• No results found

Ruimtelijke onderbouwing

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Ruimtelijke onderbouwing"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING

Bouw nieuwe melkveestal VOF A. & J. Aarts – Wulmsen Broekstraat 2a Heusden

Versie: 5 augustus 2014

(2)

INHOUDSOPGAVE

1. CONCRETE AFWIJKING VAN HET BESTEMMINGSPLAN ... 3

1.1 Inleiding ... 3

1.2 Geldend bestemmingsplan ... 4

1.3 Omgevingsvergunning ... 5

2. PROJECTPROFIEL ... 6

2.1 Situering van het project ... 6

2.2 Noodzaak van het project ... 6

2.3 Ruimtelijke uitstraling van het project ... 7

2.4 Inpasbaarheid van het project ... 9

2.5 Ontsluiting van het project ... 9

3. INTEGRAAL GEBIEDSPROFIEL ... 10

3.1 Ruimtelijke structuur van de omgeving ... 10

3.2 De infrastructuur ... 10

3.3 Gemeentelijk beleid ... 10

3.4 Provinciaal beleid ... 11

3.5 Rijksbeleid ... 17

4. PLANOLOGISCH RELEVANTE ASPECTEN ... 19

4.1 Natuur en landschap ... 19

4.1.1 Flora- en faunawet ... 19

4.1.2 Ecologische Hoofdstructuur ... 19

4.1.3 Wet ammoniak en veehouderij ... 19

4.1.4 Natuurbeschermingswet 1998 ... 20

4.1.5 Landschappelijke inpassing ... 21

4.2 Water ... 21

4.3 Milieu ... 24

4.3.1 M.e.r.-beoordeling ... 24

4.3.2 Geur ... 25

4.3.3 Bodem ... 25

4.3.4 Externe veiligheid ... 26

4.3.5 Luchtkwaliteit ... 27

4.4 Archeologie ... 27

4.5 Parkeren... 29

(3)

5. UITVOERBAARHEID ... 30

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid ... 30

5.2 Economische uitvoerbaarheid ... 30

6. CONCLUSIE... 31

BIJLAGEN

Bijlage 1: Advies Agrarische Commissie Bouwaanvragen Bijlage 2: Erfbeplantingsplan

Bijlage 3: Aanvraag vergunning Natuurbeschermingswet 1998 Bijlage 4: HNO-tool

Bijlage 5: Besluit milieueffectrapport Bijlage 6: ISL3a-berekeningen

Bijlage 7: Verslag presentatie naar de buurt

Separate bijlagen:

Historisch bodemonderzoek Archeologisch onderzoek

(4)

1. CONCRETE AFWIJKING VAN HET BESTEMMINGSPLAN

1.1 Inleiding

VOF A. & J. Aarts – Wulmsen is voornemens hun melkrundveehouderij aan de Broekstraat 2a te Heusden (gemeente Asten) uit te breiden. In de vergunde situatie mogen momenteel 200 melkkoeien en 111 stuks jongvee worden gehouden. In het kader van de uitbreiding zal een nieuwe melkveestal worden opgericht voor 256 melkkoeien. Het bedrijf zal na realisatie van de uitbreiding plaats bieden aan 416 melkkoeien en 140 stuks jongvee.

Afbeelding 1. Ligging en omgeving melkrundveehouderij

Het bedrijf maakt onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Asten 2008” en is daarin voorzien van een agrarische bestemming. Het bedrijf beschikt over een bouwblok met een oppervlakte van 2,38 ha. De nieuwe melkveestal wordt gedeeltelijk buiten het bouwblok opgericht zodat op het achtererf voldoende ruimte beschikbaar blijft voor het werken en manoeuvreren met (grote) machines.

Per saldo vindt geen uitbreiding plaats van bouwblok. Voor de oppervlakte van de melkveestal die buiten het huidige bouwblok wordt opgericht, wordt voor dezelfde oppervlakte binnen het bouwvlak de bouw- en gebruiksmogelijkheden ontnomen. Qua oppervlakte blijft het bouwblok daarom gelijk.

(5)

1.2 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het bedrijf is het bestemmingsplan “Buitengebied Asten 2008” van toepassing (vastgesteld d.d. 7 juli 2009, onherroepelijk d.d. 7 juli 2011). Het bedrijf is bestemd als ‘Agrarisch – Landschappelijke waarden’ met de nadere aanduiding ‘agrarisch bouwblok’.

De als zodanig bestemde gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch bouwblok’ zijn agrarische bedrijven toegestaan. Per bouwblok is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan. Op het agrarisch bouwblok mag een grondgebonden agrarisch bedrijf worden uitgeoefend. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden. Dit houdt in dat de binnen het gebied voorkomende akkercomplexen, steilranden en landschapselementen dienen te worden gehandhaafd. Ook mogen de openheid en/of het reliëf van de open en bolle akkers niet onevenredig worden aangetast.

Afbeelding 2. Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan met impressie situering nieuwe melkveestal (rood) en “in te leveren” delen van het bouwblok (blauw)

Agrarische bebouwing mag uitsluitend worden opgericht binnen het bouwblok. Onderhavig bouwblok is voorzien van de aanduiding ‘2bw’, wat inhoudt dat ter plaatse twee bedrijfswoningen zijn toegestaan. Deze twee bedrijfswoningen zijn ook beide aanwezig. Het gehele bouwblok mag worden bebouwd. De maximale goot- en nokhoogte bedraagt respectievelijk 5,5 en 10 m.

De nieuwe melkveestal ligt gedeeltelijk buiten het bouwblok. Op dat punt is het initiatief daarom strijdig met het bestemmingsplan. Qua functionaliteit en maatvoering voldoet het initiatief wel aan de gestelde voorwaarden.

(6)

1.3 Omgevingsvergunning

Op basis van het vigerende bestemmingsplan is het oprichten van een bedrijfsgebouw buiten het bouwblok niet toegestaan. De gemeente Asten wil desondanks in principe toch medewerking verlenen aan dit initiatief. Door middel van het bepaalde in artikel 2.1, lid 1, sub c, in combinatie met artikel 2.12, lid 1 van de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), kan worden afgeweken van het bestemmingsplan.

Middels het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, kan van het vigerend bestemmingsplan worden afgeweken indien het initiatief niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening (artikel 2.12, lid 2 van de Wabo). Door middel van deze ruimtelijke onderbouwing wordt onderbouwd dat de nieuwe melkveestal niet is strijd met een goede ruimtelijke ordening.

Tegelijkertijd wordt met de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan tevens een voorbereidingsbesluit genomen door de gemeenteraad waardoor is geborgd dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de in te leveren delen van het bouwblok worden ontnomen. In de komende herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied wordt de nieuwe melkveestal binnen het bouwblok getrokken en worden de ontnomen delen van het bouwblok verwijderd. Op deze manier is de vormverandering van het bouwblok juridisch-planologisch uiteindelijk helemaal geregeld.

(7)

2. PROJECTPROFIEL

2.1 Situering van het project

De melkrundveehouderij van VOF Aarts is gevestigd aan de Broekstraat 2a te Heusden, kadastraal bekend gemeente Asten, sectie P, nummers 153, 1391 en 1392.

Afbeelding 3. Luchtfoto huidige situatie

2.2 Noodzaak van het project

VOF Aarts exploiteert op de locatie reeds jarenlang een melkrundveehouderij. Op de locatie zijn momenteel vier stallen aanwezig waarin 200 melkkoeien en 111 stuks jongvee worden gehouden. Het bedrijf valt momenteel onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw milieubeheer. De initiatiefnemers hebben de ambitie het bedrijf uit te breiden.

Streven is om op de locatie naast de bestaande stallen een nieuwe melkveestal te bouwen voor het houden van 256 melkkoeien. In totaal kan het bedrijf dan worden opgeschaald tot 416 melkkoeien en 140 stuks jongvee.

(8)

De Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen geeft het volgende oordeel over het initiatief (de gehele reactie zie bijlage 1): “De Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen constateert dat de huidige bedrijfsvoering bovengemiddeld van omvang is. De voorgestane bedrijfsontwikkeling is gericht op de ontwikkeling van het melkveebedrijf tot een zodanige omvang dat hiervan ook op middellange termijn redelijkerwijs sprake zal zijn. De voorgestelde ontwikkeling wordt mede ingegeven door het wegvallen van de productiebeperkende maatregelen per 2015, waardoor vanuit een Europees kader geen belemmeringen meer aanwezig zullen zijn voor de uitbreiding van de melkproductie.

Vanuit dit perspectief is de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen van oordeel dat de gevraagde uitbreiding van de stalcapaciteit noodzakelijk is voor een doelmatige ontwikkeling van het bedrijf.

Ter zake van de inrichting van het bedrijfsperceel merkt de Adviescommissie op dat de voorgestelde situering van de bedrijfsbebouwing zal leiden tot een bedrijfstechnisch efficiënte bedrijfsindeling, waarbij een ruim ingedeeld erf beschikbaar blijft voor manoeuvreren en enige tijdelijke/kortdurende stalling.”

2.3 Ruimtelijke uitstraling van het project

De bedrijfsbebouwing omvat een ligboxenstal met aangebouwd een afkalfstal, twee geschakelde jongveestallen, een werkplaats annex werktuigenberging, een opslagruimte, vijf sleufsilo’s en twee mestsilo’s. Daarnaast behoren bij het bedrijf twee bedrijfswoningen; Broekstraat 2 en Broekstraat 2a.

Afbeelding 4. Nieuwe beoogde gebouwelijke situatie (roodgekleurd gebouw bovenin nieuwe melkveestal)

(9)

De nieuwe melkveestal is in het noordoostelijke hoek van het bedrijfsperceel gesitueerd. De melkveestal betreft een compact gebouw met een afmeting van circa 63,1 * 77 meter. Deze stal zal worden uitgevoerd met het tot heden weinig toegepaste concept van een zaagtandprofiel. Hiervoor is gekozen om een tweetal hoofdredenen; namelijk enerzijds om een relatief open stal te krijgen waardoor het klimaat optimaal is voor de dieren. Anderzijds wordt de hoogte van het gebouw hiermee beperkt. De goothoogte van de stal komt uit op 4,9 meter. De nokhoogte op 8,6 meter. Aan de bouwregels van het vigerende bestemmingsplan wordt voldaan. Aan de voorzijde van de stal zullen vier automatische melksystemen worden opgesteld. Tevens wordt aan de voorzijde van het gebouw ruimte gecreëerd voor een strohok, ruimte voor de melktank, hygiënesluis en een kantine c.q. kantoor.

De melkveestal wordt niet voorzien van een mestkelder. Daarentegen wordt een dichte vloer aangebracht. Door middel van mestschuiven wordt de drijfmest uit de stal verwijderd en vervolgens gescheiden met een mestscheider. De mestscheider wordt onder een nieuw te bouwen overkapping gesitueerd voor de bestaande mestsilo’s. Onder de overkapping wordt tevens de dikke fractie opgeslagen. Deze nieuw te realiseren overkapping wordt binnen het bestaande bouwvlak gerealiseerd. De overkapping wordt niet hoger dan 5 m. Vanwege de situering in het achtererfgebied is een omgevingsvergunning voor de oprichting van deze overkapping niet benodigd.

Afbeelding 5. Cameraview 1 nieuwe stal

Afbeelding 6. Cameraview 2 nieuwe stal

De nieuwe melkveestal zal in de eerste instantie ruimte bieden aan 256 melkkoeien die gemolken zullen worden met vier automatische melksystemen. De huidige stallen zullen in gebruik blijven voor de huisvesting van 160 droogstaande- en melkkoeien, waarbij het gebruik van de huidige ligboxenstal met twee automatische melksystemen zal worden voortgezet. In totaal wordt na uitbreiding uitgegaan van een stalcapaciteit voor 416 melkkoeien en 140 stuks jongvee.

Op termijn dient al het melkvee gecentraliseerd te worden in de nieuwe stal. De bestaande stallen zullen daarbij benut worden voor het jongvee en de droogstaande koeien. Het centraliseren van al het melkvee levert vanuit bedrijfseconomisch oogpunt en de dagelijkse werkzaamheden de meeste voordelen op. Met de bouw van de nieuwe stal wordt op deze volgende stap reeds geanticipeerd. In de nieuwe stal wordt reeds de ruimte voor een vijfde automatisch melksysteem en 64 ligboxen gerealiseerd. Deze ruimte wordt aanvankelijk aangewend als opslagruimte voor materieel en

(10)

materiaal, de stalinrichting wordt nog niet gerealiseerd. Zodra in een volgende fase de melkkoeien verplaatst worden van de huidige melkveestal naar de nieuwe melkveestal zal hiervoor een nieuw vergunningentraject in gaan worden gezet. In één keer de nieuwe stal volzetten met het melkvee is financieel niet mogelijk en tevens is de veestapel daar nog niet groot genoeg voor.

2.4 Inpasbaarheid van het project

Naar aanleiding van de bouw van de nieuwe melkveestal is voor het bedrijfsperceel een erfbeplantingsplan opgesteld (zie bijlage 2) dat voorziet in een passende inpassing van het gehele bedrijf in het landschap.

De randen van het bedrijfsperceel worden voorzien van opgaande beplanting dat een kader vormt waarbinnen de agrarische activiteiten doorgang kunnen vinden. Het bedrijf ligt aan de rand van het beekdal van de (rechtgetrokken) Eeuwselse Loop. Beekdalen zijn belangrijke structuurdragers van het landschap. De delen waar weidelanden voorkomen zijn zeer waardevol. Als gevolg van egaliseringen, ontwateringen en ontginningen is het beekdal ter plaatse nog maar nauwelijks herkenbaar. Het bedrijf beschikt over een huiskavel van circa 60 ha. Het overgrote deel daarvan is in gebruik als grasland. Dit gebruik doet eer aan de ligging in het beekdal.

Het kader van het bedrijfsperceel wordt gevormd door een beukenhaag aan de voor- en achterzijde.

Aan de zuidelijke zijde wordt een esdoornhaag aangeplant met daarin opgaande zilverlindes. Aan de noordelijke zijde, aan de kant van de nieuwe melkveestal, wordt de inpassing het zwaarste aangezet.

Hier wordt een opgaande heesterbeplanting aangebracht met daarin beuken.

2.5 Ontsluiting van het project

De te bouwen melkveestal met bijbehorende voorzieningen zal niet leiden tot de aanleg van nieuwe wegen en/of ontsluitingen. Er kan gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur op het eigen erf. Er wordt op het eigen erf voorzien in de parkeerbehoefte.

(11)

3. INTEGRAAL GEBIEDSPROFIEL

3.1 Ruimtelijke structuur van de omgeving

De gemeente Asten is gelegen ten zuidoosten van het stedelijk netwerk Eindhoven – Helmond. De gemeente wordt horizontaal doorsneden door de snelweg A67 en verticaal door de N279. Aan de westgrens van de gemeente loopt de Zuidwillemsvaart, evenwijdig aan de N266.

Het oorspronkelijke karakter van de gemeente is herkenbaar door het open en halfgesloten ontginningslandschap wat met name ten zuiden van de A67 zichtbaar is. De openheid betreft met name de jongere ontginningen, de oudere ontginningen (rondom de kernen) kenmerken zich door een kleinschaliger en meer besloten karakter. In het zuiden van de gemeente bevindt zich het deels nog onontgonnen hoogveengebied van de Groote Peel. Daarnaast bevindt zich in de gemeente een aantal boscomplexen, met name de Oostappense heide in het noorden en de Dennendijkse bossen, de natuurparel de Berken in het oosten en de Witte bergen in het zuiden. Tenslotte is het landschap mede gevormd door de doorsnijding van de beekdalen van de Aa en de Astense Aa, die de west-, respectievelijk noord-oostgrens van de gemeente markeren.

3.2 De infrastructuur

Het bedrijf is gelegen aan de Broekstraat, in het zuidelijke deel van de gemeente. De Broekstraat betreft een erftoegangsweg en heeft met name de functie om erven toegankelijk te maken. Op deze weg heeft men te maken van kruisingen en tegemoetkomend verkeer. Dat betekent dat alle verkeersdeelnemers hiervan gebruik maken. Manoeuvres zoals keren, in- en uitstappen en oversteken moeten zo veilig mogelijk kunnen worden uitgevoerd. De snelheid van het gemotoriseerde verkeer moet daarom laag zijn. Dit betekent dat voor de Broekstraat, net zoals voor alle andere erftoegangswegen in het buitengebied, een maximumsnelheid wordt gehanteerd van 60 km per uur.

3.3 Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan “Buitengebied Asten 2008”

Ter plaatse van het bedrijf is het bestemmingsplan “Buitengebied Asten 2008” van toepassing (vastgesteld d.d. 7 juli 2009, onherroepelijk d.d. 7 juli 2011). Het bedrijf is bestemd als ‘Agrarisch – Landschappelijke waarden’ met de nadere aanduiding ‘agrarisch bouwblok’. De oppervlakte van het bouwblok bedraagt ongeveer 2,4 ha.

Agrarische bebouwing mag uitsluitend worden opgericht binnen het bouwblok. Onderhavig bouwblok is voorzien van de aanduiding ‘2bw’, wat inhoudt dat ter plaatse twee bedrijfswoningen zijn toegestaan. Deze twee bedrijfswoningen zijn ook beide aanwezig. Het gehele bouwblok mag worden bebouwd. De maximale goot- en nokhoogte bedraagt respectievelijk 5,5 en 10 m.

De nieuwe melkveestal ligt gedeeltelijk buiten het bouwblok. Op dat punt is het initiatief daarom strijdig met het bestemmingsplan. Qua functionaliteit en maatvoering voldoet het initiatief wel aan de gestelde voorwaarden.

(12)

Uitbreiding van (andere) bouwmogelijkheden is niet aan de orde met de oprichting van de nieuwe melkveestal. Tegelijkertijd met het verlenen van de omgevingsvergunning wordt namelijk een voorbereidingsbesluit genomen dat verzekerd dat delen van het huidige bouwblok niet meer mogen worden bebouwd. Per saldo blijven de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor het bedrijf daarmee gelijk.

3.4 Provinciaal beleid

Structuurvisie RO 2010 –partiële herziening 2014

De provincie heeft in de Structuurvisie RO 2010 de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 gegeven. De structuurvisie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De Structuurvisie RO is in werking getreden op 1 januari 2011.

Het projectgebied ligt in het landelijk gebied. Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur zoals steden, dorpen en bedrijventerreinen. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. De provincie wil binnen het landelijk gebied het volgende bereiken:

1. Ruimte voor een breed georiënteerde plattelandseconomie 2. Ruimte voor agrarische ontwikkeling

3. Een duurzame land- en tuinbouw 4. Versterking van het landschap

Afbeelding 7. Uitsnede Structurenkaart; ligging in accentgebied agrarische productie

(13)

Binnen het landelijk gebied onderscheidt de provincie twee perspectieven, het ‘gemengd landelijk gebied’ en ‘accent agrarische ontwikkeling’. De gemengde landelijke gebieden zijn gebieden waarbinnen verschillende functies in evenwicht met elkaar worden ontwikkeld. Agrarische functies worden in samenhang met andere functies (in de omgeving) uitgeoefend. In het gemengd landelijk gebied wordt voldaan aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie, toerisme en ondernemen in een groene omgeving. Daarnaast wil de provincie ook dat er ruimte beschikbaar blijft om de agrarische productiestructuur te behouden en te versterken in het buitengebied. Aan gemeenten wordt daarom gevraagd primair agrarische gebieden te beschermen. Dat betekent dat (stedelijke) functies die ten koste gaan van de ruimte voor agrarisch gebruik of die strijdig zijn met de landbouw in die gebieden geweerd worden. Hierdoor blijft er ruimte gereserveerd voor agrarische ontwikkelingen. Het projectgebied is gelegen in het perspectief ‘accent agrarische ontwikkeling’.

Sinds de vaststelling van de structuurvisie in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de Structuurvisie RO 2010 – partiële herziening 2014. Deze partiële herziening is op 7 februari 2014 vastgesteld. Er is gekozen om niet geheel een nieuwe visie op te stellen. Dit omdat de bestaande structuurvisie recentelijk is vastgesteld en de visie en de sturingsfilosofie voor het overgrote deel nog actueel zijn. De wijzigingen die in de herziening zijn verwerkt, zijn het gevolg van de volgende besluiten:

Transitie van stad en platteland

Structuurvisie deel D Brainport-Oost en deel E Grenscorridor Intrekken van de reconstructie- en gebiedsplannen

Brabant: Uitnodigend Groen 2012-2022

Startnotitie Samenhangend beleid voor de Ondergrond Transitie naar een zorgvuldige veehouderij 2020 Investeringsagenda Agenda van Brabant.

Het besluit betreffende de transitie naar een duurzame veehouderij heeft betrekking op het oprichten van de nieuwe melkveestal. De provincie wil ruimte blijven bieden voor de verdere ontwikkeling van de land- en tuinbouw, mits deze bijdraagt aan een verdere verduurzaming van de sector. Belangrijke aspecten daarbij zijn zorgvuldig ruimtegebruik, volksgezondheid, dierenwelzijn, een afname van de milieubelasting, duurzame energieopwekking en efficiënt energiegebruik.

Bij het bieden van ontwikkelingsruimte stelt de provincie als voorwaarde dat de agrarische sector zich op duurzame wijze ontwikkelt. Duurzame landbouw produceert met respect voor natuurlijke processen, mede door een duurzaam beheer van bodem, water en lucht. Verduurzaming van de landbouwproductie biedt op termijn economische voordelen voor zowel de ondernemers als de samenleving. De landbouwsector is aan zet om innovatief op deze nieuwe benaderingswijze in te spelen.

Ruimtelijke ontwikkelingen van veehouderijen worden gekoppeld aan beleid met betrekking tot milieu, volksgezondheid en dierenwelzijn en een gebiedsgerichte benadering. Nieuw daarbij is dat het onderscheid intensieve- en grondgebonden veehouderij is komen te vervallen. Ontwikkelruimte betekent niet automatisch dat er verdere schaalvergroting of forse groei van bedrijven plaatsvindt. De ontwikkeling richt zich juist op de inpassing in de omgeving en een transitie richting duurzame en zorgvuldige veehouderij. Het belang van een goede inpassing in de omgeving draagt bij aan de maatschappelijke acceptatie. Een “dialoog met de omgeving” is daarbij een eerste vereiste.

Ontwikkelruimte wordt vanuit het nieuwe provinciale perspectief uitsluitend gegeven indien het een duurzame en zorgvuldige veehouderij betreft, waarbij geen sprake is van negatieve, maar zelfs van

(14)

positieve effecten op de omgeving. Wat exact een duurzame en zorgvuldige veehouderij is en welke ruimtelijke ontwikkeling dus doorgang kan vinden is uitgewerkt in de Verordening Ruimte 2014.

Verordening ruimte 2014

Een structuurvisie is niet direct juridisch bindend voor burgers en overheden. Toch kan het in het kader van de ruimtelijke ordening van provinciaal belang zijn om bepaalde aspecten veilig te stellen.

De provincie kan derhalve een Verordening ruimte opstellen.

De provincie Noord-Brabant beschikt over een dergelijke verordening; de Verordening Ruimte 2014, welke op 9 februari 2014 is vastgesteld. De verordening is de juridische vertaling van de structuurvisie en bevat derhalve onderwerpen die in de visie naar voren komen. Dit betreft onder andere de belangen die de provincie wil behartigen en de manier waarop dit zal geschieden, alsmede regels waarmee rekening gehouden moet worden bij het opstellen van een bestemmingsplan. Deze regels zijn direct bindend voor overheden. Zo weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit is benoemd als één van de principes voor ruimtelijke ontwikkeling. Aandachtspunten daarbij zijn:

 zorgvuldig ruimtegebruik: een verbod op nieuwvestiging, herstructureren, inbreiding

 concentreren van bebouwing en voorzieningen

 rekening houden met omliggende functies en waarden

 verbeteren van landschap (in brede zin van het woord)

In artikel 3.1 is bepaald dat een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording bevat dat:

a. het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;

b. toepassing is gegeven aan zorgvuldig ruimtegebruik.

Aan deze voorwaarden wordt met de oprichting van de nieuwe melkveestal voldaan. De nieuwe melkveestal wordt opgericht bij een bestaande melkrundveehouderij, aansluitend aan de bestaande bebouwing, door de architectuur heeft de nieuwe stal geen negatieve effecten op het landschap en het landschap wordt versterkt door een goede landschappelijke inpassing van het gehele bedrijf.

Op grond van artikel 3.2 dient de ontwikkeling gepaard te gaan met een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. Het is aan gemeenten om te bepalen hoe hier invulling aan wordt gegeven. De gemeente Asten is nog bezig met beleidsregels die hier invulling aan geven.

Belangrijk uitgangspunt in het beleid van de gemeente Asten is dat de bijdrage kwaliteitsverbetering in verhouding dient te staan tot de ruimtelijk impact van de ontwikkeling. Zowel de locatie als de soort ontwikkeling zijn hierbij bepalend. Bij een ontwikkeling zonder ruimtelijke impact is geen bijdrage nodig. Bij een ontwikkeling met een kleine impact kan volstaan worden met een goede landschappelijke inpassing. Indien sprake is van een grote impact dient naast een goede landschappelijke inpassing een extra bijdrage geleverd worden aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

Deze ontwikkeling merkt de gemeente Asten aan als een ontwikkeling met een kleine impact. Van belang hierbij is dat de planologische bouwmogelijkheden feitelijk niet toenemen. Op grond hiervan voorziet de uitvoering van het beplantingsplan in een passende bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. Daarnaast beoordeelt de gemeente ook de gekozen architectuur van de nieuwe melkveestal als een positieve bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit.

(15)

Afbeelding 8. Uitsnede kaart agrarische ontwikkeling; ligging in gemengd landelijk gebied

Conform de kaart agrarische ontwikkeling ligt het projectgebied in het gemengd landelijk gebied. Voor veehouderijen die in het gemengd landelijk gebied zijn gelegen gelden de voorwaarden zoals genoemd in artikel 7.3 van de verordening. Het eerste lid van dit artikel heeft betrekking op een uitbreiding van, vestiging van of omschakeling naar een veehouderij. Hiervan is in dit geval geen sprake. In dit geval is een vormverandering van het bouwblok aan de orde. Een en ander hangt samen met de begripsbepaling genoemd onder 1.79; een uitbreiding betreft een vergroting van een bestaand bouwperceel of bestaand bestemmingsvlak. De vormverandering van het bouwblok leidt niet tot een vergroting van de bouwmogelijkheden op het bedrijf.

In de komende herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied wordt de bouw van de nieuwe melkveestal meegenomen, alsook een verwijdering van die delen van het bouwblok die verwijderd worden. Om tot die tijd juridisch / procedureel een en ander goed te borgen neemt de gemeenteraad van Asten, tegelijkertijd met het verlenen van de omgevingsvergunning, een voorbereidingsbesluit voor de gedeeltes van het bouwblok die niet meer worden bebouwd.

Getoetst dient te worden aan het tweede lid van artikel 7.3. In dit lid is gewerkt met voorwaardelijke bepalingen; dat betekent dat de gemeente een omgevingsvergunning kan verlenen indien aan deze bepalingen wordt voldaan. Een toename van bebouwing bij een bestaande veehouderij is toegestaan indien:

a. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;

b. de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in artikel 3.1, derde lid, inpasbaar is in de omgeving;

(16)

c. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger dan 20%;

d. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijn stofconcentratie op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³.

e. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.

Aan de hand van deze bepalingen wordt het volgende gesteld:

Ad. a. Een zorgvuldige veehouderij betreft een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in de omgeving.

Om te bepalen of een veehouderij een zorgvuldige veehouderij betreft dient het bedrijf getoetst te worden aan de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV). Bij een score van 7 punten of meer is sprake van een zorgvuldige veehouderij. Aan de hand van de BZV is het aantal punten bepaald voor de nieuwe bedrijfssituatie. Het bedrijf heeft daarin 7,3 punten vergaard. Het bedrijf voldoet daarmee aan de BZV, zodoende is sprake van (ontwikkeling naar) een zorgvuldige veehouderij.

Ad. b. Blijkens onderhavige ruimtelijke onderbouwing blijkt dat met de bouw van de nieuwe melkveestal rekening wordt gehouden met de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, monumenten, cultuurhistorische waarden, ecologische waarden, aardkundige waarden en landschappelijke waarden.

Eerder in deze paragraaf is al beargumenteerd dat voldaan is aan artikel 3.1, derde lid.

De nieuwe stal past in de omgeving gelet op de bestaande agrarische functie van de omgeving en heeft gezien de afstanden tot omliggende functies geen negatieve effecten op de volksgezondheid. De nieuwe melkveestal heeft daarmee geen consequenties voor de leefomgeving en is daarmee inpasbaar.

Ad. c. Voor melkrundvee bestaan geen normen voor de geuremissie. Derhalve is het niet mogelijk om een berekening aan te leveren op basis van OU’s waaruit de geurhinderpercentages zijn af te leiden.

Het RIVM hanteert voor geurhinder de volgende milieukwaliteitscriteria; zeer goed < 5%, goed 5-10%, redelijk goed 10-15%, matig 15-20%, tamelijk slecht 20-25%, slecht 25-30% en zeer slecht > 30%. In het kader van de Wet geurhinder veehouderijen (Wgv) is sprake van een goed woon- en leefklimaat bij omwonenden als een melkrundveehouderij verder dan 50 m van een gevoelig object is verwijderd in het buitengebied en 100 m van een gevoelig object in de kern. Een goed woon- en leefklimaat betekent dat er 5-10% gehinderden zijn op basis van de milieukwaliteitscriteria.

Het meest nabij gelegen gevoelig object (woning Sengersbroekweg 9) in het buitengebied ligt op een afstand van 280 m. Aan de afstandseis van 50 m voor een goed woon- en leefklimaat wordt daarmee ruimschoots voldaan. Het aandeel gehinderden ligt daarmee lager dan 5-10%.

Aan de eis van 20% gehinderden wordt op basis van deze beargumentatie voldaan.

Het meest nabij gelegen gevoelig object in de kern ligt op een afstand van circa 1,5 km. Aan de afstandseis van 100 m voor een goed woon- en leefklimaat wordt daarmee ruimschoots voldaan. Het aandeel gehinderden ligt daarmee lager dan 5-10%. Aan de eis van 12%

gehinderden wordt op basis van deze beargumentatie voldaan.

Ad. d. Het programma ISL3a berekent de jaargemiddelde fijnstofconcentratie van de verschillende gevoelige objecten in de omgeving veroorzaakt door de agrarische activiteiten op het bedrijf in de nieuwe situatie. Het hoogst belaste gevoelige object betreft de woning Korhoenweg 4.

De belasting op deze woning komt uit op 25,92 µg/m³. Aan de eis van 31,2 µg/m³ wordt voldaan.

(17)

Ad. e. De toekomstplannen van het bedrijf (zijnde de aanvraag omgevingsvergunning) zijn op 13 januari 2014 aan omwonenden gepresenteerd. Alle directe omwonenden waren uitgenodigd, alsook de directie van de nabijgelegen golfbaan ’t Woold, en de agrarische ondernemers uit de omgeving. In totaal waren 23 personen uitgenodigd, hiervan zijn er 17 daadwerkelijk gekomen. De overige 6 hebben al bij voorbaat aangegeven geen problemen te hebben met de toekomstplannen.

De zonen van de initiatiefnemers, de potentiële opvolgers van het bedrijf, hebben aan de hand van een Powerpointpresentatie met daarin o.a. de bouw- en milieutekeningen de toekomstplannen toegelicht en beargumenteerd. Een uitgebreid verslag van deze avond is opgenomen in de bijlagen.

De algemene tendens van de avond was dat de aanwezigen het eens waren met de uitbreiding van het bedrijf. Er werd omtrent een aantal zaken om opheldering gevraagd, waar na uitleg positief op werd gereageerd. Gestelde vragen betroffen:

 Past de kleurstelling van de nieuwe melkveestal in het landschap, worden voornamelijk onopvallende kleuren gebruikt zoals groen/bruin/grijs?

Er is uitgelegd dat uitsluitend onopvallende en “aardse” kleuren worden gebruikt bij de nieuwe melkveestal (zijnde donkergroen, donkergrijs, zwart en bruin-rood. Aan de hand van de impressietekeningen, waarop de exact te realiseren kleuren waren afgebeeld, is dit onderschreven. Daarnaast toegelicht dat de welstandscommissie akkoord is met het materiaal- en kleurgebruik van de nieuwe stal.

Aan de hand van deze toelichting was het publiek gerust gesteld.

 Wordt het overtollige hemelwater geïnfiltreerd in een vijver of een boven het maaiveld te realiseren bassin?

Bij glastuinbouwbedrijven worden dergelijke bassins vaak gebruikt voor opvang van water voor bevloeiing van de planten in de kas. Voor een melkrundveehouderij heeft een dergelijke opvang van hemelwater geen toegevoegde waarde. Daarnaast is een bassin vanuit het omringende landschap duidelijk zichtbaar en dus ongewenst. Het hemelwater zal daarom worden opgevangen in een infiltratievijver, deze vijver is reeds aanwezig. Doordat de vijver onder het maaiveld is gerealiseerd is deze vanuit het omringende landschap niet zichtbaar. De vijver heeft juist een toegevoegde waarde voor het landschap als waterpoel voor flora en fauna. Rondom de vijver wordt daarnaast voorzien in een opgaande erfbeplanting.

Aan de hand van deze toelichting was het publiek gerust gesteld.

 In de presentatie werd vermeld dat er een mestscheider geplaatst wordt voor het scheiden van de mest. Wat houdt dit precies in en heeft dit negatieve effecten op geur, fijn stof, etc.?

Het scheiden van mest is een mechanische activiteit waarbij de drijfmest wordt gescheiden in een stapelbare dikke fractie en een vloeibare dunne fractie. Het betreft derhalve geen activiteit waarbij de drijfmest wordt verwerkt of vergist. Een mestscheider betreft een gesloten systeem, dat wil zeggen dat de daadwerkelijke scheiding plaatsvindt in een metalen behuizing. Hierdoor worden de risico’s voor het optreden van emissies van ammoniak, geur, fijn stof en broeikasgassen tijdens het scheiden van de mest als zeer beperkt ingeschat. Het afdekken van de mestopslagen voor de dunne en dikke fractie na scheiding wordt toegepast om deze emissies tijdens opslag te beperken (de mestsilo’s met drijfmest en dunne fracties zijn reeds verplicht afgedekt).

Aan de hand van deze toelichting was het publiek gerust gesteld.

De aanwezigen gaven aan dat indien hetgeen gepresenteerd de daadwerkelijke aanvraag betrof, waarbij voldaan wordt aan de wettelijke kaders, dit niet tot weerstand van de buurt zou leiden. De initiatiefnemers hebben dan ook een goed gevoel overgehouden aan deze informatieavond.

(18)

Het vigerende bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Asten voldoet nog niet aan de Verordening Ruimte 2014. Om ontwikkelingsmogelijkheden te bieden aan goede initiatieven bij veehouderijen zijn de rechtstreeks werkende regels gesteld zoals in artikel 7.3, tweede lid. In de deze regels is gewerkt met voorwaardelijke bepalingen; dat betekent dat de gemeente een omgevingsvergunning kan verlenen indien aan deze bepalingen wordt voldaan. Zoals blijkt uit voorgaande motivatie voldoet de nieuwe melkveestal aan deze bepalingen. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de Verordening Ruimte 2014.

3.5 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de (rijks)plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.

Het rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de SVIR worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;

het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

De provincies en gemeenten hebben meer ruimtelijke en mobiliteitsbeleid bevoegdheden gekregen.

Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte.

Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Slechts één nationaal belang heeft betrekking op onderhavig initiatief. Voor een goede milieukwaliteit moet de kwaliteit van bodem, water en lucht minimaal voldoen aan de (internationaal) geldende norm(en). De gezondheid van de burgers dient te worden beschermd tegen negatieve milieueffecten.

Het rijk beschermt en verbetert de waterkwaliteit door het treffen van fysieke maatregelen, het uitgeven van vergunningen en handhaving. Luchtkwaliteit, geluidsoverlast, wateroverlast, waterkwaliteit, bodemkwaliteit en het transport van gevaarlijke stoffen kennen een grote samenhang met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen.

Voor de ontwikkeling van de melkrundveehouderij zijn geen rijksdoelen of nationale belangen van toepassing. Uit hoofdstuk 4 blijkt dat de ontwikkeling geen negatieve effecten teweegbrengt voor het milieu.

(19)

Verder heeft de ontwikkeling betrekking op provinciale en gemeentelijke belangen. De ontwikkeling is van een dusdanige beperkte omvang dat er vanuit de SVIR geen belemmeringen bestaan, provinciale belangen zijn vastgelegd in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de Verordening ruimte.

(20)

4. PLANOLOGISCH RELEVANTE ASPECTEN

4.1 Natuur en landschap

4.1.1 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Dat betekent dat o.a. opzettelijke verstoring niet is toegestaan. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit tabel 2 van de Flora- en faunawet, de bijlage 1 soorten van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en met alle vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarbij inventarisatie gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op deze beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen.

Het betreft hier een bestaand agrarisch bedrijf dat verder ontwikkeld wordt. De locatie voor de nieuwe melkveestal is reeds grotendeels in gebruik als erf (sleufsilo’s), een deel is nog in gebruik als cultuurgrond. Gezien het intensieve gebruik van het erf en de omliggende percelen is het voorkomen van beschermde soorten uit te sluiten. Daarnaast worden eventueel algemeen voorkomende diersoorten voldoende mobiel geacht om zich met de bouw van de melkveestal te verplaatsen.

4.1.2 Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Het netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook beheersgebieden behoren ertoe. Elk EHS-gebied heeft een zogenoemd natuurdoel. Een natuurdoel beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en wordt gebruikt als een toetsbare doelstelling voor een natuurgebied.

Het Rijk heeft in 1995 de algemene grenzen van de EHS aangegeven. Vervolgens hebben de provincies in hun streekplannen meer concrete grenzen vastgelegd. De provincies bepalen de contouren, waarna aan de gemeenten wordt gevraagd om de gebieden in het bestemmingsplan de juiste juridische bescherming te geven. Doordat de grenzen van de EHS zijn vastgelegd in de verschillende beleidsstukken zullen ruimtelijke projecten die de realisatie van de EHS frustreren geen doorgang kunnen vinden.

In de omgeving is van het projectgebied zijn de Witte bergen aangewezen als EHS. Deze zijn gelegen op een afstand van meer dan 275 meter. De migratie van dier- en plantsoorten wordt door de aanwezigheid van de melkrundveehouderij dan ook niet gehinderd. De bouw van de nieuwe melkveestal heeft geen invloed op het functioneren van de EHS.

4.1.3 Wet ammoniak en veehouderij

Met ingang van 8 mei 2002 is de Wet Ammoniak en Veehouderij (WAV) en de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) in werking getreden. Hiermee wordt beoogd regels te stellen aan de beoordeling

(21)

van de ammoniakemissie van veehouderijen in het kader van de beoordeling van vergunningaanvragen op grond van de Wet milieubeheer.

Het algemeen emissiebeleid voor heel Nederland wordt onder meer ingevuld via het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij. Ook in de Wav komt het meer emissiegerichte ammoniakbeleid tot uitdrukking. Veehouderijen gelegen buiten kwetsbare gebieden of een zone van 250 meter eromheen, kunnen op grond van de Wav zonder beperkingen een omgevingsvergunning krijgen. Ook mogen deze veehouderijen, wat betreft de ammoniakemissie uit dierenverblijven, net zoveel dieren houden als ze maar willen. De Wav zelf bevat hier slechts één uitzondering op. Deze uitzondering is van toepassing op veehouderijen die onder de werkingssfeer van de IPPC-richtlijn vallen. Melkrundvee valt niet onder de werking van de IPPC-richtlijn.

De locatie is niet gelegen in een kwetsbaar gebied of een zone van 250 meter daaromheen. Het bedrijf valt niet onder de werkingssfeer van de IPPC-richtlijn. Bij de vergunningprocedure in het kader van de Wabo wordt getoetst aan de Wet ammoniak en veehouderij.

4.1.4 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000- gebieden en de Beschermde Natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er n.a.v. projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningsplichtig.

Binnen een straal van 25 kilometer rondom het bedrijf zijn meerdere Natura2000-gebieden gelegen, te weten:

Groote Peel (afstand 2,7 km)

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven (afstand 6,6 km) Strabrechtse heide & Beuven (afstand 7,1 km)

Deurnsche- en Mariapeel (afstand 8,3 km)

Leenderbos, Groote Heide & de Plateaux (afstand 14,1 km)

Sinds 22 mei 2007 is het Toetsingkader ammoniak rond Natura2000-gebieden van kracht. Hierbij dient middels het programma “Aagro-Stacks” bepaald te worden wat de depositie van ammoniak op een gebied is vanuit een bedrijf. Inmiddels zijn er door de Raad van State diverse uitspraken gedaan omtrent het toetsingskader. Conclusie daaruit is dat vrijwel elke toename van ammoniakdepositie als significant beschouwd kan worden en daarmee het houden van landbouwhuisdieren vergunningplichtig is.

Vanuit het bedrijf is er een sprake van een toename van de ammoniakemissie, waarbij de depositie in de huidige en nieuwe situatie is bepaald middels een berekening met Aagro-Stacks. In de huidige situatie bedraagt de depositie op het meest dichtbij gelegen punt 2,18 mol (Groote Peel). Met de bouw van de nieuwe melkveestal neemt de depositie op dit punt toe tot 3,97 mol.

Naar aanleiding van deze toename is vanuit de twee voormalige agrarische bedrijven aan de Bleekerweg 16 en Gezandebaan 30 (beide in Heusden) de ammoniakemissie geheel stopgezet. Door middel van het salderen van deze ammoniakemissie neemt de ammoniakdepositie per saldo niet toe, maar neemt het zelfs af (op alle berekende punten).

(22)

Bij de provincie Noord-Brabant is een vergunning aangevraagd in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (zie bijlage 3) zodat er een vergunningsbesluit genomen kan worden.

4.1.5 Landschappelijke inpassing

Naar aanleiding van de bouw van de nieuwe melkveestal is voor het bedrijfsperceel een erfbeplantingsplan opgesteld dat voorziet in een passende inpassing van het gehele bedrijf in het landschap.

Afbeelding 9. Uitsnede erfbeplantingsplan

De randen van het bedrijfsperceel worden voorzien van opgaande beplanting die een kader vormen waarbinnen de agrarische activiteiten doorgang kunnen vinden. Het bedrijf ligt aan de rand van het beekdal van de (rechtgetrokken) Eeuwselse Loop. Beekdalen zijn belangrijke structuurdragers van het landschap. De delen waar weidelanden voorkomen zijn zeer waardevol. Als gevolg van egaliseringen, ontwateringen en ontginningen is het beekdal ter plaatse nog maar nauwelijks herkenbaar. Het bedrijf beschikt over een huiskavel van circa 60 ha. Het overgrote deel daarvan is in gebruik als grasland. Dit gebruik doet eer aan de ligging in het beekdal.

Het kader van het bedrijfsperceel wordt gevormd door een beukenhaag aan de voor- en achterzijde.

Aan de zuidelijke zijde wordt een esdoornhaag aangeplant met daarin opgaande zilverlindes. Aan de noordelijke zijde, aan de kant van de nieuwe melkveestal, wordt de inpassing het zwaarste aangezet.

Hier wordt een opgaande heesterbeplanting aangebracht met daarin beuken.

4.2 Water

Ruimte maken voor water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Met de ondertekening van de Startovereenkomst Waterbeheer op 14 februari 2001 door Rijk, provincies, gemeenten en

(23)

waterschappen, werd de watertoets van toepassing verklaard op ruimtelijke plannen. Vanaf 1 november 2003 is deze juridisch verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

De watertoets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het doel van de watertoets is het evenwichtig meewegen van de waterbelangen in het ruimtelijk planvormingsproces om te komen tot een veilig, gezond en duurzaam watersysteem. Zowel waterkwantiteits- als waterkwaliteitsaspecten zijn daarbij belangrijk. Het benutten van kansen en het combineren van functies wordt hierbij nagestreefd.

Waterschap Aa en Maas vraagt aandacht voor onderstaande watertoetsuitgangspunten ter realisatie van een praktisch watersysteem dat schoon, veilig, robuust en mooi is:

 ontwikkelen op een hoge en droge locatie; als dit niet lukt dan dienen aanvullende maatregelen te worden genomen waarmee wateroverlast voldoende wordt tegengaan;

 gescheiden houden van vuil (afval)water en schoon hemelwater;

 voorkomen van vervuiling van water;

 voor schoon hemelwater gelden de afwegingsstappen: hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer;

 hydrologisch neutraal ontwikkelen (HNO). Een ontwikkeling mag niet leiden tot een hydrologische achteruitgang in en buiten het plangebied, of een hydrologisch knelpunt vormen voor huidige en vastgelegde toekomstige landgebruiksfuncties. Concreet betekent dit:

o de afvoer uit het gebied niet groter wordt dan in de referentiesituatie;

o de grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;

o grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren voor de huidige en toekomstige landgebruiksfuncties;

o (grond)waterstanden in het projectgebied aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het projectgebied;

o het projectgebied zo wordt ingericht dat de hydrologische gevolgen van vastgestelde toekomstige ontwikkelingen in de omgeving niet leiden tot knelpunten in het projectgebied;

 water positief laten bijdragen aan de belevingswaarde van de omgeving;

 water onderdeel te laten zijn van meervoudig ruimtegebruik om schaarse ruimte efficiënt te benutten;

 ruimteclaims voor watergerelateerde onderwerpen in ruimtelijke plannen verwerken.

Aan de hand van deze waterparagraaf wordt toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar de waterhuishoudkundige inrichting in het projectgebied.

Huidige situatie

Het bouwvlak en de Broekstraat liggen hoger dan de omringende weilanden. De maaiveldhoogte van het huidige bouwvlak bedraagt ongeveer 25 meter +NAP. De maaiveldhoogte van omliggende weilanden bedraagt ongeveer 24,5 meter +NAP. De hoogte van het maaiveld neemt verder af richting de beek.

De originele bodem bestaat volgens de bodemkaart van Nederland uit een veldpodzolgrond welke voornamelijk is opgebouwd uit leemarm en zwak lemig fijn zand. De afzettingen, waarin deze bodem is ontstaan, behoren geologisch gezien tot de Formatie van Boxtel.

Tectonisch gezien ligt het projectgebied in de Roerdalslenk. Deze slenk wordt aan de zuidwestzijde begrensd door de Feldbiss en aan de noordoostzijde door de Peelrandbreuk. Beide breuken zijn noordwest-zuidoost gericht.

Het eerste watervoerende pakket heeft een dikte van circa 60 m en wordt gevormd door de grove en grindrijke zanden van de Formaties van Beegden. Op deze fluviatiele en glaciofluviatiele formaties

(24)

liggen de fijnzandige, matig goed doorlatende dekzandafzettingen, behorende tot de Formatie van Boxtel, met een dikte van circa 20 m. Het eerste watervoerende pakket wordt aan de onderzijde begrensd door kleiafzettingen van de Formatie van Stramproy/Waalre.

De gemiddelde stand van het freatisch grondwater bedraagt 24 meter +NAP, waardoor het grondwater zich op 1 m-mv zou bevinden. Het water van het eerste watervoerende pakket stroomt volgens gegevens van digitale wateratlas van de provincie Noord-Brabant, globaal in noordelijke richting.

Er liggen geen pompstations in de buurt van het projectgebied die van invloed zouden kunnen zijn op de grondwaterstroming ter plaatse. Het projectgebied ligt niet in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied.

Het vuilwater is aangesloten op het gemeentelijk rioleringssysteem.

Op de locatie waar de nieuwe stal gebouwd zal worden liggen in de huidige situatie reeds enkele sleufsilo’s. Deze worden geheel verwijderd. Het totale verhard oppervlak van deze sleufsilo’s bedraagt circa 3.500 m². Hemelwater wat op deze verharding valt stroomt af naar de omliggende weilanden alwaar het infiltreert. Perssappen worden naar de mestsilo geleidt.

Oppervlaktewater

Ongeveer 100 m ten noorden van de nieuwe stal ligt de Eeuwselse Loop. Dit is een A-watergang van het waterschap waar voor een deel hermeandering is toegepast. De Broekstraat kruist deze watergang. Evenwijdig aan de Broekstraat liggen aan beide zijden afwateringssloten. Voor de bedrijfswoning Broekstraat 2a is deze sloot niet aanwezig.

Toekomstige situatie

De nieuwe melkveestal heeft een dakoppervlak van circa 4.600 m². De nieuwe bebouwing komt grotendeels in de plaats van de bestaande sleufsilo’s. Nieuwe sleufsilo’s zijn reeds elders binnen het bouwvlak gerealiseerd. De toename van het verhard oppervlak ten opzichte van de huidige situatie is circa 1.100 m².

Hemelwater dat op het dakoppervlak van de nieuwe melkveestal valt zal via leidingen naar een infiltratievijver worden geleidt. Deze infiltratievijver is reeds gerealiseerd tegenover de nieuwe sleufsilo’s. De infiltratievijver heeft een afmeting van 11 * 45 meter en een diepte van 1 m. Ondanks dat het freatisch grondwater zich theoretisch gezien zich op 1 m-mv bevindt, bevat de vijver constant water. Het waterpeil bevindt zich 40 cm onder de rand. Dit water is afkomstig van de bestaande bebouwing en verharding binnen het bouwvlak. Er is geen sprake van een overloop naar oppervlaktewater.

Het waterschap hanteert een waakhoogte van 20 cm in een infiltratievoorziening. Dat wil zeggen dat 20 cm resteert om het hemelwater van de nieuwe melkveestal op te vangen. Totaal kan 100 m³ van de melkveestal in de infiltratievijver opgeborgen worden voor een bui T=10+10%. De waterbergingsopgave voor het nieuw verhard oppervlak bedraagt, conform de HNO tool (bijlage 4), bij een T=10+10% 56 m³ en bij een T=100+10% 76 m³. De infiltratievijver heeft voldoende capaciteit om een T=10+10% en T=100+10% op te vangen.

Bij extreme regenval kan de infiltratievijver overstromen op de omliggende weilanden, welke behoren tot de huiskavel van de melkrundveehouderij. Belangen van derden worden daarmee niet geschaad.

Uit zorg voor een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater wordt bij de bouw afgezien van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (zoals zink en koper) in daken, gevels, verhardingen en regenwatervoorzieningen zoals goten en leidingen.

(25)

Tot slot

In deze waterparagraaf is de waterbergingsopgave voor de bouw van de nieuwe melkveestal bepaald en ingevuld met een passend ontwerp voor hemelwater, grondwater en afvalwater.

4.3 Milieu

4.3.1 M.e.r.-beoordeling

Op 1 juli 2010 is de Wet Modernisering m.e.r. in werking getreden. Deze wet wijzigt de Wet milieubeheer daar waar het gaat om de procedures en de wettelijke bepalingen aangaande het (al dan niet verplicht) opstellen van een milieueffectrapport (m.e.r.) en heeft tot doel de regelgeving te vereenvoudigen. Samenhangend hiermee is op 1 april 2011 het besluit tot wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en waarvoor de drempelwaarden worden overschreden een afweging moet worden gemaakt of het opstellen van een m.e.r. noodzakelijk is. De drempelwaarden bij activiteiten in kolom D.14 (agrarische activiteiten) bedragen:

 maximaal 200 (melk-)koeien;

 maximaal 340 stuks jongvee;

 maximaal 340 runderen ((melk-)koeien en jongvee samen).

De bouw van de nieuwe melkveestal heeft betrekking op een totaal van 256 melkkoeien. De drempelwaarden worden derhalve overschreden. Indien de drempelwaarden worden overschreden dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd bij de omgevingsvergunningsprocedure, waaruit blijkt of al dan niet een m.e.r. benodigd is.

Op 31 januari 2012 is voorafgaand aan de aanvraag voor de omgevingsvergunning een aanmeldingsnotitie ingediend voor het veranderen en in werking hebben van de nieuwe situatie op de melkrundveehouderij. De m.e.r.-beoordeling hoeft uitsluitend betrekking te hebben op het oprichten van de nieuwe melkveestal. Echter in de aanmeldingsnotitie is het gehele bedrijf meegenomen om een juiste indruk te krijgen van de algehele bedrijfssituatie. Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten dat het opstellen van een m.e.r. niet noodzakelijk is (zie bijlage 5). De volgende factoren hebben bij dit besluit een rol gespeeld:

 de invloed van de inrichting op een gebied dat van bijzondere betekenis of waarin het milieu reeds in ernstige mate is verontreinigd of belast, neemt ten opzichte van het dichtst bij de inrichting liggende zeer kwetsbare gebied, toe. Ook ten opzichte van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en Beschermde Natuurmonumenten is sprake van een toename van ammoniakbelasting. De toename is gesaldeerd met andere gestopte bedrijven. Significante nadelige effecten op deze gebieden als gevolg van de voorgenomen wijziging treden niet op;

 voor rundvee zijn geen geuremissiefactoren vastgesteld. De inrichting voldoet aan de vaste afstandseisen in de Wet geurhinder en veehouderij;

 de fijn stofemissie vanuit de dierverblijven binnen de inrichting neemt toe. Bij de aanmeldingsnotitie is een luchtkwaliteitsrapport gevoegd om aan te tonen dat aan de normstelling van de Wet luchtkwaliteit wordt voldaan. Uit de beoordeling van dit rapport volgt dat wordt voldaan aan de luchtkwaliteitsgrenswaarden. Verdere beoordeling vindt plaats bij de omgevingsvergunning;

(26)

 de inrichting veroorzaakt naast de ammoniak-, geur- en fijn stofbelasting geen belangrijke nadelige gevolgen voor het bedrijf (energie, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen);

 er zijn in de invloedssfeer van de inrichting ten opzichte van de andere gebiedstyperingen geen verdere bijzondere omstandigheden, die nadelige gevolgen hebben in het kader van milieu of ruimtelijke ordening.

De uiteindelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning wijkt op drie ondergeschikte punten af van hetgeen beoordeeld in de aanmeldingsnotitie.

In de aanmeldingsnotitie is er van uit gegaan dat voor de oprichting van de nieuwe melkveestal een wijzigingsprocedure gevolgd zou worden voor de vormwijziging van het bouwblok. Om de nieuwe melkveestal deels buiten het bouwblok te situeren is nu niet meer gekozen voor een vormwijziging van het bouwblok, maar voor het afwijken van het bestemmingsplan door middel van het bepaalde in artikel 2.1, lid 1, sub c, in combinatie met artikel 2.12, lid 1 van de Wabo.

Ten tweede is in de aanmeldingsnotitie uitgegaan van het toepassen van de volgende vloer: V- vormige vloer van gietasfalt in combinatie met een gierafvoerbuis. Deze vloer heeft nog een proefstatus en is vastgesteld met een ammoniakemissie van 9,1 kg/ammoniak per dier. Met deze vloer wordt niet voldaan aan de Verordening Stikstof en Natura2000 waarin een maximale ammoniakemissie van 8,1 kg/ammoniak per dier is vastgelegd. In de omgevingsvergunning is daarom een andere variant van dezelfde vloer aangevraagd: V-vormige vloer van geprofileerde vloerelementen in combinatie met een gierafvoerbuis. Voor deze vloer is een ammoniakemissie vastgesteld van 7,7 kg/ammoniak per dier. Ten opzichte van hetgeen aangevraagd in de aanmeldingsnotitie betekent dit een verbetering. De ammoniakemissie uit de nieuwe melkveestal neemt derhalve af ten opzichte van de situatie in de aanmeldingsnotitie.

Als derde is de m.e.r-beoordeling opgesteld voor de stal met een totaalcapaciteit van 256 melkkoeien.

Alhoewel dit aantal gehandhaafd blijft in de omgevingsvergunning, is ten opzichte van het toen geldende bouwplan, het huidige bouwplan gewijzigd. In het huidige bouwplan is een deel van de nieuwe melkveestal aangewezen als opslagruimte. In een volgende fase dienen binnen deze ruimte melkkoeien gehuisvest te worden zodat al het melkvee gecentraliseerd zit in de nieuwe melkveestal.

De huidige omgevingsvergunning blijft echter in stand voor het aantal van 256 melkkoeien, net zoals onderzocht is in het kader van de aanmeldingsnotitie.

De conclusie en het besluit van de aanmeldingsnotitie blijven daarmee ongewijzigd in stand.

4.3.2 Geur

Emissie van geur vindt plaats via de open zijgevels en dakvlakken van de nieuwe stal. Op 9 december 2006 is de Wet geurhinder veehouderijen (Wgv) in werking getreden. Op basis van deze wet dient bepaald te worden hoe groot de afstand dient te zijn tussen geurgevoelige objecten (woningen) en veehouderijen. Voor melkrundveehouderijen zijn vaste afstanden opgenomen waaraan voldaan dient te worden, te weten 50 m tot gevoelige objecten in het buitengebied en 100 m tot gevoelige objecten in de bebouwde kom.

De meest dichtbij gelegen woning in het buitengebied (Sengersbroekweg 9) ligt op een afstand van 280 m. De meest dichtbij gelegen woningen in de bebouwde kom liggen op een afstand van circa 1,5 km. Er wordt daarom ruimschoots voldaan aan de vereiste afstanden en daarmee aan de bepalingen uit de Wgv.

4.3.3 Bodem

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient aangegeven te worden of de plaatselijke bodemkwaliteit geschikt is voor de bouw van de nieuwe melkveestal.

(27)

Ter plaatse is een historisch bodemonderzoek1 conform NEN5725 uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat er geen aanwijzingen zijn gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

Op basis van het onderzoek en de terreininspectie kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch geen belemmeringen bestaan voor de bouw van de melkveestal. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.

4.3.4 Externe veiligheid

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening gehouden worden met het aspect externe veiligheid. De risico’s voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten moeten in beeld worden gebracht. De volgende bronnen kunnen aan de orde zijn:

 inrichtingen;

 transportactiviteiten met gevaarlijke stoffen;

 vuurwerkopslagplaatsen’

 opslagplaatsen ontplofbare stoffen voor civiel gebruik.

Hoewel de kans om komen te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen zeer klein is, gelden er toch bepaalde minimaal aan te houden afstanden tot locaties waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of getransporteerd. Deze minimaal aan te houden afstanden worden plaatsgebonden risicocontouren genoemd. De grootte van deze plaatsgebonden risicocontouren verschilt per situatie. Zo speelt de hoeveelheid opgeslagen of vervoerde gevaarlijke stoffen een rol, maar daarnaast bijvoorbeeld ook de wijze van opslag en eventuele aanwezige veiligheidsystemen.

Wanneer er een ongeval met gevaarlijke stoffen plaatsvindt, dan kunnen de effecten veel verder reiken dan de plaatsgebonden risicocontour. De afstand tot waar een ongeval met een gevaarlijke stof nog onder 1% van de blootgestelden dodelijke slachtoffers kan veroorzaken vormt het invloedsgebied.

Het plaatsgebonden risico zegt dus niets over het aantal mensen dat kan komen te overlijden tijdens een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hiervoor is het groepsrisico bedoeld. Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting en wordt weergegeven in een grafiek. In een dergelijke grafiek is de kans op een calamiteit weergegeven tegenover de hoeveelheid mensen die kan komen te overlijden als gevolg van die calamiteit. Het groepsrisico is geen harde norm, maar vormt de basis voor een verantwoording van de aanwezige risico's door de gemeente. Het gemeentebestuur heeft beleidsruimte bij het toepassen van de hoogte van het groepsrisico bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Echter, het gemeentebestuur is wel verplicht voor het invloedsgebied verantwoording af te leggen over de hoogte van het groepsrisico, de te nemen maatregelen om de effecten van deze risico's te reduceren en de eventuele restrisico's.

In een straal van 1 km rondom het bedrijf bevindt zich uitsluitend een ondergrondse aardgasleiding, in beheer bij Gasunie. De afstand tot het projectgebied bedraagt circa 930 m. Het plaatsgebonden risicocontour of invloedsgebied reikt derhalve niet tot aan het bedrijf. Er bevinden zich geen andere bronnen waarbij de plaatsgebonden risicocontour of het invloedsgebied tot aan het projectgebied reiken. Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de bouw van de melkveestal.

1 Econsultancy bv, Historisch bodemonderzoek (vooronderzoek) Broekstraat 2a te Heusden, rapportnummer: 12122091, 5 februari 2013

(28)

4.3.5 Luchtkwaliteit

De Wet Luchtkwaliteit 2007 vormt het toetsingskader voor stofconcentraties in de lucht bij omgevingsvergunningen. In de Wet Luchtkwaliteit worden wettelijke luchtkwaliteitsnormen genoemd van de luchtverontreinigende stoffen: stikstofdioxiden (NO2 en Nox (als NO2)), koolmonoxide (CO), fijnstof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2) en lood (Pb).

Volgens het besluit dient rekening gehouden te worden met de grenswaarden voor deze stoffen. Voor het bepalen van de luchtkwaliteit en het overschrijden van eventuele grenswaarden, wordt de immissie van betreffende componenten inzichtelijk gemaakt. De grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan dat, in het belang van de bescherming van de gezondheid van mens en milieu, binnen een bepaalde termijn moet zijn bereikt.

De concentratie van de overige vier stoffen koolmonoxide (CO), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2) en lood (Pb) in de buitenlucht is van nature zo laag dat voor deze stoffen geen overschrijding van de grenswaarde wordt verwacht. Voor deze stoffen kan worden voldaan aan de gestelde grenswaarden uit de Wet Luchtkwaliteit 2007.

Vanwege de hoge achtergrondconcentraties worden voor PM10 (24-uurgemiddelden) en, in mindere mate, NO2 de grenswaarden in grote delen van Nederland overschreden. Indien een inrichting PM10 en/of NO2 emitteert, is het noodzakelijk dat de bijdrage van deze inrichting aan de achtergrondniveaus inzichtelijk wordt gemaakt. Het betreft de immissieniveaus buiten de terreingrenzen van de inrichting.

Het programma ISL3a berekend de gemiddelde jaarconcentratie aan fijnstof (bijlage 6) van de verschillende woningen in de omgeving veroorzaakt door de agrarische activiteiten op het bedrijf in de nieuwe situatie. Deze waarden zijn inclusief een zeezoutcorrectie, welke voor deze omgeving is gesteld op 1 µg/m³, en 2 overschrijdingsdagen. De concentratie zoals deze uit de ISL3a berekening komen moet zodoende aangepast worden middels het aftrekken van deze zeezoutcorrectie (1 µg/m³ en 2 dagen). De fijnstof norm is maximaal 40 µg/m³ exclusief zeezout, en het aantal overschrijdingsdagen op jaarbasis betreft maximaal 35 dagen.

De hoogst belaste woning is gelegen aan de Korhoenweg 4. De belasting op deze woning komt uit op 25,92 µg/m³ exclusief zeezoutcorrectie. Er wordt derhalve voldaan aan de norm.

Het aantal overschrijdingsdagen komt op deze woning uit op 17,9 dagen exclusief zeezoutcorrectie.

Ook aan deze norm wordt voldaan.

De toename van het verkeer van en naar het bedrijf draagt ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bij aan de concentratie fijn stof in de buitenlucht.

Gelet op bovenstaande zijn er dus geen negatieve gevolgen te verwachten voor de luchtkwaliteit en kan de aangevraagde vergunning op dit punt niet geweigerd worden. Samenvattend kan geconcludeerd worden dat er in de aangevraagde bedrijfssituatie wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen.

4.4 Archeologie

Sinds 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht (WAMZ). Het doel van deze wet is te voorkomen dat archeologische waarden uit het verleden verloren gaan. In deze wet zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van het bodemarchief binnen hun grondgebied.

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De doorgang tot deze parkeergelegenheid ( de rechter punt van de kerk van achteraf gezien en de schuurtjes van de duplex woningen aan de Dorpsstraat) wordt geblokeerd door

tenzij anders aangegeven Inritband 500x160x500 mm, Opsluitband 200x200 mm.

tenzij anders aangegeven Inritband 500x160x500 mm, Opsluitband 200x200 mm.

tenzij anders aangegeven Inritband 500x160x500 mm, Opsluitband 200x200 mm.

Een afschrift van de beslissing kan je opvragen via omgevingsloket@bree.be Je kan, als betrokken publiek, een beroep instellen tegen deze beslissing als je gevolgen ondervindt of

Een afschrift van de beslissing kan je opvragen via omgevingsloket@bree.be Je kan, als betrokken publiek, een beroep instellen tegen deze beslissing als je gevolgen ondervindt of

Tijdens het openbaar onderzoek kunnen er standpunten, opmerkingen of bezwaren over de aanvraag worden ingediend bij het college van burgemeester en

de heer Johan Telen, Poststraat 4 te 3960 Bree en de heer Robin Telen, Spilstraat 2 bus 2 te 3680 Maaseik!. Gegevens van de locatie Adres: