• No results found

Onderbouwing Pijlstaartweg 5

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Onderbouwing Pijlstaartweg 5"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ruimtelijke onderbouwing

Pijlstaartweg 5 te Asten

(2)

Projectlocatie

Pijlstaartweg 5 te Asten Omschrijving project

Bouwen melkrundveestal en het verleggen van een landschapselement en watergang

Datum

21 december 2012 Opdrachtgever

Mts. H.A.J. van Leunen-Manders en M.C.A. van Leunen Pijlstaartweg 5

5721 SK Asten

Opdrachtnemer ROBA Advies BV Ing. E.J. Keijzers Florijn 4

5751 PC te Deurne Tel: 0493-326030 Fax: 0493-311939

E-mail: l.keijzers@robagroep.nl

(3)

3 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten Inhoud

1. Concrete afwijking van het bestemmingsplan ... 4

1.1 Inleiding ... 4

1.2 Geldend bestemmingsplan... 4

1.3 Omgevingsvergunning ... 8

2. Projectprofiel ... 9

2.1 Situering van het project ... 9

2.2 Noodzaak van het project ... 10

2.3 Ruimtelijke uitstraling van het project ... 10

2.4 Inpasbaarheid van het project ... 12

2.5 Ontsluiting van het project ... 13

3. Integraal gebiedsprofiel ... 14

3.1 Ruimtelijke structuur van de omgeving ... 14

3.2 De infrastructuur ... 14

3.3 Provinciaal beleid ... 14

3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening ... 14

3.3.1 Verordening Ruimte ... 16

3.4 Rijksbeleid ... 18

4. Planologisch relevante aspecten ... 19

4.1 Natuur en landschap ... 19

4.1.1 Flora- en faunawet... 19

4.1.2 Ecologische hoofdstructuur ... 20

4.1.3 Wet ammoniak en veehouderij ... 20

4.2 Water ... 21

4.2.1 Waterbeheerplan 2010-2015 ... 21

4.2.2 Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk ... 22

4.3 Milieu ... 26

4.3.1 Bodem ... 26

4.3.2 Externe veiligheid ... 26

4.3.3 Luchtkwaliteit ... 26

4.4 Cultuur en archeologie ... 28

4.5 Parkeren ... 30

5. Uitvoerbaarheid ... 31

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid ... 31

5.2 Economische uitvoerbaarheid ... 31

6. Conclusie ... 31

7. Bijlagen ... 32

(4)

4 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten 1. Concrete afwijking van het bestemmingsplan

1.1 Inleiding

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het bouwen van een melkrundveestal en het verleggen van het landschapselement en de watergang aan de pijlstaartweg 5 te Asten, kadastraal bekend gemeente Asten, sectie Q, nummers 229, 230, 232. Op 4 mei 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Asten besloten hier in principe medewerking aan te verlenen.

1.2 Geldend bestemmingsplan

De initiatieflocatie is gelegen in het geldende bestemmingsplan “Buitengebied Asten 2008”en “Buitengebied Asten 2008, tweede herziening” (bijlage 1) en heeft hierin de bestemming “Agrarisch” en aanduidingen “Agrarisch bouwblok“, “Landschapselement” en

“Watergang”.

Bestemming “Agrarisch” heeft zoals beschreven in artikel 3.1 de volgende doeleindenomschrijving:

De op de kaart voor “Agrarisch” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

• de uitoefening van het agrarisch bedrijf;

• nevenactiviteiten (voor zover in 3.2. of via ontheffing kan worden toegestaan);

• waterhuishoudkundige doeleinden;

• extensief recreatief medegebruik;

• doeleinden van openbaar nut;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en sloten, en overeenkomstig de in 3.2.

opgenomen nadere detaillering van de doeleinden.

Het project is op meerdere punten in strijd met de planregels van deze bestemmingen Artikel 3.2.10 De bestemming is mede gericht op behoud van de op de kaart als

“landschapselement” aangeduide landschapselementen. Door de uitbreiding van de melkrundveestal zal het op de kaart als “landschapselement” aangeduide

landschapselement verdwijnen. Dit is in strijd met de planregel. Het bestemmingsplan kent geen binnenplanse afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden om hier medewerking aan te verlenen. Doch is volgens een afwijkingsprocedure zoals bedoeld in artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een mogelijkheid om medewerking te verlenen. In paragraaf onder 2.4 zal worden toegelicht dat het verplaatsen van het “landschapselement” geen negatieve effecten heeft.

Artikel 3.2.7. De gronden ter plaatse van en binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als zodanig op de kaart aangeduide “watergang” zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden. Door de uitbreiding van de melkrundveestal zal de op de kaart aangeduide “watergang” verdwijnen. Dit is in strijd met de planregel. Het

bestemmingsplan kent geen binnenplanse afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden om hier medewerking aan te verlenen. Doch is volgens een afwijkingsprocedure zoals bedoeld in artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een mogelijkheid om medewerking te verlenen. In subparagraaf 4.4.2 onder

(5)

5 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten waterschapsbelangen zal worden toegelicht dat verplaatsing van de watergang geen

negatieve effecten heeft voor waterhuishoudkundige doeleinden.

Tevens kent het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden om medewerking te verlenen aan de bouw van een melkrundveestal. Doch is volgens een afwijkingsprocedure zoals bedoeld in artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een mogelijkheid om medewerking te verlenen. Om het project toetsbaar te maken is er een ‘fictief bouwblok’ weergegeven in figuur 1. Doordat het

‘fictief bouwblok’ groter is als het huidige bouwblok, zal er getoetst worden aan de

voorwaarden van de wijzingsbevoegdheid Artikel 3.6.4 “wijziging t.b.v. vergroting agrarisch bouwblok”.

Figuur 1 Fictief bouwblok

In artikel 3.6.4 wordt het volgende beschreven:

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op

onderdelen wijzigen ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van een agrarisch bouwblok, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. agrarische bouwblokken, gelegen in of nabij de op de plankaart aangeduide “ecologische verbindingszones” mogen worden uitgebreid, mits het functioneren van de verbindingszone niet onevenredig wordt aangetast;

(6)

6 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten b. de vergroting en/of vormverandering dient noodzakelijk te zijn uit het

oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of –ontwikkeling waaronder begrepen het kunnen plaatsen van permanente teeltondersteunende voorzieningen op het agrarisch bouwblok;

dienaangaande wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;

c. voor grondgebonden agrarische bedrijven (inclusief

paardenhouderijen op de kaart aangeduid met “ph”), en gemengde bedrijven, niet zijnde de intensieve veehouderijtak, (op de kaart aangeduid met “ivh-gg”) is vergroting tot een omvang van 2,5 ha kan voor deze bedrijven worden toegestaan;

d. voor intensieve veehouderij, gelegen binnen het “verwevingsgebied”

kan uitsluitend een vergroting ten behoeve van het dierenwelzijn worden toegestaan; uitzondering hierop vormt de intensieve veehouderij gelegen op een duurzame locatie voor de intensieve veehouderij (conform de provinciale handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties voor de intensieve veehouderij); hier kan vergroting tot maximaal 2,5 ha worden toegestaan

e. voor intensieve veehouderij gelegen binnen het

“extensiveringsgebied” kan uitsluitend een vergroting ten behoeve van het dierenwelzijn worden toegestaan;

f. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, daartoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;

g. door middel van een onderzoek naar de waterstaatkundige consequenties dient te worden aangetoond dat sprake is van hydrologisch neutraal bouwen;

h. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 en 3.2 omschreven doeleinden.

In bestemmingsplan “Buitengebied Asten 2008, tweede herziening” zijn de

wijzigingsbevoegdheden binnen de agrarische bestemmingen voor het vergroten van de bouwvlakken in overeenstemming gebracht met de verordening ruimte. Hierdoor zijn de volgende regels in overeenstemming gebracht.

 uitbreiding van intensieve veehouderijen in verwevingsgebied boven 1,5 ha is niet toegestaan;

 uitbreiding van intensieve veehouderijen in verwevingsgebied tot 1,5 ha is alleen toegestaan nadat een duurzaamheidstoets heeft

plaatsgevonden;

 uitbreiding van intensieve veehouderijen in extensiveringsgebied ten behoeve van dierwelzijn is niet toegestaan;

 stallen worden maximaal in 1 bouwlaag toegestaan, tenzij hiervoor een bouwvergunning aanwezig is.

Voor uitbreiding van het bouwblok zal moeten worden voldaan aan de regels die zijn gesteld in artikel 3.6.4. Het agrarisch bouwblok is niet gelegen in of nabij de op de plankaart

aangeduide "ecologische verbindingszones”. Hierdoor wordt het functioneren van de verbindingszone niet onevenredig aangetast.

(7)

7 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten De ‘fictieve’ vergroting van het bouwblok is noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling. Hiervoor is advies ingewonnen van de

Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB) de conclusie is als volgt:

Op basis van de bevindingen komt de AAB tot de volgende conclusie. Aan de Pijlstaartweg 5 te Asten wordt een volwaardig agrarisch bedrijf geëxploiteerd. Het verzoek omvat de vergroting van 742 m2 het bouwblok ten behoeve van dit bedrijf. Hierdoor zal het fictieve bouwblok 1,52 ha bedragen.

“Allereerst merkt de Adviescommissie op dat in de Verordening Ruimte begripsbepalingen zijn opgenomen van ‘grondgebonden veehouderij’ en van ‘intensieve veehouderij’.

Intensieve veehouderij wordt omschreven als ‘een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of

schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij’

Vorenstaande houdt in dat een onderscheid moet worden aangebracht tussen grondgebonden en niet grondgebonden melkrundveehouderij. In de Handreiking

Grondgebonden Melkrundveehouderij wordt een nadere toelichting/duiding gegeven op dit onderscheid. In deze handreiking wordt met name ingegaan op de omvang van de dierstapel in relatie tot het areaal cultuurgrond en de ligging ervan. In dat kader kan ook verwezen worden naar het CLM-rapport ‘Een definitie voor grondgebonden melkveehouderij’, waarin vanuit een breed referentiekader wordt ingegaan op het begrip ‘grondgebonden

veehouderij’. Samengevat wordt hierin voor de benodigde omvang van de huiskavel uitgegaan van een minimale eis van 0,125 ha/koe (maximaal 8 koeien per hectare) en van een robuuste eis van 0,25 ha per koe (maximaal 4 koeien per hectare).” Opmerking auteur:

dit is de conclusie van zowel de handreiking als het CLM-rapport.

Ten aanzien van de beoordeling van het grondgebonden karakter van het bedrijf merkt de Adviescommissie het volgende op. Het bedrijf beschikt sinds de recente uitbreiding van het areaal over nagenoeg 40 ha cultuurgrond die is gelegen in de directe nabijheid van de bedrijfslocatie en die op basis van een structurele gebruikstitel bij het bedrijf behoort. Gelet hierop en gelet op de toepassing van weidegang op het bedrijf is de Adviescommissie van oordeel dat de bedrijfsvoering na realisatie van de gevraagde uitbreiding dient te worden gekwalificeerd als een grondgebonden agrarisch bedrijf. Op 40 hectare kunnen volgens de robuuste eis 40 ha / 0,25 ha/koe = 160 melkkoeien worden gehouden. Volgens de minimale eis kunnen er 40 ha / 0,125 ha/koe = 320 melkkoeien worden gehouden. Uitgaand van de minimale eis zal het bedrijf met 279 melkkoeien voldoen om als grondgebonden agrarisch bedrijf gekwalificeerd te worden.

Het ingediende uitbreidingsplan gaat uit van een passende doorontwikkeling van het bedrijf als grondgebonden agrarisch bedrijf, waarbij de uitbreiding van de melkveestapel wordt gecombineerd met het verbeteren van de arbeidsefficiency middels het vernieuwen van het melksysteem. De Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen is van oordeel dat realisatie van het ingediende bouwplan noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische

bedrijfsvoering.

(8)

8 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten Uit het advies van de AAB is gebleken dat het om een grondgebonden agrarisch bedrijf

betreft en uitbreiding van het bedrijf noodzakelijk is voor doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

Deze wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast (paragraaf 2.4) en er wordt hydrologisch neutraal gebouwd (sub paragraaf 4.2.2).

De huidige bestemmingen van de locatie blijven behouden hierdoor zijn er geen onevenredige aantastingen van de in 3.1 en 3.2 omschreven doeleinden.

Ten aanzien van project zijn er geen strijdigheden bestemmingsplan “Buitengebied Asten 2008, tweede herziening”. De initiatief locatie is een grondgebonden bedrijf en de nieuw te bouwen melkrundveestal zal uit 1 bouwlaag bestaan.

1.3 Omgevingsvergunning

Gelet op de onderdelen waarmee het project in strijd is met het bestemmingsplan kan behoudens een partiële herziening van een bestemmingsplan, uitsluitend medewerking worden verleend middels een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit planologisch gebruik. Een dergelijke aanvraag biedt de mogelijkheid om in afwijking van het

bestemmingsplan een bepaalde ontwikkeling of een bepaald project toch mogelijk te maken, zonder meteen het hele bestemmingsplan aan te passen. Het bevoegd gezag kan ten

behoeve van de verwezenlijking van een project een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen. Het wettelijk kader wordt sinds 1 oktober 2010 gevormd door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

De Wabo bevat bepalingen omtrent een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo bepaalt dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen als de activiteit in strijd is met een bestemmingsplan of beheersverordening en niet in strijd is met een goede ruimte ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Op de voorbereiding van een

omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van artikel 3.10 Wabo van toepassing. In deze uitgebreide

procedure is opgenomen dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen moet geven. Dit houdt in dat de gemeenteraad een deelbevoegdheid heeft om op de aanvraag te beslissen. Het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) stelt eisen aan de wijze waarop een omgevingsvergunning beschikbaar wordt gesteld. Artikel 5.20 van het Bor verklaart de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van de Bro van toepassing. In deze artikelen worden eisen gesteld waaraan de ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning moet voldoen.

Ten behoeve van het initiatief is op 31 januari 2012 een omgevingsvergunning aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Asten voor de activiteiten

‘planologisch gebruik’ en ‘milieu’. Gelet op artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo, wat mede aanleiding is voor het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing, wordt het besluit dat genomen dient te worden op deze aanvraag voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.

(9)

9 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten 2. Projectprofiel

2.1 Situering van het project

De initiatieflocatie is gelegen aan de Pijlstaartweg 5 te Asten, kadastraal bekend gemeente Asten, sectie Q, nummers 229, 230, 232.

Figuur 2 Initiatieflocatie

(10)

10 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten 2.2 Noodzaak van het project

De initiatiefnemer heeft de ambitie de ter plaatse aanwezige melkveehouderij uit te breiden.

De Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen geeft het volgende oordeel over het ingediende uitbreidingsplan: “ Het ingediende uitbreidingsplan gaat uit van een passende doorontwikkeling van het bedrijf als grondgebonden agrarische bedrijf, waarbij de

uitbreiding van de melkveestapel wordt gecombineerd met het verbeteren van de arbeidsefficiency middels het vernieuwen van het melksysteem. De Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen is van oordeel dat realisatie van het ingediende bouwplan noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.” (bijlage 2)

2.3 Ruimtelijke uitstraling van het project

Op de initiatieflocatie is op dit moment een melkveehouderij aanwezig met bijbehorende voorzieningen zoals stallen, mestsilo, veldschuur, machineberging en voeropslagen (milieutekening in bijlage 3). De gewenste uitbreiding van de melkrundveestal zal richting het zuidwesten worden uitgebreid. De uitbreiding van de melkrundveestal zal met dezelfde materialen en kleuren worden uitgevoerd als de bestaande bebouwing (zie bijlage 4). De welstandcommissie is akkoord met de uitbreiding van de melkrundveestal.

(11)

11 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten

(12)

12 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten 2.4 Inpasbaarheid van het project

De huidige watergang Huttenloop heeft een begeleidende beplanting van Italiaanse

populieren die op een hoogte van ongeveer 4 meter worden gesnoeid. De soort populier is hier uiteraard passend. De watergang Huttenloop en de begeleidende beplanting gaan ten koste van de uitbreiding van de melkveestal. Het voorstel is om de Huttenloop te verleggen en hierbij een nieuwe zes meter brede rij knotpopulieren aan te planten, aansluitend op het huidige landschappelijke karakter. Hiermee wordt de loop gevolgd tot aan de Pijlstaartweg.

Doordat het landschapselement wordt uitgebreid en versterkt levert dit een

kwaliteitsverbetering van het landschap. Verder wordt zoveel mogelijk de bestaande beplanting gehandhaafd. Verspreid over het erf, maar vooral aan de straatzijde komen veel solitaire bomen voor met in de tuin diverse sierbeplantingen (groen in onderstaand figuur).

In de bijlagen is een beplantingsplan (bijlage 5) opgenomen.

Figuur 3 Inpassing

(13)

13 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten 2.5 Ontsluiting van het project

De nieuw te realiseren melkrundveestal zal niet leiden tot aanleg van nieuwe wegen. Voor de aanleg van de nieuwe in/uitrit wordt te zijner tijd een vergunning aangevraagd. Door het aanleggen van een nieuwe in/uitrit zal de verkeersveiligheid verbeteren doordat de

vrachtwagens niet op de openbare weg hoeven keren, maar kan dit in de toekomst op het eigen bedrijf geschieden. Door het erf via de bestaande in/uitrit op te rijden en het erf via de nieuwe in/uitrit te verlaten. Er wordt op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte. Zie ook paragraaf 4.5.

Figuur 4 Ontsluiting van het project

Nieuwe in/uitrit

Bestaande in/uitrit

(14)

14 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten 3. Integraal gebiedsprofiel

3.1 Ruimtelijke structuur van de omgeving

De gemeente Asten is gelegen ten zuidoosten van het stedelijk netwerk Eindhoven- Helmond. De gemeente wordt horizontaal doorsneden door de A67 en verticaal door de N279. Aan de westgrens van de gemeente loopt de Zuid-Willemsvaart waaraan evenwijdig gelegen de N266.

Het oorspronkelijke karakter van de gemeente Asten is herkenbaar door het open en halfgesloten ontginningslandschap wat met name ten zuiden van de A67 zichtbaar is. De openheid betreft met name de jongere ontginningen, de oudere ontginningen (rondom de kernen) kernmerken zich door een kleinschaliger en meer besloten karakter. In het zuiden van de gemeente bevindt zich het deels nog onontgonnen hoogveengebied van de Groote Peel. Daarnaast bevindt zich in de gemeente een aantal boscomplexen, met name de

Oostappense heide in het noorden en de Dennendijkse Bossen, de natuurparel de Berken in het oosten en de Witte bergen in het zuiden van de gemeente. Tenslotte is het landschap mede gevormd door de doorsnijding van de beekdalen van de Aa en de Astense Aa, die de west- respectievelijk noord-oostgrens van de gemeente markeren.

3.2 De infrastructuur

De initiatieflocatie is gelegen aan de Pijlstaartweg een erftoegangsweg. Deze weg heeft met name de functie om erven toegankelijk te maken. Op deze weg heeft men te maken met kruisen en tegemoetkomend verkeer. Dat betekent dat alle verkeersdeelnemers hiervan gebruik maken. Manoeuvres zoals keren, in- en uitstappen en oversteken moeten zo veilig mogelijk kunnen worden uitgevoerd.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie.

Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening in werking treedt per 1 januari 2011 onder intrekking per die datum van deel A en B van de Interimstructuurvisie Noord-Brabant, Brabant in Ontwikkeling

De autonome ontwikkelingen in het landelijk gebied (agrarische bedrijven die stoppen versus schaalvergroting en intensivering) vragen om ontwikkelingsruimte in het landelijk gebied. De provincie wil daar meer dan voorheen ruimte aan bieden, Maar wel met aandacht voor een versterking van de landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van Brabant.

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend;

1. De groenblauwe structuur 2. Het landelijk gebied 3. De stedelijke structuur 4. De infrastructuur

(15)

15 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten De planlocatie is gelegen in het landelijk gebied. Het landelijk gebied ligt buiten de

groenblauwe structuur en de stedelijke structuur zoals steden, dorpen en

bedrijventerreinen. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. De provincie wil binnen het landelijk gebied het volgende bereiken:

1. Ruimte voor een breed georiënteerde plattelandseconomie 2. Ruimte voor agrarische ontwikkeling

3. Een duurzame land- en tuinbouw 4. Versterking van het landschap

Binnen het landelijk gebied onderscheidt de provincie twee perspectieven, het ‘gemengd landelijk gebied’ en ‘accent agrarische ontwikkeling’. De gemengde landelijke gebieden zijn gebieden waarbinnen verschillende functies in evenwicht met elkaar worden ontwikkeld.

Agrarische functies worden in samenhang met andere functies (in de omgeving)

uitgeoefend. In het gemengd landelijk gebied wordt voldaan aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie, toerisme en ondernemen in een groene omgeving.

Daarnaast wil de provincie ook dat er ruimte beschikbaar blijft om de agrarische

productiestructuur te behouden en te versterken. Aan gemeenten wordt daarom gevraagd deze primair agrarische gebieden te beschermen. Dat betekent dat (stedelijke) functies die ten koste gaan van de ruimte voor agrarisch gebruik of die strijdig zijn met de landbouw in die gebieden geweerd worden. Hierdoor blijft er ruimte gereserveerd voor agrarische

ontwikkelingen. De planlocatie is gelegen in het perspectief ‘accent agrarische ontwikkeling’.

De ontwikkelingsmogelijkheden van de grondgebonden bedrijven zijn opgenomen in de Verordening ruimte.

(16)

16 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten

Figuur 5 Uitsnede van kaart structuurvisie

3.3.1 Verordening Ruimte

Een structuurvisie is niet direct juridisch bindend voor burgers en overheden. Toch kan het in het kader van de ruimtelijke ordening van provinciaal belang zijn om bepaalde aspecten veilig te stellen. De provincie kan derhalve een Verordening Ruimte opstellen.

De provincie Noord-Brabant beschikt over een dergelijke verordening. De verordening is de juridische vertaling van de structuurvisie en bevat derhalve onderwerpen die in de visie naar voren komen. Dit betreft onder andere de belangen die de provincie wil behartigen en de manier waarop dit zal geschieden, alsmede regels waarmee rekening gehouden moet worden bij het opstellen van een bestemmingsplan. Deze regels zijn direct bindend voor overheden. Zo weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.

De verordening ruimte 2012 bevat onder andere regels die specifiek van toepassing zijn op wonen en werken in het landelijk en stedelijk gebied. Zo worden onder andere regels gesteld omtrent de concentratie van verstedelijking, het doorwerken van de SER-ladder, functie- menging en uitbreiding van grootschalige bedrijvigheid. Daarnaast komen regels aan de orde omtrent detailhandel buiten buurt-, wijk, dorps- en stadscentra, ontwikkeling van

bovenlokale grootschalige voorzieningen, uitsluiten van detailhandelsvestigingen buiten het bestaande stedelijke gebied en het mogelijk maken van stedelijke ontwikkelingen bij com- plexen (zoals kloosters) in het buitengebied.

Aan de hand van de handreiking “Verordening Ruimte en Grondgebonden

Melkrundveehouderij” is gekeken naar de grondgebondenheid van de melkveehouderij aan de Pijlstaartweg 5 te Asten. In de handreiking is een systematiek beschreven, deze is als volgt samengevat:

(17)

17 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten I. Melkrundveehouderijen tot 1,5 ha bouwblok en/of 200 melkkoeien*:

worden in beginsel als GRONDGEBONDEN beschouwd;

 bij twijfel kan worden getoetst of een oppervlakte huiskavel van indicatief 0,125 ha per koe aanwezig is;

 zo nodig kan advies worden gevraagd bij de provinciale Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB).

II. Melkrundveehouderijen groter dan 1,5 ha bouwblok en/of meer dan 200 melkkoeien*:

worden in beginsel als NIET GRONDGEBONDEN beschouwd;

hiervan kan worden afgeweken indien:

 minimaal 0,125 ha per koe aan de noodzakelijke oppervlakte huiskavel aanwezig is, of

 de melkveehouderij op advies van de provinciale Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB) als grondgebonden kan worden beschouwd, of

 de melkveehouderij gecertificeerd deelnemer is aan de “Maatlat Duurzame Veehouderij”.

Door de gewenst uitbreiding van de melkrundveestal zullen er meer dan 200 melkkoeien op het bedrijf gehuisvest worden. Het bedrijf zou dus volgens de handreiking in beginsel als niet grondgebonden beschouwd worden. Echter er is voor 0,125 ha per koe aan oppervlakte huiskavel aanwezig, tevens blijkt uit het advies van de provinciale Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (bijlage 2) dat de melkveehouderij als grondgebonden beschouwd kan worden.

Op een grondgebonden agrarische bedrijven in de agrarische gebieden is artikel 8.3 van de verordening ruimte van toepassing, hierin is het volgende beschreven:

a. Bepaalt dat nieuwvestiging van een grondgebonden bedrijf niet is toegestaan;

b. Kan bepalen dat hervestiging van en omschakeling naar een grondgebonden agrarisch bedrijf zijn toegestaan;

c. Kan voorzien in een uitbreiding van een grondgebonden agrarisch bedrijf mits uit de toelichting blijkt dat deze uitbreiding noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering;

d. Bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf worden geconcentreerd in een bouwblok.

De gewenste ontwikkeling heeft betrekking op het bouwen van een melkrundveestal. De ontwikkeling is nodig om de arbeidsefficiency te verbeteren en de rentabiliteit van het bedrijf te verhogen. De gewenste ontwikkeling heeft zodoende geen strijdigheid met de Verordening ruimte.

In artikel 2.2 van de verordening ruimte staat het volgende beschreven over kwaliteitsverbetering van het landschap.

1. Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, bevat een verantwoording van de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie

(18)

18 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de

ontwikkeling haar werking heeft.

2. De in het eerste lid bedoelde verbetering past binnen de hoofdlijnen van de door de gemeente voorgenomen ontwikkeling van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft en is onderwerp van regionale afstemming in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 12.4, waaronder mede begrepen de planologische

voorbereiding van landschapsontwikkeling.

3. De in het eerste lid bedoelde verbetering kan mede betreffen:

a. de landschappelijke inpassing van bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij, voor zover vereist op grond van deze verordening;

b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;

c. activiteiten, gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;

d. het wegnemen van verharding;

e. het slopen van bebouwing;

f. een fysieke bijdrage aan de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones.

4. Indien een kwaliteitsverbetering als bedoeld in het eerste lid niet is verzekerd, wordt het bestemmingsplan slechts vastgesteld indien een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd en wordt over de werking van dat fonds regelmatig verslag gedaan in het regionaal ruimtelijk overleg.

5. Het eerste tot en met vierde lid is niet van toepassing op een uitwerking van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de wet.

De ruimtelijke ontwikkeling aan de initiatief locatie is een uitbreiding van 742 m2 van het bouwblok. Door de melkveehouderij landschappelijk in te passen en het toevoegen en versterken van het landschapselement levert een versterking van de landschapsstructuur (bijlage 5). Hierdoor wordt de kwaliteitsverbetering als bedoeld in het eerste lid verzekerd.

3.4 Rijksbeleid

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Een overzicht van de voornaamste doelen die het rijk hanteert, is in een bijlage aan de nota toegevoegd. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen:

• Versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;

• Bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;

• Borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;

(19)

19 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten

• Borging van de veiligheid.

Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd, met tegen de achtergrond de algemene wens om de economische, ecologische en sociaal-culturele waarden van de ruimte te versterken en duurzaam te ontwikkelen. Van duurzame ruimtelijke ontwikkeling is in de ogen van het Rijk sprake als aan elk van deze waarden gelijkwaardig en in onderlinge samenhang recht wordt gedaan en daarmee de aantrekkelijkheid van de ruimte voor bewoners, bezoekers en ondernemers toeneemt. Met het beleid legt het kabinet een grotere verantwoordelijkheid bij decentrale overheden.

De uitvoering van het beleid ligt primair bij de gemeenten, terwijl voor de provincies een belangrijke kaderstellende, coördinerende en controlerende taak is weggelegd.

De landbouw, de grootste grondgebruiker van Nederland, zit midden in een veranderingsproces. De verwachtingen van de samenleving op gebieden als

voedselveiligheid, dierenwelzijn, natuur en milieu ontwikkelen zich snel. Tegelijk heeft de liberalisering van de wereldmarkt ingrijpende gevolgen.

Een economisch vitale grondgebonden landbouw is in de ogen van het kabinet van belang voor het beheer van het buitengebied. Door teruglopende inkomsten neemt dit soort bedrijven echter in snel tempo af. Van de provincies wordt verwacht dat zij in hun

ruimtelijke plannen meer mogelijkheden scheppen voor een bredere bedrijfsvoering. Het rijk ondersteunt de veranderingen in de landbouw onder andere door ruimtelijke

ontwikkelingen in de richting van duurzame productie te vergemakkelijken.

Het initiatief past binnen de doelen van de Nota ruimte.

4. Planologisch relevante aspecten 4.1 Natuur en landschap

4.1.1 Flora- en faunawet

Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Europeesrechtelijk zijn de vogel- en habitatrichtlijn van belang. Deze richtlijnen zijn door middel van bepalingen in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) en de Flora- en Faunawet (Ffw) omgezet in nationale regelgeving. Naast deze wettelijke regelgeving is er ook beleid. Dit beleid is te vinden in de Nota Ruimte, Spelregels EHS en provinciale structuurvisies. Het doel van deze regelgeving en beleid is het

waarborgen van de biologische diversiteit. Inhoudelijk kan onderscheid worden gemaakt tussen bescherming van gebieden en soorten.

De wettelijke bescherming van gebieden is geregeld in de Nbw 1998. De belangrijkste beschermde gebieden zijn de Natura 2000-gebieden. Dit zijn de gebieden die op grond van Europees recht moeten worden beschermd. Als een ingreep in of in de nabijheid van deze gebieden plaatsvindt, dan kan sprake zijn van een vergunningplicht. Toetsing vindt plaats op basis van de habitattoets. Op de vergunningplicht zijn overigens een aantal belangrijke uitzonderingen. Het voert te ver om deze hier te bespreken. Ook zijn er gebieden die enkel op grond van nationaal recht worden beschermd. Dit zijn de beschermde

natuurmonumenten. Vaak is echter sprake van samenloop met Natura 2000-gebieden. In dat geval geldt een samenloopregeling.

(20)

20 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten De bescherming van soorten is geregeld in de Ffw. Niet alle soorten zijn in gelijke mate

beschermd. Voor de soorten die het strengst beschermd zijn (kort gezegd: de soorten op bijlage IV van de habitatrichtlijn), moet onder omstandigheden een ontheffing worden aangevraagd bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor andere soorten kan het mogelijk zijn dat op basis van een door de Minister van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt.

In het plangebied zelf bevinden zich geen Natura 2000 gebieden. Op een afstand van 3,3 kilometer bevindt zich wel het Natura 2000-gebied ‘Deurnesche Peel’.

4.1.2 Ecologische hoofdstructuur

De ecologische hoofdstructuur is een robuust netwerk van natuurgebieden en

tussenliggende verbindingszones. Het netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook beheersgebieden

behoren ertoe. Elk EHS-gebied heeft een zogenoemd natuurdoel. Een natuurdoel beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en wordt gebruikt als een toetsbare doelstelling voor een natuurgebied. De provincies wijzen de natuurdoelen aan. Als de natuurdoelen zijn gehaald en de natuurgebieden een samenhangend geheel vormen, zal de EHS klaar zijn. De EHS moet in 2018 gereed zijn en zal dan een totale oppervlakte van 728.500 hectare omvatten. Dat is gelijk aan ongeveer 17,5% van de totale oppervlakte van Nederland. Voor de

totstandkoming van de EHS zal volgens de doelstelling tot 2018 ongeveer 150.000 hectare grond aan de landbouw worden onttrokken.

Het Rijk heeft in 1995 de algemene grenzen van de EHS aangegeven. Vervolgens hebben de provincies in hun streekplannen meer concrete grenzen vastgelegd. De provincies bepalen de contouren, waarna aan de gemeenten wordt gevraagd om de gebieden in het

bestemmingsplan de juiste juridische bescherming te geven. Doordat de grenzen van de EHS zijn vastgelegd in de verschillende beleidsstukken zullen ruimtelijke projecten die de

realisatie van de EHS frustreren geen doorgang kunnen vinden.

In de omgeving is van het plangebied zijn de Dennedijkse Bossen aangewezen als

ecologische verbindingszone. Deze zijn gelegen op een afstand van 320 meter. De plannen hebben geen invloed op het functioneren van de ecologische hoofdstructuur.

4.1.3 Wet ammoniak en veehouderij

Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) in werking getreden. Met deze Ammoniakregelgeving is gekozen voor een meer emissiegerichte benadering van de Ammoniakproblematiek. De regelgeving bestaat uit een algemeen emissiebeleid voor heel Nederland, aangevuld met een zoneringsbeleid voor kwetsbare gebieden. Het beleid krijgt gestalte via de Wet ammoniak en veehouderij, het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij en de Regeling ammoniak en veehouderij.

Het algemeen emissiebeleid voor heel Nederland wordt onder meer ingevuld via het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij. Ook in de Wav komt het meer emissiegerichte ammoniakbeleid tot uitdrukking. Veehouderijen gelegen buiten kwetsbare gebieden of een zone van 250-meter eromheen, kunnen op grond van de Wav zonder beperkingen een oprichtings- of veranderingsvergunning krijgen. Ook mogen deze veehouderijen, wat betreft de ammoniakemissie uit dierenverblijven, net zoveel dieren houden als ze maar willen. De

(21)

21 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten Wav zelf bevat hier slechts één uitzondering op. Deze uitzondering is van toepassing op veehouderijen die onder de werkingssfeer van de IPPC-richtlijn vallen.

De locatie is niet gelegen in een kwetsbaar gebied of een zone van 250 meter daaromheen.

Het bedrijf valt niet onder de werkingssfeer van de IPPC-richtlijn. Bij de

vergunningprocedure in het kader van de Wet milieubeheer wordt getoetst aan de Wet ammoniak en veehouderij.

4.2 Water

4.2.1 Waterbeheerplan 2010-2015

In het waterbeheerplan van Waterschap Aa en Maas wordt aangeven wat de doelen zijn voor de periode 2010-2015 en hoe deze doelen bereikt moeten worden. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan. Het waterbeheerplan ‘Krachtig water’ is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Waterschap Aa en Maas op 13 november 2009.

Het doel van het waterbeheerplan is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede dat mensen en dieren in Noordoost Brabant leven in een veilige, schone en prettige omgeving.

In het waterbeheerplan wordt een indeling gemaakt in de volgende thema’s

 Veilig en bewoonbaar gebied

 Voldoende water

 Schoon water

 Natuurlijk water

Met betrekking tot het thema veilig en bewoonbaar gebied zal worden geïnvesteerd in het verbeteren van dijken zodat de veiligheid tegen overstromingen blijft gewaarborgd.

Daarnaast worden grootste knelpunten van de wateroverlast opgelost (stedelijk gebied).

In het kader van het thema voldoende water worden de plannen voor de gewenste grond- en oppervlakteregime (GGOR) in zowel landbouw- als natuurgebieden vastgesteld. In de belangrijkste verdroogde natuurgebieden wordt opgepakt overeenkomstig het provinciale programma. Daarnaast worden de baggerachterstanden verder weggewerkt.

Het Schoon water thema zet in op de samenwerking met gemeente. Er wordt voorrang verleend aan het terugdringen van de prioritaire stoffen en overige relevante stoffen in het oppervlaktewater. Er zal worden onderzocht of er verontreinigingen in de waterbodems zitten en waar nodig zal het betreffende waterlichaam worden gebaggerd. Initiatieven om diffuse verontreiniging terug te dringen worden gestimuleerd. Daarnaast zal gezocht worden naar nieuwe manier om afvalwater voordelig te zuiveren.

Met betrekking tot het thema Natuurlijk water zijn er sinds 2000 Europese normen voor de leefomgeving van planten en dieren in en rond het water vastgelegd in de Kaderrichtlijn water. Hier wordt (nog) niet aan voldaan. Om de normen te halen moet voor 2027 200 kilometer beek hersteld worden. In de planperiode 2010-2015 zal de aandacht uitgaan naar

(22)

22 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten 30 kilometer beek. Tevens wordt er 120 kilometer ecologische verbindingszones aangelegd samen met gemeente en terreinbeheerders. Voor een gezonden visstand worden er 50 barrières voor de vistrek opgeheven. In de stedelijke gebieden wordt samen met de gemeente de belangrijkste knelpunten aangepakt (blauwalg, waterstank).

4.2.2 Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk

Voor Waterschap De Dommel en Waterschap Aa en Maas is de beleidsterm "hydrologisch neutraal ontwikkelen" in de notitie ‘Ontwikkelen met duurzaamwateroogmerk’ inhoudelijke uitgewerkt en onderbouwd. Bovendien zijn de (nieuwe) uitgangspunten en

randvoorwaarden van beide waterschappen bij dit project geïntegreerd. Deze

uitgangspunten en randvoorwaarden worden toegepast in het proces van de watertoets.

Uitgangspunten watertoets.

1. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater Streefbeeld waterschap

Het streefbeeld is om alleen het vuile water via de riolering af te voeren naar de

rioolwaterzuivering (RWZI) en het schone afstromende hemelwater binnen het plangebied te houden en alleen indien nodig vertraagd af te voeren via het oppervlaktewater. Dit streefbeeld past ook bij de zogenoemde ‘geen-spijtmaatregelen’ in het kader van de KRW.

Met het verminderen van de hoeveelheid schoon hemelwater dat afgevoerd wordt via het gemengde rioolstelsel, vermindert namelijk ook het aantal overstortingen van (vervuild) water. Op deze manier heeft het afkoppelen (in bestaand bebouwd gebied) of niet aansluiten (van nieuwbouw) van hemelwater op het riool invloed op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Ook zal het rendement van de RWZI’s groter worden als de aangevoerde stroom afvalwater constanter van kwaliteit is. Hierdoor kan de kwaliteit van

het effluentwater verbeteren en daarmee ook de kwaliteit van het ontvangende

oppervlaktewater. Het waterschap zal vanwege het ‘stand-stillprincipe’ niet akkoord gaan met nieuwe, frequentere of grotere overstortingen vanuit het gemengde stelsel naar het oppervlaktewater. Omdat nieuwe uitbreidingen van gemengde stelsels meestal met zich meebrengen dat er nieuwe, frequentere of grotere overstortingen ontstaan, wordt een nieuwe uitbreiding van het gemengde stelsel als ongewenst gezien. Met het ‘stand-

stillprincipe’ wordt bedoeld dat er geen verslechtering optreedt van de waterkwaliteit van het oppervlaktewater. In de beleidsnota ‘Verantwoord afkoppelen’ van waterschap De Maaskant (24-04-2002) wordt aangegeven wat wordt verstaan onder vuil water en schoon hemelwater. Waterschap Aa en Maas is bezig om een gebiedsdekkende, actuele nota op te stellen over het omgaan met hemelwater. Tot aan de vaststelling hiervan wordt de lijn uit de

‘Maaskant-nota’ aangehouden.

Uitwerking initiatief

Binnen het plangebied wordt het vuilwater en schoon hemelwater gescheiden. Het

afvalwater wat binnen de het plangebied ontstaat wordt opgevangen in de mestkelders of in een van de perculaatputjes. Het schoon hemelwater wordt geïnfiltreerd in de

infiltratievoorziening in het plangebied.

2. Doorlopen van afwegingsstappen: “hergebruik – infiltratie- buffering – afvoer”

(23)

23 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten Streefbeeld waterschap

In aansluiting op het landelijke beleid (4e nota Waterhuishouding, WB21/NBW) wil het waterschap zo min mogelijk afwentelen. Dit betekent ook dat problemen niet afgewenteld worden op benedenstrooms gelegen gebieden. Om dit streefbeeld concreet te maken hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij wordt de

afwegingsstappen “hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer” (afgeleid van de kwantiteitstrits

“vasthouden-bergen-afvoeren”) doorlopen.

Uitwerking initiatief

Binnen het plangebied zal het schone hemelwater infiltreren in de infiltratievoorziening in het plangebied. De grote van de infiltratievoorziening is door middel van de HNO-tool berekend (bijlage 6).

3. Hydrologisch neutraal ontwikkelen Streefbeeld Waterschap

Nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen. Dit streefbeeld komt voort uit het NBW om niet af te wentelen.

Voorheen hanteerde het waterschap de term ‘hydrologisch neutraal bouwen’. De definitie van hydrologisch neutraal bouwen is uitgewerkt in de notitie “Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk” van 11 juli 2006*. Bij het tot stand komen van deze notitie is geconstateerd dat ‘hydrologisch neutraal ontwikkelen’ beter weergeeft wat de bedoeling is. Niet alleen een bouwwerk moet hydrologisch neutraal gerealiseerd worden, maar ook andere

ontwikkelingen (zoals bijv. een parkeerplaats).

Onderscheid wordt gemaakt in 5 toetsaspecten:

A. Afvoer uit het gebied B. Oppervlaktewaterstanden C. Overlast (schade)

D. Grondwateraanvulling E. Grondwaterstanden

Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling hydrologisch neutraal heeft plaatsgevonden, moet er vergeleken worden met een oorspronkelijke of referentiesituatie.

Uitwerking initiatief

Binnen het plangebied zal een uitbreiding plaatsvinden aan de bestaande melkrundveestal, tevens zal de erfverharding worden uitgebreid. Om hydrologisch neutraal te ontwikkelen zal er een infiltratievoorziening worden aangelegd. Deze ontwikkelingen zullen hierdoor geen gevolgen hebben voor de 5 toets aspecten.

Voor het verleggen van de watergang is reeds een watervergunning verleend met het kenmerk 2010/7110 (bijlage 7). Uit deze watervergunning blijkt dat het verleggen van de waterloop geen negatieve effecten heeft op de waterhuishouding en de functies van de waterloop.

4. Water als kans Streefbeeld Waterschap

Het uitgangspunt “water als kans” is vooral een uitnodiging aan de stedenbouwkundigen om

‘water’ in plangebieden positief te benaderen en hun creativiteit hierbij te gebruiken.

(24)

24 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten Uitwerking initiatief

Binnen het plangebied zal de infiltratievoorziening zal in de vorm van een sloot worden gesitueerd.

5. Meervoudig ruimtegebruik Streefbeeld Waterschap

Het ‘hydrologisch neutraal ontwikkelen’, maar ook de afwegingsstappen “hergebruik- infiltratie-buffering-afvoer” impliceren een grotere ruimtevraag voor water dan voorheen het geval was. Door bij de inrichting van een plangebied ruimte voor verschillende functies te gebruiken, wordt er efficiënter omgegaan met de beschikbare ruimte.

Uitwerking initiatief

Binnen het plangebied hierin voorzien door middel van een infiltratievoorziening 6. Voorkomen vervuiling

Streefbeeld Waterschap

Bij de inrichting, het gebruik en beheer van plangebieden wordt het milieu belast. Vanuit de wettelijke taak als waterkwaliteitsbeheerder streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen.

Uitwerking initiatief

Binnen het plangebied zullen de perssappen apart worden opgevangen in daarvoor bestemde voorzieningen. Tevens zal door goede landbouwpraktijk blijft de erfverharding schoon zodat erfafspoeling wordt tegen gegaan.

7. Wateroverlastvrij bestemmen.

Streefbeeld Waterschap

Bij de toetsing op hydrologisch neutraal ontwikkelen wordt al enige aandacht besteed aan het voldoen aan extreme situaties. In feite is dit het mitigeren (compenseren door

inrichtingsmaatregelen) in gebieden die wel voldoen aan de NBW-norm voor de huidige functie, maar niet aan die van de toekomstige functie.

Liever nog dan mitigeren of compenseren, wordt bij voorkeur gebouwd op locaties die als gevolg van hun ligging nu al voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie:

‘wateroverlastvrij bestemmen’. Bij de locatiekeuze van ontwikkelingen moet dus rekening gehouden worden met de wateroverlastproblematiek en de NBW-normering

Uitwerking initiatief Zie uitwerking punt 3

8. Waterschapsbelangen

Binnen het plangebied is een watersysteem aanwezig waar het waterschapsbelangen op rusten. Deze is ook bestemd in het bestemmingsplan van de gemeente asten. Voor het verleggen van de watergang is reeds een watervergunning verleend met het kenmerk

2010/7110 (bijlage 5). De aanvraag bevat het verleggen van waterloop 287007 (Huttenloop) te plaatse van Pijlstaartweg 5 Asten (kadastraal bekend als Asten, sectie Q, nummer 230).

Het verleggen van Waterloop 287007 (Huttenloop), dit is verboden op grond van artikel 2.4

(25)

25 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten eerste lid sub a van de Keur. Op- grond van het beleid is het in sommige gevallen mogelijk om van de verboden van de Keur af te wijken en een vergunning te verlenen. De aanvraag is getoetst aan zowel artikel 2.4 eerste lid sub a van de Keur Waterschap Aa en Maas en 4.1 van de beleidsregels Keur Waterschap Aa en Maas. Tevens is de aanvraag watervergunning getoetst op de volgende onderdelen:

 Effect op de bergingscapaciteit van de waterloop:

Het verleggen van waterloop 287007 heeft geen effect op de berging van de waterloop.

 Effect op de doorstroomcapaciteit van de waterloop:

Het verleggen van waterloop 287007 heeft geen effect op de doorstroomcapaciteit van de waterloop.

 Effect op de stabiliteit van de taluds:

Het verleggen van waterloop 287007 heeft geen effect op de stabiliteit van de taluds.

 Effect op het grondwaterregime:

Het verleggen van waterloop 287007 heeft geen effect op het grondwaterregime.

 Effect op het onderhoud van de waterloop:

Het verleggen van waterloop 287007 heeft geen effect op het onderhoud van de waterloop.

Uit de toetsing blijkt dat het verleggen van de waterloop geen negatieve effecten heeft op de waterhuishouding en functies van de waterloop.

Het belang van de aanvrager bij het verkrijgen van een vergunning is afgewogen tegen de algemene doelstellingen van het waterbeheer en de waterhuishoudkundige belangen die door de Keur Waterschap Aa en Maas en bijbehorende beleidsregels worden beschermd. Uit de belangenafweging is gebleken dat bij honorering van de aanvraag, met inachtneming van de aan dit besluit verbonden voorschriften, de zorg voor waterhuishouding voldoende wordt gewaarborgd. Op grond van de overwegingen in samenhang met de vereisten die

voortvloeien uit de waterwetgeving is de gevraagde vergunning verleend. De

initiatiefnemers hebben afspraken gemaakt met het waterschap over een mogelijke vergoeding in verband met het verleggen van de watergang.

(26)

26 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten 4.3 Milieu

4.3.1 Bodem

Voor de aangevraagde situatie vindt er een uitbreiding plaats ten aanzien van

bodembedreigende processen. Hierbij kunnen worden genoemd, de opslag van mest, en ruwvoer. In het kader van de Wabo zijn en worden er in de voorschriften

bodembeschermende maatregelen opgenomen. Voor wat betreft de opslag en vertappen van milieugevaarlijke stoffen, zoals dieselolie, afgewerkte olie en smeermiddelen, wordt er getoetst aan de NRB (Nederlandse Richtlijn Bodembescherming). Er worden geen nieuwe activiteiten binnen de inrichting uitgevoerd waardoor bodemonderzoek niet noodzakelijk is.

4.3.2 Externe veiligheid

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening gehouden worden met het aspect externe veiligheid. De risico’s voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten moeten in beeld worden gebracht. De volgende bronnen kunnen aan de orde zijn:

 Inrichtingen;

 Transportactiviteiten met gevaarlijke stoffen;

 Vuurwerkopslagplaatsen;

 Opslagplaatsen ontplofbare stoffen voor civiel gebruik.

De risiconormen voor inrichtingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen rekening te houden met bepaalde eisen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In de nabijheid van het plangebied is geen zogenoemde Bevi-inrichting aanwezig.

4.3.3 Luchtkwaliteit

De Wet Luchtkwaliteit 2007 vormt het toetsingskader voor stofconcentraties in de lucht bij milieuvergunningen. In de Wet Luchtkwaliteit worden wettelijke luchtkwaliteitsnormen genoemd van de luchtverontreinigende stoffen: stikstofdioxiden (NO2 en Nox (als NO2)), koolmonoxide (CO), fijnstof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2) en lood (Pb).

Volgens het besluit dient rekening gehouden te worden met de grenswaarden voor deze stoffen. Voor het bepalen van de luchtkwaliteit en het overschrijden van eventuele grenswaarden, wordt de immissie van betreffende componenten

inzichtelijk gemaakt. De grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan dat, in het belang van de bescherming van de gezondheid van mens en milieu, binnen een bepaalde termijn moet zijn bereikt.

De concentratie van de overige vier stoffen koolmonoxide (CO), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2) en lood (Pb) in de buitenlucht is van nature zo laag dat voor deze stoffen geen overschrijding van de grenswaarde wordt verwacht. Voor deze stoffen kan worden voldaan aan de gestelde grenswaarden uit de Wet Luchtkwaliteit 2007

(27)

27 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten Vanwege de hoge achtergrondconcentraties worden voor PM10 (24-uurgemiddelden) en, in mindere mate, NO2 de grenswaarden in grote delen van Nederland overschreden. Indien een inrichting PM10 en/of NO2 emitteert, is het noodzakelijk dat de bijdrage van deze inrichting aan de achtergrondniveaus inzichtelijk wordt gemaakt. Het betreft de immissieniveaus buiten de terreingrenzen van de inrichting.

Het programma ISL3a berekend de gemiddelde jaarconcentratie aan fijnstof (bijlage 8) van de verschillende woningen in de omgeving veroorzaakt door de veehouderijactiviteit aan de Pijlstaartweg 5, te Asten. Deze waarde zijn inclusief een zeezoutcorrectie, welke voor deze omgeving is gesteld op 1 µg/m3, en 2 overschrijdingsdagen. De concentratie zoals deze uit de ISL3a berekening komen moet zodoende aangepast worden middels het aftrekken van deze zeezoutcorrectie (1 µg/m3 en 2 dagen). De fijnstof norm is maximaal 40 µg/m3 exclusief zeezout, en het aantal overschrijdingsdagen op jaarbasis betreft maximaal 35 dagen.

In onderstaande tabel staan de PM10 waarden zoals berekend met ISL3a, exclusief de zeezout invloed.

Te beschermen object

X Y Concentratie

(microgram/m3)

Overschrijding (dagen)

Pijlstaartweg 10 185118 378786 23.9 13.5

Hutten 12 185610 378682 23.9 13.5

Hutten 10 185728 378825 23.9 13.5

Hutten 11 185706 378973 23.9 13.5

Hutten 9 185706 378991 23.9 13.5

Zand 5 185543 379206 24.4 14.6

Tabel 1Uitkomsten ISL3a

De aangevraagde situatie voldoet zodoende aan de wettelijke normen.

Ten behoeve van verkeer is gewerkt met de door InfoMil aangereikte NIBM-Tool. Deze tool is ingevuld met de volgende gegevens:

Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op luchtkwaliteit

Extra verkeer als gevolg van het plan

Extravoertuigen (weekdaggemiddelde) 4

Aandeel vrachtverkeer 50%

Maximale bijdrage extra verkeer

NO2 in µg/m³ 0,03

PM10 in µg/m³ 0,01

Grens voor NIBM inµg/m³ 0,4

Conclusie

De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekende mate; geen nader onderzoek nodig

Tabel 2 NIBM-Tool

(28)

28 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten Uit de NIBM-Tool komt naar voren dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is.

Volgens de strekking van artikel 5.16 lid 1 van de Wet milieubeheer kan, wanneer wordt aangetoond dat de gevraagde veranderingen geen negatieve gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit, de vergunning verleend worden.

Met het voorliggende gegevens is afgeleid en aangetoond dat de toegelaten concentraties voor fijnstof PM10 niet wordt overschreden en de toename fijnstof veroorzaakt door verkeer niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht.

Gelet op bovenstaande zijn er dus geen negatieve gevolgen te verwachten voor de luchtkwaliteit en kan de aangevraagde vergunning op dit punt niet geweigerd worden.

Samenvattend kan geconcludeerd worden dat er in de aangevraagde bedrijfssituatie wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen. De Wet luchtkwaliteit vormt dan ook geen

belemmering voor de vergunning procedure Wet Milieubeheer.

4.4 Cultuur en archeologie

In Nederland worden de meeste beslissingen over de ruimtelijke inrichting genomen op gemeentelijk niveau. Begrijpelijk is dan ook dat in het nieuwe bestel de meeste taken en bevoegdheden zijn verschoven naar dat gemeentelijke niveau. Nieuw is dat gemeenten op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg en de nieuwe Wro de rol krijgen van bevoegd gezag. De zorg voor het

bodemarchief is hiermee niet meer vrijblijvend maar een (verplichte) verantwoordelijkheid.

De gemeenten zullen dus bij ruimtelijke plannen ervoor moeten zorgen dat de

archeologische belangen bekend zijn en dat deze zorgvuldig worden meegewogen in een afwegingsproces met andere (maatschappelijke, sociale, economische, ecologische) belangen. In hoofdlijnen betekent dit het volgende voor de gemeente:

 de omgang met de archeologie binnen de gemeentegrenzen wordt primair een verantwoordelijkheid van de gemeente;

 de gemeente dient gebieden met (te verwachten) archeologische waarden op te nemen in bestemmingsplannen;

 de gemeente stelt zelf voorwaarden of verleent ontheffingen bij vergunningverleningen (bouw-, sloop- of aanlegvergunningen);

 de gemeente is verantwoordelijk voor (en aanspreekbaar op) haar beslissingen aangaande haar omgang met archeologische waarden.

Bij de opstelling en uitvoering van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met bekende archeologische waarden en de te verwachten archeologische waarden. Het uitgangspunt hierbij is dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt moeten, in het geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge

verwachtingswaarde voor archeologisch erfgoed, de archeologische waarden door middel van een vooronderzoek in kaart worden gebracht.

Met betrekking tot de locatie aan de Pijlstaartweg 5 te Asten blijkt dat de indicatieve archeologische waarde middelhoog is. De vrijstellingsdrempel is bij de categorie

middelhoge verwachting een bodemingreep met een oppervlakte van 2500 m2 en/of een

(29)

29 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten diepte van 0,4 m. De vrijstelling kan worden verleend als een of beide drempels nier

worden overschreden. Doordat de uitbreiding kleiner is als 2500m2 voldoet dit aan de vrijstellingsdrempel.

De volgende figuur geeft een uitsnede weer van de waarden- en verwachtingenkaart van de Gemeente Asten.

Figuur 6 Uitsnede waarden- en verwachtingenkaart

(30)

30 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten 4.5 Parkeren

Ruimtelijke ontwikkelingen hebben invloed op de parkeersituatie in de gemeente Asten.

Vaak worden parkeerplaatsen gezien als ruimte die uitsluitend geld kost en verder niets oplevert. Voor een duurzame bereikbaarheid is het echter zeer belangrijk dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Bij het toetsen van de plannen speelt altijd de vraag hoeveel parkeerplaatsen voor de geplande functies nodig zijn. De gemeente Asten heeft behoefte aan een sturingsmechanisme om te voorkomen dat er, als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, in de toekomst een onacceptabele parkeerdruk ontstaat. Hierom is op 20 december 2011 de nota Parkeernormen Gemeente Asten 2011 vastgesteld.

Op de locatie betreft het een grote woning en bedrijfsgebouwen. Voor grote woningen in het buitengebied geldt de norm 2,1 parkeerplaatsen per woning. De bedrijfsgebouwen kunnen gerangschikt worden onder werken-> arbeidsextensieve/ bezoekersextensieve werkgelegenheid hiervoor geldt de norm 0,9 per 100 m2 bvo. De toename bvo naar aan leiding van de nieuwbouw melkrundveestal bedraagt 1.070 m2. Dit betekent dat er 1.070/100*0,9= 9,63 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden.

Figuur 7 Parkeervoorziening

Parkeerplaatsen

(31)

31 Ruimtelijke onderbouwing Pijlstaartweg 5 te Asten 5. Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het

bestemmingsplan is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van artikel 3.140 Wabo van toepassing. In deze uitgebreide procedure is opgenomen dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen dient af te geven. Dit houdt in dat de gemeenteraad een deelbevoegdheid heeft om de aanvraag te beslissen. Daarnaast dient het ontwerpbesluit 6 weken ter inzage gelegd worden. Tijdens de termijn van terinzagelegging kan door eenieder een zienswijze worden ingediend bij het college. Het college dient binnen 26 weken een beslissing te nemen op de aanvraag omgevingsvergunning.

Afspraken tussen de gemeente en initiatiefnemer worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

De kosten verbonden aan de realisering van dit project zijn geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Afspraken, tussen gemeente en initiatiefnemer over ambtelijke

apparaatskosten, planschade, landschappelijke inpassing en aanleg van de waterloop, worden vastgelegd in een overeenkomst. Voor de gemeente Asten zal de ontwikkeling kostenneutraal verlopen.

6. Conclusie

Gelet op de inhoud van deze ruimtelijk onderbouwing en artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo is het initiatief niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en is er sprake van een aanvaardbare ontwikkeling.

(32)

7. Bijlagen

Bijlage 1: Geldend bestemmingsplan Bijlage 2: Advies AAB

Bijlage 3: Milieutekening Bijlage 4: Tekening welstand Bijlage 5: Beplantingsplan Bijlage 6: HNO-tool

Bijlage 7: Watervergunning Bijlage 8: Fijnstofberekening

(33)

Bijlage 1: Geldend bestemmingsplan

(34)

Bijlage 2: Advies AAB

(35)
(36)
(37)

Bijlage 3: Milieutekening

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De ontwikkeling betreft een kleinschalige uitbreiding van 115 m2 bovenop de planologisch toegestane aantal vierkante meters aan bijgebouwen. De uitbreiding vindt plaats op

In artikel 2.1 2, lid 1, sub a, onder 1 van de Wabo is bepaald dat voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wabo,

De bodem moet geschikt zijn voor het voorgenomen gebruik De voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet niet in een functieverruiming in relatie tot het vigerend

Meer naar het zuiden ligt een meer open agrarische gebied, dat doorkruist wordt door een provinciale weg.. Het originele traject van de Ommelse Bos is afgesloten en middels een

Naar aanleiding van onderhavige ruimtelijke onderbouwing voor het initiatief aan de Dijkstraat 51 te Asten, te weten het realiseren van een mantelzorgvoorziening in een

De nieuwe melkveestal wordt opgericht bij een bestaande melkrundveehouderij, aansluitend aan de bestaande bebouwing, door de architectuur heeft de nieuwe stal geen

Een plan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, dient bij te dragen aan het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het

de ruimtelijke ontwikkeling in samenhang wordt bezien met een ruimtelijke visie op het gebied waar de ontwikkeling plaatsvindt en de directe omgeving, waarbij