• No results found

Jacques Schreurs, De hemelsche speler · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jacques Schreurs, De hemelsche speler · dbnl"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jacques Schreurs

bron

Jacques Schreurs, De hemelsche speler. Met illustraties van René Smeets. Vox Romana, Schiedam 1935

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/schr014heme02_01/colofon.php

© 2015 dbnl / erven Jacques Schreurs / erven René Smeets

(2)

En God schiep de aarde...

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(3)

EN GOD SCHIEP DE AARDE...

En sprak tot de aarde: wees berg, wees dal - En draag Mijn naam door een wijd heelal!

En uit vuur en basalt, in Zijn witte hand, Werd de wereld rond en de aarde land;

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(4)

Maar de aarde was hard als een hard kristal, Doch later vond God daar een vruchtbaar dal:

Een diepe schoot, die, van kling tot kling En dampend tusschen de heuvelen hing.

En God, die weet wat Hij morgen doet, Die het leven schept èn het leven voedt,

- Zijn Goedheid werd brood en Zijn Wijsheid wijn - Schiep de regenboog en de zonneschijn.

Hij plantte de wijnstok En die werd groen

In een zuiver licht En een zacht seizoen.

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(5)

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(6)

En terwijl zijn rank langs de helling klom En zijn bloesem geurde en de akker glom, - Heeft God Zijn opperkleed afgedaan En is kalm en groot aan de ploeg gaan staan;

Hij spande twee gloeiende serafs voor En God lachte stil als Sint Isidoor,

Terwijl Hij langzaam, met ploegstaart en stok, Heen en weer door de dampende dalkom trok.

En vòòr nog de zon in het westen zonk En het heilig zweet op Zijn voorhoofd blonk, Heeft Hij Zijn gespan aan de kant doen staan En de zaaizak om Zijnen hals gedaan;

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(7)

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(8)

En zaaiende weer en, voet voor voet - Een handvol zaad, als een zaaier doet -, Heeft God het graan in de grond gelegd En het laat in den avond nog toegeëgd.

Toen is Hij vermoeid met Zijn schoon gespan Door de schemer gegaan als een boereman - En droeg op Zijn hand door die schemerzee Een druiventros voor zijn Zoontje meê.

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(9)

En God schiep de weide...

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(10)

EN GOD SCHIEP DE WEIDE...

En sprak tot de weide: word wijd, word groen!

En over de wei wies een jong seizoen Met water en bloemen en diep azuur;

En de wei werd wijd en zij werd vuur, Want boven de wei kwam het zonlicht aan En rondom de wei ging het water staan En diep in het water

Stond starend de visch En groeiden het riet En de waterlisch.

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(11)

En de wind die zette zich neer in het riet En zong als een kind zulk een helder lied Als men zingen kan met een stem van glas.

En toen God zag hoe de weide was - Toen heeft Hij als op een satijnen bed Voorzichtig Zijn voete' op de weide gezet;

Dàn heeft Hij - de weide was jong en nat - Zijn kleed om Zijn knieën bijeen gevat En is met een glimlach op Zijn gelaat

Blootsvoets en verrukt door Zijn weide gewaad.

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(12)

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(13)

En toen Hij in 't midden der weide stond En haar wijd èn groen en vol bloemen vond Hing God Zijn hoed aan een wilgenboom En sliep in zijn schaduw en had een droom....

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(14)

En God schiep de heide...

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(15)

EN GOD SCHIEP DE HEIDE...

En sprak tot de heide: word schoon, word groot:

Tusschen morgenrood en avondrood!

En de heide werd stil van een diepe slaap

Daar zoemde geen bij nog, daar blaatte geen schaap.

En over haar spande zich zonder gerucht Het zilveren waas van een witte lucht, Waarop hier en daar als een kruis van asch Een eenzame vogel geteekend was.

Maar ver aan den einder begon de droom Met een kleine wolk en een berkeboom.

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(16)

Toen groeide de heide en zij werd zwart Van een ruig gewas, want haar zand was hard.

Maar het ruige gras kreeg een paarse gloed En de hei werd rood en de hei werd bloed.

En God zag de heide, maar zij was stil;

Doch ook in Zijn droom doet God Zijn wil.

En terwijl Hij het heidekruid water gaf Nam Hij Zijn hoed en wilgenstaf, Heeft Hij Zijn sandalen weer aangedaan, En is God in Zijn droom naar de heide gegaan.

En toen Hij daar hoog op de heide stond Floot God het eerst om een herdershond;

Dan schiep Hij het schaap en het lam zóó wit Als een lentewolk en een kindergebit - En zóó lang schiep God, tot een wolk van wol Met helder geblaat om Zijn voeten zwol;

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(17)

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(18)

Hij wees hun tot voedsel het heidekruid aan, En Zijn kudde is blatend weiden gegaan - Toen heeft Hij Zijn zoete schalmei gevat:

Omdat Hij de heide geschapen had.

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(19)

En God schiep het woud...

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(20)

EN GOD SCHIEP HET WOUD...

En sprak tot het woud; word wijd, word sterk!

En toen bouwde God Zijn eerste kerk:

Eerst lei Hij een vloer van zeegroen mos Vol sleutelbloemen en bos bij bos, Dan rezen als reuzen en haast tegelijk De glanzende stammen van beuk en eik;

En hoog in de lucht vlocht zich tak in tak En groeide en groende het looverdak.

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(21)

En God die het zag sprak: Mijn woud wordt schoon;

Maar het had geen stem nog, het had geen toon, En God riep de vogels en zei: maakt gerucht!

En een hemelsche wildzang vervulde de lucht.

En God schiep de dieren en zeide: leeft - En eet uit Mijn woud, wat Mijn woud u geeft, En jaagt op elkander en maakt vertier, Maar de meester en jager van allen staat hier!

En God heeft een pijl op Zijn boog gedaan En is in Zijn woud uit jagen gegaan,

Maar diep in het woud stond een ree en vroeg:

Of God ook al iets in Zijn weitasch droeg?

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(22)

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(23)

En lachend heeft God op het ree gemikt - En het dier heeft stil langs Zijn handen gelikt - Maar tegen den avond was God zeer moe En sloot Hij Zijn woud met een sleutel toe. -

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(24)

En God schiep de zee...

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(25)

EN GOD SCHIEP DE ZEE...

En sprak tot de zee: word wijd, word diep En een tijdelijk beeld van Hem Die U schiep!

En de zee werd een bloem met een blauwe rand En een glimlach van licht in de schelp van Zijn hand.

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(26)

En God schonk de zee een schoot en een kust Maar de zee was stil nog en diep in rust En Hij wenschte de zee dat ze ruischen kon En het ruischen begon aan de horizon En werd een gezang wel zóó donker en groot:

Dat God, haast bang, haar het zingen verbood.

En zij, met het schuim van toorn op de mond, Lei zich aan de voeten van God als een hond.

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(27)

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(28)

En God zag de zee - en de zee wàs groot, Maar onvruchtbaar nog was haar groene schoot En God schiep er - elk naar hun eigen zin - Het schelpdier, de visch en het zeewier in.

Hij zeide: verspreidt u en looft mij stom Die een visscher ben en die visschen kom!

Toen hebben de visschen zich zwemmend verspreid En God riep Zijn Zoon in het dal van de tijd En sprak: 'k heb Mijn ziel in een schelp gestort En U, die een Visch en een Visscher wordt, Dit blinkende speelgoed bereid...

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(29)

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(30)

En de Zoon werd bedroefd en heeft niets gezeid Maar is stil op het strand van de zee gaan staan Tot de zon in de golven was ondergegaan.

Maar de zee is groot en de zee is schoon Die God heeft gemaakt voor Zijn eenige Zoon.

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(31)

En God schiep den mensch...

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(32)

EN GOD SCHIEP DEN MENSCH...

En sprak tot den mensch: wees licht, wees slijk En wees als Mijn Zoon en aan Mij gelijk;

En God gaf hem oogen van edelsteen En handen en voeten van elpenbeen,

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(33)

Maar achter zijn oogen was duisternis Vòòr het wondere stralen dat kennis is Aan hun schemerende randen begon - Eerst kende hij God, toen zag hij de zon!

En de mensch stond op uit het jonge gras En vroeg aan God: waar zijn zuster was?

En telkens verwonderd weer stokte zijn stem En zag hij naar God en zag God naar hem, Wanneer zijn mond als een bloem was die sprak, En zijn stem als kristal was dat in hem brak.

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(34)

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(35)

En God heeft Zijn tuin voor hem opengedaan En hem tegen avond weer slapen gedaan.

Maar als hij de andere dag was ontwaakt Had God aan zijn zijde een zuster gemaakt.

En hij vatte schuchter haar kleine hand En leidde haar diep in het bloemenland;

Maar tusschen de bloemen ontwaakte zij pas En vroeg toen bedroefd: waar haar kindje was?

En hij heeft zich diep naar de aarde gebukt En zwijgend haar schoot vol bloemen geplukt.

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(36)

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

(37)

En God is verheugd naar Zijn hemel gegaan Want de volgende dag brak de Zondag aan.

Jacques Schreurs, De hemelsche speler

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Moeders met kinderen zijn nog altijd minder vaak aan het werk dan vaders, maar de voorbije tien jaar zijn ze wel steeds actiever ge- worden op de arbeidsmarkt (niet in figuur).

de werkzaamheidsgraad van laaggeschoolde vrouwen en mannen ligt in Vlaanderen nóg lager dan het reeds lage Europese gemiddelde; de Vlaamse midden- en hooggeschoolden daarentegen

- Want wij zijn steenen en ons hart versteend En als Servaas en niet zijn dor gebeent' Ons door een groote glorie zou verbrijzen, Zullen, vermorzeld, we' uit ons puin verrijzen -

(Onderwal, nadert de stoêt: voorop St. Michaël met den draak; dan, op een wit paard, de bisschop Remaclus, die het Allerheiligste draagt; daarachter koning Swentibold met zijn

Kreeg plas aan plas een klater En hier en daar een ziel Toen, als met melk gewassen, Nog in haar nachtjapon, De winterzon, de vlassen, Verscheen aan haar balkon Om Amsterdam te

Steden won ik met mijn cither Meer dan 's keizers gouden degen Maar wat win ik, won ik steden Won ik aarde - aarde en hemel - Won ik nièt het allerhoogst' in Ruil voor moeders hart -

Toen mijne ouders hun gouden bruiloft vierden - en u kunt er de menschen van Klein Nulland op navragen of er ooit op den Berg een feest gevierd is dat ook maar in de schaduw van

Gezegend in mijn koorknaap, vroom voor U gebogen, En in zijn wangen rood en op zijn lippen rein - En in de gouden regendroppels van zijn oogen Moet Gij, mijn Zon, zijn Zon,