• No results found

de   onderlinge   communicatie   Over   Loosely   Coupled   Systems   in   het   onderwijs   en   hoe   deze   tot   uiting   komen   in   Anders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "de   onderlinge   communicatie   Over   Loosely   Coupled   Systems   in   het   onderwijs   en   hoe   deze   tot   uiting   komen   in   Anders"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)

Voorwoord 

Voor  u  ligt  mijn  scriptie  die  ik  geschreven  heb  tijdens  mijn  Master  Communicatie‐  en  Informatiewetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Met behulp van mijn begeleider Wim  Vuijk ben ik er uiteindelijk in geslaagd de abstracte gedachten die ik had over het schrijven van deze  scriptie om te zetten naar een duidelijk, gestructureerd onderzoek.  

De  eerste  drie  jaar  van  mijn  studietijd  heb  ik  gevolgd  aan  de  Universiteit  Utrecht.  De  bachelor  Communicatie‐  en  Informatiewetenschappen  kent  grote  aandacht  voor  media  vormen  en  taal.  Na  drie  jaar  wilde  ik  ‘weg’  en  besloot  ik  in  Groningen  te  gaan  studeren.  Behalve  de  reistijd  (ik  bleef  wonen in  Utrecht)  heb ik  er nooit spijt van gehad.  De docenten van de Rijksuniversiteit Groningen  zijn zeer persoonlijk en ook het vakaanbod is anders dan in Utrecht: iets wat ik als plezierig ervaar.  Toch  heeft  de  afstand  onderling  zeker  wel  nadelen.  De  reistijd  naar  Groningen  zorgt  voor  een  drempel  om  de  Rijksuniversiteit  te  bezoeken.  Door  middel  van  het  internet  heb  ik  dit  probleem  proberen te onderscheppen.  

Toen ik aan mijn Master begon dacht ik niet na over scripties en afstuderen. Ik kwam net uit het  buitenland en wilde nog helemaal niet nadenken over dit soort dingen. Wel wilde ik graag een stage  lopen en tijdens mijn (perfecte) stage in Ede viel mijn stagebegeleider uit. Hierdoor ging ik van drie  naar vier dagen per week werken en had ik geen tijd meer om mijn scriptie af te maken. Mijn stage  heeft  dus  uiteindelijk  tot  uitloop  geleid.  Toch  heb  ik  hier  geen  spijt  van:  de  stage  liet  zien  dat  de  theorieën  die  ik  geleerd  heb  in  mijn  studiejaren  zeker  nuttig  zijn  geweest  en  mij  een  werkelijke  communicatieadviseur doen maken.   

Ik  keek  altijd  al  op  tegen  mijn  mede  studenten  die  aan  ‘de  scriptie’  begonnen.  Die  angst  werd  alleen  maar  groter  en  uiteindelijk  is  het  ook  zoals  ik  vreesde.  Het  vergt  een  hele  hoop  doorzettingsvermogen en tijd, een scherp inzicht en een kritische blik. Toch ook laat een scriptie je  kritisch  nadenken  over  je  studie,  over  wat  je  geleerd  hebt  en  wat  je  van  de  onderzoek  nog  in  de  praktijk gaat gebruiken. Dit bleek in mijn geval meer te zijn dan ik in eerste instantie had verwacht.  Een scriptie voedt je ook een beetje op, want nu moet je klaar zijn voor de werkwereld.  

 

Natuurlijk  staat  in  dit  voorwoord  ook  een  dankbetuiging.  Ten  eerste  mijn  scriptiebegeleider  Wim  Vuijk die via de email en hierbuiten mij veel heeft kunnen helpen. We hadden wat problemen met  afspraken maken (want was het nu 3 uur of 2?) maar uiteindelijk heb ik de ontmoetingen als zeer  nuttig ervaren. Bedankt voor uw visie en kennis. Dit was zeer nuttig en fijn! 

Esther  Miltenburg,  mijn  zus,  heeft  waarschijnlijk  haar  roeping  gemist.  Ze  had  iets  met  communicatie moeten gaan doen, want haar reclame‐uitingen over haar kleine zusje waren zo goed  dat  Maarten  Wevers,  mijn  stagebegeleider,  mij  graag  wilde  spreken  voor  een  mogelijke  onderzoeksstage.  Bedankt voor mijn zus: je bent geweldig, en bedankt voor Maarten, die mij deze  kans heeft gegeven.  

Natuurlijk ook dank voor mijn ouders die mij altijd hebben gesteund, in iedere beslissing die ik  heb  genomen.  Die,  heel  voorzichtig,  op  zondagmiddag  eens  vroegen  “Hoe  het  nu  met  de  scriptie  was”.  Dit  is  goed  gekomen.  Gelukkig.  Ook  bedankt  voor  Stefano  D’Avella,  die  waarschijnlijk  weinig  van  mijn  Nederlandse  woorden  zal  begrijpen,  maar  weet  dat  ik  het  zonder  hem  niet  had  kunnen  doen. Als het een kunst is om altijd op de juiste momenten de juiste woorden te kunnen zeggen dan  is hij volleerd kunstenaar. Grazie caro! 

Binnen de organisatie wil ik met name Truda Kruijer bedanken, die besloot de druk op te hogen  en mijn scriptie op 1 juli op haar bureau wilde zien. Een speciale dank ook voor Nicky Reitsma, die  met haar kennis mij gedrild heeft het afgelopen jaar. De afdeling Communicatie en de andere lieve  collega’s  bedank  ik  ook  omdat  de  vriendelijke  woorden,  de  lekkere  taarten  en  de  gezellige  werkdagen de scriptie wat gemakkelijker lieten doen schrijven.  

Verder natuurlijk al mijn vrienden die net als ik in deze stress fase zitten of juist degene die hier  nog niet over hoeven te denken: Dank jullie wel!  

 

(4)

Samenvatting 

In deze scriptie is een empirisch kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar de relatie tussen Loosely  Coupled  Systems  en  de  onderlinge  communicatie  tussen  organisatieonderdelen.  Weick  (1976)  schrijft  over  deze  systemen  als  eilanden  die  onafhankelijk  van  elkaar  functioneren.  Door  specialisaties  en  fusies  ontstaan  er  verankerde  delen  binnen  een  organisatie  die  weinig  informatie  met  elkaar  uitwisselen.  Binnen  de  literatuur  zijn  andere  termen  gegeven  aan  Loosely  Coupled  Systems: differentiatie en integratie  (Lawrence & Lorsch, 1967); Subculturen  (o.a. Reijnders, 2006);  Geïntegreerde  culturen,  Gedifferentieerde  culturen  en  Gefragmenteerde  culturen  (Meyerson  &  Martin, 1987). De heersende eilandcultuur hoeft niet negatief te zijn voor een organisatie omdat het  onder andere de voordelen van flexibiliteit en klantgerichtheid met zich mee brengt.  

In  deze  scriptie  is  gebruik  gemaakt  van  een  casestudy  bij  een  schoolorganisatie.  Deze  schoolorganisatie  bestaat  uit  10  Agrarische  Onderwijs  Centra  op  10  verschillende  locaties.  De  scholen  zijn  samengekomen  in  1995  via  een  fusie.  Via  deze  casestudy  is  een  vragenlijst  opgesteld,  een bureauanalyse uitgevoerd, een open interview afgenomen en een vergadering geanalyseerd.  

Aan de hand van het HVID‐model (Horizontale Verticale Integratie Differentiatie) wordt gekeken  op  welke  manier  de  sprekers  zich  van  elkaar  differentiëren  of  met  elkaar  relateren  (integratie).  Horizontale differentiatie heeft betrekking op uitspraken die de verschillen onderling benadrukken.  Verticale  differentiatie  heeft  betrekking  op  uitspraken  die  de  ander  ‘onder  zich  plaatsen’  (slechter  zijn  dan  de  eigen)  of  juist  benadrukken  dat  zijzelf  beter  zijn.  Horizontale  integratie  benadrukt  de  overeenkomsten en verticale integratie benadrukt de gelijkheid.  

De vragenlijst is gebruikt om vast te leggen of er sprake is van een eilandcultuur. De antwoorden  van de schooldirecteuren tonen aan dat er een sterke differentiatiecultuur heerst tussen de scholen;  er  wordt  voornamelijk  benadrukt  waarom  de  eigen  school  verschilt  van  een  andere  school  (Horizontale  Differentiatie).  Er  worden  meer  onderlinge  verschillen  aangegeven  dan  overeenkomsten. Ook wordt er benadrukt dat de huidige vorm van samenwerking prima was en er  geen verandering nodig is. 

Ter  verdieping  van  de  vragenlijst  is  als  vervolg  een  open  interview  afgenomen  onder  alle  directeuren van de scholen. In het interview wordt de vragenlijst nogmaals besproken en wordt er  dieper  ingegaan  op  de  samenwerking  tussen  de  locaties,  de  identiteit  van  de  overkoepelende  organisatie  en  de  school  zelf.  Deze  interviews  kennen  dus  een  metapositie  en  tonen  aan  dat  iedereen het nut in ziet van meer samenwerking maar dat iedereen zijn redenen heeft hier niet naar  te handelen. Men voelt zich onderdeel van een groot geheel, maar daarbij moet benadrukt worden  dat men heel erg van elkaar verschilt. Er vindt zowel verticale als horizontale differentiatie plaats.   

De analyse van de vergadering toont aan dat er subculturen binnen de organisatie bestaan die  niet  diffuus  zijn,  maar  zich  aanpassen  aan  de  situatie  waarin  de  subculturen  zich  bevinden.  Het  wordt duidelijk dat men graag wil samenwerken (vaak ook via het solidariteitsprincipe), maar dat de  medewerkers  op  de  scholen  hier  meer  moeite  mee  hebben  dan  de  directeuren.  Er  bestaan  dus  verschillende  gradaties  van  eilandculturen,  een  conclusie  die  overeenkomt  met  onder  andere  de  theorie  van  Meyerson  &  Martin  (1987).  In  de  vergadering  is  zowel  horizontale  integratie  als  differentiatie zichtbaar.  

Deze  casestudy  is  toepasbaar  op  een  vergelijkbare  organisatie  die  in  een  vergelijkbare  situatie  verkeerd  omdat  er  sprake  is  geweest  van  een  meervoudige  casestudy.  Dit  houdt  in  dat  er  geen  veranderingen  zijn  geweest  en  een  alledaagse  situatie  is  geanalyseerd.  Een  kanttekening  bij  een  casestudy blijft in hoeverre het genereerbaar is en in hoeverre de mening van de onderzoeker een  rol heeft gespeeld bij de gespreksanalyse. 

 

Steekwoorden:  eilandcultuur;  differentiatie;  integratie;  subculturen;  onderwijsorganisatie;  communicatie; 

(5)
(6)

1. Inleiding 

Toen  Weick  in  1976  zijn  onderzoek  schreef  over  Educational  Organizations  as  Loosely  Coupled  Systems  bleek  dat  (educatieve)  organisaties  een  heel  andere  structuur  hebben  dan  commerciële  organisaties.  In  tegenstelling  tot  de  gekoppelde  elementen  binnen  een  organisatie  zoals  de  organisatiekunde op dat moment organisaties zag, bestond volgens Weick een schoolorganisatie uit  ‘losse’  onderdelen.  Deze  onderdelen  functioneren  zonder  een  gedeelde  visie,  met  een  eigen  identiteit onder dezelfde organisatienaam.  

Een Loosely Coupled System is een organisatie waar de verschillende afdelingen voornamelijk op  zichzelf  zijn  gekeerd  en  waar,  vaak,  geen  gezamenlijke  visie  nagestreefd  wordt.  De  afdelingen  hebben  ieder  een  eigen  cultuur.  De  cultuur  binnen  de  organisatie  waar  iedereen  zijn  eigen  afdelingscultuur behoudt, wordt een eilandcultuur genoemd. Bij (onderwijs)organisaties komt deze  cultuurvorm  veel  voor.  Voornamelijk  om  financiële  redenen  fuseren  verschillende  (onderwijs)onderdelen,  met  als  vervolg  een  gezamenlijke  organisatienaam.  Al  deze  onderdelen  hebben  de  eigen  identiteit  en  cultuur  behouden  en  fungeren  daarbij  vaak  als  afzonderlijke  onderdelen van een organisatie (Weick, 1976: 2).  

In  de  hierboven  beschreven  situatie  speelt  communicatie  een  centrale  rol.  Communicatie  is  in  dit  geval  een  instrument  dat  de  eilandcultuur  draagt,  maar  ook  kan  overbruggen.  Vanuit  de  literatuur (Morgan, 1992; Olsthoorn et. al., 2000; Cummings & Worley, 2005) is te concluderen dat  communicatie de drager is van cultuur. Dit houdt in dat een organisatiecultuur als bijvoorbeeld een  eilandcultuur, uitgedragen wordt in de gesproken en geschreven gecommuniceerde informatie. Voor  sommige organisaties wordt de eilandcultuur als negatief ervaren door gebrek aan deling van kennis.  Communicatie  kan  dan  gebruikt  worden  om  deze  eilandcultuur  te  overbruggen.  De  eilandvorming  kan gerelateerd worden aan een bepaalde vorm van communicatie en is waar te nemen binnen de  gezegde woorden en geschreven teksten. Door binnen een organisatie een vorm van communicatie  te  verplichten  die  de  eilandcultuur  kan  overbruggen  kan  de  communicatie  als  instrument  gebruikt  worden (Weick, 1976). Door bijvoorbeeld een collectieve nieuwsbrief op te laten stellen, krijgt men  meer  contact  met  de  andere  collega’s  en  leest  men  uiteindelijk  ook  meer  over  elkaar.  Een  eilandcultuur berust volgens Weick vaak op gebrek aan kennis over de ander, het voorbeeld van de  nieuwsbrief  zal  dit  doen  terugdringen.  Verder  in  deze  scriptie  zal  aangetoond  worden  dat  een  eilandcultuur  niet  negatief  hoeft  te  zijn  en  dat  er  tevens  positieve  kanten  aan  een  eilandcultuur  zitten.  

In  deze  scriptie  is  een  kwalitatief  empirisch  onderzoek  uitgevoerd  aan  de  hand  van  een  casestudy.  Deze  casestudy  wordt  nader  toegelicht  verder  in  deze  scriptie.  Het  onderzoek  is 

e vestigingen heeft door heel Nederland.   uitgevoerd bij een bekende AOC die verschillend

1.1 Doel en relevantie van het onderzoek 

Het  onderzoek  naar  de  eilandcultuur  heeft  als  doel  de  eilandcultuur  waar  te  kunnen  nemen  in  de  onderlinge  communicatie  en,  zo  nodig,  deze  te  kunnen  doorbreken.  Zoals  al  aangegeven  stellen  Olsthoorn et. al. (2000) dat de communicatie in een organisatie de cultuur draagt en deze in stand  kan  houden.  Het  doel  van  dit  onderzoek  is  een  overzicht  te  geven  van  de  eilandcultuuruitingen  in  communicatie‐uitingen. Aan de hand van deze uitingen kunnen organisaties die de eilandcultuur als  negatief  ervaren  hun  communicatiebeleid  op  die  manier  aanpassen  zodat  de  eilandcultuur  kan  worden doorbroken.  

(7)
(8)

2. Inhoudelijke oriëntatie op Loosely Coupled Systems 

Organisaties  hebben  een  zogenaamd  organisatiedoel  wat  er  toe  leidt  dat  er  een  bepaalde  taakverdeling wordt nagestreefd binnen de organisatie. Door specialisatie van mensen en het samen  laten werken van verschillende afdelingen wordt het organisatiedoel naar verwachting nagestreefd.  Vergelijkbare taken die worden uitgevoerd binnen de organisatie gebeuren op één eenheid van een  organisatie, bijvoorbeeld  een afdeling. Door deze scheiding ontstaan er verschillende specialisaties  binnen  een  organisatie  die  allen  van  elkaars  werk  vervreemd  zijn  en  sterk  zijn  gericht  op  de  eigen  taken. De afdelingen hebben bijna geen gezamenlijk doel meer: dit proces noemen we differentiatie  (Lawrence & Lorsch, 1967: 3).  

Vanuit de traditionele organisatiekunde kennen we de organisaties als een sterke groep mensen  die  alleen  eenzelfde  doel  nastreven.  De  organisatie  telt  één  doel  en  één  missie  en  visie.  Iedereen  binnen de organisatie deelt deze visie. Dit is een zeer sterke vorm van integratie (Lawrence & Lorsch,  1967:  4).  Volgens  Lawrence  &  Lorsch  heeft  integratie  veel  te  maken  met  coördinatie  en  heeft  betrekking op de wegen waarlangs eenheid wordt bereikt tussen de subsystemen (afdelingen) van  de organisatie.  

Deze traditionele organisatiekunde is niet gebaseerd op de werkelijkheid stelt Weick (1976: 2),  die  met zijn theorie over  eilandculturen een organisatie schets  met zogenaamde  eilanden. In deze  organisatie  is  men  van  elkaar  gedifferentieerd  (Lawrence  &  Lorsch,  1967:  3).  Deze  differentiatie  is  waar  te  nemen  in  de  onderlinge  communicatie,  of  het  gebrek  hieraan  (de  structuur  van  de  communicatie, de vergaderstijl et cetera). 

In  deze  theoretische  oriëntatie  wordt  eerst  aandacht  gegeven  aan  het  fenomeen  organisatiecultuur, wat gevolgd wordt over de theorie over eilandculturen van Weick, de theorieën  over subculturen en weak en strong cultures. Uiteindelijk wordt de relatie tussen communicatie en  cultuur nader toegelicht.  

2.1 Organisaties als culturen 

In de literatuur zijn grofweg vier benaderingen te vinden van het begrip bedrijfscultuur.   • Bedrijfscultuur als omgevingsfactor. Deze benadering stelt dat alle leden van de organisatie  de  eigen  cultuur  mee  naar  hun  werk.  Een  verschuiving  in  de  medewerkers  is  dus  van  zeer  grote invloed op de bedrijfscultuur. Bij een school kan er dus, met deze benadering, vanuit  gegaan  worden  dan  ieder  jaar  er  een  nieuwe  bedrijfscultuur  ontstaat  door  het  nieuw  binnenkomen en het verlaten van leerlingen. (Mahieu et. al. 1999: 18) 

Bedrijfscultuur  als  ideologie.  Deze  benadering  heeft  betrekking  op  de  maatschappelijke  keuzes  die  de  schoolorganisatie  constant  moet  maken  en  zich  daarbij  zullen  moeten  laten  leiden door zelf gekozen kwaliteitsoverwegingen. Hierbij wordt cultuur geconstrueerd aan de  hand van waardeschalen en verandert dus constant. Cultuur is hier een ideologie omdat het  lijkt alsof deze enkel voor de omgeving wordt gevormd. (Mahieu et. al. 1999: 19) 

Bedrijfscultuur  als  variabele.  In  deze  benadering  is  bedrijfscultuur  iets  wat  een  organisatie  heeft. Hierbij ligt de nadruk op de maakbaarheid van bedrijfscultuur. Cultuur kun je in deze  benadering  managen  en  de  leider  van  de  organisatie  wordt  daarom  ook  gezien  als  de  cultuurmanager. “There is a possibility that the only thing of real importance that leaders do  is  to  create  and  manage  culture”  (Maslowski,  1997:  8).  Aangrijppunten  binnen  deze  benadering  zijn  waarden,  normen,  missie,  symbolen  (huisstijl),  rituelen  en  ceremonies,  het  leiderschap  en  de  informele  communicatiepatronen  (Maslowski,  1997:  9).  Volgens  Mahieu  et. al. (1999) zou het scheppen van een organisatiecultuur  het  belangrijkste  sturingsmiddel  zijn in deze professionele en losjes gekoppelde organisaties. (Mahieu et. al. 1999: 19) 

(9)

beroep dan met nationaliteit, omdat overeenkomsten en verschillen die samenhangen met  het  beroep  van  fabrieksarbeider  en  de  conciërge  even  belangrijk  zijn  als  die  welke  samenhangen met de nationale identiteit. Belangrijke dimensies van de moderne cultuur zijn  geworteld in de structuur van de industriële samenleving, waarvan de organisatie op zich al  een cultureel fenomeen is. (Morgan, 1992: 109) 

Organisaties  zijn  miniaturen  van  de  samenleving  wat  betekent  dat  er  altijd  veel  verschillende  culturen aanwezig zijn. Dit is al terug te vinden in de definitie die een organisatie zichzelf geeft: de  één beschrijft zich als ‘een hechte familie’, de ander als ‘beste in zijn soort’.     “Een dergelijke overtuiging of gemeenschappelijke mening, gefragmenteerd of geïntegreerd,  en ondersteund door een grote verscheidenheid aan normen en rituelen, kan een beslissende  invloed uitoefenen op de vaardigheid van de totale organisatie om te reageren op de uitdagingen  waarmee zij geconfronteerd wordt.” (Morgan, 1992: 117)     Cultuur bepaalt het karakter van de organisatie. Dit betekent onder andere dat de geschiedenis van  een organisatie zorgt voor een basis voor de cultuur. Cultuur ontstaat door sociale interactie. Door  het  uitwisselen  van  onder  andere  meningen  vormt  zich  een  cultuur  met  daarbij  behorende  subculturen. We kunnen dus zeggen dat de aard van een cultuur te vinden is in haar sociale normen  en  gewoonten  en  dat  men,  door  zich  te  houden  aan  die  gedragsregels,  met  goed  gevolg  de  juiste  sociale werkelijkheid kan construeren.  

Conflicten  in  een  organisatie  vanuit  de  metafoor  ontstaan  als  belangen  met  elkaar  in  botsing  komen. Vanuit de hierboven beschreven metafoor is er dus eigenlijk altijd sprake van een conflict. Of  het nu ligt aan de persoonlijkheid van de persoon of tussen groepen, de bron is altijd een schijnbare  of werkelijke uiteenloop van belangen (Morgan, 1992: 151). Het personeel van een organisatie moet  samenwerken  voor  een  gemeenschappelijk  doel,  maar  ook  onderling  de  strijd  aangaan  om  de  beperkte hulpmiddelen, om hun aanzien en om hun carrière. Deze conflictsituaties komt tevens naar  voren  in  een  eilandcultuur  waarbij  verschillende  onderdelen  van  een  organisatie  allen  een  eigen  identiteit  (cultuur)  behouden  en  toch  samen  moeten  werken.  In  de  paragraaf  ‘Loosely  Coupled  Systems’ van dit hoofdstuk zal het begrip eilandcultuur worden geoperationaliseerd.  

Hofstede  et.  al.  (1990:  2)  stellen  dat  de  organisatiecultuur  bestaat  uit  de  waarden  en  normen  van de organisatie. De manier waarop men met elkaar communiceert en met elkaar omgaat binnen  een  organisatie  wordt  bepaald  door  de  organisatiecultuur  en  de  manier  waarop  processen 

samen met de organisatiestructuur.   georganiseerd zijn. De organisatiecultuur hangt sterk 

2.2 Eilandculturen / Loosely Coupled Systems 

Vanuit het traditionele perspectief zijn organisaties of systemen ontwikkeld om bepaalde doelen te  realiseren. De termen die gebruikt worden bij het beschrijven van de organisaties (autoriteit, regels,  coördinatie,  informatie,  instructies  en  rechten)  duiden  voornamelijk  op  een  zeer  gestructureerde,  met  regels  beladen  organisatie.  Ook  worden  de  organisaties  gezien  als  rationeel:  de  organisatie  hangt samen door hiërarchie en logica. Ieder element binnen de organisatie draagt een stempel van  de  organisatie  door  gezamenlijk  een  doel  uit  te  dragen  vanuit  een  gezamenlijke  visie.  De  relatie  tussen de onderdelen binnen de organisaties is sterk (Koff et. al. 1994: 4). 

(10)

bedoeld  worden.  In  het  geval  van  een  eilandcultuur  is  er  geen  sterke  relatie  tussen  verschillende  onderdelen binnen de organisatie: vaak zijn de onderdelen niet afhankelijk van elkaar (1976: 5). 

 

“The degree of coupling between any two elements is based on the number and the strength of  the  characteristics  they  share.  Of  the  two  elements  share  few  characteristics,  or  if  the  characteristics they share are weak, the two elements are loosely coupled” (Koff et. al. 1994: 3) 

 

Weick  stelt  dat  een  Loosely  Coupled  System  uit  verschillende  eenheden  (afdelingen)  bestaat  die  afzonderlijk  van  elkaar  functioneren  binnen  één  organisatie.  Deze  organisatie  heeft  haar  eigen  geformuleerde  organisatiedoel,  haar  visie  en  missie.  De  afdelingen  binnen  de  organisatie  zijn  gespecialiseerd  op  één  werkterrein  zodat  de  werkzaamheden  per  groep  specialisten  worden  uitgevoerd.  Deze  vorm  van  specialisatie  zorgt  voor  minimale  communicatie  tussen  de  afdelingen  omdat iedere eenheid zich bezig houdt met het eigen werk. Ook komt deze eilandcultuur veel voor  bij fusies van bedrijven, waar men ineens een gebouw deelt met een andere organisatie.   Benadrukt moet worden dat een eilandcultuur in eerste instantie negatief klinkt, maar dit niet  hoeft te zijn. Weick stelt dat er zeker voordelen aan deze vorm van communiceren is waar te nemen.  ken in hoofdstuk 2.2.3.   Deze voor en nadelen worden bespro

2.2.1 Differentiatie en integratie 

Lawrence  &  Lorsch  (1967)  wijten  de  eilandcultuur  aan  Integratie  en  Differentiatie.  Onder  differentiatie verstaan zij:  “De segmentatie van de organisatie in subsystemen, welke vervolgens elk  de neiging gaan vertonen om specifieke kenmerken te ontwikkelen in relatie met de eisen die door de  relevante externe omgeving worden gesteld. “ (in Paul et. al. 1994: 220). Het heeft dus betrekking op  de  verschillen  die  ontstaan  tussen  de  verschillende  afdelingen  met  daarbij  horende  taken.  Deze  verschillen  kunnen  waar  te  nemen  zijn  in  de  formele  structuur,  “maar  ook  in  de  cognitieve  en  emotionele lading van de werknemers” (in Paul et. al. 1994:220). 

Integratie  is  synoniem  met  het  begrip  coördinatie  en  heeft  betrekking  op  de  wegen  waarlangs  eenheid wordt bereikt tussen de subsystemen in het volbrengen van hun organisatieopdracht (Paul  et.  al.  1994:220).  De  integratie  kan  worden  bereikt  door  middel  van  conventionele  en  minder  conventionele middelen (bijvoorbeeld verbindingsfuncties).  Volgens Lawrence & Lorsch kunnen afdelingen op grofweg vier manieren van elkaar verschillen  (Paul et. al. 1994: 220):  • Informele tot formele structuur.  • De oriëntatie op de markt.  • Korte termijn oriëntatie en lange termijn oriëntatie.  • Inter‐persoonlijke houdingen vooral gericht op volbrengen van taak, dan wel op goede  onderlinge verhoudingen.  

Uit  een  casestudy  van  Lawrence  &  Lorsch  blijkt  dat  een  succesvolle  plastic  organisatie  beter  functioneert wanneer er integratie plaatsvindt door middel van (niet) conventionele middelen. Door  middel van deze middelen werd er kennis en ervaring gedeeld waardoor problemen meer efficiënt  en  effectief  opgelost  konden  worden.  Toch  moet  benadrukt  worden  dat  niet  alle  kennis  constant  gedeeld kan worden. Er blijft dus een relatie tussen de mate van integratie en differentiatie binnen  een organisatie.  

2.2.2. Subculturen 

Reijnders stelt in zijn boek “Basisboek Interne Communicatie” dat organisaties vaak verkokerd zijn:  “In  veel  organisaties  hebben  medewerkers  het  zo  druk  met  hun  eigen  werk  dat  er  weinig  tijd  overblijft  om  informatie  uit  te  wisselen  met  collega’s  op  hetzelfde  hiërarchische  niveau  in  andere  delen  van  de  organisatie.”  (2006:  132)  Tevens  stelt  hij  dat  formele  communicatiemiddelen  voor  horizontale informatie‐uitwisselingen ontoereikend zijn.  

(11)

Volgens  Kekãle  et.  al.  (2004:  1096)  zullen  de  kenmerken  van  de  subgroepen  meer  van  elkaar  verschillen  wanneer  de  organisatie  groter  is  omdat  zij  dan  meer  geïsoleerd  te  werk  gaan.  Zij  beschrijven  deze  subgroepen  als  kleine  groepsculturen  die  binnen  een  organisatie  bestaan.  Deze  subculturen bestaan uit leden die regelmatig onderlinge interactie hebben en zich identificeren met  de subcultuur.  

Organisatieculturen  zijn  te  beschrijven  als  geïntegreerd,  gedifferentieerd  of  gefragmenteerd  (Meyerson & Martin, 1987). Een geïntegreerde cultuur kan omschreven worden als een organisatie  die één cultuur uitdraagt. Wanneer er subgroepen zijn waar te nemen binnen een organisatie, is dit  volgens  Meyerson  et.  al  een  gedifferentieerde  cultuur.  Wanneer  de  organisatiecultuur  enkel  tot  uitdrukking  komt  binnen  kleinere  subgroepen  of  sporadisch  als  reactie  op  gebeurtenissen,  spreekt  men  van  een  gefragmenteerde  cultuur.  De  geïntegreerde  cultuur  komt  veel  minder  voor  dan  een  gedifferentieerde cultuur, omdat een organisatiecultuur bijna onmogelijk bij iedere medewerker kan  passen.  Hier  delen  de  medewerkers  vaak  niet  dezelfde  waarden  en  normen  wat  betreft  gedrag,  communicatie  en  informatie‐uitwisseling.  De  verschillen  tussen  de  subgroepen  worden  gezien  als  inconsistent  en  conflicterend.  Een  gefragmenteerde  cultuur  gaat  nog  een  stap  verder.  Hier  zijn  de  grenzen  tussen  de  culturen  vervaagd  en  ambiguïteit  en  een  gebrek  aan  consistentie  en  consensus  zijn kenmerkend. (in Palthe & Kossek, 2002: 296) 

Een eilandcultuur heeft dus ook meerdere gradaties: een meer gedifferentieerde cultuur waarbij  er  verschillen  zijn,  maar  waar  men  onderdeel  blijft  van  één  organisatie,  of  een  meer  gefragmenteerde cultuur waar men zich eerder identificeert als individu dan als onderdeel van een  organisatie.  

2.2.3. Voor en nadelen van een eilandcultuur 

Een  loosely  coupled  systeem  betekent  overigens  geen  zwak  en  warrig  systeem.  Zowel  Scott  (1987)  als  Weick  (1976:  6)  stellen  dat  een  loosely  coupled  systeem  de  medewerker  verplicht  zich  aan  te  passen  aan  gebeurtenissen  en  zich  zo  dus  flexibeler  op  te  stellen.  Deze  aanpassingen  worden  uitgevoerd zonder veel tijdsverlies of omhaal, wat uiteraard een positief feit is. Tevens stellen beide  onderzoekers  dat  wanneer  een  probleem  zich  voordoet  in  een  onderdeel  van  de  organisatie,  het  gemakkelijk opgelost kan worden omdat de onderdelen zelfstandig genoeg hiervoor zijn. Een loosely  coupled system heeft echter als nadeel dat weinig kennis en professionaliteit wordt gedeeld onder  de onderdelen. Daarom wordt gesteld dat “Maintaining a degree of coupling among the elements  of  the  system  through  good  interorganizational  Communications  will  allow  other  elements  to  benefit from creative and innovative solutions to problems.” (Koff et.al. 1994: 4) 

Tevens  stelt  Heider  (In  Weick:  1973:  6)  dat  een  loosely  coupled  system  een  overgevoeligheid  creëert op de externe omgeving. Volgens hem voelt een loosely coupled system meer wat er in de  externe  omgeving  gebeurt  dan  een  sterk  verbonden  organisatie.  Hij  stelt  echter  dat  het  voor  een  loosely  coupled  system  een  nadeel  is  dat  het  moeilijk  is  iets  gemeenschappelijks  uit  te  stralen,  omdat meer vanuit het eigen onderdeel wordt gewerkt dan vanuit de organisatie. 

“In  loosely  coupled  systems  where  the  identity,  uniqueness,  and  separateness  of  elements  is  preserved,  the  system  potentially  can  retain  a  greater  number  of  mutations  and  novel  solutions  than would be the case with a tightly coupled system.” (Weick, 1976: 8) 

 Dit  citaat  toont  de  kracht  van  Loosely  Coupled  Systems  door  te  stellen  dat  zij  zich  heel  gemakkelijk door mutaties heen beweegt zonder hier problemen mee te ondervinden. Tevens stelt  Weick  in  zijn  artikel  “Educational  Organizations  as  Loosely  Coupled  Systems”  (1976:  8)  dat  een  loosely coupled systems goedkoper is dan een sterk gekoppelde organisatie, omdat het coördineren  van  mensen  geld  en  tijd  kost.  Bij  een  Loosely  Coupled  System  is  er  veel  minder  sturing  nodig  en 

maakt.   worden er dus veel minder kosten ge

2.2.4. Strong and weak cultures 

(12)

die gemakkelijk omgaan met stimulus, en hierop reageren op een manier zoals zij denken dat juist is.  Ze functioneren als goed geoliede machines en worden als zeer flexibel waargenomen.  

Weak  cultures  (Zwakke  culturen)  bestaan  uit  medewerkers  die  in  een  zeer  bureaucratisch  bureau  werken. Hier staan regels centraal en worden alles uitgevoerd aan de hand van procedures. Zij zijn  niet  flexibel  en  verlopen  vaak  stroef.  Boisnier  en  Chatman  (2002)  stellen  dat  het  hebben  van  subculturen binnen je organisatie, je een sterkere organisatiecultuur geeft:  

 

“Subcultures  can  permit  an  organization  to  generate  varied  responses  to  the  environment  without necessarily destroying its internal coherence. Subcultures may provide the flexibility and  responsiveness that a unitary culture may limit.” (2002: 2) 

 

Ook  Ashby    (in  Boisnier  et.  al  2002:  2)  concludeert  dat  een  organisatie  flexibel  is  wanneer  er  subculturen binnen de organisatie bestaan. De subculturen plaatsen zich veel dichter bij de voor hen  specifieke markt waardoor zij een veel beter zicht hebben op de omgeving. Doordat zij weten wat er 

veel flexibeler gereageerd worden op veranderingen in de markt.  gebeurt ‘buiten de muren’ kan er 

2.3 Cultuur en communicatie 

Een  eilandcultuur  is  van  invloed  op  de  communicatie.  De  onderlinge  communicatie  tussen  de  verschillende  afdelingen  is,  volgens  de  theorie  van  Weick,  vaak  zeer  nihil.  Weick  stelt  dat  een  eilandcultuur  verweven  is  binnen  de  gehele  organisatie  en  dus  ook  is  waar  te  nemen  in  de  communicatie. Daarom wordt in de volgende paragraaf de relatie uitgelegd tussen Communicatie en  Cultuur.  

In  de  tekst  ‘Cultuur  en  Communicatie:  een  symbiotische  relatie’  nemen  van  Olsthoorn  en  Scholten  (2000:  2)  een  sterk  verband  waar  tussen  de  organisatiecultuur  en  de  communicatiestructuur.  Olsthoorn  en  Scholten  stellen  dat  communicatie  en  cultuur  elkaar  veronderstellen.  Cultuur  kan  enkel  bestaan  wanneer  er  een  bepaalde  vorm  van  communicatie  plaatsvindt. Cultuur wordt immers door het handelen en communiceren van mensen geproduceerd.  “De collectieve houdingen, verwachtingen en gedragingen van en binnen een organisatie vloeien in  belangrijke mate voort uit de ‘values and beliefs’ van een organisatie. Op grond daarvan worden  keuzes  gemaakt  in  het  communicatiebeleid  en  worden  communicatieacties  ondernomen.”(Olsthoorn et. al. 2000: 3)  

Een  cultuur  kent  zijn  eigen  cultuurspecifieke  regels  en  gewoonten  die  worden  gereflecteerd  in  de  communicatie.  Voor  iemand  van  een  andere  cultuur  is  het  zeer  van  belang  dat  diegene  kennis  heeft van enerzijds het betreffende taalsysteem en anderzijds de cultuurspecifieke kenmerken van  deze  communicatieve  gebeurtenis.  Deze  cultuurspecifieke  kenmerken  kunnen  in  één  van  de  componenten  binnen  de  communicatie  zitten,  maar  is  vaker  een  combinatie  van  verschillende  componenten.  

Volgens Penninx et. al. (1998: 147) is cultuur dynamisch omdat zij door de communicatie wordt  gemaakt  en  gewijzigd.  Hiernaast  stellen  zij  dat  de  interculturele  aard  van  communicatie  in  belangrijke  mate  bepaald  wordt  door  de  wederzijdse  identiteitstoeschrijving  van  de  communicatiepartners  zelf.  Hierdoor  wordt  cultuur  dynamisch,  maar  ook  constructief.  In  het  symbolisch  interactionisme,  een  sociale  wetenschapsstroming,  wordt  de  realiteit  gezien  als  een  betekenisvolle werkelijkheid die tot uiting komt in de communicatie. Tijdens de interactie verkeerd  de  gespreksdeelnemer  constant  in  een  proces  van  interpretatie  waarbij  zowel  het  gedrag  van  de  anderen als het gedrag van de zelf wordt geïnterpreteerd.  

 

Vanuit  de  verschillende  literatuur  kan  worden  geconcludeerd  dat  communicatie  en  bedrijfscultuur  elkaar  aanvullen  en  dragen.  Een  bedrijfscultuur  heeft  grote  invloed  op  het  communicatiebeleid,  maar  ook  op  de  onderlinge,  (in)formele  communicatie.  Tevens  zorgt  de  onderlinge  communicatie  voor  het  behoud  van  de  bedrijfscultuur,  maar  zorgt  ook  voor  verandering.  Cultuur  wordt  geconstrueerd door onder andere communicatie en is daarom dynamisch.  

(13)

3. Onderzoeksvraag 

(14)

4. Methode van onderzoek 

In een kwalitatief onderzoek wordt er direct waargenomen waarbij de situatie die wordt onderzocht  niet  wordt  verstoord.  De  onderzoekssituatie  wordt  als  een  geheel  omgeschreven  (holisme)  en  je  onderzoekseenheden  worden  bestudeerd  in  hun  (sociale)  omgeving  (contextualiteit)  (Baarda,  De 

en, 2009: 112).   Goede & Teuniss

4.1 Casestudy 

In  deze  scriptie  is  een  casestudy  uitgevoerd.  Volgens  Baarda  et.  al.  (2009:  114)  kies  je  voor  een  casestudyopzet als je:  • Een complex probleem wilt onderzoeken;  • Daarbij de alledaagse situatie intact wilt laten;  • De onderzoeksresultaten als een samenhangend geheel wilt zien;  • De onderzoekssituatie binnen een context wilt plaatsen.  Een casestudy is een diepgaand onderzoek op één groep, locatie of situatie. Hoewel zich in een  case een persoonlijke gebeurtenis afspeelt, moet de uitkomst van de casestudy wel te generaliseren  zijn.  Kenmerkend  voor  een  casestudy  is  het  gebruik  van  verschillende  dataverzamelingsmethoden  naast elkaar (Baarda et. al. 2009: 112). Voorbeelden hiervan zijn observeren en interviews.  

Dit  onderzoek  is  gebaseerd  op  een  case  van  10  verschillende  Agrarische  Opleiding  Centra  (verder: AOC’s) die onder één overkoepelend orgaan functioneren. Er wordt onderzoek gedaan naar  een  sociale  eenheid  van  personen  die  werken  binnen  de  AOC’s.  Voor  een  casestudy  mag  deze  geanalyseerde  sociale  eenheid  van  personen  niet  te  groot  zijn  omdat  er  anders  geen  zinvolle  afbakening is toegepast. (2009: 122) De directeuren van deze AOC’s hebben in gemeen dat zij allen  leiding  geven  aan  een  AOC  van  een  bekende  schoolorganisatie  en  actief  functioneren  binnen  dit  orgaan.  

Er is sprake van een meervoudige casestudy. Baarda et. al. (2009: 123) stellen hierover dat dit  een casestudy is in een alledaagse situatie waar geen uitzonderlijke dingen voorkomen. De gekozen  cases kunnen gezien worden als representanten van gelijksoortige cases. Deze vorm van onderzoek  kan  gekarakteriseerd  worden  als  replicatieonderzoek  (Baarda  et.  al.  2009:  123)  omdat  zij  keer  op 

 kan worden in eenzelfde situatie.   keer uitgevoerd

4.1.1 De case 

Het  onderzoek  is  uitgevoerd  bij  een  schoolorganisatie.  Deze  schoolorganisatie  is  gespecialiseerd  in  groen  onderwijs  op  het  niveau  VMBO,  MBO  en  Praktijkonderwijs.  Groen  onderwijs  is  onderwijs  waarbij  natuur  het  bindende  element  is.  Er  kan  gedacht  worden  aan  beroepen  als  dierenarts,  bloemist, boswachter en beroepen binnen de agrarische sector. De organisatie telt tien scholen die  door midden Nederland zijn verspreid. Het aanwezige onderwijs op de locaties verschilt: sommigen  van hen bieden enkel VMBO onderwijs aan met Basisberoepsgerichte (BL), de kaderberoepsgerichte  (KL)  en  de  gemengde  (GL)    leerweg.  Sommigen  van  hen  bieden  enkel  MBO  opleidingen  aan.  En  sommigen  bieden  een  combinatie  van  beide  aan.  Alle  locaties  hebben  een  eigen  onderwijsaanbod  en hebben en eigen specialisatie, wat hen een spillocatie maakt van de desbetreffende opleiding.  

De verschillende scholen zijn officieel samen sinds 1995. Twee grote Agrarische Opleiding Centra  (AOC’s)  organisaties  fuseren  in  1995  om  onder  andere  financiële  redenen.  De  afspraak  die  toen  gemaakt is, geldt nu nog steeds: ieder heeft de zeggenschap over zichzelf. Er wordt officieel binnen  de  AOC  een  christelijke  visie  nagestreefd,  maar  in  de  realiteit  betekent  dit  dat  iedere  locatie  heel  anders  met  het  begrip  ‘geloof’  omgaat.  Dit  geldt  bijvoorbeeld  ook  voor  de  werving  van  nieuwe  leerlingen.  De  manier  van  werven  verschilt  per  locatie,  wat  voornamelijk  gegrondvest  is  in  de  verschillende  markten:  sommige  locaties  bevinden  zich  midden  in  de  stad,  anderen  meer  op  het  platteland.  Door  deze  manier  van  organisatie  versnipperen  de  scholen  van  elkaar  op  bijvoorbeeld  het gebied van huisstijl.   

(15)

gevonden  worden.  Toch  zijn  het  allen  van  origine  landbouwscholen  en  hebben  zij  eenzelfde  doel:  het opleiden van leerlingen en hen zo goed mogelijk voorbereiden op de toekomst.  

Tijdens  het  uitvoeren  van  het  onderzoek  worden  er  vanuit  de  centrale  afdeling  communicatie  verschillende  projecten  gerealiseerd.  Een  hiervan  gaat  over  het  vormen  van  een  gezamenlijk  communicatieconcept voor de AOC’s. Met behulp van een identiteitsmarketingbureau uit Apeldoorn  wordt gekeken naar wat de meerwaarde is van het functioneren binnen de AOC groep. Deze sessies  stuiten op nogal wat weerstand omdat men binnen de AOC’s gewend zijn vanuit de eigen locatie te  denken en niet vanuit het collectief. Een zeer interessant traject met betrekking tot dit onderzoek.  

De  onderzoeker  is  sinds  vier  maanden  werkzaam  binnen  de  organisatie  op  de  afdeling  communicatie  en  kan  dus  nog  als  ‘buitenstaander’  worden  gezien.  Dit  heeft  voor  en  nadelen  die  beide  van  invloed  zijn  op  de  onderzoeksresultaten.  Deze  voor  en  nadelen  worden  besproken  in  paragraaf 4.2.3.  

De  organisatie  is  een  betrouwbare  organisatie  omdat  zij  aan  de  Loosely  Coupled  System  beschrijving  van  Weick  voldoet:  ze  is  een  schoolorganisatie  met  een  lange  geschiedenis;  de  organisatie bestaat uit verschillende gespecialiseerde eenheden; deze eenheden prefereren volledig  zelfstandig te werk te gaan en de medewerkers spreken hun ongenoegen uit over de huidige situatie  waar  men  te  weinig  informatie  van  elkaar  ontvangt.  Uiteraard  is  iedereen  binnen  de  organisatie  akkoord  gegaan  met  mijn  onderzoek  en  heeft  iedereen  actief  meegewerkt  tijdens  mijn  data  verzameling.  

4.2 Materiaal: Dataverzamelingsmethoden 

Volgens  Baarda  et.  al.  (2009:  175)  is  het  van  belang  dat  bij  kwalitatief  onderzoek  meerdere  dataverzamelingsmethoden  worden  toegepast.  Dit  is  van  invloed  op  de  betrouwbaarheid  van  het  uitgevoerde  onderzoek.  Voor  het  huidige  onderzoek  is  als  vooronderzoek  een  korte  vragenlijst 

ew en een analyse van een vergadering.   uitgevoerd, gevolgd door een open intervi

4.2.1. Vooronderzoek: de vragenlijst 

Voorafgaand aan het interview is een korte vragenlijst verstuurd naar alle schooldirecteuren. Deze  vragenlijst heeft als doel een beeld te geven van de huidige situatie en wat de perceptie is van de  schooldirecteur op onderwerpen als samenwerking, identiteit van de groep, identiteit van de zelf en  de  onderlinge  communicatie.  De  vragenlijst  levert  de  onderzoeker  de  input  op  die  nodig  is  het  interview uit te kunnen voeren. Bij de vragenlijst staat de volgende onderzoeksvraag centraal:    “Is er sprake van een eilandcultuur en op welke manier hangt dit samen met samenwerking,  identiteit van de zelf en van de ander?”    Voordat de vragenlijst verstuurd werd waren de locatiedirecteuren op de hoogte gebracht van het  onderzoek.  De  vragenlijst  is  op  dinsdag  10  november  2009  verstuurd  via  de  email  naar  de  locatiedirecteuren.  De  vragenlijst  wordt  geïntroduceerd  door  een  brief  die  het  doel  van  het  onderzoek uitlegt. De respondenten kregen twee weken de tijd de vragenlijst in te vullen.  

De vragenlijst telt 11 open vragen. Deze open vragen gaan over waarden, identiteit, imago van  de locatie zelf en de waarde die zij aan de gebruikte schoolnaam hechten. De vragen zijn gebaseerd  op  de  theorieën  over  eilandculturen  (Weick,  1976;  Lawrence  &  Lorsch,  1967).  Tevens  hebben  waarnemingen en uitspraken een rol gespeeld bij de vorming van de vragenlijst. Er zijn open vragen  gebruikt om een bredere visie te krijgen van de situatie binnen de 10 colleges. Na deze vragenlijst  werd  getracht  verdieping  te  krijgen  in  de  materie  door  middel  van  een  interview.  Van  de  10  vragenlijsten  die  verstuurd  waren,  zijn  er  7  ingevuld.  De  vragenlijsten  die  niet  zijn  ingevuld  zijn 

s. De vragenlijst staat in de bijlage (zie Bijlage 1, De Vragenlijst).  behandeld in de interview

4.2.2. Open interview 

(16)

the identity and separateness of elements that are momentarily attached, that conceptual asset puts  pressure  on  the  investigator  to  specify  clearly  the  identity,  separateness,  and  boundaries  of  the  elements  coupled.”  (1976:  4)  Om  een  duidelijker  beeld  te  krijgen  van  de  situatie  binnen  de  verschillende AOC’s is er voor gekozen voorafgaand aan de analyse een open interview af te nemen  bij de schooldirecteuren. De onderzoeksvraag die voorafgaand aan de interviews centraal stond luidt  als volgt:     “Wordt er door de schooldirecteuren een eilandcultuur ervaren en op welke manier definiëren  zij deze eilandcultuur?”    De interviews zijn uitgevoerd om nader invulling te  geven aan het begrip eilandcultuur en om een  beter beeld te krijgen van de huidige situatie. Er zijn in totaal tien interviews afgenomen (bij iedere  schooldirecteur) en negen hiervan vonden plaatst in de betreffende AOC. Er is bij één locatie geen  schooldirecteur  geïnterviewd  maar  de  teamleider;  dit  omdat  de  teamleider  langer  aanwezig  was  binnen  de  locatie  en  het  interview  graag  wilden  afnemen.  Het  interview  duurde  per  locatie  gemiddeld een uur. 

Binnen  het  interview  kwamen  de  volgende  onderwerpen  aan  bod:  ‘de  geschiedenis  van  de  locatie’;  ‘de  identiteit  van  de  locatie’;  ‘de  cultuur  die  heerst  bij  de  onderlinge  samenwerking’;  ‘de  cultuurbotsingen’; ‘de samenwerking’; ‘de onderlinge communicatie’; ‘de visie op samenwerking en  het wederzijdse vertrouwen’. Deze vragen zijn gebaseerd op de antwoorden van de vragenlijst en op  de theorie van Weick (1976) en Van Riel (2001).  

Tevens  stelt  Weick  dat  de  communicatie  tussen  de  verschillende  onderdelen  een  goed  beeld  geeft of er sprake is van een loosely coupled system. Hij stelt dat communicatie een van de meest  voor  de  handliggende  maar  daarbij  ook  onzichtbare  vorm  van  loosely  coupling  is.  Communicatie  tussen de verschillende scholen is daarom tevens verwerkt in de interviews. Het interviewprotocol is  waar te nemen in de bijlage (zie Bijlage 2, Interviewprotocol).   Er zijn in totaal 10 interviews afgenomen. In onderstaand schema staat genoteerd hoelang ieder  interview duurde en wanneer en waar het heeft plaats gevonden.     Tabel 1: 

Locatie  Datum  Duur  Locatie  Datum  Duur 

30‐11‐09  45 min  6  09‐12‐09  50 min  01‐12‐09  58 min  7  11‐12‐09  40 min  02‐12‐09  40 min  8  10‐12‐09  45 min  02‐12‐09  60 min  9  11‐12‐09  45 min  03‐12‐09  54 min  10  09‐12‐09  48 min 

Verwerking van de gegevens 

Na  de  afname  van  de  interviews  en  de  vragenlijsten  zijn  de  gegevens  verwerkt.  Per  AOC  locatie  is  een  zogenaamde  profielschets  gemaakt  waar  volgens  Van  Riel  (2000)  de  kern  van  de  identiteit  is  waar te nemen. Met behulp van de ingevulde vragenlijst werd vooral gekeken naar wat nu de eigen  locatie inhoudt (levensovertuiging, waarom is die AOC anders dan de andere AOC binnen die groep,  imago  et  cetera),  door  middel  van  het  interview  werden  deze  gegevens  vervolgens  in  de  context  geplaatst. De interviews werden op de locaties zelf gehouden, waardoor de interviewer de cultuur  ook  ‘proefde’  en  de  externe  omgeving  werkelijk  kon  waarnemen.  Samen  met  de  geschiedenis  van  deze  locaties  (deze  zijn  verwerkt  in  een  intern  document)  is  per  locatie  toen  een  profielschets  gemaakt. Deze profielschets is (geanonimiseerd) bij deze scriptie toegevoegd in de Bijlage (zie Bijlage  3, Samenvatting Profielschets). 

(17)

4.2.3. Analyse van een vergadering 

Voor  dit  onderzoek  is  één  vergadering  geanalyseerd.  De  vergadering  wordt  bezocht  door  alle  schooldirecteuren en heeft een hoog aanzien. Binnen deze vergadering worden alle bestuurskundige  beslissingen genomen. De vergadering vindt maandelijks plaats.  

De  geanalyseerde  vergadering  vond  plaats  op  donderdag  18  februari  2010.  De  vergadering  duurde ongeveer 3,5 uur en voorafgaand was toestemming gevraagd de vergadering op te nemen.  De onderzoeker was zelf niet aanwezig bij de vergaderingen om zo de invloed van de onderzoeker  zoveel mogelijk te minimaliseren. De vergadering is gedeeltelijk getranscribeerd.  

Wanneer gekozen werd voor een analyse van een vergadering was reeds duidelijk dat er sprake  van  een  eilandcultuur  binnen  de  AOC’s.  Deze  conclusie  is  getrokken  uit  de  resultaten  van  de  interviews  en  de  vragenlijsten.  Daarom  stond,  bij  de  analyse  van  de  vergaderingen,  de  volgende  onderzoeksvraag centraal:    “Op welke manier is de eilandcultuur en de hierbij behorende identiteit waar te nemen in de  onderlinge communicatie?”    In dit onderzoek is de onderzoeker reeds werkzaam op de afdeling Communicatie voor 2 maanden,  en is zij bekend met de geschiedenis en de bedrijfscultuur van de organisaties. Dit heeft voordelen in  het onderzoek omdat zij betrouwbaar overkomt als onderdeel van de organisatie. Helaas heeft dit  ook  weer  nadelen  omdat  tijdens  de  interviews  meerdere  malen  moest  worden  benadrukt  dat  de  opgenomen  interviews  voor  eigen  gebruik  waren  en  niet  werden  gepubliceerd  in  het  bedrijfsblad.  Ook moet de onderzoeker zich heel erg bewust zijn van de organisatiecultuur en hier nog niet teveel  in ondergedompeld zijn. 

4.3 Methode: etnografie van de communicatie 

De  analyses  van  de  vergaderingen  zijn  uitgevoerd  aan  de  hand  van  de  methode  van  de  etnografie  van  de  communicatie.  De  etnografie  van  de  communicatie  is  een  benadering  van  verbale  communicatie die zijn grondslag heeft in de linguïstiek en de culturele antropologie. De belangrijkste  vertegenwoordigers van deze etnografie zijn Hymes & Gumperz (Houtkoop & Koole, 2000: 95). Deze  benadering stelt dat taal en cultuur sterk met elkaar zijn verbonden, al is de aard van deze verweving  niet geheel duidelijk en nog steeds een punt van discussie. 

Er zijn twee sterke stromingen in de huidige discussie reeks waar te nemen: de relativistische en  de  universalistische  positie  (Houtkoop  &  Koole,  2000:  95).  De  relativistische  positie  wordt  voornamelijk  gerelateerd  aan  Whorf  die  stelt  dat  de  structuur  van  iemands  taal  bepalend  is  voor  diens denken en waarneming van de wereld. “Deze these van linguïstische relativiteit staat ook wel  bekend als de Sapir‐Whorf‐hypothese en veronderstelt dus een directe relatie tussen taal en cultuur,  waarbij  cultuur  wordt  opgevat  als  de  wijze  waarop  mensen  de  wereld  begrijpen  en  ordenen.”  (Houtkoop & Koole, 1956: 95)  

In tegenstelling tot de relativistische positie ziet de universalistische visie de samenhang tussen  cultuur en taalstructuur veel minder sterk. Berlin & Kay stellen dat er juist universele principes zijn  welke  bijvoorbeeld  alle  kleurnamen  organiseren  (in  Houtkoop  &  Koole,  2000:  95).  Deze  universalistische visie kreeg de voorkeur totdat in 1996 er weer onderzoek werd uitgevoerd en men  inziet  dat  er  een  sterk  verband  is  tussen  cultuur  en  taal.  “Het  is  met  name  de  in  de  antropologie  gefundeerde etnografie van de communicatie die zich bezighoudt met cultuurspecifieke aspecten van  taalgebruik en interactie. Het gaat er in de etnografie van de communicatie vooral om hoe vorm en  inhoud  van  de  communicatie  gerelateerd  zijn  aan  contextuele  factoren  van  de  communicatie.”  (Houtkoop & Koole, 2000: 96).  

(18)

communicatieve gebeurtenissen kunnen echter per cultuur sterk verschillen. Tevens kunnen zij ook  weer per subcultuur verschillen.  

Volgens de antropologie draagt iedere vorm van communiceren cultuur met zich mee. Daarom is  voor deze methode voor de analyse gekozen. Omdat binnen dit onderzoek de onderzoeker te maken  heeft  met  verschillende  organisatie  culturen  die  voortkomen  in  de  communicatie,  wordt  dit  onderzoek  uitgevoerd  vanuit  de  relativistische  (Sapir‐Worf)  positie.  In  dit  onderzoek  gaat  de  onderzoeker er van uit dat cultuur en taal een sterke relatie hebben en dat in taal cultuur waar te  nemen is.  

4.3.1. Procedure 

In  dit  onderzoek  zijn  drie  methoden  toegepast  voor  het  verzamelen  van  data:  een  vragenlijst,  een  interview  en  een  analyse  van  een  vergadering.  In  dit  hoofdstuk  leg  ik  het  verband  tussen  de  drie  methoden uit en ga ik dieper in op de methode van onderzoek. 

De  vragenlijst  werd  als  eerste  onderzoeksvorm  toegepast.  De  vragenlijst  had  als  doel  ondersteuning  te  bieden  voor  het  daarop  volgende  interview.  De  vragenlijst  moest  een  duidelijker  beeld  geven  van  de  heersende  organisatiecultuur.  Omdat  een  onderzoek  naar  cultuur  complex  is,  heeft de vragenlijst enkel een ondersteunende rol en zijn geen doorslaggevende conclusies op basis  van de antwoorden genomen. De antwoorden zijn gebruikt als  inspiratie voor het interview en als  ondersteuning voor de conclusie over de heersende eilandcultuur.   De open interviews volgden de vragenlijst op. Voor de respondenten die geen tijd hadden gehad  de vragenlijst in te vullen, zijn de vragen van de vragenlijst behandeld in het interview. Dit interview  had als doel te achterhalen of er een eilandcultuur heerste en waar dit volgens de respondenten aan  lag. In samenwerking met de vragenlijst en de eigen gemaakt observaties werd geconcludeerd of er  sprake was van een eilandcultuur en waar dit voornamelijk in waar te nemen is. De volgende twee  citaten uit de interviews tonen aan dat er sprake is van een eilandcultuur en dat dit is verworven in  zowel de identiteit als de communicatie.   Citaat 1, Eilandcultuur 

10. Soms lijkt het wel alsof we allemaal langs elkaar heen walsen, 11. alsof we allemaal dichte muren om ons heen hebben en alleen 12. ons eigen ding doen.

Citaat 2, Eilandcultuur 

38. Iedereen is voor zichzelf bezig.

In  Citaat  1  worden  verschillende  uitspraken  gedaan  over  de  eilandcultuur:  ‘langs  elkaar  heen  walsen’,  ‘dichte  muren  om  ons  heen’,  en  ‘ons  eigen  ding  doen’.  ‘Langs  elkaar  heen  walsen’  wordt  door Van Dalen gedefinieerd als ‘botweg geen rekening houden met iemand’. Het lijkt dus, aan de  hand van deze uitdrukking dat er geen interesse is in de ander waardoor de huidige situatie ontstaat.  De huidige cultuur wordt dus omschreven als een met muren omgeven organisatie die niet met een  andere organisatie communiceert of informatie uitwisselt omdat dit onmogelijk is, maar ook omdat  er onderling geen interesse is in elkaar.  

De  uitdrukking  van  ‘dichte  muren’  toont  de  individualistische  manier  van  werken  aan  van  de  verschillende  AOC’s  en  wordt  door  Van  Dalen  als  ‘begrenzing’  gedefinieerd.  Het  lijkt  te  impliceren  dat  de  locaties  onderling  onbereikbaar  zijn  voor  de  ander,  dat  er  weinig  tot  geen  informatie‐ uitwisseling is en dat men, ook al zou iemand dit op de locatie willen, niet de mogelijkheid heeft om  samen te werken.  Ook wordt de uitdrukking “een muur om ons heen” nog eens versterkt door het  woord ‘dichte’. Een muur toont aan dat er een belemmering in de communicatie is, een dichte muur  lijkt aan te tonen dat er totaal geen sprake is van en geen mogelijkheid is tot samenwerking. 

(19)

lijken te benadrukken hoe verschillend de colleges van elkaar zijn en hoe onmogelijk het is samen te  werken.  

Ook  vanuit  het  perspectief  van  de  groep  zijn  er  interessante  analyses  uit  te  voeren.  “We”  impliceert dat er sprake is van een groep. Toch is het groepsgevoel beperkt, omdat ieder nog steeds  zijn ‘eigen’ ding doet. Dit impliceert dat hetgeen wat er op de AOC’s gebeurt, van henzelf is. “We”  betrekt niet de tien scholen, maar enkel de directeuren.    Ook in het woordgebruik is interessant. Het woordje ‘soms’ toont aan dat de cultuur dynamisch  is en situatieafhankelijk. De ene keer walst iedereen langs elkaar heen en is voor zichzelf bezig, de  andere keer is dit niet het geval.       Uitspraken  Wat betekent dit..?  Gezegden  langs elkaar heen walsen;  dichte muren om ons heen;  iedereen doet eigen ding 

Geen  onderlinge  communicatie;  Geen  wederzijdse  interesse;  Onafhankelijkheid;  Onbereikbaar voor de ander. 

Woordgebruik  Soms;  Dynamische cultuur;  

Perspectief groep:  We;  De groep: alle directeuren.   

Verticale en horizontale differentiatie  Vragenlijst 3: 

“[Locatie 3] is de enige locatie die eigen naam heeft behouden. Wij vermelden zo min mogelijk AOC in onze

uitingen naar buiten daar dit in de omgeving geassocieerd wordt met locatie [x] een echte VMBO school. Liever kiezen we dan voor vermelding van de overkoepelende organisatie.”  

In  dit  citaat,  van  locatie  3  wordt  heel  sterk  benadrukt  niets  te  maken  willen  hebben  met  de  AOC  naam. De locatie x is een “echte VMBO school” wat, volgens dit citaat, tot een negatieve associatie  blijkt.  De  school  wil  hier  niet  mee  geassocieerd  worden  en  is  hier  heel  expliciet  in.  De  locatie  hanteert ook niet de overkoepelende naam bij haar uitingen en differentieert zich sterk hierdoor. 

 

  Uitspraken  Wat betekent dit..? 

Gezegden     

Woordgebruik  Enige  locatie;  min  mogelijk 

vermelding  AOC; 

geassocieerd  met  (2)  echte  VMBO school; 

Locatie  2  heeft  als  enige  eigen  naam,  omdat  de  collega’s  school  een  school  is  waarbij  zij  niet  mee  willen  worden  geassocieerd.  

Perspectief groep  Enige locatie;  De groep bestaat uit scholen met dezelfde  naam.  Locatie  2  hoort  daar  niet  bij  omdat  zij  andere  naam  hebben  en  wil  ook  niet  met hen worden geassocieerd.    Uit vragenlijst 2 blijkt dat er twee vormen van differentiatie bestaan: hetgeen waarbij je anders bent  dan de anderen, en hetgeen waarbij je beter bent dan de anderen. Het citaat uit vragenlijst 2 lijkt  beide te impliceren: zij is anders door het behouden van de eigen naam (horizontale differentiatie)  en zij wil niet geassocieerd worden met haar buurlocatie omdat dit negatief voor locatie 3 zou zijn  (verticale  differentiatie).  Bij  verticale  differentiatie  en  integratie  is  er  sprake  van  elkaar  letterlijk  boven of onder de ander plaatsen. Bij horizontale differentiatie of integratie plaatst men zich naast  de ander door middel van het noemen van verschillen, of afstand hemelsbreed. In de onderstaande  tabel worden voorbeelden gegeven van beide vormen van integratie en differentiatie.  

(20)

  Verticaal  Horizontaal  Integratie  Alle  locaties  hebben  veel 

kennis in huis.  

We zijn allemaal gelijk. 

Differentiatie  Ik heb veel meer kennis in huis 

dan  de  andere 

locatiedirecteuren. 

Ik  ben  totaal  anders  dan  de  anderen.         Figuur 1, Verticale en horizontale integratie en differentiatie   

De  vergadering  die  hierna  werd  opgenomen  en  getranscribeerd  werd  geanalyseerd  vanuit  de  identiteit van de locaties, de identiteit van de locatie in de groep en de samenwerking. De uitspraken  die zijn gedaan in de interviews zijn verwerkt. Aan de hand van deze uitspraken (‘Wij hebben niets  gemeen’) is gekeken naar een uitspraak in de vergadering die hetzelfde impliceert. Voorbeelden van  een dergelijke toepassing zijn de onderstaande twee citaten. Het eerste citaat is afkomstig uit een  interview,  het  tweede  citaat  is  afkomstig  uit  een  sessie  gaande  over  identiteitsmarketing  waarbij  naar de kracht werd gezocht van het onderdeel zijn van een groep. 

 

Citaat 4: Positionering (Interview) 

67. Samenwerken is waardevol en het is prettig om onderdeel te 68. zijn van een groter geheel. Je kunt dingen delen. […] Het is 69. wel lastig omdat je je committeert aan dingen waarmee je je 70. afvraagt of het voor de locatie wenselijk is. Binnen de school 71. wil men niet altijd mee als er iets centraal besloten wordt. 72. Men is bang de identiteit te verliezen, en als er binnen de 73. school een goede reden is iets niet te doen, dan vraag ik me 74. af of dit wel nut heeft. We zijn gewoon allemaal anders, en 75. dit gaat ook mee in bijvoorbeeld de profilering.

 

Citaat 5: Positionering (Vergadering) 

5. L3: Nee, ik kan hier niet mee aankomen bij mijn locatie. Daar 6. gaan ze niet mee akkoord. Wij hebben een andere identiteit! 7. Consultant: Ja maar jullie horen hier ook niet bij.

(21)

9. geven. Anders scheer je ons allemaal over één kam. 10. L3: Wij dan sowieso niet.

11. Consultant: Het was juist het idee om met iets gezamenlijk 12. te komen, om meer groepsvorming te krijgen.

13. L3: Dit neemt niemand aan bij mij hoor.

In Citaat 4 wordt aangegeven dat samenwerken waardevol en prettig is. Daarna wordt het ook als  ‘lastig’ gedefinieerd, omdat je afspraken maakt over dingen die misschien geen betrekking hebben  op  jou  als  school.  De  woorden  waardevol  en  prettig  tonen  aan  dat  de  directeur  ziet  dat  samenwerking  nuttig  is.    Toch  wordt  samenwerking  ook  als  ‘lastig’  gedefinieerd,  wat  de  nuttige  samenwerking om doet slaan naar complexiteit. De woorden ‘centraal besloten’ impliceren dat de  besluiten  voornamelijk  topdown  worden  genomen  en  dat  daaruit  weerstand  ontstaat  bij  de  medewerkers die op de scholen werken. ‘Men is bang de identiteit te verliezen’ toont aan dat met  verwacht, door meer samen te gaan werken, men de identiteit van de school zal verliezen. Dit wordt  als  iets  ergs  ervaren  waardoor  besluiten  niet  altijd  doorgevoerd  worden  in  de  school.  Volgens  de  spreker  is  dit  ‘gewoon’  omdat  men  allemaal  van  elkaar  verschilt  en  dat  daarom  de  besluiten  niet  altijd doorgevoerd kunnen worden.  

Citaat 5 sluit aan op Citaat 4 omdat in dit citaat aangetoond wordt wat in Citaat 4 wordt gezegd.  Directeur  3  geeft  aan  dat  het  opgegeven  verhaal  van  het  marketingbureau  niet  past  bij  de  eigen  school (“bij mijn locatie”). Hier gaan de medewerkers niet mee akkoord, want ze hebben een heel  eigen  identiteit  en  zijn  (in  relatie  met  citaat  4)  bang  deze  identiteit  te  verliezen.  Citaat  5  toont  weerstand tegen een gezamenlijke positionering omdat men wil vasthouden aan de eigenheid in de  externe communicatie.  

 

  Uitspraken  Wat betekent dit..? 

Gezegden  Wil  men  niet  altijd  mee;  identiteit verliezen; 

Weerstand  tegen  besluiten;  Identiteit  is  heel erg belangrijk voor de scholen. 

Woordgebruik  (1) Waardevol; wel lastig; (2)  centraal besloten;  

(1)  Positief,  maar  moeilijk;  (2)Centrale  besluiten  worden  intern  niet  overlegd  en  niet nageleefd. 

Perspectief groep  (1) Groter Geheel; (2) We  (1)  Gehele  AOC  organisatie  en  overkoepelende  organisaties;  (2)  Alle  AOC  organisaties (10/10); 

Differentiatie  Wij  hebben  een  andere  identiteit;  Niemand  neemt  dit bij ons aan; 

Horizontale differentiatie. Onduidelijk over  er  sprake  is  van  verticale  differentiatie:  waarom  wordt  dit  op  de  locatie  niet  aangenomen? 

 

(22)

5. Vooronderzoek: resultaten uit de vragenlijst 

De locaties kennen een lange geschiedenis. Met uitzondering van locatie 7 bestaan de scholen (veel)  langer dan 50 jaar. Allen zijn begonnen als landbouwschool en door verschillende fusies uiteindelijk  terecht  gekomen  bij  het  huidige  AOC.  De  colleges  hebben  (met  uitzondering  van  enkelen)  een  christelijke geloofsovertuiging die wordt doorgevoerd in de dagelijkse schoolroutine door middel van  Bijbellezingen  en  godsdienstlessen.  Tabel  2  is  een  informatietabel  van  de  10  scholen.  Door  middel  van een bureauanalyse en de vragenlijst is de volgende tabel ingevuld.

 

Tabel 2: 

School:  Onderwijs:  Bestaat  sinds: 

(23)

Naast  de  feiten  zijn  er  bij  het  vooronderzoek  uitspraken  gedaan  die  doen  overeenkomen  met  de  n van Weick. Deze uitspraken zijn geanalyseerd in dit vooronderzoek.  

uitsprake

5.1 Wij 

Men definieert de eigen locatie als ‘anders’ ten opzichte van de andere locaties. Wanneer er wordt  samengewerkt,  kijkt  men  eerst  naar  zichzelf,  en  daarna  pas  naar  de  ander.  Volgens  sommige  respondenten bestaat er zelfs geen ‘wij’. Op de vraag “Hoe definieert u de waarden die nagestreefd  worden binnen de AOC in het algemeen?” wordt het volgende antwoord geformuleerd:

 

 

Vragenlijst 7: 

“Wat is “het AOC”? De culturen van de verschillende scholen zijn te verschillend om daar een eenduidig antwoord op te kunnen geven.”

  Vragenlijst 3: 

“Iedere locatie heeft zijn specifieke eigenheid en de waarden zullen verschillen per locatie (bijvoorbeeld als het gaat om het omgaan met de christelijke identiteit van de school).”

De respondent van vragenlijst 7 stelt dat de culturen van de verschillende scholen te verschillend zijn  om  uit  te  leggen  wat  hen  onderdeel  van  de  groep  maakt.  Door  deze  verscheidenheid  kan  de  respondent  geen  antwoord  geven  op  de  vraag.  Ook  de  respondent  van  vragenlijst  3  lijkt  dit  fenomeen te bevestigen. Zij stelt dat de christelijke identiteit anders wordt gehandhaafd binnen de  scholen en dat de specifieke eigenheden verschillen per locatie. Er wordt als antwoord op deze vraag  vooral uitgegaan van de verschillen, niet van de overeenkomsten.       Uitspraken  Wat betekent dit..?  Gezegden  ‐  ‐ 

Woordgebruik  Specifieke  eigenheid;  identiteit; 

Ieder  is  anders  van  elkaar,  dit  ligt  in  de  identiteit van de locaties. 

Perspectief groep  Verschillende  scholen;  Iedere locatie; 

De  groep  bestaat  uit  10  totaal  verschillende scholen, inclusief de zelf. 

Differentiatie  De  culturen  zijn  te  verschillend;  verschillen  per  locatie;  Horizontale differentiatie, want iedereen is  anders van elkaar, niet beter of slechter.    Op de vraag: “Wie zijn de concurrenten van de locatie?” gaven van de zeven ingevulde vragenlijsten,  vijf een antwoord met daarin de namen van de collega AOC’s. Een voorbeeld van een antwoord is  het volgende citaat:    Vragenlijst 4: 

“Locatie X. Voorheen waren er leerlingen uit X in mijn school te vinden. En dat merken we echt wel, het zijn er toch een stuk of 50.”

 

De  respondent  van  vragenlijst  4  geeft  aan  leerlingen  te  hebben  verloren  aan  locatie  X.  Omdat  de  scholen  klein  zijn,  merken  zij  een  verschil  van  50  leerlingen  heel  sterk.  De  respondent  stelt  dat  50  van  zijn  oude  leerlingen  nu  richting  locatie  X  gaan,  waardoor  de  school  minder  leerlingen  telt.  De  collega lijkt ineens ook concurrent te zijn.  

 

  Uitspraken  Wat betekent dit..? 

Gezegden  ‐  ‐ 

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We willen vanuit het FANN beginnen met het verbeteren van de diagnostiek.’ Anne Fleur Stapert: ‘Het is belangrijk dat er meer onderzoek komt naar diagnostiek bij vrouwen met

• Voor het vermijden van mogelijke schade aan het scherm, bijvoorbeeld het loskomen van het paneel, moet u ervoor zorgen dat de monitor niet meer dan -5 graden omlaag kantelt4. •

6.1 Alle hiernaast genoemde documenten dienen bij een eerste afgifte van een AOC meegestuurd te worden Bij een wijziging dienen alleen de documenten meegestuurd te

(Dit formulier minstens 30 dagen voor geplande ingebruikname indienen) n Non-prior approval (Alleen paragraaf 5 en 6 invullen)1. (Dit formulier uiterlijk op datum van publicatie

overwegende dat het ontwerpbestemmingsplan voldoet aan de vereisten van een goede ruimtelijke ordening;3. gelet op gemeentelijke inspraakverordening, artikel 3.1 en 6.12

Voor de beantwoording van de inspraakreacties is een “Nota beantwoording inspraakreacties AOC Terra Eelde” opgesteld, deze nota is als bijlage

“Twee mensen uit de eerste trainingsgroep moch- ten ook aan de tweede groep meedoen, ik was daar één van. Zo borg je, kun je andere teamleden ondersteunen en kun je

De zichtbaarheid en aanwezigheid van collega’s binnen je werk is van belang om van en met elkaar te leren binnen een organisatie, maar hoe meer adviesprofessionals alleen een