• No results found

Bondgenoot en tegenstander (1670-1720)

Duisternis in de verlichting (1670-1830)

1. Bondgenoot en tegenstander (1670-1720)

Tijdens de Gouden Eeuw overstemde de krijgslyriek een verholen bewondering voor het hidalgo-ideaal, dat zijn volgelingen heldhaftig, offervaardig en edelmoedig wilde maken. Maar nu de macht van Spanje taande, maakte het Europese rationalisme de burger tot maatstaf. De zakelijke verstandsmens met zijn regelmatige arbeid tot nut van 't algemeen nam de plaats in van de avontuurlijke gevoelsmens. Verheven idealen van dolende ridders daalden in waarde, omdat de litteratuur kalme ontspanning hoorde te bieden aan een welgeordende maatschappij. In de Spanjaard ging men minder de vijandelijke krijgsman dan de tegenstander van nieuwe ideeën zien. Toch beoefenden onze dichters nog ijverig de traditionele oorlogspoëzie, die geen reactie op een actueel gebeuren, maar louter navolging was. Zelfs tijdens de Franse coalitieoorlogen kon een bondgenootschap met het ‘Inquisitieland’ hun het oude zeer niet doen vergeten. Antonides van der Goes bracht de Peruaanse gruwelen, door Hooft en anderen reeds uitgebuit, weer te berde in zijn drama Trazil en in zijn IJstroom.1)

Het wrede optreden van Jan Compagnie in de Oost bedekte hij met de mantel der liefde evenals de vervolging van Spaanse missionarissen, waardoor het heidendom weer wortel schoot.2)

Toch raakte hij in vuur voor de schoonheid van de Tuin der Hesperiden, hoewel met de bedenking dat Iberia, naar de natuur een Paradijs, voor het geweten een hel moest zijn. Weelderigheid was hier alleen een lokaas voor de rechtgelovige, een

gedachtengang, die tot gemeenplaats zou worden:

‘Maer Spanjen, edel land, wie zach uw' roem geknot? Wat Paradys kon u in vruchtbaerheit verwinnen? Wie zou u niet om uw landsdou en ooft beminnen? Indien de hemel, in een land zoo milt en goet,

Ook menschen had gestelt zoo lieflijk van gemoet! Maer zy verwinnen elk zoo ver door hun verwoetheit, Gelijk de muskadel en dadel, door hun zoetheit Den wringenden olijv...’

Ook vroeg de dichter zich niet af, wie zachtzinniger was: Coen of de IJzeren Hertog, over welke laatste hij brallend zei:

‘d'Onmenschlijke Alba mest zich woedend geil en vet, Hij slint den zuuren oogst des landmans met zijn tanden, Slokt gansche steden in zijn gulzige ingewanden, En tapt den borger 't bloet met zijne tranen af.’3)

Deze ezelstrap moest de ‘geklisteerde wereldveroveraar’ nog verduren bij het tanen van zijn politieke macht. Toch waagde Thomas Asselijn het op het toneel Philips en Alva gedeeltelijk vrij te pleiten van schuld aan de dood van Egmond en Hoorne, door Granvelle tot zondebok te maken. Lodewijk Meijer van Nil volentibus arduum vroeg een reiziger naar Madrid daar de beste stukken te kopen. Op Amsterdamse zolders werd nog heimelijk Spaans toneel gespeeld voor Iberische Joden en een der eerste Nederlandse balletten was een Spaanse klucht.4)

Jan Luyken, die Hoofts Historiën illustreerde, verluchtte zelfs op waardige wijze Spaanse levensbeschrijvingen van de veelbelasterde koning en de gehate landvoogd zonder daarbij in caricatures te vervallen. Zijn broer Caspar maakte prenten bij de pseudo-Quijote en andere geliefde verhalen, die als ontspanningslectuur nog onmisbaar waren en waarvan de levenskunst kon worden afgekeken.5)

Zo liet een Nederlandse navolging van de schelmenroman twee verloofden allerlei fraaie zinsneden en spreekwoorden uit de jaloerse brieven van een belachelijke Don in hun minnekout te pas brengen.6)

Zij bespiedden de Spanjool op galanterie, zoals Robbeknol het eens gedaan had bij Jerolimo. Toch was er een trekje, dat op nieuwe litteraire invloeden wees: de minnenijd, die in het Nederlandse Spanje-beeld tot nu toe een opvallend kleine rol had gespeeld.

Interne Spaanse toestanden bleven bij ons een gesloten boek. Men vormde zich daarvan een voorstelling door middel van de satirische schelmenroman, de brieven van Clenardus, die opnieuw in het Nederlands werden uitgegeven, het vertaalde werk van Zeiller. Meestal zakelijk van opzet, wilden deze reisboeken de ‘goetwillende Leser’ een ‘Tafereel’ bieden van de staatsmachine, de hofhouding, het kerkelijk bestuur, de ridderorden en enkele merkwaardige gebruiken. De gegevens hiervoor schreven ze van elkander over, waartegen geen bezwaar bestond, omdat geen persoonlijk relaas verwacht werd.

Nu richtte de Europese belangstelling zich naar de intrigues rond de kinderloze Karel II, de ‘behekste’, wiens bewind het einde van de Spaanse machtspositie in de oude wereld betekende en het begin van de successieoorlog. De algemene nieuwsgierigheid: welke natie de rollen zou gaan uitdelen in het omstreden Madrid, werd op het commerciëel juiste ogenblik bevredigd door Mevrouw d'Aunoy, een Franse sprookjesvertelster, die beweerde geruime tijd aan het Iberische hof te hebben doorgebracht. Eerst laat werd ontdekt, dat zij alleen in haar verbeelding in het land van Don Quichotte vertoefde en zich daarvan een voorstelling vormde met behulp van dagbladberichten en de onuitgegeven brieven van een adellijke landgenote aan haar dochter.7)

Verwonderde de Nederlandse uitgever van haar werk zich in 1695 nog over de kundigheden van dit vrouwelijk vernuft, de romantische verhalen, die zij in haar werk had ingevlochten, waren zo onwaarschijnlijk, dat ze tien jaar later in een herdruk werden weggelaten.8)

Ook de samensteller van een ander reisboek merkte op, dat d'Aunoy's werk onbetrouwbaar was, wat niet verhinderde, dat hij van enkele mededelingen gebruik maakte evenals de Fransman, die schreef onder het pseudoniem Álvarez de Colmenar.9)

De schrijfster bevredigde immers de Europese sensatielust met haar eenzijdige anekdoten, die een wereld opriepen van minnekunst en liefdesnijd, van wilde hartstocht en koele berekening. Moest er een medeminnaar uit de weg geruimd worden, dan stonden sluipmoordenaars klaar met hun smalle priem. Voor nachtelijke cavalcades had de Française stoutmoedige hidalgo's ter beschikking, die hun leven riskeerden voor een glimp van de geliefde. En wie een Spaanse roman d'intrigue wilde schrijven, kon haar mededelingen gebruiken over Madrileense dames, die ondanks strenge bewaking de kerk gebruikten als uitgangspunt voor een rendez-vous.10)

Zo gingen hartstocht en wellust in de voorstelling van Spanje deftigheid en trots verdringen. Ook de belangstelling van de schrijfster voor de Spaanse volksdans en -zang wees in die richting. De statige Pavane moest onderdoen voor de levendige Fandango. Al vond d'Aunoy in een tijd, die de voorkeur gaf aan het vlakke, de ruimtelijke dansfiguren nog erg uitzonderlijk, toch prees zij (of liever haar zegsvrouw) de weelderige armbewegingen der bailerina's om de natuurlijkheid.11)

Het ritme van het lichaam sprak een algemeen menselijke taal, maar het Spaanse lied werd nog altijd niet verstaan. Het geluid van de volkszang deed haar denken aan een verkouden Maartse kat, die in wanklank alleen werd overtroffen door een ontstemde gitaar, waarin de Encyclopedisten een symbool gingen zien van Spaanse domheid en indolentie. Op dit instrument, zo beweerde Álvarez de Colmenar, lag de Kastiliaanse boer de hele

dag te tokkelen, terwijl een Fransman zijn akker bebouwde.12)

Deze critiek van een politieke mededinger werd in Nederland niet zonder leedvermaak aangehoord, maar de Fransen, die in Spanje de naam van klaplopers hadden, merkten bij ons een ander beeld van nationale verstarring op: dat van de pijproker in een koepeltje aan de Vecht, die in tulpen speculeerde en zijn huurlingen uitzond, waar zijn voorgeslacht zelf was heen getrokken.13)