• No results found

Instelling. Onderwerp. Datum

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Instelling. Onderwerp. Datum"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

M&D SEMINARS

Eikelstraat 38 | 9840 De Pinte | T 09 224 31 46 | F 09 225 32 17 | info@mdseminars.be | www.mdseminars.be

Instelling Hof van Cassatie

Onderwerp

Verjaring. Stuiting en schorsing

Datum

13 oktober 2011

Copyright and disclaimer

De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten.

M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document.

© M&D Seminars – 2011

(2)

Hof van Cassatie van België

Arrest

Nr. C.10.0579.N

FAGIOLI spa, vennootschap naar Italiaans recht, met zetel te 42049 D’Enzo,

San Ilario (Italië), Via Ferraris 13, eiseres,

vertegenwoordigd door mr. Jacqueline Oosterbosch, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 4020 Luik, rue de Chaudfontaine 11, waar de eiseres woonplaats kiest,

tegen

Winfred ANDRES, handelend in zijn hoedanigheid van curator van het faillissement van Dacotrans Grosskopf GmbH & Co KG, vennootschap naar Duits recht, met kantoor te 40221 Düsseldorf (Duitsland), Neuer Zolehof 3, die woonplaats kiest bij mr. Luc Keyzer, advocaat bij de balie te Antwerpen, met kantoor te 2000 Antwerpen, De Burburestraat 6-8,

verweerder.

(3)

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 29 maart 2010.

Advocaat-generaal Guy Dubrulle heeft een schriftelijke conclusie neergelegd op 12 september 2011.

Raadsheer Alain Smetryns heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Guy Dubrulle heeft geconcludeerd.

II. CASSATIEMIDDEL

De eiseres voert een middel aan in haar verzoekschrift.

Eerste middel

Geschonden wettelijke bepalingen

- de artikelen 2244, 2246 en 2247 van het Burgerlijk Wetboek;

- de artikelen 1, 2, 820, 822, 826 van het Gerechtelijk Wetboek;

- artikel 32 van het Verdrag van 19 mei 1956 betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR), goedgekeurd bij Wet van 4 september 1962;

- de artikelen 15, § 1, lid 2, 26, 27 en 28 van de Wet van 16 juli 2004 inzake het Wetboek van internationaal privaatrecht;

- voor zover als nodig de conflictregel “locus regit actum”;

- de artikelen 167, 253, 261 van het Duits Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (zivil prozessordnung, afgekort ZPO).

Aangevochten beslissing

Het bestreden arrest beslist dat de vordering van de verweerder niet verjaard is omdat deze werd gestuit door het neerleggen van een “Klage” voor het Landgericht Düsseldorf op 29 april 2005.

Deze beslissing is gebaseerd op alle motieven van het arrest die verondersteld worden hierna integraal hernomen te worden.

(4)

Grieven

Eerste onderdeel

Artikel 32.3. CMR bepaalt dat de stuiting van de verjaring van de rechtsvorderingen, waartoe een aan dit Verdrag onderworpen vervoer aanleiding geeft, wordt beheerst door de wet van het gerecht waarvoor de zaak aanhangig is. Daardoor wordt aan de stuiting van de verjaring een procedureel karakter toegekend.

De artikelen 2244, 2246 en 2247 Burgerlijk Wetboek die ingevolge artikel 32.3 CMR van toepassing zijn en in combinatie met dit artikel moeten worden toegepast, beogen alleen de dagvaarding voor het gerecht, of een gelijkaardige akte, die wordt ingeleid voor de Belgische rechtbanken.

Het is ingevolge de mogelijkheid om de zaak te verwijzen naar een bevoegde rechtbank, dat artikel 2246 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de dagvaarding de verjaring stuit ook al wordt die dagvaarding ingeleid vóór een onbevoegde rechter. Zo ook beoogt artikel 826 Gerechtelijk Wetboek, waarin voorzien is dat de afstand van geding de stuiting van de verjaring niet ongedaan maakt wanneer hij gegrond is op de onbevoegdheid van de rechter voor wie de zaak aanhangig is en dezelfde akte dagvaarding voor de bevoegde rechter inhoudt, slechts de afstand van een geding vóór een Belgische rechtbank.

Inderdaad kunnen de regels Gerechtelijk Wetboek niet worden toegepast op een rechtsvordering ingediend voor een buitenlands gerecht.

Daaruit volgt dat de neerlegging van een “Klage” voor het Landgericht Düsseldorf, ook al is die gevolgd door een afstand van de geding ingeleid voor de Duitse rechtbank, niet beschouwd kan worden als de dagvaarding in rechte, die de verjaring van de rechtsvordering stuit in de zin van de artikelen 2244, 2246 en 2247 van het B.W. in combinatie met artikel 32.3 CMR.

Door te beslissen dat de “Klage” bij het Landgericht Düsseldorf “beantwoordt aan het begrip dagvaarding in de zin van art. 2244 B.W.”, en “met de indiening van die inleidende akte voor het Landgerich Düsseldorf op 29.4.2005 werd op dat ogenblik stuitend gedagvaard in de zin van art. 2244 B.W.”, schendt het bestreden arrest de bepalingen van de artikelen 2244, 2246 en 2247 Burgerlijk Wetboek in combinatie met artikel 32.3 CMR, alsmede de artikelen 1, 2, 820, 822 en 826 Gerechtelijk Wetboek.

Tweede onderdeel

Indien men van oordeel zou zijn dat ingevolge de artikelen 2244, 2246 en 2247 Burgerlijk Wetboek in combinatie met artikel 32.3 CMR, een “Klage” neergelegd vóór een Duitse Rechtbank, gevolgd door een afstand van geding, de verjaring kan stuiten van een rechtsvordering die later wordt ingeleid vóór de Belgische rechtbanken, dan blijft nog dat ingevolge de regel “locus regit actum” en de artikelen 26, 27 en 28 Wetboek Internationaal Privaatrecht het Duits recht moet worden toegepast om de datum te bepalen waarop deze “Klage” haar gevolgen kan hebben, volgens de in het buitenland gevolgde interpretatie (artikel 15, § 1, lid 2 Wetboek Internationaal Privaatrecht).

(5)

Volgens de artikelen 253 (1) en 261 (1) van het Duits Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is een zaak regelmatig ingeleid wanneer de inleidende akte betekend wordt aan de verweerder.

Artikel 167 van hetzelfde wetboek voorziet onder de titel “Retroactief effect van de betekening” dat indien door de betekening een termijn wordt nageleefd of de verjaring opnieuw is gestart of geschorst volgens artikel 204 Burgerlijk Wetboek, dan zal dit effect reeds plaatsvinden bij ontvangst van de aanvraag of verklaring indien de betekening kort nadien plaatsvindt.

Het bestreden arrest stelt dat “bij akte 29.4.2005 (die betekend werd [...] aan Fagioli op 8.9.2006), werd een procedure ingeleid voor het Landgericht Düsseldorf”. Het oordeelt dat:

“Het Duits recht kent twee begrippen die vergelijkbaar zijn met het begrip aanhangigheid zoals dat gehanteerd wordt in het Belgisch gerechtelijk recht: nl.

enerzijds de ‘Anhängigkeit’ en anderzijds de ‘Rechtshängigkeit’ (daar dit terminologisch onderscheid in ons recht onbestaande is kunnen beide vertaald worden als

“aanhangigheid”). De ‘Anhängigkeit’ treedt in op het ogenblik waarop de akte met de inleidende vordering (de ‘Klage’) bij de rechtbank wordt ingediend (neergelegd), in casu 29.4.2005. De ‘Rechtshängigkeit’ begint pas met de betekening van die ‘Klage’ aan de verwerende partij. Zij wordt geregeld door § 261 Zivilprozessordnung (afgekort als ZPO), en zij heeft ondermeer als gevolg dat de eis vanaf dat ogenblik niet meer bij een andere rechtbank kan ingesteld worden’.

Naar Duits recht is voor de verjaring en de schorsing ervan (de “Hemmung” naar Duits recht betreft een schorsing van de verjaring door dagvaarding) de betekening van de

“Klage” een vereiste. De betekening van de “Klage” werkt in principe evenwel in normale omstandigheden terug tot op het ogenblik dat de inleidende vordering werd ingediend (en dus tot het beginpunt van de “Anhängigkeit”).

Het komt het hof (van beroep) evenwel gelet op de toepasselijkheid van het Belgisch recht voor wat de stuiting (en de thans niet terzake doende schorsing) betreft, niet toe om na te gaan of terzake ook effectief voldaan is aan de bepalingen van § 167 ZPO. Aldus hoeft het ook niet verder in te gaan op de vraag of het tijdsverloop tussen de indiening van de Klage en de betekening ervan (die in principe overeenkomstig § 166[2]ZPO van ambtswege door de griffie van het landgericht bewerkstelligd had moeten worden) er naar Duits recht aanleiding toe zou gegeven hebben om eventueel aan de betekening geen terugwerkende kracht tot aan de indiening van de “Klage” toe te kennen.

Alleszins staat vast dat op 29 april 2005 een akte werd ingediend waarmee een vordering werd aanhangig gemaakt. Ook naar Duits recht was er reeds op 29 april 2005 sprake van een “aanhangige” vordering : de “Anhängigkeit” nam aanvang op 29 april 2005.

De gedinginleidende akte van 29 april 2005 beantwoordt aan het begrip dagvaarding in de zin van art. 2244 B.W. Met de indiending van die inleidende akte voor het landgericht Düsseldorf op 29 april 2005 werd op dat ogenblik stuitend gedagvaard in de zin van art.

2244 B.W.”.

(6)

Door dit te doen weigeren de appelrechters na te gaan of ingevolge het Duits recht, de

“Klage” inderdaad op de datum van de neerlegging de verjaring heeft kunnen stuiten en bijgevolg op deze datum heeft kunnen “plaatsvinden” in de zin van de artikelen 2244, 2246 en 2247 Burgerlijk Wetboek. Daarmee worden de artikelen 2244, 2246 en 2247 Burgerlijk Wetboek, de artikelen 15, § 1, lid 2, 26, 27 en 28 Wetboek Internationaal Privaatrecht - en voor zover als nodig de regel “locus regit actum” -geschonden, alsmede de artikelen 167, 253 en 261 Duits Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Eerste onderdeel

1. Krachtens artikel 32.3 CMR wordt de schorsing van de verjaring beheerst door de wet van het gerecht waarvoor de zaak aanhangig is. Hetzelfde geldt voor de stuiting van de verjaring.

2. Deze bepaling houdt in dat, wanneer de zaak aanhangig is voor een Belgisch gerecht, de vraag of de verjaring gestuit werd moet worden beoordeeld naar Belgisch recht.

3. Krachtens artikel 2244, eerste lid, Burgerlijk Wetboek, vormen een dagvaarding voor het gerecht, een bevel tot betaling, of een beslag, betekend aan hem die men wil beletten de verjaring te verkrijgen, burgerlijke stuiting.

Krachtens artikel 2246 Burgerlijk Wetboek, stuit ook de dagvaarding voor een onbevoegde rechter de verjaring.

4. Artikel 2246 Burgerlijk Wetboek maakt geen onderscheid naargelang is gedagvaard voor een Belgische dan wel voor een buitenlandse rechter. Een dagvaarding voor een onbevoegde buitenlandse rechter, stuit dus de verjaring.

Die regel geldt ook wanneer een Belgische rechter moet oordelen over een rechtsvordering, gesteund op het CMR.

Het onderdeel dat uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt naar recht.

(7)

Tweede onderdeel

5. De appelrechters oordelen dat:

- iedere akte waarbij een persoon voor een rechtbank gedaagd wordt en waarbij de eisende partij een gerechtelijke uitspraak vraagt over een door haar bij dat gerecht aanhangig gemaakte vordering, een dagvaarding is in de zin van artikel 2244 Burgerlijk Wetboek;

- het begrip dagvaarding aldus slaat zowel op de dagvaarding bedoeld door het Gerechtelijk Wetboek, als op een verzoekschrift, een conclusie, een akte van hoger beroep;

- de akte of “Klage” waarmee de Duitse procedure werd ingeleid, werd ingediend bij het Landgericht te Düsseldorf op 29 april 2005;

- het Duitse recht twee begrippen kent vergelijkbaar met de het begrip aanhangigheid, namelijk enerzijds de “Anhängigkeit” en anderzijds de

“Rechtshängigkeit”;

- de “Anhängigkeit” intreedt op het ogenblik dat de inleidende vordering of

“Klage” wordt neergelegd, hetzij te dezen op 29 april 2005, terwijl de

“Rechtshängigkeit” pas begint te lopen met de betekening;

- naar het Duitse recht reeds op 29 april 2005 sprake was van een aanhangige vordering;

- deze gedinginleidende akte beantwoordt aan het begrip dagvaarding in de zin van artikel 2244 Burgerlijk Wetboek.

6. Het onderdeel dat ervan uitgaat dat de appelrechters weigeren na te gaan of de “Klage” van 29 april 2005 naar het Duitse recht als een gedinginleidende akte te beschouwen is en derhalve overeenkomstig het artikel 2244 Burgerlijk Wetboek stuitende werking heeft, berust het op een onjuiste lezing van het arrest en mist mitsdien feitelijke grondslag.

(8)

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiseres in de kosten.

Bepaalt de kosten voor de eiseres op 789,19 euro.

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit eerste voorzitter Ghislain Londers, als voorzitter, de afdelingsvoorzitters Edward Forrier en Eric Dirix, en de raadsheren Alain Smetryns en Geert Jocqué, en in openbare rechtszitting van 13 oktober 2011 uitgesproken door eerste voorzitter Ghislain Londers, in aanwezigheid van advocaat-generaal Guy Dubrulle, met bijstand van griffier Kristel Vanden Bossche.

K. Vanden Bossche G. Jocqué A. Smetryns

E. Dirix E. Forrier G. Londers

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Rotterdam en ingeschreven in de Openbare Registers op eenendertig december tweeduizend veertien in Register Hypotheken 4 in deel 65530 nummer 153, welke worden geacht woordelijk

Sindsdien wordt, wanneer geen normale werkroosters werden bekendgemaakt, de deeltijdse werknemer vermoed arbeid te hebben verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst voor

in zijn hoedanigheid van curator [in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] Victor Gravy en de veroordeling van de eiseres vordert tot

Het onderdeel voert schending aan van artikel 149 Grondwet, artikel 3 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering, artikel 63 Wetboek van Strafvordering en de artikelen 193,

Het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van artikel 1435 van het Burgerlijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd

De Geschillencommissie heeft vastgesteld dat de Kennisgeving van Afwijzing van Computershare dateert van 24 februari 2021 en dat het geschil op 21 maart 2021 bij haar aanhangig

De Geschillencommissie stelt vast dat niet in geschil is dat de Claimant pas op 18 december 2020, ruim vijf maanden na het verstrijken van de daarvoor geldende termijn van

Om conflictsituaties te vermijden, wordt er vaak voor geopteerd om in de eigen algemene voor- waarden te bepalen dat de tegenpartij door de aanvaarding van deze algemene