• No results found

Instelling. Onderwerp. Datum

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Instelling. Onderwerp. Datum"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

M&D SEMINARS

Eikelstraat 38 | 9840 De Pinte | T 09 224 31 46 | F 09 225 32 17 | info@mdseminars.be | www.mdseminars.be

Instelling

hof van cassatie

Onderwerp

Valsheid in geschriften. Conclusie neergelegd in een procedure tot echtscheiding. Conclusie houdende een vordering tot onderhoudsgeld op

grond van valse beweringen. Aard

Datum

26 oktober 2010

Copyright and disclaimer

De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten.

M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document.

© M&D Seminars – 2011

(2)

Hof van Cassatie van België

Arrest

Nr. P.09.1662.N N. W.,

inverdenkinggestelde, eiseres,

met als raadsman mr. Dries Pattyn, advocaat bij de balie te Brugge.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent, kamer van inbeschuldigingstelling, van 10 november 2009.

De eiseres voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, vijf middelen aan.

Raadsheer Paul Maffei heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Marc Timperman heeft geconcludeerd.

(3)

II. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Derde middel

Tweede onderdeel

1. Het onderdeel voert schending aan van artikel 149 Grondwet, artikel 3 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering, artikel 63 Wetboek van Strafvordering en de artikelen 193, 196, 197, 213 en 214 Strafwetboek: het arrest oordeelt ten onrechte dat de burgerlijkepartijstelling ontvankelijk is; een voor de rechter neergelegde conclusie is geen beschermd geschrift dat zich opdringt aan het openbare vertrouwen en dat tot bewijs kan dienen; de erin vervatte vermomming van de waarheid kan bijgevolg geen strafbare valsheid opleveren.

2. Krachtens artikel 63 Wetboek van Strafvordering kan hij die beweert door een misdaad of een wanbedrijf te zijn benadeeld, daarover bij de onderzoeksrechter klacht doen en zich burgerlijke partij stellen.

Dit houdt in dat de burgerlijkepartijstelling voor de onderzoeksrechter en de daardoor ingestelde strafvordering slechts ontvankelijk zijn wanneer de aangeklaagde feiten, waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat zij de burgerlijke partij hebben benadeeld, beantwoorden aan een door de wet als misdaad of wanbedrijf gekwalificeerd misdrijf.

3. Het misdrijf valsheid in geschrifte als bedoeld in de artikelen 193, 196, 213 en 214 Strafwetboek, bestaat erin in een door de wet beschermd geschrift, met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, de waarheid te vermommen op een bij de wet bepaalde wijze, terwijl hieruit een mogelijk nadeel kan ontstaan.

Een door de wet beschermd geschrift is een geschrift dat in een zekere mate tot bewijs kan strekken, dit is zich aan het openbare vertrouwen opdringt, zodat de overheid of particulieren die ervan kennis nemen of aan wie het wordt voorgelegd, kunnen overtuigd zijn van de waarachtigheid van de rechtshandeling of van het juridisch feit in dat geschrift vastgelegd of kunnen gerechtigd zijn daaraan geloof te hechten.

(4)

Daarentegen geniet een geschrift waarvan de inhoud slechts aangenomen wordt onder voorbehoud van controle, geen openbaar vertrouwen en valt dan ook buiten de toepassing van de artikelen 193 en volgende Strafwetboek.

4. Het arrest verklaart de burgerlijkepartijstelling ontvankelijk in zoverre ze gesteund is op de telastleggingen B (valsheid in geschrifte) en C (gebruik van het valse stuk bedoeld in de telastlegging B). Volgens de omschrijving van de telastlegging B is het valse stuk een conclusie neergelegd in het kader van de procedure tot echtscheiding, waarbij de eiseres ten onrechte een onderhoudsgeld vordert op grond van de valse bewering dat zij niet over financiële middelen beschikt.

Dergelijke conclusie is geen beschermd geschrift als bedoeld in de vermelde wetsbepalingen. Dat geschrift dringt zich immers niet op aan het openbare vertrouwen. Het is integendeel aan de tegenspraak van de partijen onderworpen, die de vermeldingen ervan kunnen controleren en betwisten.

5. Het arrest oordeelt dat de burgerlijkepartijstelling, ook in zoverre gesteund op de telastleggingen B en C, voldoet aan de bepaling van artikel 63 Wetboek van Strafvordering. Aldus is de beslissing niet naar recht verantwoord.

Het onderdeel is gegrond.

Vierde middel

Eerste onderdeel

6. Het onderdeel voert schending aan van de artikelen 149 Grondwet en de artikelen 21, 23 en 26 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering: het arrest oordeelt ten onrechte dat de strafvordering niet is verjaard; het arrest beantwoordt de conclusie van de eiseres niet en laat niet toe na te gaan of de strafvordering al dan niet verjaard is.

7. Wanneer verscheidene misdrijven de uitvoering zijn van een zelfde misdadig opzet, vangt de verjaring van de strafvordering aan vanaf het laatste strafbare feit, op voorwaarde dat, behoudens stuiting of schorsing van de

(5)

verjaring, geen van de vroegere feiten van het daaropvolgende feit gescheiden is door een langere termijn dan de verjaringstermijn.

8. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, met name de vordering tot buitenvervolgingstelling van 24 juni 2009, is de strafvordering ingesteld wegens:

- telastlegging A: valse eed bij de boedelbeschrijving van 4 december 1995;

- telastlegging B: valsheid in geschrifte door in de procedure tot echtscheiding, op 8 juli 2004 een conclusie te hebben neergelegd waarbij de eiseres ten onrechte een onderhoudsgeld vordert op grond van de valse bewering dat zij niet over financiële middelen beschikt;

- telastlegging C: gebruik van het valse stuk vermeld in de telastlegging B door van 8 juli 2004 tot op heden de voormelde conclusie in het aanhangige geschil voor de vrederechter van het derde kanton te Brugge te hebben neergelegd.

9. In haar ter rechtszitting van het hof van beroep van 10 november 2009 neergelegde conclusie voerde de eiseres aan: “Tenlastelegging A heeft betrekking op beweerde feiten die zouden dateren van 4 december 1995. De verjaring trad bijgevolg, bij gebreke aan enige stuitingsdaad, in op 3 december 2000 om 0u00.

De heer Dirk Wildemeersch stelde zich op 2 april 2008 burgerlijke partij tegen [de eiseres]. Dit is bijna acht jaar (!) nadat de verjaring was ingetreden. De strafvordering en de burgerlijke rechtsvordering waren bijgevolg reeds vervallen door verjaring. De burgerlijke partijstelling was van meet af aan ontoelaatbaar en onontvankelijk.”

10. Het bestreden arrest oordeelt dat er door de onderlinge samenhang der feiten bij de burgerlijkepartijstelling geen sprake van verjaring van een of meerdere feiten was en dat de burgerlijkepartijstelling ontvankelijk was.

Aldus stelt het arrest niet vast dat er tussen elk van deze feiten geen tijdspanne verlopen is die langer is dan de verjaringstermijn zelf.

11. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt niet welke daad, verricht tussen 4 december 1995 en 8 juli 2004, die de verjaring van de strafvordering van de telastlegging A heeft gestuit of die verjaring op enigerlei grond heeft geschorst, het arrest in aanmerking neemt om te beslissen dat er door

(6)

de onderlinge samenhang der feiten bij de burgerlijkepartijstelling geen sprake van verjaring van een of meerdere feiten was en dat de burgerlijke partijstelling, gesteund op de telastlegging A, ontvankelijk was.

Het onderdeel is gegrond.

Overige grieven

12. De overige grieven kunnen niet tot ruimere cassatie leiden noch tot cassatie zonder verwijzing. Ze behoeven geen antwoord.

Dictum

Het Hof,

Vernietigt het bestreden arrest.

Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest.

Laat de kosten ten laste van de Staat.

Verwijst de zaak naar het hof van beroep te Gent, kamer van inbeschuldigingstelling, anders samengesteld.

Bepaalt de kosten op 320,21 euro.

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Edward Forrier, als voorzitter, afdelingsvoorzitter Etienne Goethals, en de raadsheren Paul Maffei, Luc Van hoogenbemt en Filip Van Volsem, en op de openbare rechtszitting van 26 oktober 2010 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Edward Forrier, als voorzitter, in aanwezigheid van advocaat-generaal Marc Timperman, met bijstand van griffier Kristel Vanden Bossche.

(7)

K. Vanden Bossche F. Van Volsem L. Van hoogenbemt

P. Maffei E. Goethals E. Forrier

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om te beginnen moet de Raad vaststellen dat materieel nog steeds sprake is van (tenminste) twee criteria: een soepel criterium voor het geval het verzoek redelijkerwijs niet

Voor de Rechtspraak is vooral belangrijk dat het gemoderniseerde wetboek bestaande jurispru- dentie een plek geeft in de wetgeving, dat de wetgeving wordt aangepast aan

De commissie heeft zo goed als mogelijk gekeken naar de incidentele kosten die het gevolg zijn van de invoering van het nieuwe wetboek en naar de..

In afwijking van het bepaalde in de artikelen 592b en 592d kan de Minister van Veiligheid en Justitie, op verzoek van de bijdrageplichtige, bedoeld in artikel 592b, besluiten

houdende toepassing van artikel II, tweede lid, van de Wet van 22 november 2017 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen

Om het risico op het verstrekken van onjuiste gegevens te verkleinen en te voor- komen dat de politie op een verkeerd spoor komt (een zogenoemde false positive als onterecht een

Hij die zich identificerende persoonsgegevens van een ander of een derde verschaft, deze gegevens verspreidt of anderszins ter beschikking stelt met het oogmerk om die ander vrees aan

244 Gelet op het feit dat de Hoge Raad het criterium nader dient te gaan invullen en de huidige lijn der jurisprudentie weinig perspectief biedt voor normen die in een