• No results found

HOE DUUR WAS DE SUIKER?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "HOE DUUR WAS DE SUIKER?"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HOE DUUR WAS DE SUIKER?

Rapporteren over sectorspecifieke externalities

Masterthesis, MSc Accountancy

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Economie en Bedrijfskunde

24 Maart 2014 WILMEN TIMMERMANS Studentnummer: 1887173 Aquamarijnstraat X XXXX XX Groningen E-mail: w.timmermans.1@student.rug.nl Begeleider RUG: Prof.dr. D.A. de Waard

(2)

Inhoudsopgave Inhoudsopgave ... 2 Voorwoord ... 3 Samenvatting ... 4 Hoofdstuk 1: Inleiding ... 5 H1.1: Introductie ... 5

H1.2: Opbouw van de scriptie ... 7

Hoofdstuk 2: Probleemstelling ... 8

H2.1: Introductie ...8

H2.2: Probleemstelling ...8

H3.1: Bijdrage van de literatuur ... 10

H3.2: Afhankelijke variabele ... 11 H3.3: Onafhankelijke variabelen ... 15 H3.4: Legitimatietheorie ... 16 H3.5: Institutionele theorie ... 18 H3.6: Value chain ... 19 Hoofdstuk 4: Methode ... 21 H4.1: Data ... 21 H4.2: Afhankelijke variabelen ... 22 H4.3: Onafhankelijk variabelen ... 22 Hoofdstuk 5: Resultaten ... 24

H5.1: Analyses over de dataset... 24

H5.2: Resultaten over externe effecten ... 25

H5.3: Resultaten per land ... 28

Conclusie ... 30

Discussie ... 33

Aandachtspunten ... 33

Sterke punten ... 33

Aanbeveling vervolgonderzoek ... 34

Lijst met afkortingen... 35

Referenties ... 36

Bijlagen ... 39

Bijlage A: Lijst met bedrijven ... 39

Bijlage B: Opgesteld model per sector ... 41

Bijlage C: Common law, civil law en indeling landen ... 44

(3)

Voorwoord

Het schrijven van mijn masterscriptie was een hele uitdaging. Ik wilde zowel bezig zijn in de wetenschap als in de praktijk, om literatuur en actualiteit te kunnen verbinden. Om dit tot een goed eindresultaat te laten leiden heb ik besloten om een scriptiestage te volgen, om zo voldoende tijd en prioriteit te geven aan mijn scriptie. Ernst & Young (EY) bood mij een plek aan om bij hen op kantoor mijn scriptie te komen schrijven.

Het onderwerp externalities blijft interessant, aangezien het altijd weer in de actualiteit opduikt. Daarnaast is dit onderwerp een onderdeel van het vakgebied integrated reporting. Het rapporteren over niet-financiële informatie is nog volop in ontwikkeling. Wat is er nou mooier om in dat vakgebied onderzoek te doen en om zelf mee te kunnen denken aan de tekentafel van het vakgebied integrated reporting?

Allereerst wil ik mijn begeleider vanuit de RUG, Dick de Waard, bedanken. Bedanken voor de inspiratie die hij gaf tijdens workshops en colleges. Voor het inzetten van zijn connecties en voor het sturen, bekritiseren en beoordelen van mijn scriptie. Daarnaast wil ik mijn begeleider vanuit EY en mijn medestudenten bedanken voor hun gesprekken, kritisch meedenken en hulp bij de dataverzameling en het beoordelen van mijn stukken.

(4)

Samenvatting

Dit onderzoek richt zich op het vakgebied van integrated reporting en specifiek op externalities. Er wordt gekeken naar geïntegreerde jaarverslagen van 56 bedrijven die zich hebben opgegeven voor de IIRC business pilot. Dit onderzoek vraagt zich af of de bedrijven in hun geïntegreerde rapport schrijven over (1) externalities, (2) sector specifieke externalities en (3) consumptie-externalities. Vervolgens wordt er gekeken of sectorniveau en land van vestiging hierop van invloed zijn. Uit dit onderzoek blijkt dat er redelijk veel wordt uitgeweid over externalities. Over sectorspecifieke externalities wordt een stuk minder geschreven en over consumptie-externalities wordt minimaal geschreven. Het soort sector blijkt bepalend te zijn voor de mate waarin het bedrijf rapporteert over externalities. Het land van vestiging of het rechtssysteem van het land hebben geen invloed.

(5)

Hoofdstuk 1: Inleiding

H1.1: Introductie

Een orkaan komt aan land. Duizenden doden, tienduizenden daklozen, geen stroom, geen water, geen voedsel. Dit is het gevolg van orkaan Haiyan op de Filipijnen op 8 november 2013 (NRC

Handelsblad, 20 november 2013). Zo gebeuren er wereldwijd voortdurend rampen met grote

impact. De ene keer betreft het grote natuurrampen als aardbevingen, overstromingen en vulkaanuitbarstingen. De andere keer zijn het rampen aangericht door mensen, zoals oorlogen, vliegtuigongelukken, afvaldumping en deels de gevolgen van de zeespiegelstijging. Post (1991) schrijft over de impact van de mens op zijn omgeving. Soms is die impact heel duidelijk te zien, wanneer bedrijven grote maatschappelijke problemen met diepe impact op mens en milieu veroorzaken. Gezonken olieschepen, kernrampen, watervervuiling etcetera schaden de gezondheid van bepaalde groepen mensen en zo draagt de maatschappij de gevolgen. Ter illustratie:

 de plaatselijke vissers en strandtenthouders in de golf van Mexico ondervinden derving door olieramp Deep Horizon (Volkskrant, 5 maart 2012);

 mensen in Bangladesh ondervinden de gevolgen van de zeespiegelstijging die mede veroorzaakt wordt door de extra CO2 uitstoot van bijvoorbeeld de transportsector (NRC Handelsblad, 17 januari 2014);

kernwapens worden gefinancierd door Nederlandse grote banken (Volkskrant, 13 februari 2013).

Alle aspecten die van belang zijn kunnen we duidelijk maken aan de hand van de vraag: Hoe

duur was de suiker? Ten eerste kunnen we ons afvragen wat de gevolgen zijn van de

suikerproductie, waaronder veel dikke mensen met allerlei welvaartsziekten (door de consumptie van veel suiker). Ten tweede kunnen we ook een stapje terug doen in de tijd en nagaan wat het heeft gekost om de suiker te produceren. Denk hierbij aan de slavernij met onrecht en onderdrukking. Ten slotte moeten we het gebruik van de schaarse grondstoffen en de vervuiling van het milieu/schade aan de biodiversiteit niet vergeten. Al deze ‘kosten’ zitten niet in de kostprijs van het product, maar worden uiteindelijk door de maatschappij en het milieu gedragen. Niet het bedrijf (en via de verkoopprijs de afnemer), maar andere mensen en de volgende generatie betalen hier de prijs voor.

Dat brengt ons bij de vraag of bedrijven eigenlijk wel nadenken over de gevolgen van hun handelen voor mens en milieu? Door de jaren heen zien we dat bedrijven zich hierover meer en meer beginnen te verantwoorden. Een aantal studies toont aan dat steeds meer bedrijven rapporteren over hun verantwoordelijkheid op het gebied van duurzaamheid (Patten, 1992; Gamble et al., 1995).

Deze masterscriptie richt zich op externalities. Dit worden ook wel externe effecten, externe maatschappelijke kosten of social cost of benefit genoemd. Het begrip hangt samen met het falen van de markt. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de definitie van externalities. Kort samengevat gaat het om positieve dan wel negatieve effecten als gevolg van

(6)

productie-activiteiten. Deze effecten kunnen van invloed zijn op een derde partij die hier niet om gevraagd heeft. De kosten of baten van dit effect komen veelal niet terug in de kostprijs van het product, maar worden dan dus gedragen door een derde partij.

De laatste jaren rapporteren bedrijven vaker over de niet-financiële aspecten van hun activiteiten (Deegan, 2002). Zo worden bijvoorbeeld duurzaamheidsverslagen en sociale jaarverslagen opgesteld. De meest recente ontwikkeling is dat al deze jaarverslagen worden geïntegreerd in één jaarverslag. Hier ontstaat een nieuw vakgebied: integrated reporting. Owen (2013) schrijft hierover:

“Integrated Reporting brings together the material information about an organization’s strategy, governance, performance and prospects in a way that reflects the commercial, social

and environmental context within which it operates”. (Owen, 2013, p. 341;IIRC, 2011, p. 3) “Integrated Reporting is a process, founded on integrated thinking, that results in a periodic integrated report about value creation over time, and related communications regarding aspects of value creation by an organization” (IIRC, 2013, p. 8)

Integrated reporting is gericht op het weergeven van waarde creatie in het verslag. Door het verschaffen van deze informatie krijgen stakeholders inzicht in zowel de financiële als de niet-financiële situatie van de onderneming. Ze zien hoe het bedrijf in strategie, corporate governance, prestaties en vooruitzichten rekening houdt met de externe omgeving, om zo waarde te creëren en te behouden. Er wordt op dit moment door de International Integrated Reporting Council (IIRC) gewerkt aan een definitieve versie van het International Framework (IIRC 4, 2013), dat bedrijven kunnen gebruiken voor hun rapportage.

Idealiter zullen in de toekomst negatieve externalities voorkomen worden. Nu is de situatie nog dat bedrijven vaak pas na een grote milieuramp over hun verantwoordelijkheid rapporteren, als er veel media-aandacht voor is (Walden en Schwatz, 1997). Bedrijven zouden hier echter continue mee bezig moeten zijn. Ze moeten verantwoord te werk gaan binnen de activiteiten waar ze mee bezig zijn. In dit onderzoek wordt gekeken naar wat bedrijven bewust rapporteren over hun externalities, of ze de problemen onderkennen en of ze er vervolgens ook actie op ondernemen. Dit kan gebeuren vanuit zowel interne motivatie en overtuiging als externe druk. Hoe dan ook, het doel is om effectief te anticiperen op de externalities en grote rampen te voorkomen. Van een bewuste houding gaat een preventieve werking uit.

Indien bedrijven dit links laten liggen, kunnen stakeholders nog druk uitoefenen om bedrijven te dwingen hun externe kosten te verminderen. Denk hierbij aan quota, boycots of de internalisering van de kosten door de politiek (IIRC, 2013, p. 1-2). Dit wordt ook wel de Pigouvian tax genoemd. Het is moeilijk te zeggen of overheidsingrijpen volledig de gevolgen compenseert. De schade moet namelijk ingeschat worden en de toewijzing van de compenserende belasting zal geregeld moeten zijn in een verdeelsleutel (Turvey 1963). Turvey neemt in zijn artikel deze conclusie over van Buchanan en Stubblebin(1962), professor Coase(1960)

(7)

Of internalisering de oplossing is, wordt dus in twijfel getrokken. Misschien moeten de problemen in deze welvaartseconomie uiteindelijk opgelost worden door een verandering in moraal en esthetiek, aldus Frank H. Knight (Coase, 1960).

H1.2: Opbouw van de scriptie

Na de inleiding van hoofdstuk 1 wordt in hoofdstuk 2 de probleemstelling uitgewerkt. Hier wordt opgebouwd naar de hoofdvraag. De deelvragen worden samen met de theorie in hoofdstuk 3 verder toegelicht. Hier komen onder andere de legitimatietheorie, de institutionele theorie, de stakeholder theorie en de value chain aan de orde. Daarna komt het praktische deel van het onderzoek. Hoofdstuk 4 bespreekt de gebruikte methodologie en het proces van datacollectie. In hoofdstuk 5 worden de resultaten gepresenteerd. Vervolgens volgt er een conclusie en een discussie. Achterin het verslag treft u nog de lijst met afkortingen, de referenties en de bijlagen aan.

(8)

Hoofdstuk 2: Probleemstelling H2.1: Introductie

Met dit onderzoek wordt allereerst geprobeerd om de stand van zaken weer te geven met betrekking tot de rapportage over externalities. We zouden het een nulmeting kunnen noemen. Verder komt aan bod wat de motivatie van bedrijven is om aan de business pilot van de IIRC mee te doen. Wat is hun achtergrond, qua vestigingsland, maar ook qua sector? In dit hoofdstuk worden deze aspecten eerst verder uitgewerkt, waarna vervolgens de probleemstelling van dit onderzoek gepresenteerd wordt.

H2.2: Probleemstelling

De situatie nu is dat bedrijven naar eigen inzicht geïntegreerde rapporten opstellen, waardoor ze slecht vergelijkbaar zijn. Zoals beschreven in de inleiding is de IIRC bezig om het vastleggen van niet-financiële informatie met betrekking tot de waardecreatie te faciliteren. Hun missie is om een wereldwijd geaccepteerd framework voor integrated reporting te creëren. Bedrijven kunnen hierin beknopt en helder informatie verwerken over hun strategie, governance, prestaties en vooruitzichten. Daarnaast moet het framework de ontwikkeling van integrated reporting ondersteunen en versnellen. Ten slotte moet het leiden tot een geaccepteerde standaard voor bedrijven, regelgevers en investeerders.

De IIRC is een business Pilot gestart waar bedrijven zich nu vrijwillig voor kunnen inschrijven. Inmiddels zijn er al ruim 100 bedrijven die hierop hebben ingetekend en geïntegreerd willen rapporten. Deze business pilot moet ook bijdragen aan de ontwikkeling van één algemeen framework.

Het doel is niet alleen om alle verslagen in één framework te krijgen, maar ook om alle verslagen op elkaar af te stemmen met betrekking tot de waarde creatie en het waarde behoud. Dus met betrekking tot de materialiteit, is het belangrijk of de bedrijven in al die verslagen vertellen wat belangrijk is gezien hun doelstelling en strategie. Of anders gezegd wat relevant is in hun business model (IIRC 4, 2013).

Dit onderzoek kijkt naar de jaarverslagen van bedrijven die meedoen met de business pilot van de IIRC. Bedrijven kunnen om verschillende redenen hier aan mee doen. Dit kan uit pure eigen motivatie zijn. Of dat ze graag voorop lopen in de integratie en dus kennis willen geven om ook kennis te krijgen. Daarnaast kan er bijvoorbeeld ook sprake van zijn dat de bedrijven mee doen omdat hun concurrenten dit ook doen. Een totaal andere reden kan zijn dat hun belanghebbenden vragen om zo’n verslag (Deegan, 2002). In hoofdstuk 3 wordt hier dieper op ingegaan.

De bedrijven uit de pilot zijn wereldwijd de eersten die beginnen met integrated reporting binnen het framework van de IIRC. Deze bedrijven hebben een eenduidig motief om bewust meer te schrijven over hoe ze om gaan met hun niet financiële informatie. Ze stellen zich hier mijns inziens kwetsbaar mee op.

(9)

Rapporteren over:

- Externalities

- Sector specifieke externalities

- Consumptie externalities

Land van

vestiging

Sector

Gezien de diversiteit in de wereld zullen er veel verschillen zijn tussen bedrijven. Deze diversiteit hangt van allerlei zaken af, zoals in welke cultuur een bedrijf groot wordt. In dit onderzoek wordt dus naar de verschillen tussen landen gekeken. We kijken naar de verschillen die we kunnen waarnemen tussen landen en sectoren. Hierin zullen interessante verschillen zichtbaar zijn door bijvoorbeeld de regelgeving. Zo is er in Zuid Afrika bijvoorbeeld een verplichting voor de genoteerde bedrijven om te publiceren in een geïntegreerd rapport. In Zuid Afrika is dit op basis van comply of explain, dit betekent dat je aan de regels mee doet of dat je uit legt waarom je het niet doet (IIRC, 8) (Acca, 2012). Ook zijn er andere zaken uit het verleden die invloed hebben op de cultuur zoals bijvoorbeeld de indeling naar rechtssysteem: common law en civil law (Francis en Wang, 2008) of op basis van bruto nationaal product, zie hoofdstuk 3.5.

In dit onderzoek richten we ons per bedrijf op de voor dat bedrijf relevante externalities. Zo is het voor een financiële organisatie niet erg relevant wat de CO2 uitstoot is, terwijl dit in de transportsector juist een heel belangrijke factor is. Bedrijven rapporteren over die externalities, waar zij in hun sector mee te maken hebben.

Samenvattend komen we bij de hoofdvraag:

In welke mate rapporteren bedrijven van de IIRC pilot in hun geïntegreerde rapport over hun sector specifieke externe effecten? En in hoeverre zijn er verschillen tussen landen en sectoren waar te nemen?

Deelvragen:

- Wordt er gerapporteerd welke externalities ondernemingen belangrijk achten? - Rapporteren bedrijven over sectorspecifieke externe effecten?

- Wordt door bedrijven gerapporteerd over de consumptie-externalities die voortkomen uit

producten?

- In hoeverre is er verschil waar te nemen tussen de sectoren? Is dit te beredeneren? - In hoeverre is er verschil waar te nemen tussen de landen? Is dit beredeneren?

(10)

Figuur 2.1: Model onderzoek externalities Hoofdstuk 3: Theorie

In dit hoofdstuk leggen we een link naar de wetenschappelijke literatuur. We kijken naar de relevantie van het onderwerp van deze scriptie en onderzoeken in dat kader de recente ontwikkelingen op het gebied van integrated reporting. Vervolgens onderzoeken we de afhankelijke variabele externalities. We gaan na wat er over is gepubliceerd en hoe het begrip in de literatuur wordt gedefinieerd. Daarna stellen we de onafhankelijke variabelen vast: sector en land van vestiging. Ten slotte bespreken we de legitimatietheorie, institutionele theorie en value chain. Deze theorieën en modellen zijn nodig om te verklaren wat voor invloeden er zijn. Hier wordt in de analyse weer op teruggekomen.

H3.1: Bijdrage van de literatuur

Integrated reporting is momenteel in opkomst. In samenwerking met de Prince of Wales Accounting for Sustainability is in december 2009 een forum gehouden. Tijdens dat forum vond een vergadering plaats met bedrijven, regelgevers, investeerders, accountantsorganisaties en vertegenwoordigers van de Verenigde Naties, in combinatie met de Global Reporting Initiative (GRI) en met medewerking van United Nations Environment Programme (UNEP). De samenwerking tussen deze organisaties resulteerde in augustus 2010 in de oprichting van de International Integrated Reporting Committee (IIRC)1 (Owen, 2013).

Een van de belangrijkste modellen die de IIRC volgt, is de value chain. De value chain gaat om waarde creatie van een bedrijf. Aandeelhouders op de beurs onderzoeken in welke bedrijven ze moeten investeren om meer waarde voor hun geïnvesteerde geld terug te krijgen. Dus bedrijven zijn voor hun aandeelhouders continue bezig om waarde te creëren en te behouden. Dit wordt nader beschreven in hoofdstuk 3.6.

Deze waarde creatie is voor dit onderzoek ook erg belangrijk. In het Consultation Draft van het International (IR) Framework en later de definitieve International Framework komen externalities aan bod. Veel externalities komen terug in de capitals (productiefactoren). De volgende capitals zijn te onderscheiden: human capital, financial capital, manufactured capital, natural capital, intellectual capital en social capital. Deze capitals zijn ook beschreven in een background paper van de IIRC. De effecten van de capitals hebben namelijk naast invloed op de interne organisatie ook vaak invloed externe partijen (IIRC, 2013).

Externalities worden in de voorlopige versie van het International (IR) Framework meegenomen. Toch blijkt het begrip lastig te definiëren. Barnett en Yandle (2009) beweren dat het begrip inhoudsloos is omdat men er in de praktijk niets mee kan. Hun standpunt is dat het werken met externalities onhaalbaar is. Het ingrijpen door de overheid is volgens hen niet op een eerlijke manier mogelijk, omdat externalities niet te waarderen zijn in geld en ook niet een op een te plaatsen zijn bij de juiste veroorzaker. De kosten worden op die manier alsnog niet op een juiste manier in het product verwerkt. Volgens Barnett en Yandle (2009) is internalisering dus niet

(11)

haalbaar. Het is goed om te vermelden dat dit in het kader van dit onderzoek niet relevant is. We zoeken niet naar een oplossing voor het probleem, maar we kijken een stap terug, door na te gaan hoe bedrijven reageren op de vraag om zich te verantwoorden in hun geïntegreerde rapport.

H3.2: Afhankelijke variabele

Over externalities zijn tijdens de jaren '60 enige publicaties verschenen (Coase, 1960; Buchanan en Stubblebine, 1962; Cheung, 1970). Binnen de wetenschap is er echter nog niet een standaard definitie van het begrip externalities vastgesteld. Zoals Scitovsky (1954) zegt: definitions of

external economies are few and unsatisfactory. Cheung (1970) is één van de eersten die

probeert het begrip te definiëren, maar komt niet tot een duidelijke begripsbepaling. Ook Coase (1960) schrijft over de sociale kosten die verwant zijn aan externalities. Er is over externe effecten veel nagedacht door economen en er zijn door de jaren heen veel artikelen verschenen. Zie bijvoorbeeld Turnovsky en Monteiro (2007); Buchanan en Stubblebine (1962); Barnett en Yandle (2009).

Om het begrip externalities te definiëren, citeren we meerdere bronnen. Het eerste citaat is van Buchanan en Stubblebine (1962, p. 371). Buchanan is veel bezig geweest met politiek en economie. Hij heeft voor de publieke keuzetheorie de nobelprijs voor economie gekregen (The

New York Times, 9 januari 2013):

“External effects exist in consumption whenever the shape or position of a man's indifference curve depends on the consumption of other men.

[External effects] are present whenever a firm's production function depends in some way on the amounts of the inputs or outputs of another firm.”

Pearce en Sturmey (1966, p. 154) karakteriseren externalities als volgt:

“External economies and diseconomies which form part of the class of unappropriated benefits and uncompensated costs.”

In de background paper Value Chain van de IIRC wordt gerefereerd naar Organization for Economic Cooperation and Development (OECD), die het volgende vermeldt:

“Externalities refer to situations when the effect of production or consumption of goods and services imposes costs or benefits on others which are not reflected in the prices charged for the goods and services being provided.

Pollution is an obvious example of a negative externality, also termed an external diseconomy. Chemicals dumped by an industrial plant into a lake may kill fish and plant life and affect the livelihood of fishermen and farmers nearby.

(12)

which opens a new area for housing, commercial development, tourism, etc. The invention of the transistor generated numerous positive externalities in the manufacture of modern telecommunication, stereo and computer equipment. Externalities arise when property rights cannot be clearly assigned.” (IIRC 1, p. 5)

Kortom, bij het begrip externalities kan het gaan om zowel positieve als negatieve effecten als gevolg van productie-activiteiten, transacties of consumptie. Deze effecten hebben impact op een derde partij die hier niet om gevraagd heeft. De kosten of baten van dit effect komen niet terug in de kostprijs van het product. Deze effecten worden veroorzaakt door zowel consumenten als producenten.

In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen consumptie-externalities en productie-externalities (Turnovsky en Monteiro, 2007; Buchanan en Stubblebine, 1962). Productie-externalities kunnen in het product belanden. Door verkoop worden dit consumptie-externalities. Een niet-verkocht product blijft een productie-externality.

Dupor en Liu (2003) beweren dat het geluk dat mensen ervaren door consumptie, afhankelijk is van het consumptie gedrag van de mensen om hen heen. Dit wordt ook wel geduid met het gezegde ‘keeping up with the Jones’. Dupor en Liu (2003) maken het onderscheid in de onderlinge consumptie op basis van het vergelijken met degene in de zelfde sociale klassen en met het verschijnsel jaloezie. Belangrijk wat de consumptie doet in het licht van externalities, is de hoeveelheid materiaal die voor de consumptie nodig is, welke materialen er gebruikt worden en hoelang een product mee gaat.

Daarnaast zijn er productie-externalities. (Turnovsky en Monteiro, 2007; Buchanan en Stubblebine, 1962). Deze kunnen erg variëren. Van de uitstoot van gassen bij productie van de energie die gebruikt wordt voor het bewerken van materiaal, tot de uitstoot gedurende het proces van de materiaalbewerking. Het gaat hier dus om alle externalities die vrijkomen bij het productieproces.

In figuur 3.1 staat een model van Ayres en Kneese (1969), waarin de inputs en outputs van een bedrijf worden weergegeven. Dit model is niet voor een specifiek bedrijf geschreven. Veel productiebedrijven kunnen ermee worden belicht. Het model maakt onderscheid tussen productie (bovenzijde) en consumptie (onderzijde). Van beide aspecten wordt de negatieve output in algemene bewoording inzichtelijk gemaakt. De linkerkant geeft uitstoot weer, de rechterkant fysiek afval. Uit dit model blijkt dat alles in de keten met elkaar verband houdt, vanaf het winnen van de grondstoffen tot de afvalproductie na consumptie. Daarnaast is er nog een pijl die recycling weergeeft. Door het tekenen van een gelijkwaardig model voor een specifiek bedrijf wordt voor een groot deel inzichtelijk gemaakt waar de directe externalities liggen.

Op basis van het bovenstaande, definiëren we het begrip externalities als volgt:

Externalities zijn de positieve en negatieve externe effecten van het handelen van een persoon of onderneming, die invloed hebben op een groep mensen die hier niet om

(13)

gevraagd heeft. Deze externe effecten zouden dus eigenlijk in de kostprijs van het product verwerkt moeten zijn.

Onder externe effecten verstaan we in dit onderzoek het gebruik van schaarse goederen, aantasting van milieu en gevolgen voor de gezondheid van mens en dier, aantasting van de biodiversiteit, (radioactief) afval en (gevaarlijke) uitstoot van gassen.

(14)
(15)

H3.3: Onafhankelijke variabelen

Er zijn in dit onderzoek twee onafhankelijke variabelen gedefinieerd, namelijk sector en land van vestiging. Deze worden hieronder afzonderlijk besproken.

Sector

Verschillende types bedrijven produceren sectorspecifieke uitstoot en afval. In dit onderzoek delen we de bedrijven in per sector. De sectoren bepalen we aan de hand van de Standard Industrial Classification code (SIC code). Deze is afkomstig uit de databank Orbis. In de SIC code indeling komen de volgende sectoren voor: 1 Mining, 2 Construction, 3 Manufacturing, 4 Transportation, communication, Electric, Gas and Sanitary service, 5 Retail trade, 6 Finance, insurance, real estate and banks 7 Accounting en Service. Meer informatie is te vinden in hoofdstuk 4 bij de databeschrijving.

Elke sector heeft zijn eigen kenmerken en eigen problemen omtrent externalities. Daarom is het per sector verschillend of het belangrijk is erover te moeten rapporteren. Voor de ene sector zal rapportage noodzakelijk zijn om als bedrijf te kunnen overleven. Zo is het voor een oliemaatschappij een vereiste om zich te verantwoorden over haar beleid betreffende het voorkomen van olierampen. Maar voor een suikerproductiebedrijf is dit niet relevant. Om deze reden kijken we per sector over welke onderwerpen gerapporteerd dient te worden.

De sectoren zijn totaal verschillend, en zijn dus ook verschillend in de externalities die zij voortbrengen. De Global Reporting Initiative (GRI) maakt ook onderscheid tussen sectoren. In de nieuwste versie van de GRI (de G4) wordt extra aandacht gegeven aan de sectoren ten opzichte van de G3 (GRI, 2013).

Ayren en Kneese (1969) stellen dat verschillende industrieën verschillende invloeden hebben op de productie van afval en uitval. Dus op basis van de verschillen in input, proces en output verwachten we ook verschillende externalities. Daarnaast zijn voor de diverse sectoren verschillende groepen stakeholders van belang. Voor een accountantssector is bijvoorbeeld het toezichthoudend orgaan en het maatschappelijk verkeer erg belangrijk, terwijl dit voor de transportsector minder belangrijke stakeholders zijn. Hierdoor verschillen impact en effect. Op basis van deze verschillen verwachten wij ook een verschil in de verantwoordingsrapportage van de bedrijven in de verschillende sectoren door de verschillende stakeholders die belangrijk zijn.

Land van vestiging

In veel onderzoeken en allerlei hoeken van de wetenschap wordt gekeken naar de invloed van cultuur. Verschillende culturen zijn terug te vinden in alle regio’s en landen. Hofstede (1983) deelt nationale cultuur in verschillende dimensies in: individualisme, risicovermijding, machtsafstand en mannelijkheid. Hij heeft deze vier dimensies onderzocht in vijftig landen. Hofstede vond op deze manier veel interessante uitkomsten met betrekking tot de nationale cultuur van de landen.

Er is een verband gevonden tussen nationale cultuur en de financiële rapportage (Gray, 1988). In dit onderzoek gaan we na of er verbanden zijn tussen het land van vestiging en wat er

(16)

gerapporteerd wordt over externalities. Veel bedrijven opereren in meerdere landen. We nemen als uitgangspunt de vestigingslanden die de IIRC aanhoudt op de website www.theiirc.org. Daarnaast wordt binnen de variabele land van vestiging gekeken of de rechtssystemen (civil law of code law en common law) bepalend zijn voor hoe men kijkt naar integrated reporting en dan specifiek naar de echte externalities.

De begrippen common law en civil law worden gebruikt in veel onderzoeken, die vaak verwijzen naar de artikelen van La Porta, Lopez-de-Silanes, Shleifer, Vishny(1998, 2000). Zij definiëren de begrippen als volgt:

Common law: equals one if the origin of the company law or commercial code of the country is English common law and zero otherwise.

Civil law: Equals one if the company law or commercial code of the country originates in Roman Law and zero otherwise. (La Porta et al., 2000, p.12)

Het gaat er bij dit onderscheid dus om dat het rechtssysteem van oorsprong komt van het Engelse common law of van het Romeinse civil law. Op basis van civil law geniet de aandeelhouder meer rechten. Er is meer top-down rechtspraak. Er wordt in civil law ook wel onderscheid gemaakt tussen afkomsten: Frans, Duits, Scandinavisch. Door kolonialisatie ging deze rechtsvorm de hele wereld over. Dit geldt ook voor het rechtssysteem common law. In deze rechtsvorm wordt meer gekeken naar bijvoorbeeld plaatselijke gebruiken en normen en waarden (La Porta et al., 1998). Op basis van dit artikel is een indeling gemaakt van de landen die mee doen voor dit onderzoek.

H3.4: Legitimatietheorie

De meeste bedrijven uit dit onderzoek doen vrijwillig mee aan de IIRC business pilot. Ze hebben geen verplichting om de informatie te rapporteren. Beursgenoteerde bedrijven uit Zuid-Afrika zijn dit echter wel verplicht, vanwege hun onderwerping aan de King III corporate governance code (ACCA, 2012). Voor de andere bedrijven (bedrijven uit Frankrijk worden niet in dit onderzoek meegenomen) is alles wat ze naast hun financiële situatie rapporteren over mens en milieu geheel vrijwillig. Waarom doen ze dit? Proberen ze zich te legitimeren? Is het een license to operate?

Over het legitimeren van bedrijven is veel geschreven vanuit verschillende definities en invalshoeken (Suchman, 1995). Suchman definieert legitimatie als volgt:

“Legitimacy is a generalized perception or assumption that the actions of an entity are desirable, proper, or appropriate within some socially constructed system of norms, values, beliefs, and definitions.”

(17)

Dowling en Pfeffer (1975) hanteren de volgende definitie van legitimatietheorie:

“Organizations seek to establish congruence between the social values associated with or implied by their activities and the norms of acceptable behavior in the larger social system of which they are a part. Insofar as these two value systems are congruent we can speak of organizational legitimacy.”

Gray (1975) citeert de definitie van Lindblom (1995). Het betreft de volgende definitie:

“[…] a condition or status which exists when an entity’s value system is congruent with the value system of the larger social system of which the entity is a part. When a disparity, actual or potential, exists between the two value systems, there is a threat to the entity’s legitimacy.”

Beide definities zijn met elkaar in overeenstemming. Van belang is dus dat de sociale waarden van de maatschappij in overeenstemming zijn met de waarden die de onderneming zich eigen heeft gemaakt. Het bedrijf is immers een onderdeel van dit grotere geheel.

Er kan dus een spanningsveld zijn tussen de sociale waarden van de maatschappij en de waarden van de organisatie. Een organisatie kan daarom meerdere motivaties hebben om zich te legitimeren. Dit is terug te zien in de verschillende communicatie strategieën die ze kiezen. In dit spanningsveld bevindt zich ook de Stakeholder theorie waar Freeman (1984) over schrijft. Deze theorie gaat over alle stakeholders die betrokken zijn bij een organisatie. Nu is natuurlijk de vraag of ondernemingen daadwerkelijk rapporteren over de externalities die er toe doen voor het bedrijf, namelijk de externalities die van materieel belang zijn voor hun stakeholders. Met andere woorden, of ze rapporteren over wat voor hun sector relevante en misschien wel pijnlijke onderwerpen zijn. Aangezien er nu nog geen standaard is voor hoe dit gebeurt, heeft een onderneming de mogelijkheid om te rapporteren zoals ze zelf willen.

Deegan (2002) somt redenen op waarom bedrijven rapporteren over niet-financiële informatie. Hij refereert aan Deegan (2000, 2002), Friedman (1962), Hasnas (1998), Donaldson and Preston(1995), Freeman en Reed (1983) en Pattern (1992):

- De economische rationaliteit: een bedrijf heeft er voordeel bij als ze op de juiste wijze zaken doen (Friedman, 1962).

- Het verlangen om de regels te volgen. Dit geldt in het kader van integrated reporting voor weinig landen (Deegan, 2000).

- Financieringsinstellingen willen soms graag niet-financiële informatie weten om te bepalen of een bedrijf voor financiering in aanmerking komt.

- Het willen voldoen aan de verwachtingen van de gemeenschap, door een licence to operate te geven (Deegan, 2002).

- Ter voorkoming van negatieve publiciteit en slechtere ratings door ratingbureau’s (Deegan et al, 2000, 2002; Patten, 1992).Om mogelijke (belangrijke) stakeholdergroepen tegemoet te komen (Evan en Freeman, 1998).

(18)

- Om beleggingsfondsen te trekken. Op internationaal niveau krijgt het ethical investment funds een groter aandeel, bijvoorbeeld de Dow Jones Sustainability Group.

- Voldoen aan industrievereisten, particuliere eisen of bepaalde gedragscodes. Aan zulke codes kunnen bepaalde rapportage-eisen zijn verbonden (Deegan en Blomquist, 2006). - Het winnen van bepaalde prijzen voor het rapporteren. Dit brengt positieve publiciteit en

positieve reputatie met zich mee (Deegan and Carroll, 1993).

Kortom, de motivaties kunnen worden ingedeeld in een intrinsieke motivatie, positieve goodwill of het binnen halen van financiën. Het is dus nodig om de verschillende stakeholders die er belang bij hebben te informeren. Daarnaast is het van uiterst belang voor hun bestaansrecht. In hoofdstuk 3.5 komen we hierop terug.

H3.5: Institutionele theorie

Bedrijven kunnen dus verschillende redenen hebben om zich te legitimeren over bepaalde zaken. Aan het eind van de vorige paragraaf zijn we hier vanuit het artikel van Deegan verder op ingegaan. Ook de institutionele theorie kan inzicht geven in de achterliggende motivatie van een bedrijf. Deze institutionele theorie geeft ons hiervoor drie vormen van isomorfisme: coercive, mimetic en normative isomorfism. Deze komen deels overeen met de opsomming van Deegan. Dimaggio en Powell en Dillard et all geven de volgende omschrijvingen:

Coercive isomorphism results from both formal and informal pressures exerted on an organization by another party upon which it is dependent, and by expectations of the society within which it operates.

Mimetic isomorphism is a process that takes place when an organization attempts to imitate a more successful referent organization, a process that is often due to the uncertainty and lack of guidance in its own environment.

Normative isomorphism stems from professionalization, i.e. the collective struggle of members of an occupation to define the conditions and methods of work. (Dimaggio en Powell,

1983; Dillard et al, 2004)

Coercive isomorphism is dus een vorm waarbij formele en informele druk wordt uitgeoefend door de maatschappij en door organisaties waarvan het bedrijf afhankelijk is. Bij mimetic isomorphism is er sprake van een imitatie van succesvolle onderdelen of organisaties. Als laatste is er normative isomorphism. Dit is meer de interne motivatie om zich professioneel te gedragen en het beste te zoeken.

Organisaties laten zich leiden door de normen en waarden van de omgeving (Meyer en Rowan, 1977). Alleen de organisaties die de legitimiteit hebben van hun institutionele omgeving zijn in staat zijn om op lange termijn te overleven (Scott, 2008).

Uit de legitimatietheorie en de institutionele theorie kan worden opgemaakt dat er meerdere motivaties kunnen zijn om mee te doen met de business pilot van de IIRC. We komen hier in de conclusie nog op terug.

(19)

H3.6: Value chain

De IIRC zet het geheel van integrated reporting in het licht van de Value Chain van Porter (1995). Zie hiervoor de background paper van de IIRC (IIRC, 1). In de Value Chain gaat het om waardecreatie op allerlei plekken in de organisatie. Het doel is om door middel van betere rapportage over niet-financiële informatie uit te leggen hoe het bedrijf waarde creëert. Dit moet ervoor zorgen dat belanghebbenden de organisaties hoger waarderen. Waarde creëren kan op alle plekken in de Value Chain. Zie figuur 3.2.

Figuur 3.2: The Generic Value Chain van Michael Porter (1985)

Voor de shareholder en stakeholder kan het erg interessant zijn om te zien waar in het bedrijf waardecreatie plaatsvindt. Dit kan de waarde van de onderneming verhogen. Hierbij moet men niet alleen kijken naar het bedrijf an sich, maar ook naar de leveranciers en de afnemers, zodat het totaalproces de risico’s en gevolgen van de externalities reduceert. Want een afwimpeling op een leverancier of afnemer heeft niet tot gevolg dat de externalities gereduceerd worden. Zie figuur 3.3.

Figuur 3.3: The value system van Porter (1985)

In het kader van dit onderzoek moeten we dus de vraag stellen of het rapporteren over externalities ook waarde toevoegt aan de Value Chain. De rapportage zal ervoor moeten zorgen dat de waarde in ieder geval niet afneemt door negatieve publiciteit. Externalities zijn niet te voorkomen. Een goede maatschappelijke reputatie zal vervolgens leiden tot een hogere verkoop of een daling in de verkoop voorkomen. Per saldo zal het dus leiden tot waarde behoud of tot waarde creatie.

Het is dus van belang dat er, door over externalities te schrijven, waarde wordt gecreëerd en behouden. Als er negatieve externalities in de publiciteit komen kan dit schadelijke gevolgen hebben voor de organisatie. BP heeft bijvoorbeeld veel reputatieschade geleden door het voorval Deep Horizon, waarbij veel olie in zee kwam. BP heeft veel extra kosten moeten maken om het probleem te verhelpen, maar is daar maar deels in geslaagd, omdat er veel andere

(20)

partijen bij betrokken waren die schade ondervonden. Door een goede voorbereiding op externalities kan waarde worden behouden. Als de aandeelhouder weet dat een bedrijf dit gedaan heeft dan kan hij er zekerder van zijn dat zijn aandeel waarde blijft houden.

H3.7 Slot

Op grond van bovenstaande theorieën, definities en actuele gebeurtenissen in het vakgebied van integrated reporting verwachten we dat bedrijven rapporteren over hun bedrijfsspecifieke externalities. Ze zullen er vervolgens ook bewuster mee omgaan. Daarnaast verwachten we dat er verschillen zijn tussen bedrijven, omdat bedrijven vanuit verschillende motivaties kunnen rapporteren. Omdat er verschillende motivaties zijn zoals hierboven beschreven in de legitimatie theorie en de institutionele theorie en volgens het model Value Chain. Hierdoor verwachten we ook dat er verschillen waarneembaar zijn tussen bedrijven uit verschillende landen en sectoren. In de primaire en secundaire sectoren zal meer worden gerapporteerd over externalities dan in tertiaire sector, omdat in de eerstgenoemde sectoren bedrijven meer letten op wat concurrenten doen.

(21)

Hoofdstuk 4: Methode

In dit hoofdstuk wordt de methodologie van het onderzoek beschreven, welke data verzameld is en hoe die data verzameld is.

Dit is een exploratief, beschrijvend, kwalitatief onderzoek. Er wordt geprobeerd de samenhang tussen de variabelen die betrekking hebben op de rapportage over externalities in beeld te brengen, door een beperkte groep van ondernemingen te bekijken.

H4.1: Data

Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van 59 geïntegreerde rapporten van bedrijven die meedoen aan de business pilot. Deze bedrijven zijn weergegeven op een lijst die de IIRC heeft opgesteld. Zie hiervoor de website van de IIRC ( http://www.theiirc.org/companies-and-investors/pilot-programme-business-network/) of bijlage A. Deze lijst is geraadpleegd op 10 september 2013. Bedrijven die na deze datum aan de lijst zijn toegevoegd zijn niet meegenomen. Uit deze lijst van 101 bedrijven hebben we alle geïntegreerde rapporten gefilterd. Voor het verkrijgen van de verslagen is alleen gekeken naar de Engelstalige versies. De verslagen zijn gedownload van de website van de betreffende onderneming. Van alle bedrijven is de meest recente versie gedownload. De rapporten zijn van 2011 tot 2013. Als uitgangspunt is het rapport van 2012 genomen. Indien er niet een online of hardcopy rapport beschikbaar was, hebben we het rapport van 2011 genomen. Dit geldt voor 7 bedrijven.

Uit de lijst valt één bedrijf af omdat het is overgenomen door een ander bedrijf. Twee bedrijven hadden geen rapport beschikbaar. 39 bedrijven vielen af omdat ze alleen een Annual Report en/of sustainability report en/of transparantierapport hadden, en geen geïntegreerd rapport. Deze gegevens zijn samengevat in onderstaand cirkeldiagram. Het groene gedeelte is meegenomen in dit onderzoek.

Figuur 4. 1 Bruikbaarheid van rapporten van business lijst van de IIRC

Business lijst van IIRC

Over genomen bedrijf Geen geintegreerd rapport Bedrijf met geintegreerd rapport

(22)

Daarnaast is gebruik gemaakt van het dataprogramma Orbis2

. Met dit programma kunnen allerlei soorten data van grote bedrijven worden verkregen. Orbis is in dit onderzoek gebruikt om de SIC-codes te verkrijgen. Op basis van de SIC-codes zijn de sectoren onderscheiden. Deze SIC indeling wordt ook gebruikt door Fama en French (1997).

De data werden vervolgens verzameld door acht studenten van de RUG die zich in hun masterscriptie bezig houden met integrated reporting. Zij hebben van elk rapport vastgesteld of er over externalities werd gerapporteerd.

H4.2: Afhankelijke variabelen

In dit onderzoek kijken we alleen naar de externalities die relevant zijn voor de betreffende sector. Er wordt dus per sector bekeken welke externalities voorkomen. Daarnaast werden er ook niet sector gerelateerde vragen gesteld aan alle bedrijven. Een overzicht van de vragen is opgenomen in bijlage B.

Bij elk geïntegreerd jaarverslag werd de vraag gesteld of in het rapport omschreven wordt welke externalities de onderneming belangrijk acht. Vervolgens is deze vraag verder opgedeeld in meerdere vragen die specifiek gericht zijn op de betreffende sector. Dit biedt vergelijkingsmogelijkheid tussen de vragen. Een bank kan het best belangrijk achten om te rapporteren over CO2-uitstoot en waterverbruik, maar dat zijn voor hen niet het meest relevante externalities om over te rapporteren.

Als laatste is voor de sectoren B, D, E en H een vraag opgenomen die gericht is op de consumptie-externalities, dus hoe klanten omgaan met het product en wat dit voor externe effecten kan hebben. Bijvoorbeeld als je kijkt naar de verkoop van suiker, dat de suikergebruiker negatieve effecten kan krijgen op zijn gezondheid door het vele gebruik van suiker in producten. Of de verkoop van een auto levert door het gebruik naast het vervoer van A naar B ook een uitstoot van gassen op die een negatief gevolg kunnen hebben voor gezondheid en klimaat.

H4.3: Onafhankelijk variabelen

Zoals eerder beschreven zijn er twee onafhankelijke variabelen. Deze variabelen zijn sector en land van vestiging.

De variabele sector is bepaald op basis van SIC-code uit Orbis. In onderstaande tabel zijn de sectoren weergegeven, met daarachter om hoeveel bedrijven het gaat of we ze hebben meegenomen in ons onderzoek:

(23)

Sector code: Sectorbeschrijving: Aantal bedrijven: Meegenomen in onderzoek:

A: Agriculture, forestry en fishing 0 Nee

B: Mining oil en gas 5 Ja

C: Construction 2 Nee

D: Manufacturing 15 Ja

E: Transportation, communications, electric, gas en sanitary services

11 Ja

F: Wholesale rrade 0 Nee

G: Retail trade 1 Nee

H: Finance, insurance, real estate en banks 15 Ja

I: Services en accounting 10 Ja

Tabel 4.1: Sector indeling

Zoals we zien in de tabel zijn van de sectoren construction en retail trade, maar twee respectievelijk één bedrijven aanwezig in de dataset. Hierover kunnen geen uitspraken gedaan worden omdat er niet genoeg gelijkwaardig materiaal voorhanden is. Deze drie bedrijven worden dus uit de lijst gefilterd. Er blijven daarmee 56 rapporten over die we meenemen in ons onderzoek.

De variabele land van vestiging is bepaald op basis van het land dat de IIRC vermeldt. De landen worden in de nadere analyses nog onder verdeeld in common law en civil law landen. De onderverdeling die gemaakt is te zien in bijlage C. Deze indeling is gemaakt op basis van de indeling die La Porta et al. (1998) gebruiken.

(24)

0 5 10 15 20 B: mining

C: Construction D: Manufacturing

E:Transportation, communications, electric, gas, sanitary services

G: Retail trade

H: Finance, Insurance, Real Estate en banken I: Accounting en service 0 1 2 3 4 5 6 7 8 Austrialia Brazil Canada Chile Denmark German India Italy Japan Netherlands Russian Singapore South Africa South Korea Spain Sir Lanka Sweden Turkey UK USA Hoofdstuk 5: Resultaten H5.1: Analyses over de dataset

Van de 59 bedrijven die over blijven zoals beschreven in hoofdstuk 4 en figuur 4.1 is. Is in figuur 5.1 een uitsplitsing gemaakt naar het aantal bedrijven per sector.

Figuur 5.1: Aantal bedrijven per sector

Ten tweede kunnen we ook een uitsplitsing maken naar het aantal bedrijven per land. Dit is zichtbaar gemaakt in figuur 5.2.

(25)

Wat in deze figuur opvalt is het hoge aantal Nederlandse bedrijven. Ook Zuid-Afrika is goed vertegenwoordigd. Dit kan mede komen doordat het voor Zuid-Afrikaanse beursgenoteerde bedrijven verplicht is om een geïntegreerd rapport uit te brengen. Daarnaast doen Brazilië, UK en Duitsland het ook erg goed. Deze vijf landen zullen we ook onder de loep nemen onder de variabele land van vestiging.

Daarnaast nemen we ook een aantal landen samen op basis van het rechtssysteem dat in het betreffende land geldt. In figuur 5.3 is inzichtelijk gemaakt hoeveel bedrijven onder het rechtssysteem civil law opereren en hoeveel onder common law.

Figuur 5. 3 Bedrijven per rechtssysteem

H5.2: Resultaten over externe effecten Wordt er over externalities gerapporteerd?

Op de vraag of er gerapporteerd wordt over de externalities die het bedrijf belangrijk acht, wordt bij 43 van de 56 jaarverslagen een positief antwoord gegeven. Zie figuur 5.4. de meeste bedrijven schrijven dus over externalities in hun geïntegreerde rapport.

Figuur 5. 4 Rapporteren ze over externalities?

Daarna is de rapportage over externalities per sector in kaart gebracht in figuur 5.5. Opvallend is dat binnen de sectoren mining en construction veel wordt gerapporteerd over externalities. Beide sectoren hebben te maken met concrete externe effecten. Deze externalities zijn eenvoudiger vast te stellen dan niet-concrete externe effecten zoals in sector accounting en service. De sector transportation, communications, electric, gas en sanitary services zit hier tussenin. Een bedrijf in de primaire sector heeft meer concrete externalities dan een bedrijf in de secundaire sector. In de tertiare sector komen de minste concrete effecten voor.

0 5 10 15 20 25 30 35 40 Civil law Common law 0% 20% 40% 60% 80% 100% ja nee

(26)

Figuur 5. 5 Rapportage over sectorspecifieke externalities.

Worden de sectorspecifieke externalities praktisch uitgewerkt?

In de jaarverslagen is ook onderzocht of ondernemingen hun sectorspecifieke externalities concreet beschrijven. De antwoorden op deze vragen zijn weergegeven in figuur 5.6. Opvallend is dat bedrijven een stuk minder blijken te schrijven over externalities dan dat figuur 5.4 leek te suggereren. Een verklaring hiervoor is dat de onderliggende vragen van figuur 5.4 veel breder zijn geformuleerd dan de vragen over de sectorspecifieke externalities.

Figuur 5. 6 Echte externalities uitgewerkt

Figuur 5.6 laat ons zien dat er een grote groep bedrijven is die wel over sectorspecifieke externalities schrijft en een groep die dat niet doet. Interessant is natuurlijk of bij deze groepen bedrijven ook gemeenschappelijke factoren meespelen en wat de effecten zijn van de institutionele theorie. Welke moeilijk zijn te onderzoeken.

Vervolgens is er per vraag per sector één figuur gemaakt waarin we kunnen zien welke sectoren meer over sectorspecifieke externalities schrijven wel of niet rapporteren. De uitkomst van deze vragen is samengevat in figuur 5.7.

Figuur 5. 7 Rapporteren van de externalities uitgebreid

Opvallend is dat naarmate we dieper in de materie duiken, bedrijven er dus minder over rapporteren. Dit komt overeen met de legitimatietheorie. Bedrijven verantwoorden zich graag

0% 20% 40% 60% 80% 100% B D E H I 0% 20% 40% 60% 80% 100% ja nee 0% 20% 40% 60% 80% 100% B D E H I

(27)

om bestaanswaardigheid te behouden. Zo schrijven ze in algemene termen over hun externalities, maar gaan ze, er vervolgens aan voorbij, zoals uit dit onderzoek blijkt, door niet concreet te worden.

We zien in figuur 5.7 een minder groot verschil tussen sector B en D dan in figuur 5.5. De vraagstelling voor de resultaten van figuur 5.5 is erg ruim geformuleerd. Deze vraag is dus sneller positief te beantwoorden. In figuur 5.7 is de vraagstelling veel specifieker geworden. Zo werd er niet alleen gekeken naar uitstoot van CO2 en verspilling water, maar ook of er gerapporteerd werd over negatieve productie-externalities en over preventieve maatregelen hiertegen. Het niet dieper doorgaan op de sectorspecifieke materie is in deze sectoren waarschijnlijk een grote groep.

Bedrijven in sector E zijn eerlijker over de sectorspecifieke externalities, in die zin dat ze niet alleen een algemene indicatie van watervervuiling en CO2-uitstoot geven, zonder verdere harde cijfers aan te tonen.

Wordt gerapporteerd over consumptie-externalities?

In de literatuur wordt onderscheid gemaakt naar productie-externalities en consumptie-externalities. Dit onderscheid is in de verzameling van de data meegenomen. Uit figuur 5.8 blijkt dat slechts 28% van de bedrijven rapporteert over consumptie-externalities.

Figuur 5. 8 Rapportage over consumptie-externalities

In figuur 5.9 is voor de sectoren B, D, E en H inzichtelijk gemaakt hoeveel bedrijven rapporteren over de consumptie-externalities. Opvallend is dat bij alle vier de sectoren een lage score wordt behaald.

Figuur 5. 9 rapportage over consumptie-externalities

Sector D, met een relatief grote dataset ten opzichte van de andere sectoren, scoort bijzonder laag. De reden hiervan is niet duidelijk. Wellicht wordt er in deze sector sterk naar elkaar

0% 20% 40% 60% 80% 100% nee ja 0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 B D E H I

(28)

gekeken. Als niemand erover rapporteert, is er weinig reden om die als enige bedrijf wel te doen.

In sector I is deze vraag niet opgenomen, omdat er vrijwel geen consumptie-externalities zijn in deze tertiaire sector.

H5.3: Resultaten per land

Er is ook onderzocht of nationale cultuur van invloed is. Zoals te zien is in figuur 5.10, zijn er geen duidelijke verschillen.

Rechtsystemen

Figuur 5. 10 Rapportage over externalities uitgesplitst naar rechtssysteem

In Figuur 5.10 is te zien dat er geen verschillen zijn tussen bedrijven onder common law of civil law. Ook een analyse van de factor rechtssysteem op sectorspecifiek niveau levert geen grote verschillen op. Dit is zichtbaar gemaakt in figuur 5.11.

Figuur 5. 11 Uitgebreide rapportage over echte externalities

Sector I, accounting en service, lijkt een uitzondering te zijn. In deze sector is wel een sterke overeenkomst met het rechtssysteem.

0% 20% 40% 60% 80% 100% ja nee Common law Civil law 0% 20% 40% 60% 80% 100% ja nee Common law Civil law

(29)

Figuur 5. 12 Sector I gekoppeld aan het wel of niet schrijven over externalities

In figuur 5.13 is een analyse per land gemaakt. Opvallend is dat het Verenigd Koninkrijk behoorlijk achterblijft bij de andere landen. Een groot percentage van de bedrijven uit dit land is afkomstig uit de sectoren H, finance, insurance, real estate and banks en I, accounting en service. Dit zijn sectoren die beide laag scoren op het rapporteren over externalities. Dit is opvallend. Maar in dit onderzoek kunnen we niet concluderen of deze twee factoren elkaar beïnvloeden of versterken of verzwakken. Bewijs voor de factor land van vestiging kunnen we hier niet uit halen.

Figuur 5. 13 Externalities uitgesplitst naar landen met de meeste bedrijven die deelnemen in de sample.

0% 20% 40% 60% 80% 100% ja nee Common law Civil law 0% 20% 40% 60% 80% 100% ja nee Overig UK South Africa Netherland German Brazil

(30)

Conclusie

Externalities van bedrijven hebben vaak grote impact. Steeds meer bedrijven rapporteren over hun niet-financiële informatie (IIRC, 2013). Transparantie omtrent de negatieve externalities kan schadelijk zijn voor bedrijven en daarover rapporteren brengt dus enig risico met zich mee. De bedrijven die via IIRC-pilot aan Integrated Reporting doen, rapporteren volledig vrijwillig. Met dit onderzoek wordt openbaar wat bedrijven wel en niet willen rapporteren over externalities. In dit onderzoek proberen we een antwoord te vinden op de onderstaande onderzoeksvraag. Dit doen we door eerst de onderstaande deelvragen stuk voor stuk te beantwoorden. Van daaruit kan de onderzoeksvraag worden beantwoord.

Onderzoeksvraag:

In welke mate rapporteren bedrijven van de IIRC-pilot in hun geïntegreerde rapport over hun sector specifieke externe effecten? En in hoeverre zijn er verschillen tussen landen en sectoren waar te nemen?

Deelvragen:

- Wordt er gerapporteerd welke externalities ondernemingen belangrijk achten? - Rapporteren bedrijven over sectorspecifieke externe effecten?

- Wordt door bedrijven gerapporteerd over de consumptie-externalities die voortkomen uit

producten?

- In hoeverre is er verschil waar te nemen tussen de sectoren? Is dit te beredeneren? - In hoeverre is er verschil waar te nemen tussen de landen? Is dit beredeneren?

Wordt er gerapporteerd welke externalities ondernemingen belangrijk achten?

Uit paragraaf 5.2 blijkt dat 73% van de bedrijven inderdaad rapporteert over hun externalities. Dit sluit aan bij onze verwachtingen op basis van de legitimatietheorie, dat bedrijven zich willen legitimeren over wat ze doen en verantwoording willen afleggen over hun externalities. Dat bedrijven willen rapporteren over externalities ligt in lijn met de theorie over waardetoevoeging, beschreven in het model van Porter (1985).

Wat opvalt tijdens het doen van dit onderzoek is dat de bedrijven rapporteren op de manier dat het ten goede komt aan de organisatie. Hierover kunnen we verder in dit onderzoek geen uitspraken doen, aangezien we dit niet expliciet hebben meegenomen. En dit in de literatuur rond de legitimatie theorie al onderzocht is (zie hoofdstuk 3.4). Ook komt dit overeen als beschreven in Porters Value Chain model (Porter 1985)

Rapporteren bedrijven over sectorspecifieke externe effecten?

We hebben gezien dat er over sectorspecifieke externalities veel minder wordt geschreven dan over externalities van een bedrijf in het algemeen. Een kleine meerderheid van 54% over sectorspecifieke externalities rapporteert tegen een grote minderheid van 46% die dat niet doet. De conclusie die we hier aan verbinden is dat er zeker wordt geschreven over sector specifieke externalities maar dat dit aanzienlijk minder is dan de totale hoeveelheid die geschreven wordt

(31)

over niet sector specifieke en sector specifieke externalities tezamen. Dit ligt in lijn met de legitimatie theorie. Dat bedrijven zich wel moeten legitimeren maar ook niet te specifiek willen worden. Daarin tegen zou dit als je kijkt naar de negatieve effecten de institutionele theorie enigszins tegenspreken.

Wordt door bedrijven gerapporteerd over de consumptie-externalities die voortkomen uit product?

Slechts 28% van de bedrijven vermeldt iets over consumptie-externalities. De sector blijkt hiervoor bepalend. Er wordt voornamelijk hierover gerapporteerd door de sectoren B: mining, E: transportation, communication, electric, gas en sanitary services en H: finance, insurance, real estate and banks. In de overige sectoren, goed voor 72% van de bedrijven, wordt niets over consumptie-externalities geschreven.

Meer als de helft van de bedrijven schrijft niets over de externalities die voortkomen uit hun product bij de consument. Terwijl je dit juist ook verwacht bij de sector D: Construction. Deze sector schrijft bijna niet over consumptie externalities. Hier hebben we geen verklaring voor.

In hoeverre is er verschil waar te nemen tussen de sectoren? Is dit te beredeneren?

Wat betreft rapportage over externalities in het algemeen is een erg duidelijk verschil zichtbaar tussen de sectoren. In de sectoren B: mining en D: construction wordt uitgebreid gerapporteerd over externalities. In de sectoren H: finance, insurance, real estate and banks en I: service en accountancy is opmerkelijk minder rapportage over externalities.

Als we verder kijken naar de sectorspecifieke externalities zijn de verschillen minder groot. In de sectoren B: mining, D: construction en E: transportation, communications, electric, gas en sanitary services wordt er relatief veel over geschreven. In de sectoren H: finance, insurance, real estate and banks en I: service en accountancy wordt er minder over geschreven.

De sterke afname in sector B en D kan verklaard worden door voorzichtigheid van bedrijven. Hoe concreter men wordt over moeilijke dilemma’s zoals negatieve productie-externalities, vervuiling en preventieve maatregelen, hoe groter de kans dat het imago van het bedrijf schade oploopt. Dit is ook in lijn met de legitimatietheorie.

De verschillen die tussen de sectoren bestaan kunnen ook worden gerelateerd aan het soort sector. We onderscheiden de primaire, secundaire en tertiaire sector. In de primaire sector wordt het meest over externalities gerapporteerd, in de secundaire sector is dit minder en bedrijven in de tertiare sector rapporteren er het minst over. Dit hangt samen met de concreetheid van de externalities. Hierbij kunnen we ook denken aan de institutionele theorie, omdat er in die sectoren meer sprake van is van mimetic isomorphism.

Kortom, de sector is bepalend voor de hoeveelheid rapportage in een geïntegreerd rapport geschreven over externalities.

In hoeverre is er verschil waar te nemen tussen de landen? Is dit beredeneren?

Voor deze deelvraag is de invloed van nationale cultuur en het soort rechtssysteem in het vestigingsland onderzocht..

(32)

Het rechtssysteem blijkt niet van invloed te zijn. Alleen in sector I is een verband gevonden. Een verklaring hiervoor is niet uit de data op te maken of in de literatuur te vinden.

Ook tussen de mate van rapportage en de cultuur in het vestigingsland is geen verband. De landen scoren ongeveer gelijk. In Brazilië wordt gemiddeld iets meer gerapporteerd en in het Verenigd Koninkrijk juist iets minder. Dit is verklaarbaar, omdat in het Verenigd Koninkrijk de meeste bedrijven bij de tertiaire sector horen.

De enige waarneming die we kunnen maken, is dat in een aantal landen de bedrijven meer geïntegreerd rapporteren dan andere landen en pro actiever lijken om hierin verder te komen. Zo rapporteren bedrijven uit Nederland, Brazilië, UK, Duitsland en Zuid Afrika meer over externalities dan de bedrijven uit de andere landen.

Kortom, de verschillende landen noch het soort rechtssysteem in het vestigingsland is van invloed op de rapportage over externalities. Blijkbaar doen de ontwikkelingen zich eerder op internationaal niveau voor dan op nationaal niveau.

Samenvattend kunnen we komen tot een antwoord op de hoofdvraag dat door de meeste bedrijven in het algemeen over externalities wordt gerapporteerd, dit kan verklaart worden door legitimatie theorie. Naarmate we verder kijken naar sector-specifieke externalities wordt dit minder. Over consumptie-externalities wordt weinig geschreven. Het soort sector blijkt van invloed op de mate van rapportage over externalities. Er is geen invloed van verschillende landen of van het rechtssysteem in het vestigingsland. Dit zal komen doordat de ontwikkeling van integrated reporting zich niet voordoet op nationaal niveau, maar op internationaal niveau. Dit onderzoek draagt bij aan onze kennis over het rapporteren over externalities anno 2013. Dit onderdeel blijft een onderdeel van de GRI. Er zullen in de toekomst mogelijk meer bedrijven gaan rapporteren over externalities, waardoor er meer informatie hierover beschikbaar kan komen. Bedrijven die rapporteren, zullen proberen vooruitgang te boeken, om zo positief mogelijk over hun externe effecten te kunnen schrijven. Er zullen in de toekomst nieuwe producten en bedrijven en volgende generaties mensen komen. Er zullen vast ook nieuwe externe effecten optreden. Door een bewuste, preventieve houding van bedrijven kunnen de schadelijke effecten van de activiteiten van deze bedrijven worden beperkt.

(33)

Discussie

De discussie is onderverdeeld in de paragraaf aandachtspunten, sterke punten en sluit af met aanbevelingspunten voor vervolgonderzoek.

Aandachtspunten

De data voor dit onderzoek zijn verzameld door verschillende studenten, die de gerapporteerde externalities moesten beoordelen. Aangezien niet alle gevallen zo duidelijk zwart of wit waren, is veel aan de subjectieve beoordeling van de individuele student overgelaten. Hoewel de studenten van tevoren goed geïnstrueerd werden over hoe de rapporten beoordeeld moesten worden, is het goed mogelijk dat de ene student toch iets anders beoordeeld heeft dan de andere.

Voor dit onderzoek hadden we eigenlijk hardere criteria nodig. Deze zijn helaas niet te formuleren aangezien ieder bedrijf anders rapporteert. Het ene bedrijf wijdt een aparte alinea of een apart hoofdstuk aan externalities, terwijl het andere bedrijf door het hele rapport verspreid rapporteert.

Verder is op basis van dit onderzoek niet te verklaren waarom het ene bedrijf wel en het andere bedrijf niet rapporteert over externalities. Hiervoor is vervolgonderzoek nodig.

Om echte harde conclusies te kunnen trekken, zou een veel grotere dataset gebruikt moeten worden. Deze is helaas niet voorhanden, aangezien maar een beperkt aantal bedrijven zicht heeft aangesloten bij de pilot van de IIRC. Daarnaast verwerken nog veel bedrijven hun niet-financiële informatie in meerdere rapporten. Ook deze groep viel buiten de scope van dit onderzoek.

We doen onderzoek in een vakgebied dat nog jong is. Dat betekent dat er nog weinig over te vinden is in de literatuur en dat betrokken instanties ook nog erg in ontwikkeling zijn. Zo heeft de GRI een nieuwe versie van zijn richtlijnen ontwikkeld (G4), die 11 december 2013 toegankelijk werd en heeft de IIRC op 9 december 2013 het International Framework definitief gemaakt.

Sterke punten

Elk nadeel heeft zijn voordeel. Juist het feit dat dit vakgebied zich nog aan het ontwikkelen is, maakt onderzoek ernaar uiterst relevant. Dit onderzoek geeft ons een indruk van hoe het momenteel staat met het rapporteren over externalities, sectorspecifieke externalities, consumptie en productie externalities. De uitkomsten uit dit onderzoek kunnen functioneren als een nullijn voor toekomstig onderzoek.

Elk bedrijf maakt een verslag dat goed is in zijn eigen ogen, waardoor er een grote diversiteit aan geïntegreerde rapporten is. Al deze bedrijven en overkoepelende organen zijn op zoek naar standaarden. Dit onderzoek maakt inzichtelijk hoe het er momenteel voor staat en bied handvaten om vervolg onderzoek te doen.

(34)

Aanbeveling vervolgonderzoek

Het zou interessant zijn om na verloop van tijd nog eens dit onderzoek uit te voeren, als de ontwikkeling van integrating reporting wat verder is. Zodoende kunnen op basis van wellicht een grotere dataset meer gegevens worden verzameld over dit onderwerp en kan een vollediger beeld worden geschetst.

Ook is het interessant om een longitudinaal onderzoek bij bedrijven te doen om nog meer achter de motivatie van bedrijven te komen waarom ze rapporteren over externalities.

Daarnaast kan onderzocht worden of andere factoren van invloed zijn op het rapporteren over externalities. Hierbij valt te denken aan de grootte van de onderneming of de corporate governance structuur.

(35)

Lijst met afkortingen

ACCA: Association of Chartered Certified Accountants EY: Ernst & Young

IIRC: International Integrated Reporting Council IR: Integrated Reporting

GRI: Global Reporting Initiative

OECD: Organization for Economic Co-operation and Development SIC: Sector Industrial Codification

RUG: Rijks Universiteit Groningen

UNEP: United Nations Environment Programma UK: United Kingdom

(36)

Referenties

ACCA, 2012b. Reporting pre- and post-King III: what’s the difference? Discussion paper based on Solomon, J., & Maroun, W., 2012. Integrated Reporting: The New Face of Social, Ethical and Environmental Reporting in South Africa (London: ACCA). Beschikbaar via

http://www.accaglobal.co.uk/en/technical-activities/technical-library/integrated-reporting.html. (p. 4, p6)

Ayren, R.U., & Kneese, A.V., 1969. Production, Consumption, and Externalities. The American

Economic Review, 59 (3): 282-297. (p285)

Barnett, A.H. & Yandle, B., 2009. The end of the externality revolutieon. Social Philosophy and

Policy, 26 (2): 130-150. (p15)

Buchanan, J.M. & Stubblebine, W.M.C., 1962. Externalities. Economia, 29 (116): 371-384. (p371)2x

Coase, R.H., 1960. The problem of social cost. Journal of Law and Economics, 3: 1-44. (p43) Cheung, N. S., 1970. The Structure of a Contract and the Theory of a Non-Exclusive

Resource. Journal of Law and Economics, 13: 49-70.

Deegan, C., 2002. The legitimizing effect of social and environmental disclosure - a theoretical foundation. Accounting, Auditing & Accountability Journal, 15 (3): 282-311. (p290,291)

Deegan, C., & Blomquist, C., 2006. Stakeholder influence on corporate reporting: An exploration of the interaction between WWF-Australia and the Australian minerals industry.

Accounting, Organizations and Society, 31: 343-372.

Deegan, C., & Carroll, G., 1993. An Analysis of Incentives for Australian Firms to Apply for Reporting Excellence Awards. Accounting and Business Research, 23 (91): 219-227. Deegan, C., & Rankin, M. & Tobin, J., 2002. An examination of the corporate social and

environmental disclosures of BHP from 1983-1997: a test of legitimacy theory.

Accounting, Auditing & Accountability Journal, 15 (3): 312-343. (p282) (p290,291)

Deegan, C., & Rankin, M., & Voght, P. 2000. Firms’disclosure reactions to major social incidents: Australian evidence. Accounting Forum, 24 (1): 101-130.

Deegan, C., 2013. Financial Accounting Theory. McGraw Hill Book Company, Sydney Dillard, J.F., & Rigsby, J.T., & Goodman, C., 2004. The making and remaking of organization

context: duality and the institutionalization process. Accounting, Auditing &

Accountability Journal, 17 (4): 506-542. (p509)

DiMaggio, P.J., Powell, W.W., 1983. The iron cage revisited: institutional isomorphism and collective rationality in organizational fields. American Sociological Review, 48: 146-160. (p150)

Dowling, J. & Pfeffer, J., 1975. Organisational legitimacy: social values and organizational Behavior. Pacific Sociological Review, 18 (1): 122-136. (p122)

Dupor, B., & Liu, W.F., 2003. Jealousy and equilibrium overconsumption. American Economic

Review, 93: 423–428. (p423)

Gamble, G. O., & Hsu, K., & Kite, D. & Robin, R.R., 1995. Environmental disclosures in annual reports and 10Ks: An examination. Accounting Horizons, 9 (3): 34-54. Gray, R.H., & Kouhy, R., & Lavers, S., 1995b. Corporate social and environmental reporting: a

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

2p 13 Leg uit waarom model 1 op de lange duur zeker niet realistisch kan zijn, maar model 2 misschien wel.. Boer Poelen vraagt zich af of het voordelig is een melkrobot aan

De externe factoren met betrekking tot de materiële onderwerpen worden, behalve voor ‘variabele beloning’, voldoende beschreven, gevolgd door de concrete acties

4p 3 † Bereken de kans dat twee van de komende vier perioden november-april vóór 1 februari ijs hebben met een dikte van 7 cm of meer.. 3p 4 † Bereken met behulp van de figuur

Hoewel de federale minister van Arbeid bevoegd is voor de paritaire comités, had ik de Vlaamse minis- ter bevoegd voor Welzijn hierbij willen vragen in welke mate hij of zijn

Traditioneel wordt dit principe wel gebruikt, maar niet in zijn volle consequentie doorgevoerd: De richtlijnen van de Inter- national commision on radiation units (ICRU) schrijven nog

In het begin vond Rutger dit wel vervelend voor Elza, maar toen zij hem vertelde dat ze dit helemaal niet erg vond, trok hij zich ook niets aan van het geklets en ging hij rustig

De essentie van het voorstel voor de Tijdelijke wet ambulancezorg is dat de bestaande aanbieder in een regio of, indien er in een regio meerdere bestaande aanbieders zijn -

In deze bijdrage gaan we na in welke mate deze evoluties inderdaad spelen in de verschillende sectoren op de Vlaamse arbeidsmarkt en schatten we in hoe beide parameters de vraag