• No results found

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain · dbnl"

Copied!
291
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jacques Schreurs

bron

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain. De Boekerij, Baarn 1951

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/schr014gods01_01/colofon.php

© 2015 dbnl / erven Jacques Schreurs

(2)

Aan de

nagedachtenis van

Henry Jonas de schilder en van

Fons Boosten de bouwmeester opgedragen

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(3)

Eerste deel

De Comediante

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(4)

Ik ben in de wet van Uw genade gevallen als op een naakt zwaard...

Gertrud von le For

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(5)

1

EEN BENEPEN, DROEFGEESTIGE WERELD, WAARUIT, als twee rijen doodsbidders, de bomen van de laan het landhuis plechtstatig schijnen te naderen.

Hun kronen, als regenschermen geheven, druipen van de mist en het duurt even voor men aan de besluiteloosheid van de rouwgedaanten gewend is die, als de grauwte zich plotseling tot halfduister verdikt, weer schijnbaar rechtsomkeer hebben gemaakt.

Wanneer de mist zich, met zijn bedwelmende doodsgeur van rottende parkgewassen, tot op de trappen van het landhuis heeft dichtgetrokken en de waterachtige glanzen in zijn vele hoge vensters vertroebelen om van lieverlede gehed en al te versomberen, worden op zeker ogenblik zijn zware deuren wagenwijd opengezet en rijden daar al de eerste auto's van de lange reeks van wagens met vrienden, kennissen en verwanten aan: in het zwart gestoken gestalten, dames en heren, die, door de bedienden met een buiging verwelkomd, voorafgegaan worden naar de tot chapelle ardente ingerichte salon, voor een laatste groet of kort gebed bij het lijk van mijnheer dat daar, met al de distinctieven van de Maltezer ridder, tussen bloemen en planten weelderig ligt opgebaard.

De barre hitte der laatste zomerweken en de plotselinge afkoeling, waarmee daarna het najaar had ingezet, waren de nierzieke man noodlottig geworden.

Mijnheer, die anders al geel ziet, ziet nu groen, hadden de dienstboden gefluisterd en het was nog spoediger met

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(6)

hem afgelopen geweest dan dokter Chantrain, die het ziekteproces met geen middelen had kunnen keren, voorspeld had.

In alle haast toen had men de zusters van mijnheer moeten verwittigen, die nog juist op tijd gearriveerd waren om mee de kaars uit te blazen. En even was er, nadat alles afgelopen was, tussen de zusters van mijnheer en mevrouw een klein geschil gerezen over de vraag of er voor mijnheer, die een vroom man was, wel voldoende zorg besteed geworden was aan zijn voorbereiding op de dood en aan het tijdig toedienen der laatste Sacramenten.

In de late avonduren waren twee nonnen van het Godshuis, waar mijnheer regent van was, gekomen om hem af te leggen. De kinderen hadden met dit alles nauwelijks iets te maken gehad. Daar zij in de vooravond reeds afscheid van hun vader genomen hadden, die toen al uren buiten kennis had gelegen, had men hen rustig laten slapen.

Vanmorgen zijn ze, na ontbeten te hebben, alle vier door tante Simone schoorvoetend bij het lijk van hun vader geleid, waarvan zij nu stellig beweren een vluchtige glimlach op zijn gelaat te hebben gezien, in de flikkerende felheid der kaarsen echter ijlings verloren.

Ofschoon zij er doodmoe en afgetobd uitziet heeft mevrouw te kennen gegeven al de tijd, dat haar man boven aarde staat, bij hem te willen waken. Een gril, beweren de nuchtere geesten met tante Simone; terwijl de anderen, de sentimentelen, met tante Marie-Claire, er zich door laten vertederen. Eten noch drinken komt over haar lippen. Kon zij maar eens huilen, dat zou haar verlichten, hoort zij Marie-Claire jammeren achter haar rug, terwijl Simone laatdunkend de lippen samenknijpt en het aan de beide zusters is overgelaten de condoleances in ontvangst te nemen, de huiselijke zaken te regelen en naar eigen goeddunken de burgerlijke en kerkelijke rompslomp te regelen die er met een afsterven gepaard pleegt te gaan.

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(7)

Zij doen het gedistingeerd en bescheiden en met; vooral bij Simone, de voldoening eindelijk de vrije hand eens te hebben in het huis van de enige broer, waarin zij de gang van zaken nimmer apprecieerde, maar waar zij zich, om de toch al heersende spanningen niet te verergeren, tot dusver schroomvallig buiten gehouden had. Voor zover zij niet samen druk in de weer zijn, wisselen zij elkaar bij de lijkbaar af: uit piëteit voor haar broer, zeer zeker, maar ook om een oog op haar schoonzuster te houden wier fanatisme zij, op welke gronden dan ook, eerbiedigen, doch waarvan de versteendheid voor alles wat er buiten haar om gaat - voor haar kinderen zelfs - haar gelijkelijk verontrust.

Regina zou méér aan zichzelf moeten denken, droomt Marie-Claire hardop; Valère is in zijn rust en het kan de wil van Valère niet zijn dat zijn vrouw zich om hem verwaarloost. Intussen knijpt Simone andermaal haar bloedloze lippen in wijs zwijgen dicht; want zelfs voor haar zuster durft zij het, om zekere redenen die haar zelf niet helemaal duidelijk zijn, niet uit te spreken dat zij, alles bij elkaar genomen, de rouwpleging van Regien meer heidens dan christelijk vindt. Tenslotte heeft ook Marie-Claire het opgegeven haar schoonzuster te beraden, die nimmer van de raad der dames Dufour gediend was en die het, nu haar man dood is, zo mogelijk nog minder zal zijn.

Als Regientje van Riemerswael immers reeds had zij in hoge mate die sterk geprononceerde gearriveerdheid de mensen van haar stad eigen en zo niet de openlijke verachting dan toch het bedekte, vrij kinderachtige misprijzen van dezen voor wat van buiten kwam, van de boer dus, of voor wat er de schijn van had: de goede raad ingesloten, de ervaring der ouderen, de wijsheden van het land eveneens en de in een eeuwenoude traditie beproefde en kostbaar gebleken familieverworvenheden niet minder. De gezusters Dufour hebben, met hoeveel

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(8)

weigere gevoelens ook, het enige avontuur, waaraan hun broeder Valère zich bezondigde toen hij een huwelijk met Regien van Riemerswael aanging, moeten billijken; echter niet zonder voorspellingen. Zij hadden zich, toen het huwelijk eenmaal een feit geworden was - een feit trouwens waar heel de stad van had opgezien - zoals pas gaf aan dames van haar stand, op een afstand gehouden en van verre, alhoewel niet minder scherp, op de gang van zaken in het nieuwe gezin toegezien.

Maar hoe heel anders waren, aanvankelijk tenminste, de uitkomsten gebleken dan zij verwacht hadden en hoe spoedig al hadden zij, met haar eerlijkheid van Dufours, moeten erkennen - niet ééns, maar duizendmaal - dat haar voorspellingen voorbarig waren geweest. En zij hadden het inzicht van haar broer moeten prijzen; het beleid ook waarmee Valère, altijd geduldig en evenwichtig, blijkbaar zijn vrouw naar zijn hand had weten te zetten.

Wanneer de Dufours op bezoek kwamen op het landhuis, dat hun broer wel tegen haar wil had aangekocht, maar geheel naar haar smaak had laten inrichten, was zij vriendelijk en voorkomend; maar de Dufours van hun kant zorgden er dan ook voor geen misbruik te maken en de bezoeken niet langer te rekken dan nodig was. En zo bleef zeer lang, door het inachtnemen van de nodige reserves, een wederzijdse goede verstandhouding bewaard die slechts zelden, en dan nog maar incidenteel, werd verbroken. Zij bleven hun schoonzuster, op voldoende afstand echter, natuurlijk verwijten dat, waar haar man nooit een ander dan een wetboek of kerkboek in handen nam, zij onnoemelijk veel las; dat, waar Valère zich alleen maar aan wetten en botanica interesseerde, zij nagenoeg alle films, concerten en tentoonstellingen, zowel van schilderijen en kunstvoorwerpen als van honden en paarden, afliep en dat zij de tijd, die zij daarmee nog niet dood kreeg, besteedde aan vorstelijk

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(9)

te ontvangen en partijen te organiseren welke, als de gasten getapte lieden waren, soms tot luxueuze banketten uitgroeiden. Want dat zij het geld met volle handen de deur uitwierp, was even zeker als dat ze zozeer in het heden opging, dat zij geen ogen over kon hebben voor de toekomst, waarop de Dufours altijd ingeprent was geworden de blikken gericht te houden.

En terwijl de gezusters zich zorgend en dienend ten nutte maken, volhardt mevrouw Dufour bij de lijkbaar van haar man. Met een houding echter die, zeker voor een speurend oog, niet de geringste gebrokenheid verraadt: met geen snik en geen traan;

met enkel een slappe hand af en toe de bezoeker, blijkbaar afwezig, toegestoken of een kort ja of neen op een vraag waarmee men niet langs haar henen kan.

Zij heeft zich met een sombere wijding omhangen; zich teruggetrokken in een zwijgen door een ieder gerespecteerd. Dat heel haar doen en laten één leugen is, zal niemand merken. Daarom verschanst zij zich, als achter een schutscherm, achter de lijkbaar van haar man. Wat betekent immers een leugen meer of minder in de schakel van leugens en huichelarijen die haar leven uitmaakt! Een afschuwelijk leven tenslotte, een verdoemd afschuwelijk bestaan, dat, zo hoopt zij, met dit afsterven een einde mag nemen.

Zij ziet er nog goed uit met haar vijfenveertig jaren en met nog geen enkel grijs haar; zij steekt voordelig af bij een Marie-Claire bijvoorbeeld die, totaal verlept, aan de overzijde van de lijkbaar met de rozenkrans in de schoot zit; om van Simone, die nooit gebloeid heeft, niet eens te spreken. Haar vormen zijn vol doch niet overdreven en de lok haar, die als een veeg roet op haar voorhoofd ligt, rust daar als op een spiegel matbleek en zonder rimpel. Haar ogen hebben nog niets van hun glans verloren, vail de deugnieterij van Regientje van Riemerswael zelfs niet en haar wangen, opgedrongen

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(10)

weliswaar en rood en heet, hebben nog niets van dat zakkerige van die ener matrone.

En plotseling heeft zij, alsof een innerlijke noodzaak, zoiets als dorst of honger, haar daartoe dwingt, een stroom van wisselend herdenken te verwerken. En als om over zichzelf eindelijk eens op de ene of andere wijze in het reine te komen, duikt zij al dieper en dieper achter het schutscherm weg van een lugubere leugen die zij tussen zichzelf en de buitenwereld, dat is alles buiten haar, heeft opgesteld.

Herinneringen overstelpen haar en als zij eindelijk de van alle kanten opdringende drommen van telkens verspringende gedachten netjes in rijen heeft gezet zoals haar ordenende wil het wenst, overziet mevrouw Dufour, over het dodenmasker van haar man heen - over dat masker dat zij, hoelang all geel en beenderig onder zijn huid heeft zien groeien totdat het er doorheen brak en in een eeuwige rust verstrakte - haar leven. En zakelijk-nuchter en als in een kil licht turend, komt zij samenvattend tot de nogal ontstellende slotsom: dat eerstens haar huwelijk met de griffier Dufour - al moet zij er onmiddellijk aan toevoegen dat zij met ‘dien ander’ ook niet gelukkig geweest zou zijn - een onvergeeflijk avontuur gebleken is, dat dan ook op een fatale mislukking is uitgelopen; dat zij tweedens haar kinderen, vier in getal, die zij hem ter wereld heeft moeten brengen, stuk voor stuk, op zijn zachtst gezegd, geen goed hart toedraagt, om niet van haten te spreken - de kleine, onder oorlogsomstandigheden ter wereld gekomen Marie-Hélène misschien uitgezonderd - en dat ten derde, indien zij al ooit enig dogma tisch geloof heeft bezeten, zij alle religiositeit, in kerkelijke zin zeker, reeds vroeg moet zijn kwijtgeraakt. Niet zó dat zij anderen, haar man en schoonzusters bijvoorbeeld, nooit om hun godsdienstigheid benijd heeft! Zij was zelfs een diergenen voor wie de ongodsdienstigheid niet zelden de diepste wonde van

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(11)

haar leven was. Want er waren ogenblikken in haar bestaan, droeve en blijde, dat zij een schrijnende behoefte gevoelde aan de Onzichtbare, aan intimiteit zelfs met Hem en haar troost en verontschuldiging in die zeldzame uren was dan, gerechtvaardigd of niet, dat zij, indien zij God ervaren had zoals haar man Hem ervoer, Hem stellig meer bemind en met nog meer toewijding gediend zou hebben dan hij die als een voorbeeldig christen was doorgegaan en aan wiens zijde zij zich, zonder de geringste overtuiging of kracht van binnenuit, maatschappelijk en ook kerkelijk voldoende feilloos had staande gehouden; zonder derhalve die ergernis te verwekken die haar man in zijn positie geschaad zou hebben, de familie Dufour in haar eer gekrenkt en waardoor hun huwelijk nog ellendiger geworden zou zijn dan het al was. De hemel mag echter weten ten koste van hoeveel inspanning, vernedering en ook walging van zichzelf zij dit proefstuk geleverd had! Daar had, naast het huichelachtige en heiligschennende, zelfs, iets heldhaftigs gelegen in het feit dat zij, gepatenteerde comédienne uit noodzaak, het geloof gedragen had als een gewaad; als een pronkgewaad soms, zonder dat iemand, (of vergist zij zich daarin?) haar man misschien uitgezonderd, ooit de voosheid ontdekt had die er krampachtig in huisde.

Wie zal de uren tellen welke zulk ene comediénne, die wel niet de naam had de Lieve Heer van zijn kruis te bidden maar die dan toch, uit kracht van een afschuwelijke levensleugen, voor onberispelijk doorging in het vervullen van haar godsdienstige verplichtingen, een groot stuk van haar leven heeft moeten besteden aan oefeningen waar ze heug noch meug aan had en hoe dikwijls kon zij in al die tijd, als haar man van zijn stoel oprees om te gaan communiceren, niet achterblijven om, inplaats van het menselijk opzicht met voeten te treden, wat in een andere zin heldhaftig geweest zou zijn, haar God - indien Hij dan werkelijk onder de broodgedaante tegenwoordig

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(12)

was, zoals beweerd werd, doch waaraan zij niet kòn geloven - op het hart te trappen?

Doch kon er ooit iets heldhaftigs gelegen zijn in de lafheid? En als ook deze illusie haar spoedig genoeg ontnomen is, waar vlucht mevrouw Dufour dan met de wurgende walging van het lafhartig bedrog dat zij pleegt, tenzij weer bij de grote Afwezige die zij onteert, die haar afstoot en aantrekt en die haar in het diepste van haar wezen eigenlijk nimmer met rust laat? Want de bewuste of onbewuste loochening van God ligt immer in het grensland van zijn erkenning en het zou wonderlijk zijn als de voortdurende werkzaamheid van de geheimzinnige Buur - zijn grote adem of zijn kloppen - niet op een of andere wijze werd vernomen; als het licht der Lamp, die hij alle dolenden voor de voeten had gesteld, zijn schijnsel niet uitwierp tot in de duisternissen.

Oh, mon Dieu, je ne sais rien, mais je sais que je souffre! - deze zielekreet, of het een of ander equivalent ervan, was sedert onheuglijke dagen het enige gebed dat spontaan uit haar hart was gekomen als de wateren der bitterheid haar overstelpten;

als zij tot waanzin werd gedreven door haar onverbreekbare verbondenheid aan een man, waarvan zij geweten had dat zijn levensduur kort zou zijn en waarvan zij de graflucht met een aan wanhoop grenzende weerzin had verdragen. En vraag nu andermaal waar zij, die zich wel geven maar nooit overgeven kon, de kracht vandaan haalde om, in de omknelling van die man, soms tot het uiterste, niet alleen niet te stikken, maar om zelfs de zwachtels die haar zweren bedekten voor het oog der wereld verborgen te houden! Dit landhuis, deze somber-zwijgende getuige van haar krampen, leugens en geheimen: elke steen ervan is haar tienmaal op het hoofd gevallen, aan iedere deur ervan heeft zij zich honderdmaal gestoten en aan ieder meubel erin heeft zij zich duizendmaal bezeerd - dodelijk soms gewond aan de deur der kamer die zij 's nachts met de

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(13)

man moest delen waar zij niet altijd met een of ander voorwendsel van àf was. Zelfs de voorwendsels raken tenslotte versleten en opgeteerd. En een ten dode vermoeid hart, hoe trots het overigens is, zinkt weg in een doodstil en doodkil laat - maar - begaan. Hoe dikwijls nu nog keert zich haar wezen als binnenste buiten bij de herinnering alleen al aan nachten waarvan de verstikkende broeilucht haar de meest ondubbelzinnige zekerheid bijbracht van het bestaan ener hel!

Van heldhaftigheid gesproken, ja!

Maar het is verre van haar zich op iets te beroemen of zich over wàt ook te beklagen. Zelfgekozen immers zijn al hare rampen; al de geheimen die haar wurgen heeft zij zelf gekoesterd. Het ongeluk zit in haar hart, trots als een vorst op zijn troon, stom als een non in gebed. Het grote leed schreeuwt niet, schreit in stilte en wie het ontdekken willen moeten het diep onder het oppervlak zoeken. Het water ritselt onder de grond.

En dan de vruchten van hun bed: - het woord bed benadrukt zij - drie jongens even dom en onbenullig en de kleine Marie-Hélène, een schat. Indien het een eer voor de moeder is als de kinderen op hun vader gelijken, wat een overstelpende eerbewijzen dan voor háár, die drie! Want alle drie gelijken ze op hun vader - echter zonder zijn intelligentie - met sprekend dezelfde gebogen neuzen, het slijmerige van hun amorfe lippen, de slechte tanden en dat vogelkopachtige der Dufours dat hen, naarmate zij ouder worden meer en meer tot vaalkleurige gieren maakt. Is zij een ontaarde moeder, omdat zij ze geen van allen luchten of zien kan? En toch heeft zij, als welke andere moeder ook, haar hoofd, haar handen, en haar voeten aan haar kinderen dienstbaar gemaakt - en, hoe kon het anders, ook somtijds haar hart. En dan verschilde zij zo heel veel niet van andere moeders, van de beste zelfs niet, en zelfs die innerlijke glimlach, die de moeders zo aantrekkelijk maakt, had zij dan met hen

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(14)

gemeen. Maar tenslotte en in haar diepste wezen voelde zij zich immer een dode boom, getooid met het lover van een ander en de enige, zielige oorzaak van haar ontreddering als moeder zou dan deze geweest zijn dat zij ze stuk voor stuk niet begeerd heeft, dat ze haar opgedrongen werden - en in naam en uit kracht bovendien van een door een Sacrament geheiligd recht....

Mijn God, wat heb ik geleden! onderbreekt mevrouw Dufour plotseling haar retrospectieve bespiegelingen; en ziende naar het gelaat van de dode man die haar man was, wordt zij wonderlijk gegrepen door de gedachte dat die ogen, die zich voor immer gesloten hebben, haar nooit en nergens meer volgen zullen; dat die mond, voor eeuwig verstijfd, haar niets meer vragen zal en dat zij de man, die daar vóór haar van voetzool tot schedel in onmacht ligt uitgestrekt, voortaan alles zal kunnen weigeren, behalve een hem passende begrafenis en de huiveringwekkende herinnering nog, als zij opdoemt, aan hun beider vergissing. Zij ervaart dit met een scherpe, bijtende vreugde of kostelijk-stekende pijn, zij weet het niet; met een glimlach als van kaarslicht op haar gelaat, met een glimlach als een grijns die zij opvangt in haar zakdoek en als een soort heiligschennis snel wegmoffelt in haar schoot. En dan, als opgeheven uit haar zelf, staat zij plotseling recht en de lauwe schaduw der

dodenkamer, tot stikkens toe volgedauwd met de geur van reeds verwelkende bloemen, ademend, voelt zij zich als een verloste.

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(15)

2

REX EN ROLAND, DE HONDEN VAN MEVROUW, LIGGEN aan één stuk door te janken in hun hokken. Zó dat tante Marie-Claire er nerveus van wordt. Honden hebben iets met doden vandoen. Maar daar is niemand die nog heeft uitgemaakt, wàt. Een instinct voor het lugubere wellicht; een gezicht ervan; een geur misschien.

Waarom kondigen zij een doodsbed aan; waarom omgeven ze een dode met gejank?

Er zijn nog vele dingen die de geleerden ons moeten verklaren, meent Paul van Riemerswael, de pastoor; al was het alleen maar omwille de zenuwen van mensen als Marie-Claire Dufour.

Dat de jongeheren Dufour met haar spotten, maakt de zaak niet beter. Beter was het als ze alle drie een beetje met de honden gingen lopen; ze zaten dan tevens niet zo hinderlijk overal met de neus bij of liepen of stonden niet zo lummelachtig in de weg waar ze niets te maken hadden!

Dat met de honden lopen echter gaat zo maar niet; daar komt mevrouw hun moeder niet van in! De kinderen zouden de straf afgerichte rasdieren met één slag kunnen bederven. Zij heeft er zich altijd tegen verzet dat de kinderen zich bij de honden zouden mengen of er zich mee bemoeien. Desondanks werden zij er nòg geregeld op betrapt dat ze de dieren stonden te sarren.... Enfin.

Terwijl tante Simone met het potlood achter het oor op het kantoor van mijnheer zit te regelen, verwijlen de verwanten in de grote suite met de serre op het park.

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(16)

Naast de jongeheren Dufour, bevinden zich daar, ieder met zijn eigen gevoelswereld welke zij na een korte begroeting blijkbaar geen van beiden wens en te verlaten, de twee broers van mevrouw: de pastoor en de kunstschilder. Welke laatste zoeven uit Brussel is overgekomen. Daar ook vervoegen zich, na aan hun plichtplegingen voldaan te hebben, de meer intieme bezoekers en zitten een wijl met een woord van eerbiedige of vriendelijke belangstelling neer. Er wordt thee gedronken en koffie en op dit uur ook een glaasje geschonken voor de liefhebbers: oude pelskragen veelal van de balie, uit het notariaat of de magistratuur, die er warme voeten van krijgen en zich aan de zijde van Paul van Riemerswael geschaard hebben die van hun geestesmerk is en voor wie een lijk, zelfs dat van zijn zwager, slechts een lijk is. De pastoor heeft zijn pijp opgestoken en de schilder rookt sigaretten. En het gaat er levendig toe nu en dan, naar gelang de bezoekers: oude vrienden soms die elkaar na lange tijd wederzien en, bij de sterke verhalen welke zij over en weer opdissen, soms pardoes uit de toon vallen die zij bij het betreden van het sterfhuis hadden aangeslagen. Gelukkig echter ligt de suite een beetje afzijdig van de vleugel waar Marie-Claire Dufour de bevelen van Simone fluisterend aan de bedienden doorgeeft en met de vinger op de lippen Marie-Hélène van antwoord dient als het schriele stemmetje van 't kind wel eens wat hoog opgaat tegen haar poppen; hoger dan de wijding, die er rond een doodsbaar dient te heersen, kan dulden, de droefheid verdragen.

Uitgezonderd deze kleine, die, onbewust nog van de geheimen van dood en leven, af en toe tot haar moeder doordringt, eerbiedigen allen, figuurlijk gesproken, de grendels waarmee mevrouw Dufour de deur achter zich heeft afgesloten en waarvan pastoor van Riemerswael zich armenzwaaiend heeft afgemaakt met een toespeling op de onberekenbaatheid der vrouwen. Men laat haar

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(17)

derhalve in haar wezen en nadert haar niet dan strikt geboden en dan - zoals men de lijkbaar van haar man nadert: op de tenen! Dat zij er zich wèl bij voelt, laat zij natuurlijk niet merken; alhoewel men haar onrecht aan zou doen indien men hier niet onmiddellijk aan toevoegde dat de comedie die zij speelt - de haast demonische comedie - haar tevens niet innerlijk alarmeerde. Het gevoel echter zich veilig te weten wint het op het alarm en dus deelt zij - wellustig zou men het kunnen noemen - in de majesteit van de dood - en zo niet van de dood tout court, dan toch van de dode die haar man was: verstrakt onder zijn laken en van boven tot beneden door twee rustig brandende waskaarsen wijdingsvol beschenen. Want wat wil zij en - om weer in haar eigen gedachtengang te treden - hoe kan zij in de gegeven omstandigheden anders? Lag het alleen aan haar, dat het deel van een goed mens: een sponde zonder dorens, slechts zelden het hare was? En als zij meent dat haar rouw haar enkele rechten verleent, waarom zou zij van die rechten dan geen gebruik maken? Een schuldig gebruik, zegt gij? Goed, maar hoever reikt de schuld van een mensen in hoeverre zouden, voor een redelijk oordeel, de omstandigheden mede aansprakelijk gesteld moeten worden voor zijn afdwalingen en fouten? Het geluk heeft haar niet nagelopen; het huwelijksgeluk zeker niet. En toen het komen zou, had het geen voeten. Maar nogmaals: zij beklaagt zich niet, zij poogt slechts een zekere

verontschuldiging te formuleren, al lukt haar dat slecht - en zij aanvaardt. Heeft ieder leven niet zijn eigen fataliteit! En verlaat een mens, de zeldzame uitzonderingen daargelaten, deze wereld eigenlijk zo veel beter of slechter dan hij haar betrad? Zij is redelijk genoeg om niet alle gebeurtenissen, die haar bestaan versomberd hebben, af te schuiven op feiten en verwikkelingen van vóór haar ontwaken. Zij heeft een vrije wil - wie zou daar meer van overtuigd zijn dan die er zulk

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(18)

een schrikkelijk gebruik van heeft gemaakt! Maar toch....

Een gelukskind noemde zo goed als iedereen haar in haar jeugd terwijl heel de tragiek van haar verder leven haar reeds in het bloed zat; zelfs de nonnen op kostschool deden mee aan die overdrijving die haar nog dwarser en opstandiger maakte dan ze reeds was, om de doodeenvoudige reden dat ze toen al het geluk zo weinig te proeven kreeg en het, al mocht ze het ooit proeven, zo zelden smaakte.

Daar kwam nog bij dat zij niets opgedrongen wenste te krijgen, zelfs het geluk niet - de enige werkelijkheid nochtans waarvoor het waard is te leven.

Evenzeer als haar olijfkleurige gelaatstint en haar veel geprezen oosterse ogen, had zij uit de schoot van haar moeder medegebracht haar onbuigbare trots waardoor ze haar zwakheden verachtte en haar onvergeeflijke roekeloosheid - diezelfde waarmee zij zich, toen zij meende dat twee wegen nog slechts voor haat open stonden: òf in de rivier te springen òf de griffier Dufour te huwen -hals over kop in het avontuur gestort heeft waarvan zij ten volle besefte dat het, maar op een andere wijze, met zelfmoord gelijk stond. En vanwaar, had zij, zeer vroeg reeds, dat voor haar jaren angstwekkend gemak om het wapen der ironie en zelfs dat van het sarcasme te hanteren? En toch bleef, ondanks haar eigen duivelachtige bevliegingen, haar moeder tot aan haar dood toe een engel van een vrouw!

De wortels onzer fouten zitten diep en onze zonden zijn wreed; ze achterhalen ons overal en soms tot onze laatste ademtocht toe. Een God om zich aan vast te klampen, zoals de vromen in de beslissende uren van hun leven hebben, had zij niet. Het schortte haar zowel aan het licht als aan de warmte van het geloof; en aan de warmte nog het meest. God was de grote afwezige in haar bestaan en waarop dan ook zo goed als niet gerekend werd. Wat wij niet altijd voor ogen hebben, verdwijnt

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(19)

uit onze geest. Zo verdwijnt de wereld nooit uit onze geest. God wel. Hij had geen betekenis voor haar op die momenten dat ook alle scheppingen van haar behoeften, alle afgoden derhalve die zij aanbeden had, haar in de steek lieten. Soms echter geschiedde het - en dan op momenten dat zij er het minste op gerekend had en er geheel niet op voorbereid was - dat zij iets voelde als een aanraking van boven; als de aanwezigheid van een andere wereld, een ademtocht lang slechts, die haar met een onuitsprekelijke huiver vervulde, doch die haar telkens neerslachtiger achterliet dan zij was. Tot de weinige voorvallen in haar leven, waar zij nimmer van loskwam en waarvan de raadselachtige omstandigheden haar tot op deze dag bleven intrigeren, rekent zij haar ontmoeting eens met een priester, Martinus van Vlijtingen geheten, die in de stad voor een heilige doorging. Het was een lange, hoekige man met hoge schouders waarop een boerse kop met borstelig ros haar, maar waarvan de ogen, dacht men, wonderlijk naar binnen keken wanneer hij, in zijn te korte soutane, die hem altijd wat los om het lijf hing, en kennelijk bezield door een doel dat blijkbaar geen uitstel kon lijden, voorbijwapperde door de straat. Zo tenminste stelt mevrouw Dufour hem zich na jaren weer voor als de herinnering haar het beeld voor de geest tovert van de priester die daar plotseling in de volle straat voor haar stilstaat, haar teder een beenderige hand op het hoofd legt en zegt: Mon enfant, tu as la témérité des coeurs purs, des coeurs incorrigiblement purs. Met een gevoel alsof zij gekroond was geworden had zij de priester nagestaard en veel later pas had zij zich over het raadselachtige van zijn uitspraak zorgen gemaakt. Zij was toen bijna zeventien en even verrukt over de blonde lokken van Carla Maarland als over de zwartheid van de hare; maar of haar ooit iets diepers in de ziel gegrepen heeft dan dat als uit een hoger bewustzijn gesproken priesterwoord, herinnert mevrouw Dufour zich niet.

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(20)

Zij is er hem dankbaar voor gebleven tot op deze dag en indien niet zozeer om het ongewone en vleiende van zijn uitspraak, welke zij zich maar al te zeer bewust is volkomen door haar leven te hebben gelogenstraft, dan toch om het gelukkigmakende gevoel dat ermee gepaard ging: een gevoel alsof het Onzienbare haar dringend had aangeraakt, beslag op haar gelegd had of haar had willen weerhouden wellicht. Wie zou het uitmaken! Sedert lang heeft zij Martinus van Vlijtingen uit het oog verloren en er zal, in haar of ergens buiten haar, wel een donkere reden geweest zijn, dat zij telkens en telkens aan de verzoeking hem in hare bitterste noodwendigheden te gaan consulteren, heeft verzaakt. Desondanks echter is de bescheiden, sjofele figuur van de weeshuisrector, die van tijd tot tijd de deur van haar vaderhuis aandeed als pleitbezorger van armen en verdrukten, haar levendig voor de geest blijven staan - als de bode van een hoger leven.

Van de overige geestelijken, pastoors, kapelaans en paters die in bonte

verscheidenheid hun gastvrij huis in en uitgingen, zijn haar slechts een paar namen en schimmen bijgebleven. Blijvende vreugde noch blijvend verdriet lieten zij bij haar na. Behalve de weerzin dan welke die ene bij haar wekte, de jachtvriend van haar vader, een kapelaan die, zodra hij de voet over de drempel gezet had, de lucht deed weergalmen van zijn gedruis en het woord niet meer uit zijn mond lei voor de voordeur, 's avonds laat soms, weer achter hem in het slot viel.

Zoals Martinus van Vlijtingen de saaie heilige, zo vertegenwoordigde deze priester de lollige piet onder zijn soortgenoten en er waren heel wat huizen die hun deuren wagenwijd voor hem openstelden, niet alleen vanwege zijn grollen maar ook en vooral om de bedenkelijke moraal die er heerste tot dekmantel te dienen. Het ergste wat mevrouw Dufour nu nog van deze geestelijke

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(21)

denken kan is dat zij bang voor hem was, bang met een intuïtieve, onberedeneerde angst die, meer dan in het onweerachtige van zijn optreden, zijn oorzaak misschien vond in een, met zijn priesterlijk karakter minder strokende, overdadige levensdrift welke zich onweerstaanbaar en op alle mogelijke wijzen een uitweg zocht te banen.

Daarbij bezat hij een aan zijn grove lijfelijkheid en natuurlijk jagersinstinct volkomen aangepaste afbraak- en vernietigingsmentaliteit waardoor hij, alhoewel zelf in een glazen huisje wonend, door de meesten zijner collega's ontzien of zelfs geducht werd.

Werd er niet luidop gedacht dat zelfs de bisschop ontzag had voor zijn scherpe tong?

Achter de hand en waar hij dachtdie tong wat losser te mogen vieren, was hij met zijn kritiek op zijn collega's en bij voorkeur op het bisdom niet mals en, geen groen van rijp onderscheidend, in het vuur van zijn donderpsalmen niet zelden een ergernis voor jong en oud.

Met bizondere weerzin denkt mevrouw Dufour terug aan die vele avonden vol ongemak waarna zij tot diep in de nacht nog in strijd lag, soms met zichzelf en soms met haar broers, over meningen die, klakkeloos verkondigd, daarom voor jonge mensen althans, des te gevaarlijker waren daar de spreker de grens tussen scherts en ernst slechts zelden duidelijk trok; meningen echter altijd waarvan Regientje van Riemerswael toen reeds besefte dat geen enkel kerkgezag ze met rustig hart zou onderschrijven. Dat men met de moraal, met haar ingewikkelde casuistiek, in een oerwoud terecht was gekomen waar een ieder, die er zich niet radicaal doorheen wist te houwen, gedoemd was krankzinnig te worden en dat er hoogstens twee of drie doodzonden in een jaar en dan nog maar in Rome en Berlijn geschiedden, waren onder andere opvattingen waarmede hij de lachers gemakkelijk op zijn hand kreeg, de roekelozen overtroefde en de zwakke broeders duidelijk een hart onder de riem stak. Anderen, die nog vanwege hun jeugd geen stem in het kapittel

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(22)

hadden, lagen er nachten lang om wakker en de hemel alleen weet met welke verwarde harten. Veel later pas, toen Regientje van Riemerswael al mevrouw Dufour heette, vernam zij dat die al te mededeelzame priester nochtans een gevoelig mens was en daarom misschien, zoals alle gevoelige mensen, een teleurgestelde. Maar toen waren de onheilen die hij, voor het merendeel onbewust weliswaar, in velen had aangericht niet meer te verhelpen geweest.

Het was op de dag van haar eerste heilige communie dat deze geestelijke als huisvriend mede aanzat aan de feestelijke familiedis en dat Regientje van Riemerswael zich in haar stemming van ongemeen bevoorrecht kind, die door allerhande gefemel en druktemakerij rond haar buitensporig in haar was aangewakkerd geworden, zo grof door zijn luidruchtigheid geprofaneerd voelde dat zij in een onbedaarlijke huilbui uitbrak en zij, nadat de aanzittende gasten zich vragend en zinnend rijkelijk met het geval hadden ingelaten, van tafel verwijderd moest worden om haar hart in de armen van een oude gedienstige te gaan uitsnikken. Een andere keer dat bedoelde huisvriend, wiens aanwezigheid alleen haar sedertdien al onpasselijk maakte, weer eens een avond in de familiekring doorbracht maakte hij het nog erger. Of hij op eigen gelegenheid of na ruggespraak met haar vader handelde, werd nimmer uitgemaakt;

doch waar hij de gewoonte had aangenomen om haar broer Charles, die door haar vader voor de fabriek bestemd was omdat Paul, de oudste, voor priester studeerde, te pas en te onpas en met de grofste middelen op zijn zogenaamde artistieke aspiraties aan te vallen, had het er die avond onmiddellijk reeds alle schijn van dat hij was komen opdagen om nu eens recht met de klompen door de bloemen te lopen en met stokken naar de nachtegalen te slaan.

Bij het binnentreden immers had zijn stem al tegen

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(23)

Charles, die toevallig van boven was gekomen, de gang in geschald dat hij gekomen was om iemand de kop, die verkeerd stond, recht te zetten en nauwelijks aan tafel had hij zijn hiel reeds dreigend geheven om tot de laatste vonk toe het heilig vuur, waardoor de aspirant-kunstenaar verteerd werd, te doven.

Bij zulk een tegenstander vergeleken en met zijn vader klaarblijkelijk op de zijde van Goliath, was Charles een weerloze, met geen enkele tegentroef in de hand dan de zekerheid van zijn geloof in zichzelf en de onverzettelijke wil om schilder en geen fabrikant te worden; hoe eerzaam en profijtelijk hem dat beroep ook duizendmaal door zijn vader was voorgespiegeld.

Daarnaast lagen dan nog zijn zwijgzame natuur, zijn sterk gevoel voor het irrationele, zijn ondeugdelijkheid voor welke practische arbeid ook en niet het minste, mèt de stapel van allemaal even slechte rapporten van de H.B.S., de smaad voor de voeten van een nietsnut te zijn, een dweper en een dromer die zijn verstand

verlummelde, zijn tijd verspilde met verf en penselen en die - en dat was wel het ergste van alles - zich met een kladschilder encanailleerde die de mensen voor raadsels zette en van wie niemand eigenlijk precies wist te vertellen, uit welke walvis hij van gewoon huis- en tuinschilder plotseling tot begenadigd kunstenaar was opgedoken en aan land gespoeld.

Vreemde geruchten liepen er - aldus de geduchte tuchtrechterlijke huisvriend - over de dingen die zich op de zolder, zeg atelier, van Jan Maenwael - want zo heette de artist - afspeelden; geruchten van scènes, voor wie men zich, ook als ze maar voor de helft waar waren, niet enkel de ogen uit het hoofd moest schamen maar waartegen te velde getrokken diende te worden daar ze de geest vergiftigden van een stad waar de haan van het libertinisme toch al luid genoeg victorie kraaide.

De hemel beware me dat het heilige me ooit alledaags

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(24)

zou worden, heeft eens een waarachtig kunstenaar verklaard; maar wat te zeggen van de profanaties waarvan de zolder van Jan Maenwael geregeld getuige moet zijn!

Daar hangt een man met koorden vastgesjord aan een huis, een man tussen haakjes die representatief genoemd mag worden voor de smachtlapperij in deze stad; en terwijl de schilder een groot doek opzet dat de Kruisdood van Christus zal voorstellen, vult de zolder zich als op een gegeven teken met een élite van bohémiens, van de nodige flessen spiritualiën voorzien. In een stompzinnig zwijgen waarin alleen de kurken knallen en de schilder rustig voortwerkt, krijgen de flessen, onder de wijdgespalkte blikken van de gekruisigde, lingzaam een na een hun beslag. Totdat zijn smachtende lippen zich tenslotte openen in een daverende vloek en de bacchanten in de handen klappen omdat hij zijn ‘sitio’ zo voortreffelijk heeft gespeeld. Totaal overbodig zou het dan ook zijn naar de geest van een werk te vragen dat onder zulke omstandigheden aan het daglicht kwam!

En wenst gij nòg meer, mijne heren?

Heeft de kluchtzanger Ratelband, een man van formidabele lichaamsbouw, de schilder niet poedelnaakt als model moeten staan voor een ander produkt dat Trajectum ad Mosam gedoopt werd en uit welke mist van strepen, vegen en kleuren men met de beste wil van de wereld niets anders kan opmaken dan dat de artist, die dat werkstuk aan de verbazing van mensen en engelen prijsgaf, òf een bedrieger òf een krankzinnige moet zijn? En waarom een poedelnaakt model, bij God! als de man die ervoor staan moest, geen mens wordt, de arm die wijst, geen arm, maar niets dan mist en mist in de mist, met wat waterachtige kleuren dooraderd? Men spreekt van een grootse conceptie, van een machtige greep naar de ziel der dingen, jawel! Maar wie spreken daarvan; wie zijn het die het daarover hebben? Is het, ‘geef me een tientje en ik maak je beroemd,’ van een geducht pamflettist

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(25)

bij vele modernen nog altijd niet de sleutel tot het geheim van hun roem? En al wat mallotig, al wat jong is en vooral al wat een beetje talent meent te bezitten - en wie meent dat, als men nog niet droog achter de oren is, niet: heb ik zelf in mijn humaniora niet ijverig verzen gemaakt? - vliegt er met vlag en wimpel in! Doch wacht maar, de tijd zal je wel genezen, als je zelf niet spoedig je maatregelen neemt; of anders is daar nog het leven zelf om je vroeger of later tot de orde te roepen. Jammer echter dat de beste kansen dan meestal reeds gemist zijn en een beloftenrijke toekomst zo goed als verkeken....

Met al de intensiteit, die haar afkeer voor het optreden van de priester Regientje van Riemerswael inboezemde, herleeft mevrouw Dufour het gebeurde van die avond in haar familiekring en hertoetst zij de argumenten waarmee de tuchtrechterlijke Philistijn haar broer Charles te lijf was gegaan die, met zijn slecht verleden achter zich en met bovendien in zijn bloed van nog maar nauwelijks achttien jaren de aangeboren reverentie voor het priesterlijk karakter van zijn tegenstrever, doodsbleek en blijkbaar schaakmat gezet, had toegeluisterd. Toen de priester het echter, de vermorzeling van de knaap ziende, met hem op een accoordje had willen werpen en wat water bij zijn, wijn had willen doen, was Charles aarzelend uit de hoek gekomen met de vraag of hij, nadat de kapelaan de reputatie van een kunstenaar op geruchten had afgebroken, nu ook op zijn beurt eens zeggen mocht welke geruchten er over hem liepen. En toen een volmondig ja de deur voor Charles wijd had open gezet, was deze aldus van wal gestoken: Wat ik persoonlijk van u denk is van geen enkele waarde, maar wat de mensen algemeen van u zeggen misschien wel. Die zeggen - en kortheidshalve zal ik de geruchten aldus samenvatten en de meest bedenkelijke nog in het midden laten - dat u van preken niets maakt, dat u uw Misje maar slordig leest en dat u

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(26)

uw biechtelingen op uw vijf vingers kunt tellen, omdat zèlfs de zondaars u niet lusten..

De stilte, die deze woorden tot gevolg hadden, was adembenemend geweest; de verlegenheid vooral der ouders grenzeloos. De priester was het zweet uitgebroken;

haar moeder had gekreund en het hart van Regientje van Riemerswael had gejuicht....

Het was eerder al eens meer hard tegen hard tussen haar vader en Charles toegegaan en het gelijk had dan, volgens haar, immer aan haar vaders kant gestaan; nu stonden zij beiden, zij èn het recht, onverdeeld aan Charles' zijde die, voor dat een juichkreet haar lippen ontsnapte, met een slag in de nek van zijn vader onder de tafel rolde, terwijl zij, met heel haar wezen in opstand tegen het onrecht en de smaad, óók haar en de gerechtigheid aangedaan, brullend de salon uitstoof. Maar niet, dan nadat zij met al de vermetelheid van haar gekwetst hart brutaal gevloekt had. God verd.... had zij gegild. Het was de eerste vloek van haar leven geweest.

Regientje van Riemerswael was toen ongeveer veertien en mevrouw Dufour, in herinnering naar de verschrikkelijk-diepe rust, waarin het gelaat van haar man was weggezonken, turend, herhaalde, werktuigelijk enkele malen de vloek....

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(27)

3

ALS ZIJ OPZIET - EEN BLOEMPOT IS VAN ZIJN STAANder gevallen en een Aronskelk ligt geknakt aan haar voeten - ziet zij de twee vlammen der kaarsen wankelen en hun schijnsel verward met de geest van de morgen die weifelend waart rond de dingen van alle dag, tussen rouwsluiers en bloemen droefgeestig verloren.

Een mug zoemt klein en onheilspellend tussen haar en haar dode man in de schemerende ruimte. Zij zucht. Zij heeft dus geslapen; zij ervaart een lamheid in haar schouders; haar middel is als doormidden gebroken. Haar voeten en benen zijn koud;

zij voelt zich bevroren tot in haar merg. Als zij opstaat zal zij in twee stukken breken.

In ieder geval zal zij zich, wil zij zich niet aan een longontsteking blootstellen, van een warme jas en een plaid moeten voorzien.

De vloek is van haar lippen verdwenen; haar geest heeft hem verslapen. In de gang slaat de Friese klok; zij telt twaalf slagen. In de verte beginnen, de een na de andere, de klokken det stad en als zij alle zijn uitgebeierd, tampt vanaf de torens der

hoofdparochiale kerk, waar mijnheet begraven zal worden, Granmère, de doodsklok, nog een tijdlang na.

Dat is voor mijnheer, zeggen de dienstboden in het voorbijgaan tegen elkander en maken een kruis.

Ieder op zijn beurt, filosofeert Cornelis die mijnheer zijn vader ook al gediend heeft. Herejesus! waar blijft de tijd dat hij de oude griffiet nog koetsierde naar en van de

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(28)

stad en met de vacanties de jongeheer en de twee jongedames, altijd in stijl en voornaam, van de trein moest halen als zij van de Franse kostschool kwamen in Berlicourt! Een lang leven heeft Cornelis de jonge griffier die, zomer en winter, altijd zweette, nimmer gegeven. De lever en de nieren hebben de familie geruïneerd. Er is niets zo erg als wanneer die aangetast en bedorven zijn. Dan sterft de wereld uit....

De familie Dufour sterft uit. Van de beide dames wil hij niet eens spreken, maar van de kinderen van mijnheer, van de jongeheren Dufour, die dezelfde weg opgaan als hun vader, met hun doodkisten al achter zich aan.... Daar moet Cornelis altijd aan denken als hij de doodsklok hoort. Daarom houdt hij het met een sober leven en een opgeruimd gelaat bij een welbestede dag....

De zusters van mijnheer en de broers van mevrouw zijn in conclave samengeweest op het kantoor van mijnheer om de lopende zaken te regelen en een paar beslissingen te nemen waarover men afzonderlijk de verantwoordelijkheid niet aandurfde. Ook is het probleem der kinderen aangeroerd geworden: hun spreekwoordelijke domheid, hun falen in alle klassen en vakken, hun gebrek aan wilskracht en met zorg heeft men zich afgevraagd wat er van hun verdere opvoeding terecht moest komen nu zij voortaan de wijze hand van hun vader zouden missen, onder het oog alleen maar van een moeder die opging in de dressuur van haar honden, in het paardrijden en in de autosport, maar die laks was in de vingerwijzingen jegens haar kinderen en die zelf ook van den beginne af aan reeds veel te veel door haar man, toegevend tot in het absurde als het zijn vrouw betrof, was ontzien. Op dit punt, hebben de zusters nog eens benadrukt, was de griffier zwak geweest, veel te zwak zelfs. Vooral toen de ernst en het evenwicht in handel en wandel, die haar in haar positie als griffierse geboden waren en waarop gehoopt was, uitbleven, had hij zijn maatregelen moeten

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(29)

treffen en - om eens een landelijke uitdrukking te bezigen - de koe niet zó door het koren moeten laten gaan. Toen de broers evenwel, vanuit het onharmonische van het huwelijk tussen de griffier en hun zuster argumenterend, een voorzichtige poging tot verdediging dezer laatste trachtten op te zetten, waren Simone en Marie-Claire Dufour eensgezind in hun harnas gerezen en hadden daar even, zonder dat de verschillen tot een conflict waren uitgegroeid - waar de Dufours stellig te veel stijl en de van Riemerswaels teveel humor voor bezaten - twee wel niet aan elkaar vijandige, maar toch betrekkelijk vreemde, kleine, werelden tegenover elkander gestaan: die van de in vaste familiewetten en door ouderdom gewijde tradities geconsolideerde, min of meer bekrompen landadel en de in vele dingen des levens meer oppervlakkige, onverschillige maar ruimer ademende, zwieriger levende stadsmensen en gecultiveerde burgers.

Nadat het keukenmeisje was komen kloppen, heeft tante Simone zich naar de keuken begeven; hebben de heren van Riemerswael de likeurkast van de griffier aangesproken voor een apéritief en heeft Marie-Claire, na nogmaals en mede namens haar broers, een zachte doch vergeefse dwang uitgeoefend te hebben op mevrouw, om tenminste een klein luchtje te gaan scheppen in het park, zich aan de overzijde van de lijkbaar in een zetel neergelaten en zit er - en het valt mevrouw Dufour op dat haar schoonzuster er bij kaarslicht nog schraler en versletener uitziet dan anders - weer met de rozenkrans in de schoot.

Neen, de dame aan de overzijde heeft voor mevrouw de weduwe Dufour niets om jaloers op te zijn.... behalve dan misschien in zulke uren, dat de dood of een dode je tot stikkens toe benauwt, haar bijna lichamelijk geworden vroomheid, de rustige overgave van heel haar wezen aan het gebed.

Mevrouw Dufour bidt niet, kan niet bidden; iedere

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(30)

overgave is haar vreemd. God! zij is niet ongelovig; alleen maar ongodsdienstig: een hemelsbreed verschil! Het bidden ligt haar niet; het heeft haar nooit gelegen: als kind niet, om de doodeenvoudige reden dat, als God al naar haar luisterde, waar zij niet zeker van was, zij Hem niets te vertellen had; op kostschool niet, waar de nonnen haar dan ook telkens verweten dat zij geen kerkboek gebruikte (omdat zij die kost niet kauwen kon), dat zij zat te dromen, (wat heel wat plezieriger was) en waar Carla Maarland haar telkens en telkens ten voorbeeld gesteld werd, wat dom van die nonnen was. Niets zo dom, redeneert mevrouw Dufour, als aan een kind een kind tot voorbeeld te stellen dat ook niet bad, dat braaf in de boekjes las of door haar vingers tuurde en dat bovendien een lieve maar domme gans was.

Die kostschool! Mevrouw Dufour heeft er nog nagenoeg dezelfde, nog al navrante gedachten over als die zij er als kind op nahield. Haar oordeel is er met de jaren niet milder op geworden en hangt nauw samen zowel met bedorven keuken- en

keldergeuren als met wat zij de beklagenswaardigheid van alle jonge meisjes noemt.

Iedereen vergeet, volgens haar, wat voor soort wezens zij eigenlijk zijn. Per slot een zwak en ongelukkig soort! Heeft u al eens ooit een jongen ontmoet die graag een meisje zou zijn en heeft u al eens ooit een meisje ontmoet dat niet graag een jongen zou zijn? Zij hebben medelijden met zichzelve, en terecht: zij zijn een zwak en ongelukkig soort! En zoals met alle zwakke dingen die men niet geheel beschermen kan noch ook verkommeren laten, weten de mensen, de meeste ouders - en dan zeker die uit de betere standen - niet wat met hen aan te vangen en worden zij naar pensionaten gestuurd. Verkeerd geboren en vóór haar jaren gepensionneerd als zij zijn, heeft men in onze kringen meestal wel geld voor haar doch geen tijd.

Ja, ook Regientje van Riemerswael heeft haar kost-

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(31)

school gedaan. Zij was er nimmer voorbeeldig; zij heeft het ook nimmer gezocht te zijn. Zij verachtte het gefleem, zij haatte de mooidoenerij, de hypocrisie.

Beklagenswaardig heeft zij er zich ook nooit gevoeld; daar was zij te trots voor. De meeste nonnen waren bang voor haar, want zij was cynisch en naarmate zij merkte dat de nonnen banger voor haar werden, werd zij cynischer. Haar soortgenoten vonden haar dapper, zagen tegen haar op; ze haalde voor haar de kastanjes uit het vuur en was ongevoelig voor lof en blaam. Zij lacht met alles, als een doodskop, had de maîtresse-générale, overigens een lief mens, eens van haar gezegd. Woordkarig van nature en teruggetrokken in zichzelf moet zij naar het uiterlijk iemand geschenen hebben die zich niet leiden liet door medelijden of vriendelijkheid doch wier enige emotie scheen te zijn die ener onverbiddelijke ironie. Met dat alles echter moet zij een voortdurende ergernis geweest zijn voor nonnen, leraren en kinderen en niet zelden het voorwerp van hooglopend gekibbel tussen genoemde maîtresse-générale en de rectrice van het Lyceum, die haar een hand boven het hoofd hielden, aan de ene en de nonnen en leraren, die zich aan haar bekocht voelden, aan de andere kant.

Dikwijls moet zij op het punt gestaan hebben om weggezonden te worden. Dan werd haar vader of moeder naar de school ontboden om beterschap voor haar te beloven.

Maar wat haalde het uit? Het spel ging door omdat zij nu eenmaal zó en niet anders geschapen was: als ene van een zwak en ongelukkig soort, maar die er geen vrede mee nam en die, bewust of onbewust, geen enkele gelegenheid kon laten voorbijgaan zonder te protesteren tegen het lot waarmee zij beladen was. ‘Elle n'est pas tendre, ma fille; tant mieux - elle souffrira moins’, herinnert mevrouw Dufour zich uit een onderhoud dat haar moeder in die tijd eens met de rectrice van het Lyceum had. Maar ook dat was ten dele een vergissing. Geleden heeft zij meer dan genoeg! Steen-

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(32)

hard was ze, maar niet zo koud als zij er uitzag; uiterst gevoelig zelfs voor sommige waarden in natuur en leven. Maar haar verdriet vrat ze op; ze schaamde zich voor haar tranen en de keren, de vele keren, dat het leed, de weerzin, de woede, ja, de wanhoop haar meester werden, ontlastte haar gemoed zich meer in braakneigingen dan in klachten en tranen.

Een gelukskind, noemde men haar in haar jeugd; een duivelskind op het Lyceum.

Maar welk ander hart leed dan ook zoveel geweld als het hare: een tuchtloos maar getuchtigd hart, een onbesnoeide wildernis van gedachten en gevoelens en hopeloos trots en catastrofaal....

Wonder boven wonder mag zij wel zeggen, dat zij nimmer van de school werd weggejaagd. Ondanks het feit dat de nonnen voldoende begrepen dat hun opvoeding en daarmee hun internaat zwaar in discrediet zou zijn geraakt als zij een der beste leerlingen uit disciplinaire overwegingen van de school hadden moeten verwijderen, moet zij tientalien malen op de wip hebben gezeten. Een der beste leerlingen en dé beste toneelspeelster, die in de klassieke en soms ook larmoyante drama's, welke er op gezette tijden voor een élite van genodigden werden opgevoerd, de hoofdrollen, die dan gewoonlijk heldinnenrollen waren, kreeg toegewezen en die ze dan voor het voetlicht bracht op een wijze zoals, naar algemeen oordeel, de kostschool vóór haar nimmer aanschouwd had en na haar nooit meer aanschouwen zou. Vanzelfsprekend lagen die stukken haar het beste waar zij zichzelf op een of andere wijze of onder de een of andere vorm in terugvond. De triomfen die zij op deze wijze vierde - want het waren soms hele ovaties die haar na afloop ten deel vielen - lieten haar koud; zó koud dat de nonnen het haar als een deugd aanrekenden geen ijdelheid te bezitten:

de enige deugd dan ongeveer die haar toegekend werd; indien het ontbreken van een ondeugd iemand tenminste als deugd kan aangerekend worden. Overigens

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(33)

schermden de nonnen, als er weer een toneelstuk op het programma genomen moest worden, voldoende met de ondeugdelijkheid van haar gedrag en vonden zij in het onvoorbeeldige ervan telkens motieven te over om haar voor de hoofdrol te weigeren.

Dat de nonnen echter telkens weer bijdraaiden en haar uitverkiezing tijdig weer veilig gesteld werd, dankte Regientje van Riemerswael - en dankte is het rechte woord hier - aan de machtige maîtresse-générale zeer zeker, aan de faam naar buiten welke er door haar optreden van de inrichting uitging en aan misschien ook dat medogenloze kijken, haar hooghartige blik en haar spotzieke, soms vernietigende glimlach waar kinderen en leraars en ook nonnen voor bezweken.

Heldinnen heeft zij gespeeld en vorstinnen en zelfs helden; want daar schrokken de nonnen, als het zo te pas kwam, niet voor terug om haar in een harnas te steken of in de huid van een tyran. De martelaren lagen haar niet en de martelaressen nog minder. Behalve dan die keer dat zij voor de H. Caecilia in moest vallen, omdat Carla Maarland, over haar zenuwen heen, op het laatste ogenblik verstek liet gaan. En zij deed het naar het oordeel van allen brill ant doch - en daarover waren nonnen, kinderen en genodigden het evenzeer eens - niet zo van binnen uit en met gans haar wezen als zij even tevoren de Judith gecreëerd had. En geen wonder! Want welk een verschil tussen de ene die koel als ijzer (bedenk: tu es la témérité des coeurs purs, des coeurs incorrigiblement purs!) de tyran onthoofdde en de andere die zich, zij het om een groot ideaal, onthoofden liet als een schaap....

Als Caecilia, moet mevrouw Dufour nu denken, had zij, staande tussen de coulissen en nieuwsgierig het selecte publiek overschouwend dat die avond de aula vulde, voor het eerst de jonge griffier Dufour gezien die met zijn beide zusters - echte oude tantes toen al reeds - als een der meest gewaardeerde en honorabele invités

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(34)

zijn zetel op de voorste rij, russen de très réverénde mère en de stadsdeken, had aangewezen gekregen. En haar oordeel over hem was, bij de eerste oogopslag al, vernietigend geweest! Na afloop, na het uitbundig applaus waaronder zij telkens en telkens weer, door nonnen en kinderen geprest, met een tuil seringen op de ene en de palm der victorie op de andere arm, voor het voetlicht had moeten treden, was hij, daartoe aailgezocht of niet, de prima donna van de avond komen complimenteren en een hand komen drukken; een vochtige, een griezelige hand. En wat vindt een jong meisje, ook zonder dat zij nog in de glans van haar zegepraal staat,

weerzinwekkender dan de kille kleffe hand van een man waarvan zij bovendien van te voren met één oogopslag reeds gemerkt heeft dat hij, om het maar eens zacht te zeggen, niet van haar genre is? Voor de tweede maal derhalve verloor de jonge griffier Dufour het die avond door zijn hand. Sedertdien was en bleef hij voor haar.... zijn hand - en die zij tenslotte, God betere het! ook nog huwde!

Nu ligt hij daar vóór haar koeler dan ooit en zijn hand zal hij haar nooit meer reiken. Maar welk een afstand (en afgrond) tussen die avond in het pensionaat en nu; welk een geschiedenis en welk een weg die nu mondt in dit.... in deze stilte, in deze verschrikkelijke rust, waarin zijn benen hem hebben begeven en waarin hij niet verder meer kan, haar man!.... Hij was een knappe geest, een uitmuntend jurist, een eerlijk mens, een vroom man. Maar hij was geen kerel.... Hij was niet eens een tyran!

Maar zie hoe alles verstrakt staat in de bijna aanbiddelijke rust waarin de dode gestremd is. De tijd sleept er zich moeizaam uit voort; haar voeten zitten erin bevroren.

Haar voeten die verder moeten; maar waarheen? Naar een tweede jeugd? Niets staat geheel en al vast, maar wat er ook geschieden moge, de wereld zal niet gnuiven. Men zal haar niet aan de drank zien gaan, noch ook aan

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(35)

de liefde. Zij is genoeg getrouwd geweest; zij is zelfs moeder van kinderen. Dat complex van bedillers, van dat-had-ik-wel-verwachters, die zak van vlees en beenderen zonder hersens, het publiek, zal de handen niet wrijven, noch

applaudisseren. Zij zal het op niets tracteren, op geen enkel schandaal en op geen enkel ander avontuur meer dan op dat ener onverbiddelijke waarachtigheid, zo waant zij, van een onlesbare dorst naar gerechtigheid, die zij uit de woestenij van haar begeerten heeft thuisgebracht. Zij is ziek en zat van de overtuiging, waarvan zij tot brakens toe groot gaat, dat, als er geen leven zonder waarheid is, de enige waarheid van haar leven tot hiertoe de leugen is. Maar ook de leugen heeft zijn Calvariënberg;

veel bitterder, veel duisterder, veel bloediger dan de waarheid, ofschoon niet zo hoog....

Een zacht snikken aan de overzijde van de lijkbaar wekt haar uit haar gemijmer en opziende staart zij in het verschrikkelijk onschuldig gelaat van de dode en voelt dan, waar haar leugen part noch deel meer aan heeft, opeens een traan langs haar wangen lopen.

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(36)

4

IEDER HUIS HEEFT ZIJN GEHEIM OF GEHEIMEN. GEEN enkel dak, of het dekt iets toe dat het daglicht niet kan verdragen. Maar tenslotte zijn al die geheimen dezelfde, kinderen van dezelfde begeerten, van dezelfde zonden misschien.

Twintig jaren lang stond dit huis op zijn kop en van de duizenden die er in- en uitgingen merkte het niet één. Ook met dit sterven heeft het zijn evenwicht met hervonden, noch toont het ergens zijn ware gelaat.

Voici qu'elle a perdu totalement le goût de soi-même, fluistert Marie-Claire Dufour haar zuster Simone toe, waar zij na het middagmaal even tegenover elkander in een zetel aan het serre-venster zitten en zich over hun schoonzuster onderhouden. En om er een verklaring van te geven dat deze niet tegen de dood en misschien ook niet tegen het leven is opgewassen, voegt Simone er aan toe: Elle a trop aimé le monde, voilà Ie mal!

Que le Bon Dieu lui donne des remords, besluit Marie-Claire, als in gebed.

Intussen blijft het een feit dat het leven Regientje van Riemerswael niet gegeven heeft wat zij er redelijk van had mogen verwachten; het geluk, de enige werkelijkheid waarvoor het de moeite waard is te leven, zeker niet. Zonder de uitgesproken behoefte om historie te maken of roman te worden, had zij in haar wezen en aanleg zeker niets van diegenen die geboren schijnen om van de morgen tot de avond te lachen en tenslotte, na zich

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(37)

aan de willekeur van een man of aan de tucht van een kloosterregel onderworpen te hebben, als een oliepitje uit te gaan; te sterven als een oud vrouwtje met nog rode konen en zo eenvoudig van het leven afstand te doen als van de schoenen die men 's avonds uitschudt onder zijn bed.

Regientje van Riemerswael haar leven is roman geworden en dit voor een groot deel door zich-zelf; de elementen ervoor zaten in de wortels van haar bestaan. Na alles zijn deze zekerheden nu hare winst dat zij zich, verzadigd aan haar trots, met geen venijniger vergif had kunnen vergiftigen, en dat er geen leugens, geen fouten, geen zonden zó noodlottig zijn als die men tegen zichzelf begaat.

Mevrouw Dufour ziet geen verontschuldiging meer: àl haar fouten zijn de hare.

En die twintig jaren lang bijna, dag en nacht haar geweten heeft wakker gehouden door zijn aanwezigheid, is niet meer: haar man en haar beul zijn dood. Haar beul?

O, dat verschrikkelijk onschuldig gelaat!

Er wordt beweerd - en mevrouw Dufour gelooft het vaster dan ooit - dat de doden leven. Haar man leeft dus; maar waar? Dichtbij haar of veraf? Heeft hij, nu de lichamelijke scheiding voltrokken is, ook geestelijk afstand van haar gedaan; en wèlk een afstand dan? Zal hij haar geweten slapen laten, of zal hij doorgaan haar door zijn aanwezigheid te verontrusten en dat misschien erger dan ooit? Welk een vragen allemaal en hoeveel onzekerheden!.... Hoe hol is eigenlijk een mens! En niets holt zó uit en vreet hem zo leeg als de leugen.... Niemand ter wereld is dan ook zo hol, zo leeg als de leugenaar; en met duizend verdichtsels omwikkeld, potsierlijke franjes, of smartelijke versiersels, voelt hij zich naakt als een hand. En de leugen is zijn schaamte en uiteindelijk heeft hij niets om ze te bedekken....

Pas vier uur in de middag.

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(38)

De uren gaan traag als men wacht bij een lijk. Het is doodstil in huis; buiten hoort mevrouw Dufour de regen tikken op de metaalachtige bladeren van de klimop die de ramen omranken. De zetel aan de overzijde van de baar staat leeg; de kaarsen op de kandelaars, die op geregelde tijden door Simone vernieuwd worden, knappen.

Soms schijnt het huis even te wankelen, slagzij te maken als een schip. Tegelijk dan tuiten haar ook de oren....

Paul van Riemerswael is een kort gebed komen zeggen bij het lijk, heeft zijn zuster een hand gedrukt en is vertrokken.

Ik zit hier toch maar voor spek en bonen, had hij tegen zijn broer, de schilder, gezegd. Hij kon evengoed thuis zijn pijp zitten roken, had Charles geantwoord en de dames Dufour die het gesprek hadden opgevangen, hadden elkander

veelbetekenend aangezien. De van Riemerswaels waren nu eenmaal wat plomp en plebejisch uitgevallen. Dat verloochende zich nergens, zelfs in een sterfhuis niet.

In de grond van de zaak echter moesten de gezusters pastoor van Riemerswael gelijk geven: ofschoon hij haar niet in de weg zat, was hij verder voor haar van geen enkel nut. Alle dingen die haast hadden waren zover geregeld en wat de toekomst van het gezin betrof en de voogdijschap over de kinderen, daarover kon na de begrafenis rijkelijk van gedachten gewisseld worden. Op voorhand reeds hadden zij zich voorgenomen daarbij een uiterste van lankmoedigheid te betrachten, maar op één punt onverzettelijk te zijn, dat, wanneer haar schoonzuster het er op aanstuurde zich van de jongeheren te ontlasten, ook en vooral het kleine kind aan de invloed der moeder onttrokken diende te worden. Wat de dames Dufour precies onder die invloed verstonden, zouden zij vermoedelijk slechts moeilijk onder woorden hebben kunnen brengen; het hing in ieder geval samen met hun vrouwelijke aanvoeling van dingen op het landhuis die

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(39)

niet zuiver klopten en die nameloos waren en verder met opvattingen, gewoonten en manieren die met hun begrippen niet harmonieerden en die Simone zoeven door ‘Le monde’, een even rekbaar begrip als al het andere, had aangeduid: wereldse zin, gebrek aan ernst, oppervlakkigheid, verkwisting en wat al meer. Wellicht ook gebrek aan godsdienstige overtuiging en beleving. En al hadden zij hun schoonzuster op dit stuk niets concreets te verwijten, toch was het zeker dat zij haar, wat de practische naleving van die religieuze practijken, die een huisgezin tot een echte christelijke familie stempelden, aanging, niet voor vol aanzagen. Herhaaldelijk hadden zij, en dan vanzelfsprekend met die reserves die in zulke tere kwesties geboden waren, hun broer Valère over sommige punten geïnterpelleerd en hem, als oudere zusters, ook soms vrijmoedig deelgenoot gemaakt van hun bezorgdheid. Deze echter had hen, ook wat de enigszins vreemdaandoende verhouding waarin hij ten opzichte van zijn vrouw stond, betrof, telkens gerust weten te stellen en hen, wanneer de religiositeit van zijn vrouw ter sprake was gekomen, doen opmerken dat er, zoals er leven en leven, ook godsdienstigheid en godsdienstigheid was: een kwestie van opvoeding meestal - en dat men, zonder eigengerechtigd anderen onrecht te doen, de vorm en de maat van zijn eigen leven en religiositeit nimmer kon aanleggen aan die van een ander. Hetgeen zeer juist gezegd scheen evenals dat andere: dat er een grote, zeer grote verscheidenheid was in de eenheid; een verscheidenheid die alleen maar toe te juichen was omdat zij de ruimtelijkheid van het Godsrijk op aarde zinvol

beklemtoonde en een troostende nederwaartse interpretatie toeliet van het woord van Christus: in het huis mijns Vaders zijn vele kamers.

Nimmer evenwel had de exegese van hun broer Valère hen ten volle kunnen overtuigen daar, bij hun wederkerige bezoeken, hun indruk telkens weer versterkt werd

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(40)

dat er nog al iets haperde. Zij konden het waarderen dat een man een oog dicht kneep als het zijn vrouw betrof; maar zo lichtvaardig als hun broer Valère over de nukken, debruuskheden en brutaliteiten van zijn vrouw heengleed, niet. Indien hij ze gestolen had, kon hij er niet voorzichtiger mee omgaan, had hun moeder, ziende voor welke exorbitante eisen hij soms bezweek, eens gezegd. Dat hij zijn vrouw liefhad, kon daarvoor immers geen voldoende verontschuldiging zijn. En zeker niet op de lange baan: de liefde die aanvankelijk blind is, blijft niet blind. Of zou de liefde van hun broer Valère, anders zo beraadzaam en wel overwogen, daarop een uitzondering hebben gemaakt? - Of zou misschien deze veronderstelling mogelijk zijn dat zij hem niet lief heeft gehad en hij haar daarom tot in het absurde toe? Met de haast religieuze schuchterheid waarmee men geheimen - en welke ontstellende geheimen dan! - nadert, had de havikachtige, scherp speurende Simone die mogelijkheid wel eens aangeraakt. Maar dan ook alleen maar met de uiterste tippen van haar denken;

geïntrigeerd maar voorzichtig en bang om te ontdekken. Want dit zou dan toch en niet alleen voor Valère maar voor de gehele familie Dufour, levenden en doden, een uiterste van vernedering en beschaming zijn, indien hij Regien van Riemerswael dan toch nog gestolen had! Met zijn naam en aanzien misschien, met zijn geld en bezittingen? En in ruil daarvoor zou zij hem kinderen geschonken hebben, vier in getal, vier Dufours - maar niet haar hart? Deze uiterste vernederende, verpletterende mogelijkheid maakte een des te groter kans - Simone Dufour kon niet immer weerstaan aan de zelfwerkende logica van haar nuchtere geest - indien men zich afvroeg wat een geheel op het uiterlijk gesteld iemand als Regien van Riemerswael, zelf een onbetwiste schoortheid, in het uiterlijk van Valère had kunnen boeien.

Elle a horreur de son teint jaune, had hun moeder zich

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(41)

bij zekere gelegenheid, kort na hun verloving, eens laten ontvallen en toen van Simone en Marie-Claire tegelijk daartegen protesten waren opgegaan: Si, si, une mère voit tout! Wie weet? - Dat Regien van Riemerswael zozeer op de griffier Dufour gebrand zou zijn geweest vanwege zijn juridische capaciteiten en het huwelijk daarom zelf geforceerd zou hebben, kon immers eveneens veilig buiten beschouwing gelaten worden.

En vanwege zulke en nog allerhande andere zaken was het dat door Simone en Marie-Claire Dufour, samen even uitrustend van de vele en ongewone

beslommeringen, ieder haar eigen gedachtengang volgend, en om de kleine Marie-Hélène - de minst Dufourachtige - bekommerd, de invloed der moeder ter sprake was gebracht en daarmee tevens als verkeerd en schadelijk veroordeeld.

Schadelijk voor het tengere troetelkind, doch ook voor de andere kinderen die straks als Dufours de wereld in zouden gaan; met een blazoen dus en een historie - met een tot-dusver smetteloos blazoen waarvoor zij zich, Simone vooral, fanatiek aansprakelijk voelden.

En Mevrouw de weduwe Dufour zelf, achter wier rug zich al deze overwegingen afspinnen? Zij legt haar masker niet af; zij prolongeert haar spel van geveinsde rouw tot het bittere einde. Zij waakt bij de dode man en reconstrueert met stukken en brokken haar vervlogen leven.

Juist is zij, niet uit ijdelheid of zelfbehagen - want de trotse haat en veracht haar zwakheden - klaar gekomen met het innerlijk portret van Regientje van Riemerswael.

Telkens en telkens is zij er toe teruggekeerd om de contouren nog te versterken of om er de ene of andere nuance die vergeten was aan toe te voegen. Het is een eerlijk portret, het flatteert haar niet. Zij staat er ten voeten uit in de glans van haar achttien jaren, maar een beetje met de dood in het hart; met een donker licht in haar ogen dat misschien op haar voorbestemming - een gevaarlijk

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

(42)

woord en een nog gevaarlijker begrip - duidt om stukken te maken.

Zij heeft haar Lyceum achter de rug. Met studie-successen beladen is zij thuis gekomen en gevierd geworden.

Om begrijpelijke redenen hadden nonnen en leraars haar zoveel lauweren niet gegund; des te gretiger had zij ze samengeraapt, want des te kostbaarder waren ze voor haar.

Rudolf van Riemerswael had om haar te feesten zijn keuken en wijnkelder wijd open geworpen. De loftuitingen waren die avond niet van de lucht geweest. Maar Charles had, meer nog figuurlijk dan letterlijk, met zijn onmogelijkheid om ook maar één examen loffelijk te passeren, in een hoek gezeten. Na afloop alleen op haar kamer, de ogen blinkend, de wangen rood, de oren nog tuitend, voelde zij de goedheid des levens, de zegen van zijn genade. Tot in zijn uiterste hoeken bezat de wereld voor haar geen enkele schaduw meer. Tot in de uiterste hoeken van haar hart was alles licht. Het was een prachtige Juli-nacht, een van die feestelijke nachten die maar niet tot rust schijnen te willen komen, waarin het licht fluistert of ritselt, als zilveren spinsel onder het venster; een nacht vol stemmen en sterren. Alles was vriendelijk en goedertieren. Alles lachte.... Daarna heeft ‘alles’ nooit meer zó gelachen; zo van binnenuit niet meer noch zo geheel en al. Want de volgende dag alreeds weer had de daemon van haar melancholie, waarom de kinderen op school haar wel eens de bedroefde Helena genoemd hadden, zijn macht over haar hernomen en meteen was, wat zij als haar voorbestemming bestempelt, haar werk weer in haar begonnen.

Een klein voorval, een onbetekenend meningsverschil tussen haar moeder en vader die morgenziek was, had de daemon ontketend. En plots had het geluksbesef van de vorige avond haar een banale dronkenschap geschenen, een onhebbelijke farce. Heel de opzet van de feestelijkheid was haar bespottelijk voorgekomen en er zou er niet een,

Jacques Schreurs, Het godsbewijs van dokter Chantrain

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Toen deze bemerkte dat zijn overredingskracht overbodig geworden was, zei hij dat hij dan toch niet voor niets gekomen was en, Olle-Bolle met loftuitingen overladend die zelfs een

hij staat, als een boer op zijn spade, zes dagen geleund op zijn zwaard, zijn mond met mysteries geladen, zijn hand om zijn raafzwarte baard; - zijn grondelooze oogen branden

RUIM VOORPLAN, DAN TRAPPEN NAAR EEN WIJD STRAK ACHTERVLAK, WAARTEGEN EEN MAJESTUEUS, PAARS KRUIS EN AAN ZIJN VOET, ALS MOEDER DER VOLKEN, IN EEN WIJDSCH PAARS GEWAAD OVER WIT KLEED,

gebouwd zijn uit den was der schoonste, roode rozen, als op geen Grieksche bergen staan te blozen maar in den lusthof van Gods Kerk en in haar schoot Dan wordt het Leven schoon,

Gezegend in dit licht, dat zacht komt dóórgebroken En stil zijn milden val van gouden tranen schreit, En in de bloemen, die ik alom weet ontloken En in mijn kleine ziel, die U

- Want wij zijn steenen en ons hart versteend En als Servaas en niet zijn dor gebeent' Ons door een groote glorie zou verbrijzen, Zullen, vermorzeld, we' uit ons puin verrijzen -

Naar dit heiligdom, dat als werkstuk van een suikerbakker geen slecht figuur zou slaan, ondernamen wij, nadat de schilder zijn wagen onder de stoffige accacia's van een pleintje

(Onderwal, nadert de stoêt: voorop St. Michaël met den draak; dan, op een wit paard, de bisschop Remaclus, die het Allerheiligste draagt; daarachter koning Swentibold met zijn