• No results found

ruimtelijke onderbouwing

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ruimtelijke onderbouwing"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING ‘Dijkstraat 51’

GEMEENTE ASTEN

(2)

Opdrachtgever: F.J.T. van Vlerken Dijkstraat 51 5721 AN Asten

Projectlocatie: Dijkstraat 51 5721 AN Asten Projectnummer: 06219.020

Datum: 10-07-2013

Opgesteld door: F.C.A. van den Borne

Van Dun Advies BV Dorpsstraat 54 5113 TE Ulicoten T: 013-519 9458 F: 013-519 9727

E: info@vandunadvies.nl www.vandunadvies.nl Rabobank 15.23.05.149 KvK nr. 180 61 619

(3)

Ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van mantelzorg aan de Dijkstraat 51 te Asten 2 INHOUDSOPGAVE

1 INLEIDING ... 3

1.1 Aanleiding... 3

1.2 Doel... 4

1.3 Geldende bestemmingsplannen... 4

1.4 Procedure... 4

1.5 Leeswijzer... 4

2 BESTAANDE SITUATIE ... 5

2.1 Algemeen... 5

2.2 Ruimtelijke structuur... 5

2.3 Functionele structuur... 5

3 BELEIDSKADER ... 6

3.1 Provinciaal beleid... 6

3.2 Gemeentelijk beleid... 7

3.3 Conclusie... 8

4 MILIEUHYGIËNISCHE EN PLANOLOGISCHE ASPECTEN ... 9

4.1 Water... 9

4.2 Natuur...10

4.3 Cultuurhistorie, aardkunde en archeologie...11

4.4 Bedrijfshinder...11

4.5 Geur...12

4.6 Geluid...12

4.7 Luchtkwaliteit...12

4.8 Bodemkwaliteit...12

4.9 Externe veiligheid...12

4.10 Kabels en leidingen...13

5 CONCLUSIE...14

(4)

1 INLEIDING

In dit hoofdstuk wordt een inleiding gegeven omtrent beoogd initiatief. Hierbij komen de aanleiding, de ligging van het plangebied, het doel, de geldende bestemmingsplannen en de procedure aan bod.

1.1 Aanleiding

De heer F.J.T. van Vlerken, woonachtig aan de Dijkstraat 51, 5721 AN te Asten, is voornemens een mantelzorgvoorziening te realiseren aan overeenkomstig adres. Deze voorziening zal zijn ten behoeve van de heer H.J.A. van Vlerken en mevrouw H.M.G van Vlerken van den Boogaard, de ouders van de heer van Vlerken, die momenteel ook woonachtig zijn aan bovengenoemd adres.

Door omstandigheden is het wenselijk de mantelzorgvoorziening te realiseren in een reeds bestaand bedrijfsgebouw, namelijk de loods achter de woning. Voor bewoning van een vrijstaand

bedrijfsgebouw ten behoeve van mantelzorg is in het vigerende bestemmingsplan geen

gebruiksregel/ontheffingsregel opgenomen, derhalve dient er een buitenplanse procedure doorlopen te worden. Hiervoor dienen, zoals de gemeente Asten in het vooroverleg heeft aangegeven, de ontheffingsregels conform artikel 4.5.8. als basis gebruikt worden.

Conform artikel 4.4.1. onder f is het strijdig om een bijgebouw als afhankelijke woonruimte te gebruiken, echter kan door middel van artikel 4.5.8. ontheffing verleend worden voor het afhankelijk bewonen van een bijgebouw ten behoeve van mantelzorg.

Onderhavige ruimtelijke onderbouwing behoort tot een aanvraag omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken ten behoeve van mantelzorg in een bestaand bedrijfsgebouw.

Op onderstaande afbeelding is het beoogd initiatief weergegeven in relatie tot de omgeving.

Afbeelding 1.1: Situatietekening

(5)

Ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van mantelzorg aan de Dijkstraat 51 te Asten 4 1.2 Doel

Het doel is om via een buitenplanse afwijking een mantelzorgvoorziening mogelijk te maken, zodat de heer H.J.A. van Vlerken en mevrouw H.M.G. van Vlerken van en Boogaard nabij hun zoon kunnen wonen wegens gezondheidsredenen.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Op 07-07-2009 is het bestemmingsplan “Buitengebied Asten 2008” van de gemeente Asten door de gemeenteraad vastgesteld.

Omdat er binnen het bestemmingsplan geen mogelijkheden bestaan om een mantelzorgvoorziening in een bedrijfsgebouw te realiseren, wordt dit alsnog mogelijk gemaakt middels een

projectafwijkingsbesluit (buitenplans afwijken van het bestemmingsplan).

Als onderlegger voor onderhavige ruimtelijke onderbouwing worden, na overleg met de gemeente, de ontheffingsregels conform 4.5.8. van het bestemmingsplan gehanteerd (ten behoeve van afhankelijke woonruimte mantelzorg in een bijgebouw).

1.4 Procedure

Onderhavige ruimtelijke onderbouwing behoort tot de activiteit handeling in strijd met regels ruimtelijke ordening bij de aanvraag omgevingsvergunning, geregistreerd onder het kenmerk Z13- 158, conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 is reeds de aanleiding, het doel, het geldende bestemmingsplan en de te doorlopen procedure beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beeld van de bestaande ruimtelijke en functionele situatie. In hoofdstuk 3 is het planologisch beleid uiteen gezet, zowel van de provincie als van de gemeente. Hoofdstuk 4 bevat de planologische en milieuhygiënische verantwoording van het beoogd initiatief, waarbij tevens de conclusies getrokken worden.

(6)

2 BESTAANDE SITUATIE

In onderhavig hoofdstuk wordt de bestaande situatie in beeld gebracht. Dit geeft een duidelijker beeld ten aanzien van de veranderingen die met de afwijking van het bestemmingsplan worden

gerealiseerd.

2.1 Algemeen

Onderhavig initiatief betreft het realiseren van een mantelzorgvoorziening in een bestaand bedrijfsgebouw, te weten een loods/kantine behorende bij een agrarisch bedrijf. Uit praktische overwegingen is het dan ook wenselijk dat de mantelzorgvoorziening in dit bedrijfsgebouw gerealiseerd wordt.

2.2 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Asten, dat zich kenmerkt door een landelijke en diverse omgeving. De bebouwing is sporadisch gelegen aan de linten in het buitengebied en vormt een wisselwerking met de overgebleven bospartijen van het ontginningslandschap.

De ruimtelijke structuur op kavelniveau kenmerkt zich door het woonhuis die op een, in verhouding, grote afstand van de Dijkstraat is gelegen (circa 40 meter). Achter de bedrijfswoning zijn de opstallen van het agrarisch bedrijf aanwezig. Verder wordt de kavel ingevuld door groenvoorziening, zoals de tuin en houtopstanden naast de opstallen. De gehele locatie is voorzien van een goede

landschappelijke inpassing.

2.3 Functionele structuur

Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 1,4 kilometer van de dorpskern van Asten, waar de voorzieningen zijn gelegen. De omgeving van de projectlocatie kent een gemengd landelijke structuur, met voornamelijk agrarische bedrijven, burgerwoningen en overige bedrijvigheid.

De functionele structuur van het plangebied zelf is van agrarische aard, er wordt namelijk een varkenshouderij geëxploiteerd.

(7)

Ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van mantelzorg aan de Dijkstraat 51 te Asten 6 3 BELEIDSKADER

De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan het relevante ruimtelijke beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau. In onderstaande paragrafen wordt het relevante ruimtelijke beleid uiteengezet, inclusief de toetsing van onderhavig initiatief aan dit beleid.

3.1 Provinciaal beleid Verordening ruimte 2012

In de Wro is geregeld dat de provincie in een aparte verordening regels kan opstellen waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Derhalve hebben de Provinciale Staten van Noord-Brabant op 11 mei 2012 de Verordening ruimte 2012 (VR) vastgesteld.

Deze verordening regelt diverse ruimtelijke onderwerpen. De bepalingen voor deze onderwerpen zijn gebaseerd op het provinciale beleid zoals dat opgenomen is in de vigerende SVRO. Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 17 mei 2013 de wijzigingsverordening 'Wijziging Verordening ruimte 2012, zorgvuldige veehouderij' vastgesteld, echter heeft deze geen invloed op onderhavige ontwikkeling.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor locaties volgen uit het gebied waarin ze gelegen zijn. In de VR zijn plankaarten opgenomen met de gebiedsbestemmingen ten aanzien van ‘stedelijke ontwikkeling’,

‘ontwikkeling intensieve veehouderij’, ‘overige agrarische ontwikkeling en windturbines’, ‘water’,

‘natuur en landschap’ en ‘cultuurhistorie’. In hoofdstuk 3 t/m 11 staan de regels met betrekking tot ontwikkelingen in de verschillende gebieden.

Onderhavige locatie is gelegen in ‘agrarisch gebied’. In hoofdstuk 11 staan de regels gegeven voor niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied en onder artikel 11.1 staan de regels gegeven met betrekking tot wonen buiten bestaand stedelijk gebied. Hierin staat dat

zelfstandige bewoning van een bedrijfsgebouw niet is toegestaan. Het betreft echter geen zelfstandige bewoning, maar afhankelijke bewoning. Dit wordt tevens bevestigd in de toelichting op de VR, waarin staat dat inpandig wonen in verband met mantelzorg toegestaan is.

Zorgplicht ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap

Hoofdstuk 2 van de VR stelt algemene regels ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. In deze regels wordt gesteld dat bijgedragen moet worden aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. De bevordering van de ruimtelijke kwaliteit wordt uitgesplitst in de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.1 VR) en de kwaliteitsverbetering van het landschap (artikel 2.2 VR).

In artikel 2.1 wordt gesteld dat bij ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, bijgedragen moet worden aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. In artikel 2.2 van de VR wordt ten aanzien van de kwaliteitsverbetering van het landschap gesteld dat verantwoord moet worden op welke wijze financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een

aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied.

Er wordt een reeds bestaand bedrijfsgebouw verbouwd tot mantelzorgwoning, derhalve is sprake van het principe zorgvuldig ruimtegebruik en worden de waarden en kenmerken van de omgeving niet aangetast. De gemeente oordeelt dat de ontwikkeling geen (nadelige) impact heeft op de ruimtelijke kwaliteit, waardoor een bijdrage op grond van artikel 2.2. niet noodzakelijk wordt geacht.

(8)

3.2 Gemeentelijk beleid

De ruimtelijke visie en het beleid van de gemeente Asten staat beschreven in het bestemmingsplan

“Buitengebied Asten 2008”, vastgesteld op 7 juli 2009. Inmiddels is nog een drietal herzieningen vastgesteld, echter hebben deze geen betrekking gehad op onderhavige locatie en de beoogde ontwikkeling. Deze worden derhalve buiten beschouwing gelaten. Tevens heeft de gemeente Asten een woonvisie opgesteld, namelijk ‘Woonvisie 2010 – 2019; inzetten op duurzaam wonen en leven’.

Bestemmingsplan Buitengebied Asten 2008

Het bestemmingsplan “Buitengebied Asten 2008” laat op haar plankaart zien (zie afbeelding 3.1) dat de locatie aan de Dijkstraat 51 een agrarisch bouwvlak toegekend heeft gekregen in de bestemming

‘Agrarisch – Landschapelijke waarden’. Tevens ligt er op een deel van het agrarisch bouwvlak de waarde ‘Archeologisch aandachtsgebied’. Tevens heeft men de gebiedsaanduiding ‘Cultuurhistorisch waardevolle akkers en kampontginningen’ en functieaanduiding ‘Gemengd (intensieve veehouderij – grondgebonden)’ toegekend gekregen.

Afbeelding 3.1: Uitsnede bestemmingsplan

Artikel 19, archeologisch aandachtsgebied, is voor onderhavige ontwikkeling niet van toepassing, doordat er geen bodemingrepen plaats vinden en archeologische waarden niet kunnen worden aangetast.

Artikel 4, de regels van onderhavige enkelbestemming, dienen wel in acht genomen te worden. De gemeente heeft aangegeven dat voor de beoogde ontwikkeling de randvoorwaarden uit artikel 4.5.8.

gebruikt kunnen worden voor het toetsen van de buitenplanse afwijking.

4.5.8. Afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 4.4.1. onder f., en toestaan dat een bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;

Onderhavig initiatief is noodzakelijk uit oogpunt van mantelzorg, namelijk mantelzorg ten behoeve van de ouders van de heer F.J.T. van Vlerken. Wegens gezondheidsredenen is men niet in staat om elders onafhankelijk te wonen, zeker gezien de toekomst. De heer H.J.A. van Vlerken is hartpatiënt en mevrouw H.M.G. van Vlerken wordt regelmatig onwel. Een mantelzorgvoorziening wordt derhalve noodzakelijk geacht, waardoor wordt voldaan aan deze regel.

(9)

Ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van mantelzorg aan de Dijkstraat 51 te Asten 8 b. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in een deel van het

hoofdgebouw, of in een vrijstaand dan wel een aangebouwd bijgebouw;

De woonruimte wordt mogelijk gemaakt in een vrijstaand bedrijfsgebouw welke is gelegen achter de bestaande bedrijfswoning, direct grenzend aan de tuin van deze bedrijfswoning. Gezien de strekking van deze regel wordt voldaan aan afhankelijke bewoning in een gebouw nabij de bedrijfswoning.

c. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 80 Zoals te zien op bijgevoegd situatietekening bedraagt de oppervlakte van de mantelzorgvoorziening inm2;

totaal 76,8 m². Derhalve wordt voldaan aan onderhavige regel.

d. de ontheffing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 4.1. en 4.2.

omschreven doeleinden.;

Hierin staan de doeleinden van de betreffende bestemming, namelijk ‘Agrarisch – Landschappelijke waarden’. Doordat de mantelzorg ondergeschikt is en behoort tot het agrarisch bedrijf worden de doeleinden niet onevenredig aangetast. Daarbij komt dat de mantelzorgvoorziening in een bestaand bedrijfsgebouw wordt gerealiseerd. Uit hoofdstuk 4 zal blijken dat er tevens geen onevenredige aantasting van ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven plaats vindt.

Burgemeester en wethouders trekken een verleende ontheffing voor het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte in, indien niet (meer) wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden.

Indien er geen gebruik meer wordt gemaakt van de mantelzorgvoorziening zal het bevoegd gezag de beoogde planologische afwijking weer intrekken, waarna het gebruik ten behoeve van mantelzorg niet meer mogelijk is en de ruimte weer als kantine/kantoor/sanitaire voorziening gebruikt kan worden.

Onderhavig initiatief past niet binnen de regels van het bestemmingsplan, doordat men een mantelzorgvoorziening beoogd in een bedrijfsgebouw in plaats van een bijgebouw. De gemeente heeft echter aangegeven wel te toetsen aan bovengenoemde regels, omdat het een vergelijkbaar project betreft. Tevens staat in de toelichting van het bestemmingsplan, paragraaf 5.11, geschreven dat vanuit sociaal-maatschappelijk oogpunt de behoefte aan mantelzorg gegroeid is en dat de gemeente van mening is dat mantelzorg in het gehele buitengebied mogelijk dient te zijn.

Woonvisie 2010 – 2019

Ook in de woonvisie van Asten wordt gesproken over mantelzorg, waarin uitdrukkelijk naar voren komt dat men dit type bewoning ondersteund en dat men stimuleert om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen. Dit komt dan ook terug in het bestemmingsplan.

De beoogde ontwikkeling past derhalve binnen de woonvisie van de gemeente Asten.

3.3 Conclusie

Zoals uit bovenstaande onderbouwing blijkt is het beoogde initiatief verantwoord in het kader van de gestelde regels uit het bestemmingsplan. In het volgende hoofdstuk zal nader ingegaan worden op de milieuhygiënische en planologische aspecten.

(10)

4 MILIEUHYGIËNISCHE EN PLANOLOGISCHE ASPECTEN

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het verplicht om inzicht te bieden in de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten.

4.1 Water

Per 1 november 2003 is het verplicht om bij ruimtelijke ingrepen de watertoets toe te passen. Deze verplichting is wettelijk geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In deze watertoets moet inzicht worden geboden in de effecten van het initiatief op de waterhuishouding. In het kader van de watertoets dient de gemeente voorafgaand aan de procedure het voornemen van de ruimtelijke ingreep aan het waterschap te verzenden. De gemeente en het waterschap kunnen afspraken maken over de wijze waarop het aspect water in het ruimtelijk plan is opgenomen.

In deze waterparagraaf komen de volgende onderdelen aan bod:

 Beschrijving waterrelevant beleid;

 Bestaande waterhuishoudkundige situatie;

 Beoogde waterhuishoudkundige situatie.

Waterrelevant beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is vanaf 22 december 2000 van kracht. De KRW heeft als doel om te komen tot schone, ecologisch gezonde stroomgebieden, waarin water op een duurzame manier wordt gebruikt. Om dit doel te bereiken is een systematiek opgesteld die alle Europese lidstaten in de nationale wetgeving moeten implementeren en uitvoeren. De Nederlandse regering heeft invulling aan de KRW gegeven middels de Waterwet, die in werking is getreden op 22 december 2009. De Waterwet regelt het beheer van het oppervlakte- en grondwater en verbeterd ook de samenhang tussen het waterbeleid en ruimtelijke ordening. De visies met betrekking tot het

waterbeleid worden door de verschillende bestuurslagen in diverse plannen beschreven. Het Rijk stelt een Nationaal Waterplan op, de provincies maken Regionale Waterplannen en de Waterschappen leggen hun visie vast in de Waterbeheerplannen.

Het Nationaal Waterplan 2009 – 2015 (NWP) is het rijksplan voor het Nederlandse waterbeleid. In het NWP zijn de maatregelen beschreven die in de periode van 2009 – 2015 genomen moeten worden om Nederland veilig en leefbaar te houden, de kansen die water biedt te benutten en om te komen tot een duurzaam waterbeheer. De taak aan de provincies is om deze visie en streefbeelden door te vertalen naar de Regionale Waterplannen.

Het beleid van de provincie Noord-Brabant richt zich op het bereiken en in stand houden van watersystemen die ruimte bieden aan een gezond leefmilieu voor mens, dier en plant. Daarbij zijn economische en ecologische ontwikkelingen met elkaar in evenwicht en is het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie een randvoorwaarde.

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant is sinds 1 oktober 2010 in werking getreden. In de structuurvisie komen over het onderwerp water de volgende aspecten aan bod:

 Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem; Bij toekomstige ontwikkelingen in stad en land wil de provincie dat het patroon van beken en kreken beter beleefbaar wordt.

Daarnaast worden water-, natuur- en recreatieve ontwikkelingen in de toekomst beter afgestemd op de samenbindende waterstructuur en het systeem wordt meer ingericht op de gevolgen van klimaatverandering. De ecologische hoofdstructuur wordt versterkt door meer verbinding te maken tussen het natuursysteem en het watersysteem. Positieve gevolgen hiervan zijn o.a. een verbetering van de natuurgebieden, de biodiversiteit en de

landschappelijke en recreatieve kwaliteit van Noord-Brabant.

 Een betere waterveiligheid door preventie; Er wordt getracht de watervoerende capaciteit van het winterbed te vergroten in combinatie met het concept van een doorbraakvrije dijk, om zo

(11)

Ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van mantelzorg aan de Dijkstraat 51 te Asten 10

 Koppeling van waterberging en droogtebestrijding; De provincie gaat ervan uit dat de wateroverlast in de regionale watersystemen in 2015 grotendeels aangepakt is, waarbij de trits ‘vasthouden, bergen en afvoeren’ als uitgangspunt geldt. Daarnaast ziet de provincie kansen om met behulp van brongebieden de natuur te ontwikkelen en droogte te bestrijden.

De watertoets en de wijze waarop de provincie daar mee omgaat is beschreven in het Provinciaal Water Plan (PWP). Provinciale Staten hebben op 20 november 2009 het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 ‘Waar water werkt en leeft’ vastgesteld. Het doel van dit plan is dat het water bijdraagt aan een gezonde omgeving voor mens, dier en plant, waarin we veilig kunnen wonen en waar ruimte is voor economische, maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen. Gemeenten en waterschappen dienen hun waterbeleid te baseren op de uitgangspunten die de provincie in hun PWP stelt.

Waterschap AA en Maas is de beheerder van zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in de omgeving van het plangebied, welke middels de Keur wordt gewaarborgd. De Keur stelt regels ten aanzien van ingrepen en activiteiten bij grond- en oppervlaktewateren.

Bestaande waterhuishoudkundige situatie

In de bestaande waterhuishoudkundige situatie wordt het bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard geloosd op het gemeentelijk riool. Ander afvalwater wordt geloosd op de mestputten onder de opstallen, met uitzondering van het niet-verontreinigd hemelwater. Dit water wordt namelijk geloosd via de bedrijfsriolering op de omliggende perceelssloten.

Beoogde waterhuishoudkundige situatie

De beoogde ontwikkeling, het realiseren van een mantelzorgvoorziening in de bestaande loods, heeft nauwelijks tot geen invloed op het aspect water. Er wordt geen extra verhard oppervlak gerealiseerd en de lozing van het huishoudelijke afvalwater vindt al plaats (de ruimte waar de

mantelzorgvoorziening wordt gerealiseerd is nu in gebruik als kantine). Er wordt enkel een extra toilet- en doucheruimte gerealiseerd, wat zorgt voor een zeer beperkte toename van afvalwater. De riolering heeft voldoende capaciteit voor de afvoer van deze hoeveelheid afvalwater en zal dan ook geen problemen met zich meebrengen.

4.2 Natuur

Voorafgaand aan de gewenste ingreep dient onderzocht te worden of er sprake is van een aantasting van wettelijk beschermde natuurwaarden op basis van de groene wet- en regelgeving. Onderstaand zijn de diverse aspecten ten aanzien van natuurwaarden beschreven.

EHS

Het realiseren van de mantelzorgvoorziening in de bestaande loods heeft geen negatieve effecten op de ecologische hoofdstructuur, de locatie is ook niet gelegen in of nabij de EHS.

Flora en Fauna

In Nederland komen ongeveer 30.000 soorten dieren en planten voor. Sinds april 2002 regelt de Flora- en Faunawet de bescherming van circa 500 in het wild voorkomende soorten inheemse planten en dieren. In de Flora- en Faunawet is onder meer bepaald dat beschermde diersoorten niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en plantensoorten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende dieren en planten. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.

Bij het beoordelen van de in het plangebied voorkomende beschermde soorten gaat het primair om soorten die door de ingreep direct beïnvloed worden, doordat:

 Zij fysiek aangetast worden (doden/verwonden van dieren, verwijderen van planten);

 Zij verstoord worden (toename van geluid of licht);

 Hun vaste verblijfplaatsen c.q. groeiplaatsen aangetast of verstoord worden.

(12)

Afhankelijk van de voorgestane activiteiten op de planlocatie en de aangetroffen soorten geldt een vrijstelling of dient een ontheffing te worden aangevraagd. Hierbij geldt dat de regeling strikter is bij een zeldzame soort en ingrijpende activiteit. Vogels zijn in Nederland op gelijke wijze beschermd, waarbij geldt dat vooral in het broedseizoen (15 maart – 15 juli) sprake kan zijn van verontrusten, doden of verstoren van nestplaatsen.

De soortenbeschermende werking is dus rechtstreeks opgenomen in de Flora- en Faunawet. Gelet op de aard van het initiatief aan de Dijkstraat 51 te Asten, dient met name bepaald te worden of ter plaatse van de te realiseren mantelzorgvoorziening beschermde natuurwaarden (rode lijst soorten) bevinden, die verstoord zouden kunnen worden. Verboden handelingen dienen desondanks zoveel mogelijk te worden voorkomen en handelingen mogen niet leiden tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding. Het (onopzettelijk) doden, verwonden of verontrusten van deze soorten dient zo veel mogelijk voorkomen te worden.

In het gedeelte van de loods waar de mantelzorgvoorziening gerealiseerd wordt, ter plaatse van de kantine, het kantoor en een klein deel van de loods zelf, zijn geen beschermde flora- en faunasoorten aanwezig. Dit gezien het huidige gebruik van de loods en de visuele controle die heeft plaats

gevonden.

Derhalve is er geen ontheffing noodzakelijk in het kader van de Flora- en Faunawet.

4.3 Cultuurhistorie, aardkunde en archeologie

Voorafgaand aan de realisatie van de beoogde bedrijfsopzet dient onderzocht te worden of er sprake is van aantasting van archeologische, aardkundige en cultuurhistorische waarden.

Cultuurhistorie en aardkunde

Het gebouw waar de ingreep plaats vindt betreft geen cultuurhistorisch waardevol object, dan wel een monument. Omdat het uiterlijk van de loods onveranderd blijft en enkel inpandig wijzigingen plaats vinden, komen cultuurhistorie en aardkunde niet in het gedrang.

Archeologie

Onderhavige ontwikkeling heeft geen invloed op eventueel aanwezige archeologische waarden, er vinden geen bodemingrepen plaats. Archeologische waarden kunnen derhalve niet worden geschaad, mochten deze al aanwezig zijn in de bodem ter plaatse.

4.4 Bedrijfshinder

Ter bescherming en vergroting van de leefkwaliteit dient er een ruimtelijke scheiding aangebracht te worden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Een mantelzorgvoorziening is een milieugevoelig object, wat invloed kan hebben op de

ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven. Echter betreft het hier een afhankelijke mantelzorgvoorziening, welke behoord tot de reeds bestaande bedrijfswoning. Er is dan ook geen sprake van een nieuw milieugevoelig object, maar de uitbreiding van een bestaande.

Aan de andere kant kunnen omliggende bedrijven invloed hebben op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de mantelzorgvoorziening. Binnen een straal van 100 meter van de te realiseren

mantelzorgvoorziening zijn geen andere (agrarische) bedrijven gelegen die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de mantelzorgwoning. Het eigen bedrijf is verantwoordelijk voor het grootste gedeelte bedrijfshinder ter plaatse. Omdat de afhankelijke mantelzorgvoorziening onderdeel uit gaat maken van het bedrijf ter plaatse, is de bedrijfshinder niet relevant. Het is een bewuste keus voor de familie ter plaatse.

(13)

Ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van mantelzorg aan de Dijkstraat 51 te Asten 12 4.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de

omgevingsvergunning. Ook in het kader van het bestemmingsplan dient getoetst te worden aan deze wet.

Onderhavige situatie voorziet in een projectafwijkingsbesluit voor de realisatie van een afhankelijke mantelzorgwoning bij een bedrijfswoning van een intensieve veehouderij. In het kader van ruimtelijke ordening dienen twee aspecten te worden belicht, namelijk de vaste afstanden van de Wet geurhinder en veehouderij en wat het woon- en leefklimaat zal zijn ter plaatse van de mantelzorgvoorziening.

De minimale vaste afstand van een woning bij een intensieve veehouderij tot een ander bedrijf die geurbelastend is, bedraagt 50 meter. Onderhavige mantelzorgvoorziening zal circa 180 meter van de grens van de inrichting van de dichtstbijzijnde veehouderij komen te liggen, waardoor er wordt voldaan aan de vaste afstand van Wgv. In de directe omgeving zijn namelijk geen andere

veehouderijen aanwezig. Het eigen bedrijf hoeft op basis van de Wgv niet in de toetsing meegenomen te worden, omdat de bedrijfswoning en mantelzorgwoning behoren tot het eigen bedrijf.

4.6 Geluid

In de Wet geluidhinder is bepaald dat voor locaties in het bestemmingsplan waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting wordt onderzocht binnen de zones behorende bij verkeerswegingen, spoorwegen en industrieterreinen.

In voorliggende situatie is géén sprake van een nieuw geluidgevoelig object, de

mantelzorgvoorziening is namelijk een afhankelijke woonruimte behorende bij de bedrijfswoning. Het betreft dus een uitbreiding van een bestaand gevoelig object. Deze voorziening vestigt zicht achter de bedrijfswoning in een bestaande loods, welke reeds goed geïsoleerd is (nieuw gebouwd in 2007).

Problemen met betrekking tot geluidhinder zijn dan ook niet te verwachten.

4.7 Luchtkwaliteit

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de Wet luchtkwaliteit in beeld te worden gebracht.

Het realiseren van een mantelzorgvoorziening in een bestaand bedrijfsgebouw heeft geen invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.

4.8 Bodemkwaliteit

De beoogde ontwikkeling mag geen negatieve invloed hebben op de bodemkwaliteit ter plaatse, tegelijkertijd mag de bodemkwaliteit ter plaatse geen negatieve invloed hebben op het gebruik van deze gronden.

Er vinden geen bodembedreigende activiteiten plaats door het realiseren van de

mantelzorgvoorziening, derhalve heeft het beoogd initiatief geen negatieve invloed op de

bodemkwaliteit. Doordat in het verleden altijd bodembeschermende maatregelen zijn gebruikt is de bodem ter plaatse ook niet verontreinigd en heeft dit geen negatieve effecten op de beoogde zorgvoorziening.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico’s die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het besluit legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein.

Het besluit heeft betrekking op het gebruik, de opslag en de productieve gevaarlijke stoffen van inrichtingen. Verder heeft het besluit betrekking op het transport van gevaarlijke stoffen en het gebruik van luchthavens.

(14)

Gezien de aard van de voorgenomen activiteiten (realisatie nieuwe mantelzorgvoorziening) op de planlocatie is het Bevi niet van toepassing.

Er zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig in de nabijheid van het plangebied waardoor mogelijke belemmeringen zouden kunnen ontstaan. Tevens is er geen sprake van buisleidingen waarop het Bevi van toepassing is. De locatie is ook niet gelegen binnen het beïnvloedingsgebied van bronnen,

waarmee rekening moet worden gehouden.

Geconcludeerd kan worden dat er voor dit project geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid.

4.10 Kabels en leidingen

Het verbouwing ten behoeve van de mantelzorgvoorziening heeft geen invloed op eventueel aanwezige kabels en leidingen ter plaatse van de locatie. Er vinden geen bodemingrepen plaats waardoor kabels/leidingen beschadigd kunnen worden, bovendien is de benodigde elektra, water en gas reeds aangesloten bij het realiseren van de kantine, kantoor en het sanitair.

(15)

Ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van mantelzorg aan de Dijkstraat 51 te Asten 14 5 CONCLUSIE

Naar aanleiding van onderhavige ruimtelijke onderbouwing voor het initiatief aan de Dijkstraat 51 te Asten, te weten het realiseren van een mantelzorgvoorziening in een bestaand bedrijfsgebouw, kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

 Onderhavig initiatief past niet binnen het vigerend bestemmingsplan van de gemeente Asten;

 Middels een omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan wordt de realisatie van een mantelzorgvoorziening in een bestaand bedrijfsgebouw mogelijk gemaakt;

 Er is getoetst aan alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten;

 Uit de toetsing is gebleken dat de beoogde ontwikkeling planologisch en milieuhygiënisch aanvaardbaar is.

Derhalve kan gesteld worden dat de activiteit ‘handeling in strijd met regels ruimtelijke ordening’ ten behoeve van de mantelzorgvoorziening worden verleend.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wanneer er een nieuwe geluidsgevoelige bestemming wordt gerealiseerd op een locatie waar momenteel geen geluidsgevoelige functie aanwezig is en deze locatie binnen de geluidszones

 Lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien

is ISO 14001: 2004 gecertificeerd door TÜV en erkend door het Vlaamse Gewest (OVAM en Dep. LNE), het Brusselse Gewest (BIM), het Waalse Gewest (DGRNE-OWD) en door de overheid

De herontwikkeling ziet toe op een verplaatsing van slijterij ‘Astein’, momenteel gevestigd aan Hemel 4, naar de Emmastraat 51/53, waar thans creatief centrum ‘In de brouwerij’

Het nationale ruimtelijke beleid vormt geen belemmering voor de aanwezigheid van het terrasgebouw aan het Meer van Annecy 20 te Woerden... 3.1.2 Besluit

19-08-2013 voor de realisatie van een berging op perceel Molendwarsstraat 0 te Kampen is door de Gemeente Kampen verzocht om een ruimtelijke onderbouwing in te dienen voor

Vanaf april 2018 zal er sprake zijn van een water(balans)overschot ten opzichte van de situatie op 1 januari 2014, ofwel er is dan sprake van een toename van

 lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien