• No results found

Jacques Schreurs, Nis en nimbus · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jacques Schreurs, Nis en nimbus · dbnl"

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nis en nimbus

Jacques Schreurs

bron

Jacques Schreurs, Nis en nimbus. Met illustraties van Charles Eyck, Joep Nicolas, Otto van Rees en Lambert Simon. De Gemeenschap Uitgeverij, Utrecht 1933

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/schr014nise01_01/colofon.php

© 2015 dbnl / erven Jacques Schreurs / erven Charles Eyck / erven Joep Nicolas /

erven Otto van Rees / erven Lambert Simon

(2)

STALPAERT VAN DER WIELE DANKBAAR, IN ZINGENDE VROOMHEID

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(3)

8

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(4)

Adam.

I

Tusschen woekerplanten en nachtschade, Een donkere gestalte aan den horizont, Staat Adam, tegen avond, op zijn spade En proeft voor 't eerst de aarde van zijn mond.

II

En ziet de vrouw, die zwaar en blond, In een gewaad van vijgenbladen,

Kreunend de armen strekt naar een genade Die zij ten halve niet verstond.

III

Besef en zorg, arbeid en zure wind Hebben hun aanschijn ruw versneden;

Maar van hun beider ziel en leden

Bloeit tusschen beiden nu de bloem: het kind.

Ze lachen stil en droef en hebben vrede.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(5)

10

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(6)

Eva.

I

Zij was onder de bloemen schoon; zelf bloem En pril genot en louter leven

Heeft zij, door te naïeven lust gedreven, Haar sidderende hand geheven

En plukkende ook geproefd den doem; - En is sindsdien, maar zonder roem, Een droeve bloem gebleven.

II

Toen met een lange gil zij Kaïn vluchten hoorde Naar de woestijn,

Stoof ze als een wervelwind door het ravijn En zag verdwaasd naar 't Noorden:

Den rooden sprong van een fontein En droeg, verward en zonder woorden,

Van leve' en dood voortaan de dubbele moederpijn.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(7)

12

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(8)

Noë.

Het water wast: want God is boos En delgt met water alle schande;

Maar vreemd en doelloos

Op den zondvloed zonder stranden,

Drijft, tusschen wrakhout, beenderen en kroos, Nu hier dan daar een wondre groote doos...

En veilig als een vogel in Gods handen Hoort Noë 't water klotsen aan de wanden En zingt als een matroos.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(9)

14

Tubalcain.

Toen groen en rood en wit De vonken uit de keien sprongen En smeulden aan de pit,

Heeft hij uit volle longen

De nacht vol vonkenen vol vuur gezongen:

En 's morgens was hij zwart als git En 's avonds was Tubalcain smid.

Mathusalem.

God en de dood, die hem vergeten waren, Hebben elkaar verwonderd aangestaard Toen ze hem herkenden aan zijn grijze haren En véél te lange baard.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(10)

Samson.

Lach niet, lach aiet om Samson maar Bedenk: hoe mannenkracht kan falen En weet voor immer dat wie dààr,

Aan hennepstrengen en aan molensteenen, Zijn roem weet op te halen,

Hiér ligt verstrengeld in een vrouwenhaar:

En altijd wéér is Samson in gevaar!

Job.

Job op de vaalt:

De man, die God met zweren tooide;

Zie! hoe subtiel

En met gespleten blikken,

De Kater loert op deze smart-gekooide Ziel,

Die door de builen straalt Waaraan de honden likken.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(11)

16

Judith.

Reeds zooveel duizend jaren, In vol ornaat ter nachtelijke tent, Beurt grootsch en afgewend Gij, Judith, rood als bloed,

De grijnzende legende van uw moed Aan klamme mannenharen.

Salomon.

Wat schat uw adel aan Wijsheid won, Wie aan uw bron zich mogen drenken, Weet, dat het anders kon;

Beveel den Schenker de geschenken En wil altijd gedenken:

Ik ben de Bron,

Want ik ben God en gij zijt Salomon.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(12)

Esther.

Gij zijt mijn voetschabel en gij zijt schoon!

Slechts schoonheid geeft U recht tot spreken:

De doodelijke stilte te verbreken Waarin ik woon;

Zoo word ik, Vrouw, Uw Zoon.

En dit zij, Esther, U tot teeken:

Mijn scepter in uw hand En op uw hoofd mijn kroon!

David.

Ik houd U als mijn harp omvat, Mijn liefde is U een sterke stad, Meer dan de gunst van vele vrouwen;

Eén vrouw in 't bad

Zou, David, eeuwen u berouwen, Want God is David, David Goliath.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(13)

18

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(14)

Ruth.

Tusschen de klaprozen en het blonde koren Staat altijd weer de blonde Ruth

En dwaalt niet zòò verloren Noch zoekt zòò onbeschut,

O! Booz ziet uit de schaduw van zijn hoed Zijn trouwe Ruth, zijn dienstmaagd goed...

Want Ruth is goed en Ruth is als een roos Voor God... God is Booz.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(15)

20

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(16)

Sint Paulus.

Op de renbaan.

De man uit de duizend gevaren onwezenlijk-wit en schraal, barbaar weer met de barbaren en stom en zonder taal:

...

hij staat, als een boer op zijn spade, zes dagen geleund op zijn zwaard, zijn mond met mysteries geladen, zijn hand om zijn raafzwarte baard; - zijn grondelooze oogen branden verdonkerd en melancholiek:

omdat nog een christen, o schande! - zoo weinig verschilt van een Griek.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(17)

22

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(18)

Sint Jan.

Neen, niet het teeder en langlokkig wonder van vrouwelijke man:

maar deze glorieuze Jan, die op zijn tijd

een zoon is van de donder en als een hemelsche dragonder

de gloeiend-witte paarden der extasen rijdt; - ...

die naar het grensland van zijn leven, een grondelooze gier,

met storm en winden meegedreven, gekluisterd aan een pier,

nu schreeuwend dan weer smeekend klapwiekend en schier brekend, met klauwen in de rots

de grillige arabesken van zijn radeloozen honger teekent naar het aanschijn Gods.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(19)

24

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(20)

Sinte Agnes.

Sinte Agnes als een lam wit en klein is huiverend de feestzaal binnengetreden:

klom ooit zòò argeloos eene bede klein en wit tot voor Gods aanschijn als nu deze, -

waarom het in de hemel feest zou wezen?

O haar klein, bedroefd en hulpeloos staan midden de lichtende witte kringen,

dàn haar vreemd en aarzelend opwaarts gaan en het zilveren, verwonderde zingen

der legioenen die haar gadeslaan:...

Agnes! -

nog is haar bloed niet van haar hals gedaan, nòg dragen haar oogen de groote droeve kringen om de heiligschennende, schrijnende dingen, die haar zijn aangedaan;...

zij is langzaam, turend, tot vlak bij God gegaan:

En de Drie aan het einde der schoone zaal zijn ruischend, tegelijk van hun tronen gerezen en zich buigende over dit teedere leven hebben zij Agnes een palm gegeven en een plaats aan het bruiloftsmaal; - ...

later, het feest was niet verstreken, nog ruischten de hemelen van haar lof, vond de Vader en de Geest in den hof, aan den bloemigen zoom der kristallen beken:

Agnes spelende met het Lam.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(21)

26

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(22)

Sint Christofoor.

Hij past in geen enkele nis van achteren nòch van voren, omdat hij te groot voor een kleine nis en te klein voor een groote heilige is en God mag weten waar hij is geboren...

Christofoor daar het teedere Kind op zit, die dag en nacht om vergiffenis bidt voor zijn oude vergeten zonden, heeft nergens een nis gevonden:

en waar hij staat, daar staat hij als een toren, de vogelen des hemels nestelen in zijn ooren en op zijn schouderen zit God te paard.

Men zegt van Christofoor: dat hij soms dut en dat dan God gelijk een wan de wereld schudt.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(23)

28

Sint Medardus.

Hier staat Medardus in de nis

die 'n vriend van boeren en van schippers is:

een vreemd'ling, die voor duizend en meer jaren, uit Frankrijk op zijn schip de Maas kwam afgevaren en heel het jaar het hemelwater spaart

tot, met zijn feest, de zondvloed weer verjaart...

Dan mogen, hem ter eer, de schippers en de boeren drie dagen en drie nachten lang bonjouren.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(24)

Sint Eligius.

En bij zijn aambeeld staat Eligius de smid;

van buiten is hij zwarte nacht, van binnen is hij wit -:

zijn stiel is als zijn handen, zijn ziel is als zijn gebit;

zijn ziel is als zijn tanden.

Eligius lacht:

sneeuw-wit!

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(25)

30

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(26)

Sint Petrus.

Vischnaakt uit het vischrijke meer,

zeewier tusschen mijn teenen en mijn tanden:

zoo stond ik voor U mijn God en Heer vol schaamte en vol schande; -

zoo heb ik, gij weet het, zoo menig keer voor Gsd en zijn Engelen gestaan;

...

en nu: geen Jood en geen Simon meer maar man aller zeeën en landen, het roer van uw Schip in mijn handen en Paus op het Vatikaan.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(27)

32

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(28)

De visscher.

Nog eens bij 't kraaien van den haan - wilt mij die gunst verleenen -

wil ik mijn handen voor mijn oogen slaan en diep mijn schuld beweenen;

en dan voor altijd en voor goed moet gij aan 't kruis mij hechten zooals men aas aan den angel doet:

want ik ben visscher, knechten; - zoo word ik visscher: aas en list, die nimmer meer zal missen, om, dieper dan hij zelve vischt, den Goeden Visch te visschen.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(29)

34

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(30)

Sint Andreas.

De dood werd naar een verre stad gezonden, een avond als bloed lauw en rood,

en heeft een mensch aan een hoog kruis gevonden:

verguisd, bebloed en deze was een Jood, die stil en wijs glimlachend naar de Dood:

als een gebondene die weldra wordt ontbonden, als een verhongerde naar brood,

bleef bloedend, - en uit welke schoone wonden! - twee dagen luid nog Christus' naam verkonden tot eindelijk de bitter-goede Dood

Andreas telde nog twee stonden...

één uur nog... één minuut... nog één seconde...

o Dood...!

En een ontstuimig lied, opeens uit duizend monden, van Engelen en menschen vreemd en groot

geleidde zijne ziel in Abram's schoot.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(31)

36

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(32)

Sint Stephanus.

Aanschouw: hoe schoon en rood de hemel over alle daken den glorieuzen marteldood, o Christus, viert van uw diaken, die werd zoo zeer aan U gelijk dat, toen uw Engelen het slijk van zijne lippen wieschen,

hij stervende nog bad voor zijn vijanden en in uw goede handen

o Christus, gaf den geest.

Ik zie de hemelen open op zijn feest en licht tot aan hun randen

en, biddende bij zijn tuniek, beveel ik in zijn handen voor altijd mijnen geest.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(33)

38

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(34)

Sint Laurentius.

Weet dan dat liefde sterker is dan vuur en ken het hevig avontuur

van Laurens den Leviet,

die liever werd geroosterd en gebraden dan Christus en zijn Minne te verraden; - en hoort hoe 't is geschied

in 't eenmaal keizerlijk en nu fascistisch Rome, dat daar een geld- en bloedbelust tyran zijn vingers brandde aan een eerzaam man waarin - wat heiden kan zulks droomen! - toen hij geradbraakt en gerekt

op 't vuurbed werd gestrekt

een Godsheld werd gewekt zóó groot:

dat daar de beule' als beelden stonden, toen Laurens zingend werd verslonden en uit zijn asch, in één seconde, zijn ziel den hemel binnenschoot. - En leer, dat liefd' is sterker dan de dood!

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(35)

40

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(36)

Sint Sebastianus.

Zijn dàt een schutters, o mijn God, is dàt een gilde! -

Zie toe: hoe bot en in den wilde zij losgaan op uwen armen bloet;

hoe scheel ze mikken

en hoe telkens als in buik of been of voet de dolle pijlen pikken,

oneindig zoet uw dienaar zegt: niet goed!

Tot na een lange poos

daar eindelijk een treffer trilde, Sebastianus rilde

en rekkend riep: 't is roos!

en liet zijn leven blijde en zijn bloed...

toen juichte en joelde 't bot, mispuntig gilde, dat later tot patroon Hubertus koos

en sindsdien vele rozen voert in schilden en pluimen op den hoed.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(37)

42

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(38)

Sinte Caecilia.

De maagd Caecilia die ieder kent

als melodie en bruid en zuiver instrument, waarop God zell zoo fijne dingen speelde dat Orpheus' lier verveelde

en heel 't Romeinsche Rijk geraakte van de wijs; - Caecilia, die blij en katholiek,

en over héél de aarde,

statig in vanen staat en veel standaarden als patronesse der muziek

en die, - tot welken prijs! - nu zij beveiligd leeft in 't paradijs, waar haar geen handen meer onteeren, den kerkelijken zang moet patroneeren en droef en wijs

wanneer de zangen haar ter eere teeren voor God zingt miserere...

Ziet nu, hoezeer zij Satan moest mishagen dat hij jaloersch haar gaat belagen en, reeds vanaf zijn oorsprong valsch, haar trof in 't alleredelst deel:

haar zangerige ziel, haar zilveren keel en lelie-witte hals.

Sancta Caecilia, in uwe keel gewond, maak onzen koor-zang weer gezond;

wil Satan door ons zingen eens beschamen en bid voor alle zangers dezer aarde. Amen.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(39)

44

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(40)

Sint Anthonius met het varken.

De verloren zoon:

Die nimbus past Sint Theunis goed, die als een bloem van hemelgloed staat om zijn hoofd gewassen! - Die nimbus staat Sint Theunis goed, - maar hoe zou mìj die passen,

als reeds, wanneer ik zwijnen hoed onder een doodgewone hoed, de honden naar mij bassen?

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(41)

46

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(42)

Sinte Lucia.

Lucia Maagd, die Christus had verkozen, wier bruiloftsdag verjaart;

aanschouw: hoe hemelsch zij mag blozen nu onder 't wijn-rood lampion

van een zéér schoone, eeuwenoude avondzon God zelve Lucia in een gondel vaart!

Haar vroom chronist en ooggetuige wel verhaalt: hoe een tyran haar wou begeeren en hoe zij in de kracht des Heeren - zijn sterke, onaanvechtbre citadel - wist keer op keer 't onzalig vuur te weren;

en telkens op het heetste van 't gevecht sprong aan haar zijde een groote Engel recht tot schutsscherm van haar eere.

Zij viel te Syracuse door het zwaard:

het staat van haar geschreven;

en zoo Venetië haar asch bewaart

is, heel de wereld door, haar roem bewaard gebleven, haar kuisch, standvastig leven,

haar dood, haar hemelvaart:

want als een duif heeft zich haar ziel verheven door héél een stad verbijsterd nagestaard.

Dit alles mag ons groote vreugde geven en liederen en zuivere guitaren

nu Sancta Lucia, met bloemen in de haren, in God ter bruiloft vaart.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(43)

48

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(44)

Sint Ignatius.

Een stokoud man, een met een kruis beladen, die op een boogscheut ver van 't paradijs gedwongen wordt zijn Meester te verraden en om den bloeddorst van een keizer te verzaden, een drank wordt en een spijs...

die, voor hij in het martelpark zou dalen, nog rieps o leeuwen weest eens even wijs:

een dienstknecht zou zijn Meester smalen en uitgerust ter laatste reis

voor luttel winst van zonnelooze dagen verliezen 's levens prijs? -

o Leeuwen, leeuwen die mij dra zult dragen mijn Christus tegemoet:

ik had een leven lang niet over Hem te klagen, Hij was mij tachtig jaren lang zéér goed - en òverzoet,

wanneer uw tanden aan mij knagen, zult gij Hem proeven in mijn bloed...

ik spoed!

En Sint Ignatius begint zijn laatste reis:

één sprong, één ademhalen

en door de tanden van de leeuwen is gemalen o Christus, uw goed brood, uw spijs.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(45)

50

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(46)

Sinte Geertruid.

Onder een boom vol botergele peren staat Geertruid onze maagd

die weet dat God, gelijk een boom zijn peren, elk jaar opnieuw weer nieuwe vruchten draagt:

en Geertruid klapt van blijdschap in de handen en 't water loopt haar zóó maar uit de tanden...

o Geertruid - Maagd!

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(47)

52

Lodewijk van Frankrijk.

Voor Louis en Magda.

Die in een donker en rampspoedig jaar Op Muzelman en Moor zijn zwaard verloor En keerde als bedelaar, -

Verlaat vandaag weer zijn pilaar En troont een dag in 't middenkoor Op een versierd altaar...

Het vrome volk, dat hem aanschouwt, Weet hem geen gunst te vragen;

Zijn naam is koninklijk en oud En als een kroon te dragen, Zijn scepter van verstorven goud, Zijn mantel is beslagen -

En niets is hij dan geurig hout Waarin de wormen knagen.

Zijn roem is bijna uitgewischt, De Turken zijn bezworen!

Vanavond weer, door vrome list, Raakt hij onder den toren...

Hoe zou zoo'n oude militairist Een vreê-zat nageslacht bekoren,

Veel eeuwen te vroeg voor den Antichrist En te laat voor een Kruistocht geboren?!

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(48)

Maria van Magdala.

Hier staat die Magdaleensche Vrouw Verdwaald met haar reukwerken;

De menschen leven hier van akkerbouw En 't is te merken:

Zij brengen, met den morgendauw, De bittere prikkelgeuren der landouw Ter kerke...

O, Magdalene, om uw gróót berouw, Verlaat hen niet maar blijf,

Met hemelsche reukwerken

Dit meest aardsch deel van Christus' geestelijk lijf Zegenen, zalven en versterken.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(49)

54

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(50)

Crucifix.

Toen alles was volbracht, voldaan, boog hij zijn schoon dood hoofd ter zij naar waar voorbij, voorbij voortaan, als karavaan na karavaan

van langzame ossen, zwaarbelaan, de jaren voor den grooten Drijver gaan voorbij... Voorbij,

tot alles is voorbij, volbracht:

tot na het laatste jaar en de allerlaatste nacht - dit laatst gebaar: -

het schoon, dood hoofd zich stralend beurt en groot bazuingeschal

de wereld scheurt van het heelal.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(51)

56

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(52)

Piëta.

Is dit mijn kind dat, klein en bloot, Ik eens heb mogen baren...?

o Vader zie: hoe schoon, hoe dood Ligt nu mijn kind weer in mijn schoot;

Hoe weegt hij nu zoo zwaar als lood Alsof het slapen ware...

Mijn kind, mijn kind wat werdt gij groot:

Wat weeën brengt dit baren...

Hoe groeit uw lichaam en uw nood Nu wereldwijd weer uit mijn schoot Na drie en dertig jaren!

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(53)

58

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(54)

De Wijzen.

't Licht der lichten heeft geschenen In den hemel van een dal

En de Bouwheer van 't heelal Ligt als een klein kind te weenen Tusschen dieren in een stal;

Als wij niet als kinderen worden Zullen wij dit nooit verstaan: - Nooit deez' Wijsheid binnengaan, Waar in omgekeerde orde Alle hooge dingen staan.

Enkel kinderen mogen weten, Kind, uw groot geheimenis:

Dat wat wijzen dwaasheid heeten Bij U diepe wijsheid is;

En uw licht is duisternis.

Alle grootheid valt in duigen En uit zwakheid bouwt ge uw lof;

Enkel die hun hoofden buigen En hun wijsheid in het stof, Zullen ingaan in uw Hof!

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(55)

60

Onnoozele kinderen.

Het was toen de wereld opnieuw begon In de schuine schijn van een winterzon, De herders vierden het nieuw Verbond

Met een ster op hun staf en de fluit aan de mond;

Nog waren de pijnappels van goud,

Nog lag er een schemer van God aan het woud En een fijn geheugen aan bloem en al

Van een hemel-storting, een waterval; - Toen een groote Stem aan den bergweg riep Naar een Kind, dat tusschen de dieren sliep.

Het was toen de wereld opnieuw begon Met een nieuwe hemel, een nieuwe zon:

Van kinderen, argeloos als melk en bloed, Die een Lam als lammeren ten hemel hoedt.

Zij kenden geen goed - noch het simpele kwaad Van een klein krakeel in de avondstraat;

Zij hadden den Kerstnacht en ook misschien De glans van het Kind aan hun moeders gezien, Maar de Nacht was voorbij en het Kind verdween:

Zij waren nu gansch met zich-zelf alleen, Zoo alleen als alleen maar een kind kan zijn Met zijn spel en met God en een wit konijn;

Zij wisten niet veel; of vernamen zij pas Dat een ster uit het Oosten gekomen was?

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(56)

Maar een ster, voor een kind, is een simpel deel Van het rustig bezit en het eeuwig geheel, Dat vindt langs de sterren een rechter baan Dan die weiflend op zoek naar Christus gaan.

En toen de kameel aan de stadspoort kwam Toen bleven zij elk bij zijn spel en lam;

Want wie geeft er nog op een kemel acht, Die het Lam als een lam tot de hemel wacht!

Zoo gingen de Wijzen hun wijsheid voorbij, En het goud en de schatten verbleekten bij De bloei van hun bloed en de roem van hun dood Op moeders armen, in moeders schoot...

Nu jagen zij aldoor in een wonderlijk woud Op het witte konijn met een windbuks van hout.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(57)

62

Processie naar Wittem.

voor St. Gerardus Majella.

Als kroenekranen en als kraaien Trekken wij onverstoord

Waarheen muziek en vanen waaien:

Naar uw genadeoord;

Wij trekken voort door klei en regen, Want wij zijn slijk en stof,

Het kart wijd-open naar uw zegen.

De mond vol van uw lof;

Wij gaan met pijn aan onze voeten En met een lastig pak,

- Wij moeten onze zonden boeten, - Een boterham op zak;

Wij willen ginder, U ter eere, Geduldig in een lange rei,

Gaan biechten en communiceeren;

Dat valt thuis zoo niet bij!

Daar gaan wij in den vloed verloren Als klanken in een lied,

Gij zult elk droei hart zuchten hooren En ieder klagend riet.

De relikwie gaat langs ons henen, Wij dringen en wij staan

Elkaar vrijmoedig op de teenen:

Geen wil bij U vandaan.

En als wij straks elkaar hervinden In 't bruin-berookt estaminet

Waar voor twee stuivers vrouw Verlinden Ons een bak koffie zet, -

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(58)

Zal tusschen koffie en likeuren, Onder het laag plafond,

Uw naam als zoete wierook geuren En gaan van mond tot mond.

De een voelt genezing van lijfskwalen En d'ander van zijn smart

En die geen gunst weet te verhalen Bewaart ze in zijn hart...

Weer volgen wij muziek en vanen En trekken zingend voort, Als kraaien en als kroenekranen, Door Limburgs dierbaar oord.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(59)

64

De boodschap van een lente.

Toen lang geleden en langs alle wegen Ons Heer zijn heiligen op aarde zond:

Lambertus met zijn staf en Paulus met de degen En tegen ieder wee Sint Rochus met de hond, Heeit elk bij ons zijn nimbus en zijn nis gekregen En vaak een hart, dat hij gebroken vond; - Ook die ter wereld nergens onderkomen vonden Dan enkel hier en daar een broze stolp van glas, En die omtrent de Maas niet verder konden Omdat het water diep, de veerman dronken was;

En géén van allen had een cent in zijn reistasch.

Veel schoone, vreemde namen hoorde men toen noemen, De wond'ren bloeiden als de boterbloemen

En ieder zag den hemel op een spleet, Toen heel die stoet in schoone paramenten, Bij ons zijn blijde intree deed:

Het was de boodschap van een àndre lente, Het was de Liefde in een ander kleed!

Zoo werd met groote tranen op zijn wangen Sint Christofoor bij ons vol vreugde ontvangen Zoo Sint Hubert, die met zijn stralend hert, Patroon van alle goede schutters werd,

Terwijl Sint Isidoor tot aan den rand der bosschen Het land beploegt met Cherubs en met ossen.

De heiligen zijn de vrienden van mijn land:

Ik leg dit boek vereerend in hun hand.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(60)

Relieken.

O waterkoel en prachtig-grijs Maastricht, weemoedig schrijn van eeuwen-oud verleden;

hier stond Servaas, de brenger van het Licht, hier heeft Lambertus Christus groot beleden!

Hoe zit gij daar als een versteende droom, O Tricht, de voeten bij den ouden stroom waarin de heldere luister is gedoofd

van zooveel heiligen als haren op mijn hoofd...!

Wat zal, o Sint Servaas, uw schelp en schedel baten aan eene stad van zooveel heiligen verlaten?

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(61)

66

De bedelbroeder.

Broeder, waar ben je met je witte baard, met die lange zachte paardestaart waarin je de kindertjes laat graaien?

't Is tijd om op termijn te gaan met je kale schedel, je volle maan, waarop wij lang na Paschen

nog 't kruisje van Aschwoensdag zagen staan.

Broeder, waar blijf je in je bruine pij, met je korf en met je sloof aan iedere zij!

met je mond zonder tanden, met je lichaam zonder handen en met je ziel als een altaarschel zoo zilver en zoo zuiver wel?

Ben je bij de zwaluws om de toren, ben je hoog of laag, of ben je in je cel, ben jij bij de bijen in de bloemenhof, ben jij bij de lijsters in de boomen

of ben jij met de klokken soms naar Rome? - Broer, je bent laat dit jaar

want de leeuwerik gaat al op de ploegstaart zitten en de seringen geuren zwaar;

de scharesliep is al lang op pad en de bedelwagen verlaat de stad om de delvers te zien spitten.

Kom, broer, kom - al bèn jij laat - ze kunnen jou niet meer missen, maat!

de dagdieven en de kinderen der straat, de man, die met de tjingeltjangel gaat, de lompenbaas en - die ander:

jullie hielden zooveel van elkander!

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(62)

Weet jij nog: op de rand der stoep, jij deelde met een bedelaar je soep

en 'k hoorde jou - daar jullie daar zoo zaten - maar over rijstebrei met zilvren lepels praten;

en jullie lachten stiekum allebei:

die bedelaar en jij.

Nu kirde je als een duif, dan blaatte je als een schaap juist als een kind, een zieltje van een knaap;

ook viel je wel eens in slaap tusschen de irissen aan de waterkant of bij de bloemen van een korenland:

dan lei Jesus zijn hand op jou oogen...

Een kruisje op je kop van pater Gardiaan;

broer, broer 't is tijd om op termijn te gaan, de hellingen staan vol lelietjes van dalen.

Zet weer je valsch muziekske aan je mond dat je op de zolder van je ouwe klooster vond en kom door elke donkre buurt, door elke lichte wijk en veil ons weêr het hemelrijk

zooals die andren mossels en garnalen.

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

(63)

70

Lijst der illustraties

Van Charles Eyck Adam

Eva Sint Petrus De Visscher

Sint Anthonius met het varken

Van Joep Nicolas Noë

Ruth

Sint Andreas Sint Stephanus Sint Ignatius De Wijzen

Van Otto van Rees Sinte Agnes

Sint Christofoor Sinte Caecilia Sinte Lucia Sinte Geertruid

Van Lambert Simon Sint Paulus

Sint Jan

Sint Laurentius Sint Sebastianus Crucifix

Piëta

Jacques Schreurs, Nis en nimbus

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De bundel herdersdichten, Eclogae, van Vergilius leverde Poot het model voor zijn herdersklacht ‘Dafnis’, een gedicht op een jonggestorven vriend uit 1711, dat hij overigens geen

Gezegend in dit licht, dat zacht komt dóórgebroken En stil zijn milden val van gouden tranen schreit, En in de bloemen, die ik alom weet ontloken En in mijn kleine ziel, die U

(Het hoeft niet per se iemand uit de klas of iemand van dezelfde leeftijd te zijn. Het kan een sportvriendje zijn, een vriend die het kind op vakantie heeft ontmoet, of een opa

Koninkrijken beven voor zijn stem.. Heel de hemel juicht tot eer

bespreken. Dan hadden we iets gehad, waaraan we de dagelijks op ons afkomende socialistische vernieuwingen hadden kunnen toetsen. Nu kunnen we - om onze mening te

aJBbulance-automobielen. Dit zijn dWI ~u algehele vrijstellingen, niet meer bepe-kt tot uitsl.uitend fondspatiënten. Wèl alleen voor zover het fondspatiën- ten betreft

Steden won ik met mijn cither Meer dan 's keizers gouden degen Maar wat win ik, won ik steden Won ik aarde - aarde en hemel - Won ik nièt het allerhoogst' in Ruil voor moeders hart -

Gerrit Krol, De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels.. Een goede roman is autobiografisch. Niet door de gebeurtenissen die erin beschreven worden, maar als verslag van de