe

zedeschildering, een bij Spanjaarden zeldzame vorm van zelfbeschuldiging beschouwd. Zo kon Bredero in het voorwoord van zijn blijspel de schrijver van Lazarillo een der voortreffelijkste onder ‘de weynigh uytsteeckende Spangjaars noemen.18)

Mocht een romantische stof als Rodd'rick ende Alphonsus zich in een nevelige verte afspelen, een realistisch onderwerp plaatste men liefst in de onmiddellijke omgeving. Zo kwam Bredero ertoe om de Spaanse schelmenroman te enscèneren in Amsterdam, waar de uitgeweken Antwerpenaars, die zich voor lieten staan op hun meer verfijnde beschaving, de spotnaam Sinjoren kregen, die nu nog de inwoners van de Scheldestad dragen. Daarom liet de dichter de rol van de schildknaap uit een van Lazarillo's avonturen vertolken door een verspaanste Brabander, die als velen van zijn soort op een strowis naar de Amstelstad was komen drijven. Bredero kon dit met te minder gewetensbezwaar doen, nu de Zuidelijke Nederlanden zich weer aan de zijde van Spanje hadden geschaard. Philips II werd daar weer verheerlijkt door de Rederijkers19), die Bredero met hun kunst al meer dan eens belachelijk had gemaakt.20)

De zeventiende-eeuwse Amsterdammers vonden deze onderkruipers even minderwaardig als hun overheersers, die zij ‘het gespuis der half-Saersijn-half-Gotten’

noemden.21)Bij voorkeur werden de Sinjoren in gezelschap van kleurlingen

voorgesteld, wier huidskleur aan de duivel deed denken. Zo zag Robbeknol de Boze in zijn Moorse pleegvader, door de dichter bovendien tot palfreniersknecht gemaakt van Duc Diable, die op spotprenten in gezelschap van de Satan werd afgebeeld.

Hadden de Spanjaarden zich met de Moren afgegeven, de Brabanders waren (getuige de lichtekooi Moy-Ael) verlaagd door hun intieme omgang met de Romaanse rassen.

De verbasterde Jerolimo beroemde zich zelfs op zijn ‘vajers magnefijcke nacy’:

(28)

‘Meyn moeyerken da was wel aartich en wacker, Sy brocht de vlayen en de marsepeynen by de Singjoors;

By de Kapiteyns, by de Kornels, en groote Pagadoors, En by de Alferos, vol van superbo stacy:

Voorwoor, Robbert, de Spangjers is een magnefijcke nacy;

Al ghelijcken wy Brabanders ons moeyers t'eenemaal, Wy spreken ghemaynelijck perfect ons vajers taal.’

Evenals de Sinjorenspraak gold het Antwerps met zijn talrijke uitheemse elementen voor ‘schuymtaal’. ‘Ghij luy hebt de Fransche, de Spanjers en d'Italianen vry wat of ekeken’, zegt Robbeknol tegen Jerolimo, wiens naam Spaans noch Brabants genoemd kan worden. Het aanstellerige karakter van het Romaans met zijn voorkeur voor de decoratieve nominale vormen, sprak volgens Bredero duidelijk uit de Brabantse Rederijkerslyriek, waarvan Jerolimo de mond vol heeft. Op een hoogdravende minnekout, die wel een parodie op jonker Jan van der Noot lijkt, antwoordde hem een ‘Kordyale Princes’:

‘Met oorlof mijn Heer, ick kan u niet verstaen, Ghy spreeckt als een Portegijs of als een Italiaen.’

Verwantschap met deze bastaardtalen heeft de dichter misschien ook gezien in de

‘zinloze’ herhaling van voornaamwoorden, die voorkomt in Antwerpse vormen als

‘ick kick’ en ‘ke ne ke ne’ en in de Spaanse formule, waarmee de handkus wordt gemaakt: Yo os beso las manos de Vuestra Señoría, wat Jerolimo verhaspelt tot ‘Ie vo bassa la man de Vostre Signory.’22)Ook Clenardus vergiste zich vaak in de Spaanse klinkers, die een duidelijker articulatie vergen dan de Nederlandse. Nu eens zei hij bij de handkus ‘boso’ of ‘bassa’, dan weer ‘bese los manes’.23)

Gul met woorden en complimenten, was de avonturier uit armoe even matig in eten en drinken als zijn vaders landgenoten, die naar Bredero spottend opmerkte, in soberheid alle volken overtroffen. Zekere Don stierf zelfs aan de kwelling van de maag.24)Hoogstens schotelden zij, naar de volksmond wilde, hun bezoekers onder de cynische benaming Spaanse vijg een dodelijk vergif voor. In Jerolimo's huis, zo gastvrij als een kerkhof, moest een muis dan ook van honger sterven, dus zeker het knechtje Robbeknol. De doodsschrik voer hem op het lijf, toen hij in een

begrafenisstoet een weduwe hoorde klagen, dat haar man gevoerd werd naar de plaats, waar men van drinken noch eten wist. Hieruit maakte het moeschaatje op, dat de dragers de overledene binnen zouden brengen bij zijn meester, die ‘ghelijck het Cameljoen’ van de lucht trachtte te leven en een maaltijd van ‘een ayuynken, een ciepelken, een sneeken broot, en twee vijghen’,

(29)

welke in overvloedigheid nauwelijks het rantsoen van een Portugese Knollenknager overtrof, een herenkost noemde.25)

Verre van zich te schamen over de armoede, die hij te wijten had aan zijn verzotheid op het ‘gallant Goeyken’ in de ‘Spaanse kastelen’, keek de Sinjoor nog verachtelijk neer op het ‘vieze, botte’ Holland. Men wist daar een voornaam heer niet te eren, zo klaagde de bankroetier. Maar dan in Brabant:

‘Het volcxken is beleeft, en van een goet engien, En eloquent van sproock, en gratioos in 't eeren, Manierlijk opgequeeckt als kinderen van Heeren.’

De kale jonker, die zich groothield, waar een Hollander zich licht beklaagd zou hebben, had hierbij het spraakgebruik, dat de Brabanders mal maar vriendelijk, de streekgenoten van Erasmus bot noemde, op zijn hand.26)De tafelmanieren van deze

‘bloeyers’ waren Jerolimo evenals sommige Engelse en Spaanse gezanten, een nog groter ergernis dan hun omgangsvormen. In tegenstelling tot het onmatige drinken en schreeuwen der Hollanders gedroegen de Brabanders zich ingetogen en matig, terwijl zij de dames het hof maakten met ‘discours dat niet vulgair is’ of spraken over hun ‘affairis’.

Bij alle verachting voor de lompe Amsterdammers maakte Jerolimo graag van hun diensten gebruik. Wanneer het op betalen aankwam, scheepte hij hen af met een fanfaronnade, die de tijdgenoot kenmerkend vond voor de Kastilianen:

‘...ick sal ou Souvereyn van Hollandt en van Vranckerayck maken.

Een Marquissaatschap of Graafschap acht ick niet een seur;

Kapitaynschappen, Kornelschappen, Hartoghschappen, daar stier ick kinders met deur:

't Is may de payn nie waart om daar eens op te dincken, Ick sode heel Gelderlant wel lichtelayck weg schincken.

Ick kick hee die liberalheyt met onsen Koning ghemayn, Die heel Indyen wegh gheeft aan een simpel kapitayn, Al eer hy dat met macht van soldaten heeft ghewonnen.’

Niet alleen wist de complimenteuse Brabander schuldeisers door te sturen met onvervulbare beloften, zijn snoeverijen stelden hem ook in staat ernstiger gebreken te verbergen. Een misplaatst beroep op het punto de honor, het eergevoel, dat in de Kastiliaanse letteren een grote rol speelde, moest de schandelijke reden van zijn vertrek uit de Sinjorenstad verbergen:

(30)

‘En ghelooft datte kick om geen ander sujet hier ben gekomen Als omdat ick een edelman heb quolayck afgenomen,

Dat hy mijn niet eerst reverentelijck heeft ghegroet, Wanneer mijn simptueuse parsonagie hem quam te moet:

Hy salueerde my wel, maar met te langhen kneeteringh.’

Veel geestiger werd dit voorval in de schelmenroman verhaald, waar de schildknaap niet met een ‘God behoede UE’ genoegen nam, maar alleen een gepreveld ‘Ik kus U de handen’ in overeenstemming met zijn waardigheid achtte.27)

Terwijl de Nederlandse letteren zich smukten met de Spaanse snoeverijen, pronkte de beeldende kunst met het modieuse kostuum, waarin Sinjeur rondliep, totdat Philips IV het bij decreet verbood.28)Om zijn voornaamheid en feilloze pasvorm was deze kleding eens als een toppunt van Europese smaak geprezen, een uiting van de gave der Spanjaarden om zelfbeheersing en levenskracht, fantasie en conventie met elkaar in evenwicht te brengen. Het was een Renaissancistische verheerlijking van het menselijke lichaam, waarbij de bolle pofbroek, die geweldige dijen suggereerde, de schaambuidel, het harnasvormige wambuis, de ganzenborst, de halskraag, die als een aureool om het hoofd was gedrapeerd, fiere mannelijkheid en strijdlust uitdrukten.

Toen de macht van Kastilië taande, ging het Spaanse kostuum de weg van de Rodomontade: op het ernstige toneel pronkten Prinsen ermee, in blijspelen takelden snoevers zich zo toe. Opgedirkt met rosetten, pluimen, flossen en passementen, scheen het kenmerkend voor het verval van het ancien régime, waarvan de uiterlijke kentekenen met voldoening werden prijsgegeven aan spot en verachting. Uit zulke omstandigheden wist Brederode comische munt te slaan door de toeschouwers daar, waar de schelmenroman zich sober hield, op allerlei onderdelen van Jerolimo's plunje opmerkzaam te maken. Robbeknol diende hem hierbij tot tolk:

‘Gans lyden watte quasten heeft die Joncker ansen bienen, Hoe is hy uyte streken, hy is wel verguldt met dat gheweer...

Siet hoe hy sijn kap gheslinghert en ghesmeten het.’

De protserige kledingstukken en de (niet aanwezige) toiletartikelen, die het

moeschaatje als een Portugese kleurling zijn meester moest nadragen, vestigden nog nadrukkelijker de aandacht op de lachwekkende verschijning van de kale jonker:

‘Kryght my mijn bonnet met den royen plumagie/En mayn stekade... Hoe past my dese kraach?’ Zo opgetuigd door zijn onbetaalde bediende, ging de snoever met de laatste van de zeventig paar mouwen, die hij uit Antwerpen nog over had, ‘heerlijck braveren’ op

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar de katho- lieke kerk, overtuigd door haar goddelijke prerogatieven de enige ware Kerk te zijn, moet voor zich alleen het recht van de vrijheid opeisen,

Het antwoord dient de volgende strekking te hebben (twee van de volgende):. − Een conceptueel ontwerp staat in dienst van het uitdrukken van een mening, commentaar

De invloed van de Spaansche kunst is gedurende de kente- ring, welke Europa in de zestiende en zeventiende eeuw door- maakte, belangrijk geringer geweest dan de politieke, myst

Marcellus Emants, Uit Spanje.. dra de schouwburgen worden geopend, zwelt het wederom aan, en wanneer ook de ruime café's worden verlicht, schijnt de stroom zijn golven zelfs diep in

Holland heeft zich buiten den dans kunnen houden: daar zijn Belgen geweest die toch verlangend naar Zeeland en Hollandsch Limburg hebben uitgezien, maar dat ging nu eenmaal

Eindelijk brak het oogenblik aan, waarop de stoomboot met den kindervriend aan boord, aan de steigers van de kade meerde Nu brak een gejubel los, dat geen einde scheen te nemen en

Wat het verleden betreft kan onze slotsom daarom aldus luiden: na eeuwenlange, ongehoorde verslaving, is Spanje eindelijk gekomen tot de democratie - deze democratie was jong

Want de partijen die tot rebellie zijn overgegaan, beschikken wel over kader, over leidende figuren, maar ze hebben geen massa-basis, zij hebben geen enkel uitgebreid volksdeel