• No results found

Kennisportfolio. Alle kennis opgedaan tijdens mijn studie Bedrijfskunde MER aan de Avans s-hertogenbosch. Maud Hendriks

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Kennisportfolio. Alle kennis opgedaan tijdens mijn studie Bedrijfskunde MER aan de Avans s-hertogenbosch. Maud Hendriks"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kennisportfolio

Alle kennis opgedaan tijdens mijn studie Bedrijfskunde MER aan de Avans ‘s-Hertogenbosch

Maud Hendriks

(2)

Inhoudsopgave

Leerjaar 1 3

VWO instroom 3

7S-Model 3

BMC-Model 5

Groeimodel Keuning 7

Leerjaar 2 8

BLOK 1 8

Engels 8

Management (structuur) 8

Marketingcommunicatie 10

Marketing 11

Recht 14

Bedrijfseconomie 15

Onderzoeksvaardigheden 16

Beroepsvaardigheden 16

BLOK 2 16

Engels 16

Administratieve organisatie 16

Algemene economie 19

Inkoop 26

Logistiek 28

Recht 32

Ethiek 34

Onderzoeksvaardigheden 1

Beroepsvaardigheden 1

BLOK 3 1

Engels 1

HRM 2

Logistiek 4

Kwaliteit 7

Recht 10

Bedrijfseconomie 12

Onderzoeksvaardigheden 12

Beroepsvaardigheden 12

(3)

Leerjaar 1

VWO-instroom 7S-Model

Door het 7S-model te gebruiken kan iedere organisaties in kaart worden gebracht. Aan de hand van dit model kan er een quick scan maken van een organisatie. Een quick scan is een beschrijving van hoe de organisatie op dit moment is. Alle S’en zijn met elkaar verbonden, die hebben dus ook invloed op elkaar. Keuzes die gemaakt worden kunnen ook invloed hebben op andere keuzes. Alle S’en zijn even belangrijk.

Strategie

Dit is de basis van de organisatie. Het bestaat uit de missie, visie en doelstellingen van de organisatie. Missie waar het bedrijf voor staat en de visie waar het bedrijf voor gaat.

Doelstellingen moeten SMART zijn. Vanuit die doelstellingen kom je weer bij een

strategie. Dit is dan hoe de organisatie moet handelen om een bepaald doel te bereiken.

Operational excellence: Hier worden de kosten beperkt gehouden. Hierbij wordt de focus dus helemaal op de kosten gelegd. Met massa wordt geprobeerd om schaal voordelen te behalen. Een goed voorbeeld hiervan is ALDI.

Product innovation: Hier staat het product centraal. Het maakt niet uit wat het kost maar mensen willen het product gewoon hebben. Een goed voorbeeld hiervan is Apple. Wat een nieuwe Iphone ook kost mensen kopen het toch wel. Customer intimacy: De klant staat hierbij centraal. Het is hierbij belangrijk dat er een klantrelatie opgebouwd wordt.

Een voorbeeld van customer intimacy is Albert Heijn. Zij vinden de relatie met de klant erg belangrijk.

Structuur

Bij structuur wordt een organigram opgezet. Welke afdelingen zijn belangrijk en hoe lager in de organisatie hoe meer uitvoerend werk er wordt gedaan. Er bestaat een P- indeling. Dit staat voor product. Daarnaast is er een M-indeling. Dit staat voor markt.

Ook is er een G-indeling. Dit staat voor geografie. En als laatste bestaat er een F- indeling. Dit is een functionele indeling en daar staat één product centraal.

Systeem

Bij systeem gaat het om alle processen in de organisatie. Een goed voorbeeld voor een systeem is McDonalds. Zij hebben alle processen die plaatsvinden in het bedrijf in detail vastgelegd. Wanneer er een functie bij McDonalds moet worden uitgevoerd weet de werknemer precies wat deze moet doen, elke functie is duidelijk afgebakend. Processen kunnen worden vastgelegd in een flowchart.

Stijl van het management

Hierbij gaat het om de invloed van de manager tegen over de invloed van de

medewerker. In hoeverre heeft een medewerker invloed op beslissingen die worden genomen in een organisatie. Wanneer een werknemer helemaal geen invloed heeft op de beslissingen die worden genomen, dan is er sprake van autoritair leiderschap. Is de invloed die de werknemer kan uitoefenen redelijk in balans dan noemt men dan consulterend leiderschap. Hierbij wordt wel naar de mening van de medewerker gevraagd. Participatief leiderschap is de laatste vorm van leiderschap en daarbij is de invloed van de medewerker erg groot. Een goed voorbeeld daarvan is een chirurg.

Personeel

De koers die een bedrijf wil gaan voeren, heeft consequenties voor het personeel.

Er kunnen mensen aangenomen worden en ook ontslagen worden. Maar een organisatie kan er ook voor kiezen om het personeel verder op te leiden. Dit wordt doorstroom genoemd. Doorstroom is niet hetzelfde als doorgroei. Iedereen binnen een bedrijf zit in

(4)

de doorstroom. Iedereen moet het naar zijn zin hebben, mensen mogen niet te veel ziek zijn. Het heeft wel te maken met doorgroei, mensen hebben het na een bepaalde tijd wel gezien en willen dan een stap omhoog maken.

Sleutelvaardigheden

Wat is er binnen de organisatie onderscheidend van andere organisaties? Apple is hier een goed voorbeeld van. Zij zullen altijd kijken naar wat Apple onderscheid van bijvoorbeeld Samsung..

Gemeenschappelijke waarden

De gemeenschappelijke waarde van een organisatie zijn cultuur, waarden en normen. Dit wordt in het Engels shared values genoemd. Het is de kern van de organisatie. Er bestaat een informele en een formele cultuur. Hoe wordt er binnen de organisatie omgegaan met elkaar. Bestaat er zoiets al een vrijdagmiddag borrel. Om dit te ontdekken moet de werknemer eerst een tijdje in de organisatie werken om hier achter te komen.

(5)

BMC-Model

BMC staat voor Business Model Canvas. Het bestaat uit vier blokken. Dit zijn klant, interne activiteiten, opbrengsten en kosten. Daarbinnen bevinden zich totaal 9

bouwstenen. Hiermee kan je alle bedrijfsaspecten in kaart brengen. Dit model richt zich meer op externe factoren. Het 7s-model is meer gefocust op de interne factoren. Dat is het verschil tussen beiden. Ook dit is een model om een organisatie in kaart te brengen.

Rechtsboven in het model bevindt zich de klant, linksboven de interne organisatie, en onderaan staan de opbrengsten en de kosten.

Klant

• Segmenten: Wie wil de organisatie bereiken, wie zijn de klanten. De organisatie moet een goed beeld hebben van de klanten. Hoe worden klanten benaderd en hoe centraal worden ze gezet. Wat zijn de klantgroepen van de organisatie en hoe onderscheiden zij zich.

• Value proposition: Hoe wordt er waarde gecreëerd voor de klant. Wat onderscheid het product van andere producten. Dit is de waarde die de organisatie toevoegt aan een product en aan een markt.

• Channels: Dit zijn de kanalen die een organisatie gebruikt. Hoe bereikt een organisatie zijn klanten. Daarbinnen bevinden zich vijf fases:

o Awareness: De behoefte, de klant zoekt iets.

o Evaluatie: Hierbij wordt er gekozen. Er wordt een evaluatie gemaakt over de voordelen van de kanalen.

o Aankoop o Aflevering

o After sales: Hoe is de service die verleent wordt.

Realtionships: Dit is de relatie die de organisatie heeft met de klanten. Hoe zorgt de organisatie ervoor dat klanten blijven terugkomen.

Interne activiteiten

Key activities: Wat zijn de dingen waar de organisatie in uit moet blinken. Bol.com moet bijvoorbeeld uitblinken in de logistiek, wanneer Bol.com stelt vandaag

besteld morgen in huis zullen zij hun logistiek goed op orde moeten hebben..

Key resources: Dit zijn de belangrijkste bronnen die een organisatie nodig heeft om goed te kunnen draaien. Het gaat hier om mensen maar denk ook aan patenten. Wat heeft de organisatie nodig om een product te maken waarin ze onderscheidend kan zijn.

Key partners: Een bedrijf zoekt vaak bedrijven waar ze mee kunnen

samenwerken. Voor zaken waar ze zelf niet heel goed in zijn, gaan ze mensen buiten bedrijven zoeken die er wel goed in zijn. Hierdoor is er een risico spreiding.

Wanneer de organisatie dit allemaal zelf moet doen, moeten ze hier heel veel in investeren. De vraag is dan ook nog maar of de organisatie dit wel allemaal terug zal verdienen. Daarom kan de organisatie het best gebruik maken van kennis van andere bedrijven die zich al langer bevinden in de branche.

Opbrengsten

Op welke manier kan de organisatie geld verdienen aan zijn klanten. Om dit te doen is het belangrijk dat de organisatie heel innovatief is.

(6)

Kosten

Wat zijn de belangrijkste kosten waar de organisatie mee te maken krijgt.

Voor een overzicht van het model zie volgende pagina.

(7)

Groeimodel Keuning

Fase 1

Hier is er sprake van een startend bedrijf. De organisatie moet nieuwe klanten binnen krijgen. De eigenaar is ook echt het bedrijf.

Fase 2

In deze fase gaat het om overleven. Er moet een balans komen tussen de inkomsten en uitgaven. Wanneer dit goed gaat dan is er groei zichtbaar.

Fase 3

Dit is de succes fase. Er zijn voldoende klanten. De vraag die de organisatie zichzelf dan moet gaan stellen is: gaan we dit handhaven of gaan we doorgroeien?

Fase 4

Fase vier is de fase van expansie, dan gaat de organisatie zich uitbreiden. Er komen nieuwe producten bij. Er is sprake van nieuwe klanten op nieuwe markten of nieuwe klanten op oude markten. Hier heeft de organisatie liquiditeit voor nodig. Er zal dus een lening moeten worden afgesloten. De bank zal hier minder moeilijk over doen dan toen de organisatie een startende organisatie was.

Fase 5

Fase vijf bestaat uit de optimale verhouding. Er zijn heel veel processen en heel veel mensen binnen het bedrijf. De organisatie structuur wordt steeds steiler. Er komen steeds meer staf diensten bij.

Fase 6

Dit is de verstarringsfase. De organisatie is een van de toon aangevende bedrijven in de branche. Op het moment dat er een economische crisis is dan kan de organisatie hier last van hebben. Ze neemt dus weinig risico’s.

Fase 7

Hier krijg de organisatie te maken met nieuwe vormen van groei. kan de organisatie bijvoorbeeld gaan fuseren. Ook kunnen ze, wanneer het goed gaat met de organisatie, ervoor kiezen om bedrijven over te gaan nemen. Op het moment dat het want minder gaat met de organisatie moet er een reorganisatie plaatsvinden.

Elk bedrijf bevindt zich in één van deze fasen.

(8)

Leerjaar 2

BLOK 1

De vakken die gegeven zijn in het eerste blok zijn:

• Engels

• Management (structuur)

• Marketingcommunicatie

• Marketing

• Recht

• Bedrijfseconomie

• Onderzoeksvaardigheden

• Beroepsvaardigheden

Engels

Bij Engels zijn een aantal dingen behandeld:

• Grammar

• Writing (Email)

• Press Conference Grammer

Bij de grammer zijn alle tijden behandeld. Te beginnen met de present tijden. Hier wordt gewoon de tegenwoordige tijd van een werkwoord gebruikt. Bij de past tijden zal het hele werkwoord + -ed worden gebruikt. Daarnaast zijn er een aantal onregelmatige werkwoorden. Wanneer deze in de verleden tijd moet worden gebruikt, gebruik je altijd de tweede vorm van het werkwoord. Een voorbeeld om dit te verduidelijken:

be,was/were,been. Voor de verledentijd gebruik je dan was/were. Bij de perfect tijden komt er een vorm van have voor het werkwoord. Daarnaast is er ook nog de continuous tijd. Daarbij wordt er gebruik gemaakt van een vorm van tob e en dan het hele

werkwoord + i-ng.

Writing (Email)

Bij het schrijven van een email is de structuur van die email van belang. De structuur ziet er als volgt uit: adressering, aanhef, inleiding, kern, afsluitend deel en de gehele afsluiting. Aan het eind van de periode kan de student een email schrijven, in het correct Engels.

Press Conference

Bij een press conference is het van te voren van belang dat je aan alle journalisten een press release overhandigd. Dit omdat ze zich dan van te voren kunnen inlezen over waar de press conference over gaat. Tijdens een press conference overhandig je de

journalisten extra informatie. Dit is informatie die niet tijdens de press conference wordt verteld en ook niet in de press release aanwezig was. Wanneer er een press conference wordt gehouden is het van belang dat er in het begin iemand aanwezig is die de sprekers kan verwelkomen. Daarna zullen de sprekers hun woordje houden, en ter afsluiting is er voor de journalisten nog een moment om vragen te stellen.

Management (structuur)

Er is gebruik gemaakt van het boek Organisatiestructuren geschreven door Henry Mintzberg.

Eenvoudige structuur

Bij de eenvoudige structuur is de strategische top het belangrijkste organisatieonderdeel.

Het coördinatiemechanisme wat hier van belang is, is direct toezicht. Vanuit de strategische top wordt er direct toezicht gehouden op de uitvoerende kern van de

(9)

organisatie. Er is sprake van verticale en horizontale centralisatie, de macht ligt helemaal opgesloten in de strategische top.

Machinebureaucratie

Een goed voorbeeld van een machinebureaucratie is een fabriek. Het is simpel werk maar het gaat wel met hele grote aantallen door de organisatie. Hier in de uitvoerende kern zitten ook mensen die niet heel slim zijn. Het is namelijk niet het aller moeilijkste werk.

Het belangrijkste organisatieonderdeel is de technostructuur. Deze mensen zorgen voor de standaardisatie van werkprocessen. Dit is dan het belangrijkste

coördinatiemechanisme. Er is sprake van beperkte horizontale decentralisatie. De mensen onderin de technostructuur, de arbeidsanalisten, adviseren de strategische top over de processen die uitgevoerd moeten worden in de uitvoerende kern.

Professionele bureaucratie

Het gaat hier over bijvoorbeeld een chirurg in een ziekenhuis. Standaardisatie van vaardigheden is het belangrijkste coördinatiemechanisme. Het belangrijkste

organisatieonderdeel is dan ook de uitvoerende kern. De mensen in deze kern weten wat ze moeten doen. Er is dan ook sprake van horizontale en verticale decentralisatie. De macht ligt volledig bij de mensen in de uitvoerende kern. Er is hier een hele grote

ondersteunende afdeling. Deze zijn allemaal ten behoeve van de professionals. Omdat de professionals het allemaal zelf kunnen, is er sprake van een kleine technostructuur.

(10)

Divisie organisatie

Het boven stukje is eigenlijk het manteltje van de hele organisatie. Het werk gebeurd in de divisies. De raad van bestuur die stuurt wel wat aan, maar het grote werk wordt gedaan in de divisies. Deze structuren die zie je in de kern. Dit zou een organisatie zijn met allerlei fabrieken. Je ziet namelijk de machine structuur terug komen in de

uitvoerende kern van de divisie. Wanneer je naar heel Primera kijkt dan is het een divisiestructuur. De filialen zijn dan de divisies. Het belangrijkste organisatieonderdeel is dan ook het middenkader. Deze stuurt iedere divisie aan. Het belangrijkste

coördinatiemechanisme is standaardisatie van output. Per divisie wordt een target opgelegd en achteraf wordt er gekeken of deze is behaald. Er is sprake van beperkte verticale decentralisatie, hierbij ligt de macht bij het hoger management. Daarbij kan worden gedacht aan de filiaalmanagers. Wel is er altijd nog eindverantwoordelijkheid bij de top van de organisatie.

Adhocratie

Dit zijn hele innovatieve organisaties. Deze komen met hele nieuwe producten. Een voorbeeld is NASA. Ook Apple heeft hier kenmerken van. Het belangrijkste

organisatieonderdeel zijn de ondersteunende diensten. Het belangrijkste

coördinatiemechanisme is onderlinge aanpassing. Er wordt veel in projectgroepen gewerkt, deze kunnen goed onderling aanpassen. Er is hier sprake van selectieve verticale en horizontale decentralisatie, de macht wordt dan neergelegd bij de projectgroepen.

Marketingcommunicatie

Er is gebruik gemaakt van het boek MarCom Marketingcommunicatie in organisaties geschreven door C. Essink-Matzinger en B. Van Veghel.

Marketingcommunicatieplan

1. Analyse van de situatie: Dit geeft inzicht in wat het communicatieprobleem is. Wat is het oorspronkelijke vraagstuk en welke stappen zijn er tot nu toe gezet? Hoe ziet de markt er precies uit? Wie zijn de concurrenten en wie zijn de

consumenten?

(11)

2. Doelgroepen kiezen: Wanneer je veel weet over de doelgroepen die je wil aanspreken, kan je ook beter de juiste benadering kiezen. Een doelgroep kan weer worden onderverdeeld in subdoelgroepen of segmenten. Er kan worden gekeken naar een aantal dingen: leeftijd en woonplaats, socio-economische kenmerken, psychografische kenmerken, betrokkenheid bij de productie of organisatie, gewenste producteigenschappen, huidige productiebezit en gebruik en merkbekendheid. Wanneer dit is gedaan wordt er een overzicht gemaakt van alle segmenten met de meest relevante eigenschappen en kenmerken.

3. Doelstellingen bepalen: De communicatiedoelstellingen komen voort uit de

ondernemingsdoelstellingen. Hierin staat de missie beschreven. De doelstellingen moeten altijd SMART geformuleerd worden. Dit staat voor specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden. Ze worden altijd vooraf geformuleerd in termen van kennis, houding en gedrag. Je doelgroep moet iets weten, vinden of doen.

4. Strategie bepalen: Hier ga je omschrijven hoe je deze doelstellingen wil gaan bereiken. De keuzes die gemaakt worden moeten goed aansluiten bij de doel- en subdoelgroepen die gekozen zijn. Daarnaast is het ook van belang om te kijken in welke fase van de productlevenscyclus het product zit. Op het moment dat een product geïntroduceerd moet worden dan vergt die een andere aanpak dan wanneer het imago bijgesteld moet worden.

Positioneren: Dit wordt bepaald op basis van wat de organisatie wil, wat de concurrentie doet en wat de markt vraagt. Hoe kan de organisatie zich

onderscheiden van de concurrenten op de markt.

Propositie: Wat is de boodschap die moet worden overgebracht naar de doelgroep.

5. Inzet van de middelen bepalen: De juiste middelen moeten worden gekozen en het juiste moment moet worden bepaald. Daarbij is het van belang dat je bekijkt welke middelen je wil gaan inzetten voor welk deel van de doelgroep.

6. Uitvoering: Hierin wordt er een activiteitenplanning opgesteld. Ook wordt er een overzicht gemaakt van de kosten en opbrengsten.

7. Evaluatie: OP het moment dat het plan is uitgevoerd is het van belang dat er nog gekeken wordt hoe dit is gegaan. Dit doe je dan ook bij de evaluatie.

Marketing

Voor dit vak is er gebruik gemaakt van Marketing de essentie geschreven door P. Kotler en G. Armstrong.

Consumentengedrag

Op het moment dat een consument besluit om iets te kopen wordt hij door een heel aantal dingen afgeleid.

(12)

Er zijn ook een aantal kenmerken die van invloed kunnen zijn op het consumentengedrag

Besluitvormingsproces van de consument

Wanneer een consument besluit om een product aan te schaffen, dan gaat dit niet zomaar. De consument doorloopt een traject met stappen. Eerst zal de behoefte

onderkent worden, dit is het punt waar het koopproces begint. Daarna zal de consument op zoek gaan naar informatie. De consument zal de alternatieven evalueren. Daarna neemt de consument een aankoop besluit. Op het moment dat de koop is gedaan vindt er nog het gedrag na aankoop plaats. Wat waren de verwachtingen van het product en hoe denkt de consument er over na aankoop van het product?

Besluitvormingsproces van kopers voor nieuwe producten

Op het moment dat er een nieuw product wordt geïntroduceerd dan kent de consument dit product niet. Het proces dat het individu doorloopt van de eerste kennismaking met een innovatie tot de adoptie. Er zijn verschillende stappen in dit proces. De eerste stap is bekendheid, weet de consument dat het product bestaat? De tweede stap is interesse, de consument zal informatie winnen over het product. De derde stap is de evaluatie, de consument zal overwegen of hij het product moet kopen. De vierde stap is een

probeeraankoop doen, de consument koopt het product om het te proberen. Wanneer dit bevalt dan volgt de laatste stap, deze is adoptie. Wanneer hier sprake van is zal de consument het product regelmatig gebruiken. Sommige mensen die doorlopen dit proces snel, dit worden de innovators genoemd. Mensen die er lang over doen om een product te adopteren worden laggards genoemd. Daartussen bevinden zich nog de early

adopters, early majority en late majority.

(13)

Koopgedrag organisaties

Ook bij de bedrijven zijn er invloeden die belangrijk kunnen zijn bij besluitvorming van bedrijven.

Koopproces van een organisatie

Het koopproces van een organisatie zit veel complexer in elkaar dan die van een consument. Dit is te zien in de onderstaande afbeelding.

(14)

Prijsbeslissingen

De prijszetting van een bedrijf wordt beïnvloed door interne en externe factoren.

Recht

Voor dit vak is het boek De grondslag van het vermogens- en ondernemingsrecht Deel 1 vermogensrecht gebruikt geschreven door A.M.M.M. van Zeijl.

Consumentenrecht

Hiervoor zijn de artikelen 7:1 BW, art 7:5 BW, art 7:6 BW, art 7:17, art 7:21 BW, art 7:23 BW gebruikt.

Het consumentenrecht is een bijzondere vorm van een koopovereenkomst. Er is sprake van een consumentenkoop op het moment dat er een zaak gegeven wordt en daar geld voor betaald wordt.

Privacy

Hiervoor zijn de artikelen 1 sub a & b WBP, art. 2 lid 1 WBP, art. 4 lid 1 WBP, art. 6 WBP, art. 8 sub f WBP, art. 10 lid 1 WBP, art. 27 lid 3 WBP, art. 33 lid 1 WBP, art. 43 sub a & b WBP gebruikt.

Het betreft hier de verwerking van de persoonsgegevens. Heel veel bedrijven maken gebruiken van persoonsgegevens, denk bijvoorbeeld aan een spaarkaart bij een winkel.

Op het moment dat een persoon het idee heeft dat deze gegevens niet rechtmatig verkregen zijn kan deze hier iets tegen doen. Aan de hand van bovenstaande artikelen kan dan bepaald worden of dit inderdaad het geval is en welke maatregel daar dan bij past.

Koop op afstand

Hiervoor is art. 6:234 lid 2 BW gebruikt.

Het betreft hier het kopen via de elektronische weg. Lid 2 van dit artikel gaat over de elektronische weg. Het gaat over de algemene voorwaarden. Het is belangrijk dat duidelijk is of de algemene voorwaarden voor het sluiten van de overeenkomst bekend gemaakt, de algemene voorwaarden kunnen worden opgeslagen en ze toegankelijk zijn voor latere kennisneming. Wanneer dit niet het geval is moet een organisatie bekend maken waar de algemene voorwaarden wel te vinden zijn en of dit via de elektronische weg is. En ook kan hij bekend maken wanneer ze niet via de elektronische weg te vinden zijn dat de organisatie de algemene voorwaarden ook kan opsturen, dan wel via de elektronische weg dan wel gewoon via de post.

Reclame

Er wordt hier gebruikt gemaakt van twee artikelen. Namelijk art. 6:194 a lid 1 BW en art.

6:194 a lid 2 BW.

Het betreft hier vergelijkende en misleidende reclame.

(15)

Verschil constante kosten = CKw – CKb

Bedrijfseconomie

Hiervoor is gebruik gemaakt van het boek Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties geschreven door A. Heezen.

Berekening kostprijs

De kostprijs wordt berekend door de formule (C/N) + (V/W) uit te voeren. Dit staat voor:

(toegestane kosten / normale productie) + (variabele kosten / werkelijke productie).

Berekening periode resultaat met integrale kostprijsmethode Verkoopprijs x afzet

Integrale kostprijs x afzet –

Transactieresultaat

Bezettingsresultaat = (W – N) x (C/N) +

Perioderesultaat = transactieresultaat + bezettingsgraad Berekening perioderesultaat met variabele kostencalculatie

Verkoopprijs x afzet

Variabele kostprijs x afzet –

Dekkingsbijdrage

TCK (totale constante kosten) –

Perioderesultaat = dekkingsbijdrage – vaste productiekosten Verkoopverschillenanalyse

Het betreft hier het verklaren van de verschillen tussen de verkopen. Het is handig voordat de formules toegepast worden, een tabel te maken. Hierdoor komt er een duidelijk overzicht. De formules die hiervoor worden gebruikt:

Inkoopprijsverschil = Pb – Pw X Qw Verkoopprijsverschil = Pw – Pb X Qw Verkoopomvangverschil = Qw – Qb X CMB

CMB = begrote contributiemarge CMB = begrote verkoopprijs – begrote inkoopprijs

Verkoophoeveelheidsverschil = Qa – Qb X CMB Assortimentsverschil = Qw – Qa X CMB

(16)

Onderzoeksvaardigheden

Voor dit vak is gebruik gemaakt van het boek Wat is onderzoek? van Nel Verhoeven.

Quick Scan

Tijdens deze periode hebben wij een quick scan moeten maken van een organisatie. Dit is een organisatiebeschrijving.

Plan van aanpak

Voordat er een begin gemaakt werd met het project moest er een plan van aanpak geschreven worden. Wat gaat er wanneer gebeuren? Van welke methoden gaan we gebruik maken? Wat is de aanleiding, probleemstelling en doelstelling van het onderzoek? Welke deelvragen moeten er worden opgesteld?

Beroepsvaardigheden

Hiervoor moest er een klacht gesprek gehouden worden met een acteur. Bij een klacht gesprek is het van belang dat je een klant tot rust brengt wanneer deze erg agressief reageert. Laat eerst de ballon leeglopen voordat je naar een oplossing zoekt. Ga in op wat de klant zegt, stel vragen om de situatie duidelijk te krijgen. Vat samen wat precies het probleem is waar de klant zo boos om is. Het is dus van belang dat de het Luisteren, Samenvatten en Doorvragen toepast.

Wanneer de klant tot rust is gekomen kan er naar een passende oplossing worden

gezocht. Let er wel op dat je niet te veel weggeeft. Een klant is vaak al heel erg tevreden met een kleine tegemoetkoming. Wanneer je dit positief brengt denkt de klant dat hij het helemaal voor elkaar heeft en gaat tevreden naar huis.

Daarnaast is het belangrijk dat je let op de houding die wordt aangenomen. De regels van SOFTEN moeten daar worden toegepast.

BLOK 2 Engels

Telefoneren

In dit blok is er uitgelegd hoe er een formeel telefoongesprek in het Engels gehouden moet worden. Hierbij is een aantal keer geoefend. Het is bij een Engels telefoon gesprek van belang dat je altijd overdreven netjes bent. Daarnaast is het leuk wanneer er aan het begin van het gesprek een ‘social talk’ gehouden wordt. Dit zorgt ervoor dat de twee personen die aan het bellen zijn zich bij elkaar op gemak voelen. Wanneer er afspraken gemaakt worden in een telefoongesprek is het belangrijk dat deze afspraken aan het einde van het gesprek nog eenmaal herhaalt worden, hierdoor is het zeker dat deze afspraken staan. Als laatste is het belangrijk dat het gesprek op een nette en formele manier wordt afgesloten.

Zakelijke brief schrijven

Naast het telefoneren is er dit blok ook uitgelegd hoe er een zakelijk brief geschreven moet worden. Het is bij een Engelse zakelijke brief belangrijk dat er erg nette taal gebruikt wordt. Engelse zijn in het schrijven van een brief vaak overdreven aardig. Dit om ervoor te zorgen dat er bepaalde deals gesloten kunnen worden. Er zijn verschillende vormen van zakelijke brieven voorbij gekomen dit blok:

• Trail order

• Complaint

• Response to complaint

• Bad news letter

Administratieve organisatie

Cruciaal bij het bedrip administratieve organisatie is betrouwbare informatie. Deze kan worden gegenereerd door:

• Juist

(17)

• Volledig

• Tijdig

Typologie van organisaties

Er zijn veel verschillende soorten bedrijven en instellingen. Er bestaan

overeenkomsten tussen deze organisaties, maar vooral ook veel verschillen. Mbv een typologie leer je organisaties vanuit een bepaald perspectief te benaderen en krijg je een brede kennis over het functioneren van bedrijven en instellingen.

Een typologie is een indelingsmethode waarbij bedrijven vanuit een bepaald gezichtspunt worden onderverdeeld in vergelijkbare bedrijven of organisaties. Bv. de typologie van Starreveld:

Daarnaast draait het binnen een organisatie om processen, bij deze processen komen risico’s kijken. Wanneer er door een proces een risico ontstaat moet er ook een maatregel genomen worden waardoor deze risico’s verminder kunnen worden.

Inkoopproces

In het inkoopproces komen verschillende activiteiten aan bod. Die activiteiten worden door verschillende functionarissen uitgevoerd. Bij het inkoopproces kunnen de volgende fasen worden onderscheidden:

§ Initiatief tot inkoop (wat en hoeveel) – een signaal dat het hele proces in beweging zet. Dit wordt berekend op basis van verwachte verkopen, levertijden en

voorraadniveau. Hiervoor zijn verschillende modellen ontwikkeld, waaronder het just in time model. Leveringen moeten daarbij precies op tijd zijn. Niet te laat, maar ook niet te vroeg. Niet te weinig, maar ook niet teveel. Veel modellen zijn tegenwoordig geautomatiseerd = e-procurement.

Degene die het meeste zicht hebben op signalen die het proces uiteindelijk starten, zijn de verkopers. Het is hierbij wel van belang dat diegene daartoe geautoriseerd is.

(18)

Daarnaast hangt het belang van de fase ‘initiatief tot inkoop’ af van het type bedrijf en van de soort inkopen.

§ Beslissing (waar en prijs) - domein afdeling inkoop. Beslissingen rondom waar en tegen welke prijs. Hiervoor zijn verschillende stappen ontwikkeld:

o Programma van eisen

o Longlist van potentiële leveranciers o Shortlist gemaakt vanuit longlist

o Offertes vragen aan potentiële leveranciers op shortlist – opslaan in offerteregister

o Beslissing definitieve leverancier maken

Let op! Bij het maken van beslissingen kunnen financiële complicaties optreden (bv.

inkopen buiten eurogebied of inkopen op een markt met sterk wisselende prijzen).

§ Uitvoering (contract en afroep) – belangrijk! Actueel inzicht in afgesloten contracten en de positie per contract: contractenregister. Twee verschillende vormen:

o Raamcontract – principeafspraken om met elkaar in zee te gaan.

o Afroepcontract – afspraken over totale hoeveelheid af te nemen goederen gedurende een bepaalde periode.

Wanneer het gaat om afroep bedoelt men de feitelijke bewerkstelling.

§ Afwikkeling (goederenontvangst en factuur) – de goederenontvangst vindt plaats in het magazijn. Verschillende stappen in de controle van het goederenontvangst:

o Of de goederen überhaupt wel besteld zijn, anders retourneren

o Of de bestelde goederen wel allemaal geleverd zijn, zo niet is er sprake van manco

o Kwaliteitscontrole

Administratief zijn er nu twee gegevens: de bestelling (bestelbon) en het ontvangst (ontvangstbon). Er ontbreekt echter nog één document, namelijk de inkoopfactuur. Deze wordt door de leverancier verzonden. Op de financiële administratie vindt dan de three- way-match plaats = de factuur wordt vergeleken met de bestelling en het

goederenontvangst. Wanneer de gegevens kloppen, kan de factuur betaalt worden.

Voorraadproces

Beknopt proces. Meer een rustpunt tussen inkoop en verkoop. Toch valt er wel het een en ander over het voorraadproces te zeggen. Er zijn verschillende soorten

magazijnen:

§ Technisch open OF gesloten – of het magazijn vrij toegankelijk is voor iedereen of niet.

§ Administratief open OF gesloten – of elke individuele transactie wordt geregistreerd of niet.

Veel bedrijven kennen een voorraadadministratie. Dit kan verschillende doelstellingen hebben. Bijvoorbeeld het inzicht in hoogte van de voorraad en de controle op de voorraad. Vroeger maakte men gebruik van andere voorraadadministraties:

stellingkaarten, magazijnvoorraadadministratie en kantoorvoorraadadministratie.

Tegenwoordig is er voornamelijk sprake van automatisering.

Manieren om de voorraad te controleren:

§ Integrale inventarisatie – tellen van gehele voorraad = winkel dicht

§ Partieel roulerend – elke maand een deel van de voorraad = winkel kan open blijven

Inventariseren van voorraad is een ingewikkelde klus. Er kan namelijk sprake zijn van het pijplijnprobleem of van de verkeerde productkennis. Er zijn verschillende

voorraadadministraties:

§ In totalen – totale voorraad ligt vast in één bedrag

§ Per soort – per soort aantal artikelen besteld, met daarnaast de geldswaarde

§ Per stuk – elk artikel staat individueel geregistreerd

(19)

Verkoopproces

Let op! Er wordt hierbij uitgegaan van handel met verkoop op rekening! Ook bij het verkoopproces is er sprake van een stappenplan:

§ Marketing (vijf p’s) – Product, Prijs, Promotie, Plaats en Personeel. Vooral belangrijk hierbij is een actief beheer van het artikelenbestand.

§ Orderverkrijging (orderontvangst en orderacceptatie) – verkooptransactie, waarbij verkopers actief op zoek moeten naar klanten en orders. Hierbij is het van belang de relatie met de klant goed te beheren, bijvoorbeeld door Customer Relation Ship Management en een goed klantenbestand. Bij de acceptatie van orders gaat het er om of de organisatie de order wil en kan accepteren.

§ Uitvoering (levering en facturering) – verschil tussen voorfacturering en nafacturering.

§ Afwikkeling (incasso) – incasseren van geld.

Algemene economie

Voor de analyse van de concurrentie tussen ondernemingen zijn de volgende begrippen van groot belang:

Markt

Het geheel van betrekkingen tussen vragers en aanbieders van producten. Belangrijk hierbij is vraag, aanbod en communicatie. Deze communicatie kan heel direct

plaatsvinden, maar ook heel afstandelijk. De belangrijkste functie van markten is de prijsvorming. Echter, bij de beschrijving van markten stuiten we op twee problemen:

§ Geografische begrenzing van de markt –wereldmarkt (prijzen op wereldschaal), lokale markten, nationale markten of markten die zich beperken tot een groep landen.

Daarnaast is de term relevante markt van belangrijk: het deel van de markt dat ondernemingen bedienen. Let op: markten krijgen steeds meer een internationaal karakter.

§ Definitie van het product – wat wordt er bedoeld met product? Soms één product, soms een productgroep. Theoretisch bestaat een markt uit product(variant)en die dezelfde behoefte kunnen bevredigen.

o Homogene producten – als er geen verschillen in producten te onderkennen zijn.

o Heterogene producten – als er op een markt producten aangeboden worden die in de ogen van afnemers onderlinge verschillen vertonen.

Bedrijfstak

Ondernemingen die dezelfde soort producten maken mbv dezelfde soort productieprocessen. Gevolg: deze bedrijven concurreren om te kunnen voorzien in dezelfde behoeften van hun afnemers. Het begrip bedrijfstak wordt overigens erg ruim genomen en voorziet meestal in het aanbod op een groep van markten.

Individuele ondernemingen kunnen tot verschillende bedrijfstakken behoren.

Bedrijfskolom

Wanneer een product een aantal opeenvolgende bedrijfstakken doorloopt. Denk hierbij aan van oerproducent tot consument. Elke bedrijfstak in een bepaalde

bedrijfskolom voegt waarde toe aan producten. Het geheel van waardetoevoeging in een bepaalde bedrijfskolom noemt men een waardesysteem. Voor een voorbeeld van een bedrijfskolom zie figuur 1.1 in het boek.

(20)

Concurrentiepositie

Ondernemingen moeten moeite doen om de gunst van de afnemers te winnen. Er zijn verschillende soorten concurrentie:

(21)

Interne concurrentie – invloeden:

§ Aantal ondernemingen

§ Grootte verschillen

§ Productieproces (efficiency?)

§ Productdifferentiatie of ontwikkelen van nieuwe producten & klantenbinding

§ Kostenstructuur

§ Technische ontwikkelingen Externe concurrentie – invloeden:

§ Onderhandelingsmacht

§ Aantal en grootte van afnemers

§ Aantal en grootte van leveranciers Potentiële concurrentie – invloeden:

§ Aantal toe- en aftreders

§ Substituutproducten

Het concurrentieproces is een dynamisch proces en heeft veel te maken met omgevingsfactoren:

§ Invloed overheid – het overheidsbeleid stimuleert de mededingingswetgeving en onderlinge concurrentie. Daarnaast staat ze voor een open/transparante economie.

§ Economische orde – het stelsel van waarden, normen en instituties met betrekking tot het economisch handelen (waarden leiden tot normen). De overheid speelt een belangrijke rol bij het institutionaliseren (stabiel maken) van waarden en normen dmv wetgeving.

§ Groei – denk hierbij aan de concurrentiepositie op basis van de levensfase waarin het product zich bevindt.

§ Toevalsfactoren – plotselinge optredende, onvoorziene gebeurtenissen, zoals wisselkoers-aanpassingen en extreme klimaatomstandigheden.

Concurrentie- intensiteit

Ondernemingen streven naar winst. Met concurrentie- intensiteit wordt bedoeld, de hevigheid van de concurrentie. Doordat ondernemingen zo naar winst streven, moeten ze goed weten hoever ze gaan in hun concurrentiestrijd.

Ondernemingen kunnen hier een afweging/ vergelijking van maken en in een grafiek verwerken. Positieve invloeden op concurrentiepositie:

§ Groot marktaandeel en veel marktmacht – incl gebruikmaken van

schaalvoordelen en specialisatie, waardoor productdifferentiatie sneller mogelijk is.

§ Ondernemingsgrootte – heeft ook te maken met de mogelijkheden die een groot bedrijf meer heeft dan een klein bedrijf.

§ Beschikking over speciale verworvenheden – concurrentiekracht = de mate waarin de onderneming op lange termijn in staat is alle belanghebbenden, zoals eigenaren en werknemers, maar ook afnemers, leveranciers en de overheid, tevreden te stellen.

Behoeften en consumentenvoorkeuren

De belangrijkste reden voor het aankopen van bepaalde goederen en diensten is het bevredigen van behoeften. Hierbij wordt er onderscheid gemaakt tussen

basisbehoeften en overige behoeften. De samenstelling van het consumentenpakket ter bevrediging van behoeften wordt het consumptiepatroon genoemd.

Ook goederen en diensten kunnen opgedeeld worden in basisgoederen en

luxegoederen. Het belangrijkste verschil hierin is dat basisbehoeften en –goederen gericht zijn op het fysieke voortbestaan en dat overige behoeften en luxe goederen gericht zijn op veiligheid, sociale relaties, waardering en zelfontplooiing (denk hierbij aan de piramide van Maslow).

Prijs

(22)

De prijs is een belangrijke vraagbepalende factor. Voor de meeste producten blijkt de gevraagde hoeveelheid van een product omgekeerd evenredig te zijn aan de prijs. Het verband tussen vraag en prijs kan weergegeven worden in een vergelijking =

vraagfunctie. Zo’n vraagfunctie kan weer worden weergegeven in een vraagcurve.

De gevoeligheid van de gevraagde hoeveelheid voor een prijsverandering verschilt van product tot product. De mate waarin de vraag op prijsveranderingen reageert, wordt de prijselasticiteit genoemd: % verandering hoeveelheid / % verandering prijs = elasticiteitscoëfficiënt.

§ Inelastische vraag: de verkochte hoeveelheid verandert minder sterk dan de prijs.

Bij prijsverhoging zal de omzet (blijven) toenemen (elasticiteitscoëfficiënt is kleiner dan 1).

§ Elastische vraag: de verkochte hoeveelheid verandert sterker dan de prijs. Bij prijsverhoging zal de omzet teruglopen of bij een prijsverlaging zal de omzet stijgen.

(elasticiteitscoëfficiënt is groter dan 1).

Naast de prijselasticiteit kun je ook de omzetelasticiteit berekenen:

% verandering omzet (% verandering hoeveelheid + % verandering prijs) / % verandering prijs = elasticiteitscoëfficiënt.

Invloed van substituut goederen

Het verband tussen de afzet van een product en de prijs van een ander product is weer te geven met behulp van de kruislingse prijselasticiteit:

% verandering hoeveelheid Y / % verandering prijs X = elasticiteitscoëfficiënt

§ Positieve kruislingse elasticiteit (+ = +) de vraag naar een goed zal toenemen als de prijs van een ander goed veranderd = substitutiegoederen of productafhankelijke goederen.

§ Negatieve kruislingse elasticiteit (+ = –) de gevraagde hoeveelheid van een goed zal met een tegengesteld teken reageren op een prijsverandering van een ander goed

= complementaire goederen.

§ Kruislingse elasticiteit van 0 – twee goederen zijn volstrekt onafhankelijk van elkaar.

Inkomen en bevolkingsomvang

De hoogte van het inkomen en de inkomensontwikkelingen zijn ook van belang voor de vraag naar goederen en diensten; kan geïllustreerd worden met behulp van de inkomenselasticiteit:

% verandering hoeveelheid / % verandering van het inkomen = elasticiteitscoëfficiënt Goederen met een negatieve inkomenselasticiteit worden ook wel inferieure goederen genoemd.

Kosten

Kosten kun je in verschillende kostensoorten onderscheiden:

§ Totale en gemiddelde kosten – kosten die een onderneming maakt bij een

bepaalde productieomvang noem je de totale kosten. De gemiddelde kosten worden bepaald door de totale kosten te delen door de productieomvang. Kosten kunnen weergegeven worden in een kostenfunctie. De kosten per eenheid product geven uiteindelijk weer of een organisatie winst of verlies maakt.

§ Marginale kosten – kosten van het laatste product

§ Constante en variabele kosten – kosten die onafhankelijk zijn van de productieomvang noemt men vaste kosten. Kosten die afhankelijk zijn van de productieomvang zijn variabele kosten.

(23)

Verloop van vaste kosten = gedurende lange tijd vaste kosten opbrengen ongeacht de omvang van de productie. Hierbij komt onderbezetting en overbezetting regelmatig voor. Bij vaste (arbeids)kosten komt heterogeen arbeid voor.

Verloop van variabele kosten = kosten die variëren met de productieomvang. Bij variabele (arbeids)kosten komt homogeen arbeid voor. Variabele kosten kunnen op verschillende manieren toenemen bij een stijging van de productie:

§ Proportioneel variabele kosten - Per product kunnen de variabele kosten een vast bedrag zijn. Wanneer je meer produceert nemen de totale variabele kosten steeds met eenzelfde bedrag toe.

§ Degressief variabele kosten – de gemiddelde variabele kosten dalen bij de toename van de productie (kortingen).

§ Progressief variabele kosten – de gemiddelde variabele kosten stijgen bij de toename van de productie (overwerk).

Marktmodel

Op de markt komen vraag en aanbod bijeen. Deze kun je weergeven in een collectieve vraag- en aanbodcurve. Daaruit komt een evenwichtshoeveelheid en evenwichtsprijs tot stand. Functies:

Qv = –Ap + B Qa = Ap + B

De markt is in evenwicht als vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn (zie tabel). Echter, een vraaglijn kan verschuiven. Daarbij zijn twee situaties mogelijk:

1. Stabiel evenwicht – bij iedere verandering, automatisch stabiel evenwicht. Het aanbod kan zich snel aanpassen.

2. Instabiel evenwicht – bij een verandering van de vraag, kan het aanbod niet snel reageren.

Structuur, gedrag en resultaat Tegenwoordig wordt binnen ondernemingen er veel gebruik gemaakt van het SGR-model. Dit is namelijk een ideaal middel om een bedrijfstakanalyse te ontwikkelen.

Het SGR-model:

Structuurkenmerken

Aantal aanbieders – gericht op marktmacht. Belangrijk hierbij is de concurrentiegraad, kleinschaligheid of

(24)

grootschaligheid en de doorzichtigheid van de markt.

Aard van het product – homogene of heterogene producten. Belangrijk hierbij is innovatieve activiteiten, exclusieve kenmerken en reclame-intensiteit.

Kostenstructuur van productie – belangrijkste element is de verhouding tussen vaste en variabele kosten.

Toetredingsbarrières – belemmeren ondernemingen activiteiten in een bestaande

bedrijfstak te ontplooien. Gaat over of je de markt makkelijk kunt toetreden. Belangrijke elementen hierbij zijn merknaambekendheid, binnenlands of buitenlands marktaandeel en productheterogeniteit.

Kenmerken van de vraag – bestaan uit verschillende vraagfactoren: groei van de vraag, concentratie van afnemers, buitenlandse vraag en aandeel consumptiegoederen in afzet.

Ondernemingsgedrag

Winstmaximalisatie – streven naar maximale winst, maar wel handhaven van continuïteit en rendementseisen. Het prijszettingsgedrag is hierbij van groot belang.

Toe- en uittreding – toetreden betekent potentiële concurrentie, aftreden betekent maatstaf interne concurrentie.

Innovatief gedrag – invoeren van vernieuwingen op allerlei terreinen.

Ontwikkeling van de investeringen – versterken van concurrentiepositie d.m.v.

arbeidsproductiviteit te verhogen.

Resultaat

Winstgevendheid – belangrijkste voor succes. De rentabiliteit kan met allerlei variabelen benaderd worden.

Groei van toegevoegde waarde – geeft de bijdrage van een branche aan het nationaal inkomen weer.

Afzetontwikkeling – bedrijven kunnen zelf veel aan de ontwikkeling van de vraag doen.

Werkgelegenheid – belangrijke maatstaf voor bijdrage van branche aan totale economie.

Innovatief resultaat – belangrijke maatstaf voor vernieuwingen die aanbieders aan hun producten kunnen aanbrengen.

Economische orde

Het geheel van waarden, normen en instituties; het geheel van wensen en regels ordent het economisch gedrag.

Waarden – nastrevenswaardig, dingen die we proberen te bereiken, zo men wil:

doelstellingen van het gedrag. Verschillende soorten waarden:

§ Collectieve waarden – als grote groepen individuen in een samenleving bepaalde waarden aanhangen.

§ Economische waarden – resultaatvariabelen, zoals winstgevendheid en werkgelegenheid.

§ Zedelijke waarden – hebben te maken met opvattingen over het menszijn.

Normen – regels die afgeleid zijn van waarden. Verschil tussen basisnormen en situationeel bepaalde normen

Overheidsinvloeden op de prijs door middel van maximum en minimum prijzen. Bijv.

minimumprijs:

(25)

Productlevenscyclus en structuur van bedrijfstakken

Concentratie in bedrijfstak en bedrijfskolom

Gaat over bedrijfsonderdelen afstoten en bedrijven overnemen, door middel van horizontale en verticale concentratie:

§ Horizontale concentratie – binnen bedrijfstak uitbreiden ten koste van andere ondernemingen

§ Verticale concentratie – activiteiten ontwikkelen binnen het bereik van andere bedrijven

Redenen concentratie:

1. Vergroten marktaandeel 2. Verwerven schaalvoordelen 3. Uitbannen overcapaciteit 4. Opkopen technologie

(26)

Inkoop

De inkoopfunctie

= het geheel van alle activiteiten die in organisaties worden vervuld om producten (goederen & diensten) van externe bronnen te betrekken; ervoor zorgen dat de juiste producten van de juiste kwaliteit op de juiste tijd op de juiste plaats in de juiste hoeveelheden tegen de juiste prijs beschikbaar zijn voor de organisatie. Drie aspecten die daarbij benadrukt worden:

§ Technisch aspect (juiste producten van juiste kwaliteit)

§ Logistiek aspect (beschikbaar zijn op de juiste tijd en juiste plaats)

§ Commercieel aspect (beschikbaar zijn tegen juiste prijs; laagste integrale kosten)

Hoe wordt er ingekocht

Diverse personen of afdelingen zijn erbij betrokken! Er zijn verschillende fasen. De indeling van het inkoopproces is gebaseerd op de onderlinge samenhang en

volgtijdelijkheid van verschillende inkoopactiviteiten. De fasen van het inkoopproces worden onderverdeeld in tactische inkoop (alle activiteiten tot en met de totstandkoming van het contract) en operationele inkoop (gaat uit van een bestaand contract, gericht op bestellen en verder afhandelen van orders). Zes fasen:

§ Specificeren – het bepalen van de behoefte (de eisen waaraan het in te kopen product moet voldoen). Vijf groepen eisen:

o Functionele eisen o Technische eisen o Logistieke eisen o Kwaliteitseisen o Commerciële

eisen

(27)

Er bestaat een directe relatie tussen het moment waarop inkoop betrokken wordt bij een project en mogelijke kostenbesparingen. Daarnaast komt het verschijnsel back- door-selling nogal eens ooit voor: Situatie waarbij verkopers contact opnemen met andere afdelingen dan de inkoopafdeling met de bedoeling de leveranciersevaluatie en specificatie in hun voordeel te beïnvloeden.

§ Selecteren (en offreren) – offertes aanvragen en beoordelen, daarna

onderhandelen en leveranciers uitkiezen. Hoe gaat dit in zijn werking? Er wordt een lijst opgesteld met potentiële leveranciers (bijv. voorkeurslijst – approved vendor list). Hieruit worden door middel van een prekwalificatie drie tot vijf leveranciers gekozen. Deze komen op een shortlist te staan. De leveranciers worden met elkaar vergeleken door middel van een ranking system.

§ Contracteren (en onderhandelen) – soms is het praktisch om verder te onderhandelen over de uiteindelijke overeenkomst. Uiteindelijk wordt er een definitieve leverancier gekozen en wordt er een contract opgesteld. Dit kan een eenmalig of meerdere jaren contract zijn.

§ Bestellen – het plaatsen van een bestelling houdt een opdracht tot levering in.

Echter, dit kan alleen door mensen die daartoe bevoegd zijn. Het is van belang dit goed en eenduidig te regelen. Pas op voor maverick buying: medewerkers of afdelingen kopen in buiten de bestaande contracten om. Inkopen binnen de bestaande contracten = participatiegraad.

§ Bewaken – contractbeheer: het vastleggen, actualiseren en toegankelijk maken van contractgegevens. Contractmanagement kan onnodige risico’s en kosten helpen voorkomen. Ordebewaking: toezien op het nakomen van gemaakte afspraken door middel van een overdue-lijst. Er zijn verschillende manieren van ordebewaking (advance status check, routine status check of exception expediting). Chasseren: het benaderen van leveranciers voordat de levertijd is verstreken. Bij ordebewaking hoort daarnaast ook het verwerken van facturen en het verzorgen van de bijbehorende betalingen = inkoopfactuurcontrole.

§ Nazorg – standaard problemen verhelpen (bv. declareren extra kosten), maar ook prestaties van leveranciers bijhouden en terugkoppelen (bv.

leveranciersbeoordelingen door middel van vendorrating).

Er zijn verschillende koopsituaties:

1. New-task situatie – geheel nieuw product bij nieuwe leveranciers. Er is sprake van grote onzekerheid en van een uitgebreide probleemoplossing. Hierdoor is er op het gebied van besluitvorming sprake van een lange doorlooptijd.

2. Midified rebuy – (gewijzigde herhalingsaankoop) nieuw product bij bekende

leverancier OF bestaand product bij nieuwe leverancier. Hierdoor is er sprake van een beperkte probleemoplossing en bestaat er minder onzekerheid.

3. Straight rebuy – (rechtstreekse herhalingsaankoop) bestaand product bij bestaande leverancier. Minste risico’s en de eisen van de leverancier en het product zijn reeds bekend.

Er zijn vijf DMU-rollen. DMU staat voor decision making unit:

§ Gebruikers – functionarissen die later met het product zullen gaan werken.

§ Beïnvloeders – personen die door middel van (al dan niet gevraagd) advies de uitkomst van het inkoopproces kunnen beïnvloeden.

§ Kopers – zijn formeel bevoegd om te onderhandelen met leveranciers over contractvoorwaarden

§ Beslissers – bepalen de facto van leverancierskeuze.

§ Gatekeepers – beheersen de informatiestroom naar andere leden van de DMU

De portofoliobenadering van Kraljic

Het inkoopportfolio gaat verder dan het classificeren van producten, het doet ook strategische aanbevelingen voor de verschillende categorieën. Zo heb je de aanpak van Kraljic:

(28)

Routineproducten – weinig inkoop technische problemen. Inkooprisico is laag en de invloed op de winst is gering. Voorbeelden:

standaardcomponenten, onderhoudsmaterialen en kantoorbenodigdheden. Het inkopen tegen lage prijzen is een kenmerk van

routineproducten. Deze vergen in de regel 80%

van de mens- en systeemcapaciteit van de inkoopafdeling, terwijl zij slechts 20% van de inkoopomzet vertegenwoordigen. Het is daarom zaak de inkoop- en bestelfunctie efficiënt te organiseren, door een vermindering van de logistieke en administratieve

complexiteit. Inkopers zullen met de leveranciers van deze producten tot

eenvoudige en efficiënte bestelroutines dienen te komen (raamcontracten).

Hefboomproducten – ‘verdeel-en-heersstrategie’. Het doel van deze strategie is het bepalen van de beste deal in de markt voor de korte termijn, via concurrerende

offertestelling, met behoud van kwaliteit en leveringszekerheid. Geen leveringscontracten voor de lange termijn. Inkooprisico is laag en de producten worden dan ook vaak van verschillende leveranciers betrokken. Producten hebben een relatief groot aandeel in de kostprijs en zijn daarom van invloed op de strategische kwetsbaarheid van de

onderneming. Voorbeelden: bulkchemicaliën en halffabricaten. Het realiseren van de laagste prijs kan de boventoon voeren. Anderzijds kan het ook gaan om het ongestoord laten verlopen van het productieproces. Dit kan inhouden dat er gebruik wordt gemaakt van het JIT.

Knelpuntproducten – minder grote invloed op de winst, maar wel kwetsbaar in de toelevering, waardoor vooral logistieke knelpunten kunnen ontstaan. Knelpuntproducten zijn producten die in een productieproces worden gebruikt en moeilijk verkrijgbaar zijn.

Voorbeelden: bepaalde natuurlijke smaakstoffen of elektriciteit. De

onderhandelingspositie is niet sterk. Het inkoopbeleid moet gericht zijn op het verzekeren van de toelevering van de betrokken producten op zowel de korte als de lange termijn, zo nodig tegen meerkosten.

Strategische producten – producten met een hoog inkooprisico en een grote invloed op de winst. Voorbeelden: grondstoffen en kerncomponenten, maar ook automatisering van bedrijfsprocessen door een computerfirma. Voor strategische

producten ligt het voor de hand om de vaak wederzijdse afhankelijkheid te formaliseren via een partnership. Dit kan in de vorm van een co-makership. Het doel is het creëren van wederzijdse betrokkenheid voor gezamenlijke verbeteringsprojecten op

deelgebieden, zoals kostenverlaging, kwaliteitsverbetering of doorlooptijdverkorting.

Logistiek

Logistieke performance – de mate waarin externe en interne doelstellingen worden gerealiseerd. Het organiseren van de logistiek bestaat uit verschillende beslissingen.

Consistentie tussen de afzonderlijke beslissingen is cruciaal… Iedere afzonderlijke beslissing heeft een eigen doelstelling. Daarnaast worden bij beslissing twee en drie logistieke prestatie-indicatoren ingebouwd.

Logistieke grondvorm – het KOOP

KOOP = het Klant Order Ontkoppel Punt

Dit is het punt dat aangeeft hoever (stroomopwaarts in een bedrijfskolom) een

klantenorder doordringt in het productie- of distributieproces van de aanbieder van een product of dienst. Er zijn vijf klantorderontkoppelpunten:

(29)

Handigheidje:

Het goederenstroomtraject voor KOOP (op planning gebaseerde activiteiten) wordt aangestuurd op basis van een prognose, vaak een voorspelling (voorraadrisico). Met producten die na KOOP geproduceerd worden (klantgerichte activiteiten), loopt de ondernemer geen risico.

In de volgende opsomming gaat het over de verschillende soorten voorraden:

1. Voorraad naar traject – Gaat over de plaats in de goederenstroom gerekend vanaf de bron tot de gebruiker; wordt gebruikt bij voorraadanalyses om te traceren waar de te hoge voorraadvorming zich voordoet. Het betreft de keten met vier schakels:

leverancier, producent, groothandel en detailhandel. Onderscheid in:

(30)

a. In bestelling b. In inspectie

c. Grondstoffen (in magazijn) d. Inkoopdelen (in magazijn)

e. Onderhanden werk (bewerking ondergaan) – van belang om te weten of het product zich voor of na het KOOP bevindt, in verband met het wel of geen order of klantenbestemming zijn.

f. Gereed product (afgewerkt product) – van belang om te weten of het product zich voor of na het KOOP bevindt, in verband met het wel of geen order of klantenbestemming zijn.

g. Pijplijnvoorraad – betreft goederen die onderweg zijn tussen twee of meer schakels.

h. Filiaalvoorraad –heeft betrekking op goederen die wachten bij de detailhandel op een koper

i. Retourgoederen – goederen die teruggezonden zijn

2. Voorraad naar soort – is van belang voor commerciële activiteiten. Bestaat uit:

a. Strategische voorraad – wordt aangelegd om grote veranderingen in de aanvoer op te vangen van die goederen die voor de voortzetting van het productieproces van belang zijn.

b. Speculatie – voorraden van essentiële grondstoffen en inkoopdelen die aangelegd worden omdat men bang is voor onverwachte en vrij hevige verstoringen in de inkoopprijzen.

c. Buffervoorraad – een hoeveelheid materiaal die wacht op verdere bewerking.

d. Cyclusvoorraad – voorraad neemt geleidelijk af en wordt periodiek weer aangevuld, wanneer orders worden ontvangen.

e. Veiligheidsvoorraad – vormt een buffer tegen onzekerheden in de vraag of in de aanvoer, gedurende de bevoorradingsdoorlooptijd.

f. Seizoen voorraad – de voorraad die wordt opgebouwd om aan de vraag gedurende seizoenschommelingen te kunnen voldoen.

g. Restant partij – voorraden van gerede producten die na afloop in de markt overblijven en niet meer volgens het normale patroon verkocht kunnen worden.

h. Incourant – grondstoffen of halffabricaten waarvan het onwaarschijnlijk is dat ze in toekomstige productieprocessen verbruikt kunnen worden.

i. Afgekeurd – voldoen niet aan eisen die gelden bij normaal gebruik; worden gerepareerd of vernietigd.

3. Theoretische voorraad – biedt houvast om de gegevens in administratieve zin vast te leggen in de computer. Onderscheid in:

a. Technische voorraad – ook wel fysieke voorraad; omvat werkelijke hoeveelheid in het magazijn aanwezige goederen.

b. Bestelde voorraad – goederen waartegenover een bestelling bij een leverancier staat en die nog niet opgenomen zijn in de magazijnvoorraad.

c. Beschikbare voorraad – goederen waar, op dat moment, nog geen bestelling tegenover staat.

d. Gereserveerde voorraad – goederen waar een order van een klant tegenover staat.

e. Economische voorraad – het bedrag waarover de onderneming een financieel risico loopt; formule economische voorraad = technische voorraad + voorinkopen – voorverkopen.

f. Fysieke voorraad - ook wel technische voorraad; omvat werkelijke hoeveelheid in het magazijn aanwezige goederen.

g. Effectieve voorraad – omvat de som van de fysieke voorraad en de bestelde voorraad.

h. Veiligheidsvoorraad – de berekende voorraad die dient om het effect van

afwijkingen tussen de voorspelde vraag en het werkelijke verbruik op te vangen.

i. Eindvoorraad – de voorraad waar de ondernemer uiteindelijk mee blijft zitten;

ook wel risico incourant genoemd.

4. Normvoorraad bestelgrootte

(31)

Bestelmethoden

Voor het beheersen van voorraden zijn er enige bestelmethoden ontwikkeld. Bij de meeste bestellingen zijn de kosten aanzienlijk. Tegen deze achtergrond zal er een optimale bestelgrootte moeten worden bepaald. De belangrijkste aspecten die men hierbij onderscheidt, zijn het bestelmoment en de bestelgrootte:

Formule van Camp

Gaat over het vinden van de optimale bestelgrootte bij de leverancier, ofwel het berekenen van één punt waarop economisch de meest verantwoorde seriegroottes aangeschaft kunnen worden = EOQ – Economic Order Quantity. Camp gaat daarbij wel van een paar zaken uit:

§ Afname per tijdeenheid is constant en bekend;

§ Levertijd is vast en prompt;

§ Geen neen-verkopen;

§ Bestelkosten per bestelling zijn constant en bekend;

§ Kosten van het op voorraadhouden van één product zijn constant en bekend.

In formule:

Waarbij:

Q = bestelhoeveelheid per bestelling D = vraag naar product per jaar

Cb = kosten per bestelling van een hoeveelheid in Q stuks Cv = voorraadkosten per stuk over een bepaalde periode

(32)

De ABC-analyse is gebaseerd op de Pareto-analyse:

§ A categorie – kleine groep belangrijke items, bijvoorbeeld producten

§ B categorie – tussengroep

§ C categorie – grote groep items, bijvoorbeeld producten, in eerste instantie niet belangrijk

Uitgangspunt Pareto/ABC:

§ Sommige zaken zijn belangrijker dan andere

§ Onderscheid tussen zaken die veel en andere die weinig invloed op de resultaten hebben

§ Een algemeen toepasbaar hulpmiddel – een techniek die kan worden toegepast op zeer veel grootheden in zeer uiteenlopende situaties

Door aandacht te besteden aan een klein aantal belangrijke factoren, kunnen met beperkte moeite grote verbeteringen worden gerealiseerd.

Recht

Totstandkoming van rechtshandeling 1. Handel bekwaam art. 3:32 BW

2. Wil art. 3:33 BW

3. Openbaar

Onrechtmatige daad art. 6:162 BW

Rechtmatige daden art. 6:198, 6:203, 6:212 BW Aanbod en aanvaarding art. 6:217 BW

Ontstaat door wil en verklaring Stadia Plas/Valburg

1. Vrij om onderhandelingen af te breken

2. Vrij om onderhandelingen af te breken, maar R&B vereist betaling van gemaakte kosten

3. Partijen zijn niet vrij om onderhandelingen af te breken, SV waaronder eventueel gederfde winst.

Koopovereenkomst art. 7:1 BW

Wanneer geen geld betaald art. 7.47 BW (ruil) Rechten van de koper

1. Eigendomsoverdracht art. 7:9 lid 1 2. Aflevering art. 7:9 lid 2

3. Conformiteit art. 7:17 lid 1 Contract vrijheid art. 3:40 BW

• Dwingende wetsbepaling

• Strijd met de goede zeden

• Strijd met openbare orde

Inhoud van een overeenkomst art. 6:248 BBW

• De partijafspraak

• De wet

• Gewoonterecht

• Redelijkheid en billijkheid

(33)

De partijafspraak Schriftelijk of mondeling De wet

• Aanvullend recht 7:4 BW en artikel 7:6, lid 2 BW

o Geldt als partijen over onderwerp zelf geen afspraken maken

• Dwingend recht 7:667 lid 7 BW en artikel 7:6 lid 1 BW o Betreft regelingen waarbij partijen niet mogen afwijken Gewoonterecht

• Algemeen of plaatselijk gebruik dan wel handelsgebruik

• B.v. bij arbeidscontract heeft werknemer ook verplichtingen die in branche gebruikelijk zijn

Redelijkheid en billijkheid

• Aanvullende werking 6:248 lid 1 BW

• Beperkende of derogerende werking 6:248 lid 2 Bw Wat de partijen meestal regelen:

• Omschrijving product

• Prijs product

• Betalingsvoorwaarden

• Leveringsvoorwaarden

• Garantiebepalingen

• Gevolgen wanprestatie

• Wat valt onder overmacht

• Conflictoplossing

Definitie art. 6:231 sub a

Algemene voorwaarden

• Een of meer schriftelijke bedingen

• opgenomen in een aantal overeenkomsten

• Geen kernbeding (voldoende bepaalbaarheid) Gebruiker Artikel 6:231 sub b Wederpartij Artikel 6:231 sub c Vernietigbaarheid 6:233 BW

• Sub a Beding onredelijk bezwarend

• Sub b Geen redelijke mogelijkheid geboden kennis te nemen Onredelijk bezwarend

Onredelijk bezwaren voor wederpartij, gelet op:

• Aard en overige inhoud overeenkomst

• Wijze totstandkoming voorwaarden

• Wederzijds kenbare belangen

• Overige omstandigheden geval Dan: vernietigbaar (artikel 6:233 sub a BW) Bij overeenkomst gebruiker en consument :

• zijn bedingen op zwarte lijst onredelijk bezwarend (artikel 6:236 BW)

• worden bedingen op grijze lijst vermoed onredelijk bezwarend te zijn (6:237 BW)

• T.a.v. niet-consument: lijsten eventueel reflexwerking Beroep op 6:233 sub a niet mogelijk:

(34)

• beding geen onderdeel algemene voorwaarden

• wederpartij ‘groot’

Dan via art. 6:248 lid 2 BW proberen beding ongeldig te verklaren.

Mogelijkheid kennisname

Geen redelijke mogelijkheid geboden kennisname:

Uitwerking in 6:234 BW

• In beginsel terhandstelling (lid 1)

• Indien redelijkerwijs niet mogelijk: bekendmaking terinzagelegging en kosteloze toezending op verzoek (lid 1 sub b)

• Na verzoek onverwijld toezenden (lid 2)

• Toezending hoeft niet voorzover deze redelijkerwijs niet kan worden gevergd (lid 3)

Dan: vernietigbaar (artikel 6:233 sub b BW) Uitzondering vernietigbaarheid

Uitgezonderd van beroep op vernietigingsgronden:

• ‘grote’ wederpartijen (6:235, lid 1 BW) - jaarrekening gepubliceerd - 50 of meer werknemers

• ‘Pot verwijt ketel’ (6:235 lid 3 BW) Tekortkoming

• Wanprestatie: toerekenbare tekortkoming

• Overmacht: niet toerekenbare tekortkoming

• Hoofdregel: art. 6:74 lid 1 BW

• Definitie: art. 6:75 BW

Ethiek

Bij ethiek is het gegaan over een moreel dilemma en de normen en waarden die daarbij kunnen horen.

(35)

Kennisportfolio Maud Hendriks | Bedrijfskunde MER | Avans ‘s-Hertogenbosch

Onderzoeksvaardigheden

Voor onderzoek moet er een plan van aanpak, een organisatiescan en een kritische reflectie geschreven worden.

Beroepsvaardigheden

Voor beroepsvaardigheden moet een onderhandelingsgesprek gevoerd worden. Hiervoor zijn een aantal lessen gegeven. De onderhandeling moet voorbereid worden aan de hand van dit voorbereidingsformulier:

1. Wat is voor jou belangrijk (je belangen) in deze onderhandeling.

Wat zijn de belangen van de tegenpartij denk je?

2. Bepaal je streef- en weerstandspunt(en). Doe dit op basis van alle relevante informatie die je hierover kunt vinden.

Welke streef- en weerstandspunten verwacht je van de andere partij 3. Wat zijn je sterke en zwakke punten in deze onderhandeling?

Wat verwacht je dat de sterke en zwakke punten van de ander zullen zijn?

4. Wat voor ‘wisselgeld’ heb je achter de hand? Wat kun je ‘weggeven’ dat voor jou minder belangrijk is maar de tegenpartij interessant zal vinden.

Welk ‘wisselgeld’ zou de ander jou kunnen bieden?

5. Welke argumenten ga je inzetten per onderhandelingsthema?

Welke argumenten van de tegenpartij verwacht je en hoe kun je die weerleggen?

6. Hoe begin je het gesprek; welke informatie geef je en welke geef je niet?

7. Wat wordt je openingsbod of nodig je de ander uit voor het doen van een bod?

8. Beschrijf per fase welke gespreksvaardigheden en gesprekstijlen je in wilt zetten.

Denk aan luistervaardigheden (LSD en SOFTEN, vraagsoorten) en

conflicthanteringstijlen als ‘aanpassen, vermijden, vechten, onderhandelen, samenwerken”.

9. Is er een alternatief als er geen overeenkomst wordt bereikt?

N.B. zorg dat je een alternatief hebt, waar je relatief tevreden mee kunt zijn, want anders bestaat het gevaar dat je in de onderhandelingen te veel gaat toegeven om koste wat kost tot overeenstemming te komen.

BLOK 3 Engels

Voor dit blok van Engels moet er een minutes geschreven worden van een meeting.

Hierbij is de structuur erg van belang. Daarnaast is het belangrijk dat er zakelijk taal gebruikt wordt wanneer deze minutes geschreven wordt. De structuur van een minutes ziet er alsvolgt uit:

1. The heading gives the name of the committee or body with the date of the meeting, together with the place and time.

Example: Minutes of the Branch Committee Meeting held in the Board Room at 6.30 p.m. on 10 February 201…

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Immers, dit beleid heeft weinig nut wanneer de betrokkenen niet weten waar het om gaat en waar zij terecht kunnen wanneer er sprake is van grensoverschrijdend gedrag?.

De daadwerkelijke resultaten, prestaties of realisaties kunnen wezenlijk verschillen van de resultaten, prestaties of realisaties die worden uitgedrukt in of geïmpliceerd worden

Het bezwaarschrift moet worden ondertekend en ten minste naam en adres van de indiener, de datum, een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht en de reden

Als de onmiddellijke uitvoering van dit besluit onherstelbare gevolgen met zich meebrengt, kunt u daarnaast een verzoek om een voorlopige voorziening indienen bij

Het bezwaarschrift moet worden ondertekend en ten minste naam en adres van de indiener, de datum, een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht en de reden

Op grond van artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt deze beoordeling beschouwd als een voorbereidingsbesluit, waartegen geen bezwaar of beroep open staat tenzij het

- schriftelijke zienswijzen moeten worden gericht aan de gemeenteraad van Leiderdorp, Postbus 35, 2350 AA te Leiderdorp, onder vermelding van ‘zienswijze ontwerpbestemmingsplan

Dit visitatierapport bevat de beoordeling van drie opleidingen, de bestaande deeltijd hbo- bacheloropleiding Bedrijfskunde MER, de deeltijd Ad-opleiding Bedrijfskunde en de deeltijd