• No results found

Milo Anstadt I Beginselprogram van de PvdA I

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Milo Anstadt I Beginselprogram van de PvdA I "

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Milo Anstadt I Beginselprogram van de PvdA I

Cultuurpolitiek in perspectief

Cultuur

Het woord cultuur, veelvuldig gebezigd, geeft een verre van UI e IJ omschreven verschijnsel aan. De verwarring rondom dit begrip is zoetjes aan zo groot, dat het gerechtvaardigd is zich af te vragen of zelfs een gedefi- nieerd gebruik ervan nog wel enige zin heeft. Het is niet uitgesloten dat de verstaanbaarheid op dit punt door het woord zelf al wordt verstoord. In zijn ruime betekenis geeft die term de geestelijke en materiële patronen aan waarin mensen met elkaar samenleven, hun maatschappelijke om- gangsvormen, hun stofwisseling met de natuur, hun eigendoms- en pro- duktieverhoudingen, hun verwerking van onbewuste impulsen, hun idea- len en verwachtingen, hun mythen en vooroordelen, hun tradities en symbolen, hun leerprocessen en overdrachtsmethoden, hun activiteiten en prestaties. Het is niet bijster zinnig om het complex te willen omvatten met een woord dat ook zeer specifiek op het verbouwen van suikerbieten, het beoefenen, bewonderen en bevorderen van de zogenaamd schone kunsten of het onderscheiden van bepaalde historische perioden in het leven van volkeren kan slaan. Maar aangezien het niet meevalt om afscheid te nemen van verbruikte begrippen is het vrijwel onvermijdelijk dat, zodra over verandering van de menselijke samenleving wordt nagedacht, de 'cultuur' ter sprake komt. Het woord nu maar latend voor wat het is, wil ik proberen na te gaan wat wij ermee kunnen bedoelen.

Het geestelijke en het materiële

Om de een of andere reden maken we een onderscheid tussen het domein van het materiële en het domein van het geestelijke, ook al zijn wij niet zo dwaas daartussen een splendid isolation te veronderstellen. Volgens een simplistische opvatting zijn de stoffelijke eisen in het menselijk bestaan primair en de geestelijke secundair. Zo opgevat zou ons vraagstuk twee ingangen kunnen hebben.

De ene: het verlangen naar inzichten die ons in staat kunnen stellen in onze materiële behoeften te voorzien, laat ons voor het gemak zeggen: de magen van de mensen te vullen.

De tweede: het verlangen naar geestelijke luxe, waaraan wij ons kunnen en willen overgeven als onze magen gevuld zijn.

In een land als Nederland, waar de magen redelijk gevuld zijn, zou het vraagstuk dus voornamelijk de geestelijke stoffering betreffen van een min of meer verzekerd bestaan, het behaaglijk behangetje en de vloerbedek-

Socialisme en Democratie 12 (1974) december

DOCUMENTATIECENTRUM NEDERLANDSE POLITIEKE

PARTIJEN

545

(2)

king van ons kale leven, eventueel het vervangen van 'balatum' door 'kamerbreed tapijt'.

Zonder te ontkennen dat deze, laat ons zeggen consumptieve conceptie van het geestelijke, menig 'progressief' brein tot leidraad dient, acht ik haar te schamel om ons erop te oriënteren. Haar wezenlijke karakter is de dienst aan een primitieve lusthuishouding waarmee het menselijk leven gruwelijk wordt verschraald.

Op deze grondslag voltrekt zich een selectie, die onvermijdelijk door een even wezenloze als armetierige gezapigheid wordt gekenmerkt. Het pijnlij- ke, dat niet kan worden geëlimineerd, wordt eenvoudig verdonkeremaand.

Humanisme

Wat sommigen in onze beweging ongetwijfeld met hun streven bedoelen, is de aspiratie (of pretentie) van de menselijke superioriteit waar te maken, de unieke mogelijkheden der mensen als (betrekkelijk) rationele wezens zodanig te stimuleren, dat die uitzonderlijke kwaliteit onder de levende soorten zich glorieus manifesteert. Op hun vraag, wat het meest essentiële is in de geestelijke habitus van de mens, zou geloof ik maar één antwoord passen: het zoeken naar waarheid.

Over het democratisch karakter van dit proces heeft reeds Durkheim, de grote vriend van Jaures, behartigenswaardige dingen gezegd. Hij meende dat de waarheid slechts één bestaansreden en zienswijze heeft: gekend te worden. Hoe meer ze gekend wordt hoe meer zij bestaat en als men haar dus slechts de cultus van enige ingewijden wil toestaan, 'dan vermindert men haar'.

De wereld is er niet alleen voor de grote waarheidzoekers, de genieën, maar ook voor de 'gewone' mensen om haar waarheden te doorgronden.

Anderzijds waarschuwt Durkheim ertegen de wereld als een proeftuin voor de geestelijke gelijkheid te benutten, want dit zou tot verstarring en verval leiden. Sprekend in de taal van zijn tijd, verkondigt hij: 'De mensheid is niet voorbestemd ten eeuwigen dage gemakkelijke en vulgaire genoegens te waarderen. Er moet zich dus een elite vormen, die haar leert dit lagere leven te verachten, haar opwekt uit die dodelijke rust en haar aanspoort voorwaarts te gaan'.

In deze denkwereld zullen zich vooral de wat oudere socialisten thuisvoe- len. Zij zullen met Durkheim instemmen dat elk individu, hoe bescheiden ook, het recht heeft aanspraak te maken op het hogere leven van de geest.

Wat genuanceerder van aard dan de argeloze optimisten zullen zij beseffen dat de wéj,arheid wellicht droevig is, maar dat 'iedereen aanspraak mag la- ten gelden op die edele droefheid, die trouwens niet zonder charme is';

want - om nog eens met Durkheim te spreken - 'als men haar eenmaal heeft geproefd, begeert men zelfs geen andere genoegens meer, die men smakeloos en onaantrekkelijk vindt. .. '

546 Socialisme en Democratie 12 (1974) december

(3)

De duivel recidivus

Wij zullen de consequenties van een beleid op deze humanistische grond- slag straks nagaan, nadat we ook een moderner variant ervan hebben beke- ken. Eerst een ander verschijnsel. Een late loot in de wingerd van het socialistische denken lijkt wel een produkt van kruisbestuiving: de mens een schavuit en de maatschappij een politieagent - een socialistische maatschappij een integere politieagent.

Zo is er ook voor de oude Hobbes, die zich uitputte in het schetsen van de verachtelijkheid van de aan zichzelf overgelaten mens, een tunneltje gegraven naar een 'progressieve' maatschappijbeschouwing.

Bij ons waren het vooral enkele orthodoxe christenen die de spaden hanteerden. Niet omdat zij zo'n hoge dunk hadden van de mens bekeerden zij zich tot het socialisme, maar omdat zij hem zo diep wantrouwden. De socialistische maatschappij zou hem in omstandigheden plaatsen waarin zijn streken minder gevaar konden, zij zou de voorwaarden scheppen waaronder deze (soms goedmoedige) wolf misschien zou kunnen worden getemd.

Tegenover het humanistische denken, dat de vertrouwde achtergrond vormde van het socialistisch streven, introduceerde zij antihumanistische tendensen in het socialisme. Zij stelden geen vertrouwen in de menselijke natuur, de menselijke rede, de menselijke wil, de menselijke wereldorde, die alle onder de doem der zonde stonden. Hun enige vertrouwen gold de genade Gods. Zo schreef de christen-socialist G. van der Leeuw: 'Van deze wereld weten wij twee dingen. Vooreerst, dat zij door God geschapen is en dat God ons er in heeft gesteld. Al het "wereldse" is zijn gave en een taak voor ons. En in de tweede plaats, dat zij "in het boze" ligt, dat de duivel haar overste is en dat er in haar beloop iets radicaal verkeerds, iets door en door "werelds" is.'

Anders dan bij onze humanisten staat bij hen niet het zoeken naar waarheid centraal, want de waarheid is geopenbaard en bekend. Centraal staat de taak der naastenliefde, die is opgedragen aan ambivalente, maar in laatste instantie door God gedragen mensen. Een taak die strijdend wordt vervuld en in die strijd is het socialisme 'het gebod van het uur'.

Het spreekt vanzelf dat deze socialisten, ondanks hun traditie van ge- wetensvrijheid, het socialisme christelijk interpreteren. Zo schreef prof.

K. H. Miskotte: 'Hoe kan de waarheid verdraagzaam zijn tegenover de leugen; hoe zou het christelijk geloof respectabel kunnen zijn, indien het niet "onverdraagzaam" was?'

De enige geruststelling die hij andersdenkenden gaf was, dat 'de Godverge- ten schande der publiekrechtelijke intolerantie voorbij is'.

Socialisme en Democratie 12 (1974) december 547

(4)

Herders en kudde

Het is onvermijdelijk dat levensbeschouwelijke overtuigingen op de een of andere wijze weerspiegeld worden in het beleid van een beweging, die zichzelf in dit opzicht indifferent opstelt. De invloed van de barthianen was zeker de eerste twee decennia na de oorlog in het 'cultuurbeleid' van de Partij van de Arbeid overduidelijk waarneembaar. In die jaren, waarin Nederland nog vrij sterk onder de discipline van de christelijke traditie stond en waarin de humanisten in hun brave onbeduidendheid zo goed als geen inbreng hadden, was het hun mentaliteit die de doorslag gaf. Het was

G. van der Leeuw die kort na de oorlog de culturele beleidslijnen naar de

toekomst uitstippelde, een man die er niet de geringste twijfel over liet bestaan dat hij de kerk de hoogste prioriteit toekende en daarmee het gezag om zich in 'al de wereldse dingen, die onder de vloek liggen' te mengen, waardoor het moet voorkomen 'dat zij de wetenschap haar grenzen wijst, de kunst haar taak'. Als ik, achteraf, een omschrijving geef van enkele ken- merkende trekken van dit beleid, dan wil ik m'n kwalificaties, ondanks de schijn van het tegendeel als waardevrij bestempelen.

Het was een 'autoritair' en dirigistisch beleid, bepaald door voorstellingen van herders en een kudde, gedragen door de overtuiging dat er een 'orde' gesteld moest worden tegenover de 'chaos', uitgaande van bekende, traditionele middelen waarmee in betrekkelijk straffe discipline opgevoed diende te worden, geleid door de verwachting dat via een expliciete gezags- situatie ooit een impliciete gezagssituatie zou kunnen worden bereikt.

Wij kunnen nu wel zeggen dat politieke partijen zich niet levensbeschouwe- lijk moeten binden, wij veranderen niets aan het feit dat levensbeschouwin- gen in de politiek doordringen. Zij manifesteren zich daarin wellicht zelden in Reinkultur, maar ook de compromissen zijn een uiting van levensbe- schouwelijke (machts-)verhoudingen (met het gevolg dat het politieke be- leid vaak op meerdere gedachten hinkt). Er is geen beleid (en zeker niet in zaken van de 'geest') mogelijk zonder visie op de toekomst en er is geen

vi~ie op de toekomst zonder levensbeschouwelijke implicaties. Wat wij met cultuur bedoelen hangt onverbrekelijk samen met wat wij in de mens en in de wereld zien of niet zien. Men mag uitgaan van dogma's of van het meest volstrekte agnosticisme, elke variant zal zijn onvermijdelijke conse- quenties hebben.

De nieuwe 'geest'

Het is duidelijk dat in de Partij van de Arbeid de barthiaans-christelijke en de 'oud-humanistische' invloeden sterk zijn teruggelopen. De vigerende beschouwingswijze is niet zo vormvast dat zij de contouren van een levens- beschouwing vertoont. Zij bezit hier en daar wat elementen van een mens- beschouwing, die naar mijn smaak nogal eclectisch tot stand is gekomen.

Zij herinnert aan het klassieke humanisme, maar mist zijn uiteindelijke be-

548 Socialisme en Democratie 12 (1974) december

(5)

scheidenheid, de vrucht van zijn nederlagen en teleurstellingen.

De heersende opvatting baseert zich op een verruimd vertrouwen in de mens; een vertrouwen dat niet, zoals vroeger, een elite of klasse een voor- hoede- of motorfunctie toekent, maar dat zich uitstrekt tot de massa als zodanig. De visie berust op een geloof in mysterieuze krachten 'van onde- ren', quasi-rationele, maar in wezen irrationele processen van 'bewustwor- ding', geloof in de fundamentele gelijkheid der mensen en bijgevolg in de mogelijkheid van absolute democratie, geloof in een maatschappelijke structuur waaruit dwingend gerechtigheid rolt.

Voorzag het vroegere humanisme een trage vooruitgang en vestigde het zijn hoop op opvoeding van geslacht op geslacht, het nieuwe ziet funda- mentele en uiteraard verlossende veranderingen van de samenleving bin- nen handbereik. Deze projectie verraadt iets omtrent de psychische ge- steldheid van zijn belijders: verlangen naar 'almacht', omnipotentie.

Teleurgesteld in alle goden en metafysische krachten buiten de mens, heb- ben zij - zoals kinderen die zonder liefde en geborgenheid moesten op- groeien - in zichzelf, in narcistische eigenliefde compensatie gezocht. De goden bestaan niet meer buiten hen, maar zij zijn zelf die goden. Fokke Sierksma heeft er eens op gewezen dat dit soort projecties een ventilatie is van niet geheel ongevaarlijke energie en dat, indien de mens deze ener- gie, binnen zichzelf opsluit, een innerlijke spanning ontstaat die de psycho- logen inflatie noemen: opgeblazenheid oftewel grootheidswaan.

Het is hoogst interessant nog eens na te lezen wat Sierksma al in 1951 over dit thema schreef. Om slechts één onthullende passage te citeren:

Termieten

'De mens meent te weten, dat hij zelf God is, die hij tevoren in de blauwe lucht had geprojecteerd. Wij nemen aan dat de mens gelijk heeft en dat hij inderdaad deze God is. Daarmee is echter nog niet aangetoond, dat de benen van de mens deze goddelijke weelde kunnen dragen. Als de span- ning der inflatie te groot wordt - en in de krankzinnigengestichten kan men helaas zien dat dit mogelijk is, ook en juist bij begaafde individuen - barst de zaak ...

Intussen, aangenomen dat men dit gevaar kan vermijden door bijna boven- menselijke zelfbeheersing en psychische techniek, dan is dit in ieder geval een individuele aangelegenheid ... Ook hier blijkt dat de sociale mens niet een zelfstandig type is, maar door een innerlijke logica, de logica van de manometer die boven de rode streep komt, in het mystieke type moet overgaan. Blijven we echter bij het z.g. sociale type, dan moet volgens de- zelfde spanningslogica niet het individu, maar de gemeenschap als zodanig een uitweg zoeken voor de opgehoopte energie ...

Er zijn twee mogelijkheden. De energie kan volledig verdwijnen in de kanalen van het gemeenschapsleven. In dit geval hebben wij de automa- tisch functionerende termietenstaat als consequentie, die in zijn onrnense-

Socialisme en Democratie 12 (1974) december 549

(6)

lijke menselijkheid de nachtmerrie is van verschillende moderne kunste- naars en - te oordelen naar het succes van hun boeken - van hun miljoe- nen lezers. De andere mogelijkheid is de collectieve opgeblazenheid, de staatsverafgoding of hoe men het noemen wil. '*

Onze dogma's

Het is niet doenlijk over een cultuurbeleid te spreken zonder daarin impli- ciet zijn levensbeschouwing te leggen. Men zou daarom wensen dat wie een bijdrage tot die discussie wil leveren, de moeite neemt zijn 'dogma's' te expliciteren. De goegemeente is dan gewaarschuwd waarvoor dit cul- tuurbeleid is bestemd.

Daarom wil ik, alvorens verder te gaan, mijn 'filosofie' prijsgeven. Ik ben een volstrekte agnosticus, die niet weet waartoe mens en wereld dienen, waardoor zij bestuurd worden, welke weg ze moeten of zullen afleggen etc., en die ernstig betwijfelt of er een manier is, zij het wetenschap of mystiek, om op die vragen antwoord te krijgen. Voor de dagelijkse praktijk van één mensenleven heb ik echter - vrij of door wie en wat dan ook ge- determineerd - voor een leidraad gekozen en die noem ik humaniteit. De inhoud daarvan is deels afgeleid van de joods-christelijke en de humanisti- sche traditie en deels ingegeven door strikt subjectieve overwegingen, die zich aan mij voordoen als 'gezond verstand'.

Hoewel dus behept met een, naar ik vrees, ongeneeslijke blindheid, ben ik niet gespeend van enig - wellicht aangeboren - optimisme en koester ik voor de mensheid als totaliteit bescheiden verwachtingen. Omdat ik het niet uitgesloten acht dat wij aan het menselijk lot iets kunnen doen, ben ik (je kunt immers nooit weten en er zijn trouwens situaties dat je, filosofie of geen filosofie, eenvoudig moet!) tot een - enigszins - actieve gedrags- houding in de politiek gekomen. Dat ik daarbij voor het socialisme opteer, zal wel weer een kwestie zijn van tradities en van het tegen eigen wantrou- wen optornende 'gezonde verstand'.

Niet weten en doen

Het probleem dat deze achtergrond - die waarlijk niet alleen mijn achter- grond is - met zich meebrengt, kan als volgt worden samengevat. Hoe moeten we als maatschappelijk verantwoordelijke mensen die veel kritiek hebben op de tegenstrijdigheden en tegenstellingen in onze samenleving, die zien aan welke ernstige gevaren de huidige marsroute de mensheid blootstelt, die vele onrechtvaardigheden niet kunnen verdragen waaraan individuen en groepen onderworpen zijn en die een zij het vage, maar op sommige punten zeer duidelijke voorstelling van menselijke betrekkingen

* F. Sierksma in 'Podium' naar aanleiding van de kritieken op Vestdijk's 'Toekomst der reli-

gie'.

550 Socialisme en Democratie 12 (1974) december

(7)

hebben waaraan de maatschappij, terwille van minder ellende, zou dienen te beantwoorden - hoe moeten wij in een conflict van verantwoordelijkhe- den die andere verantwoordelijkheid aanvaarden, die behelst dat wij in het belang van de samenleving en de mensen niet meer mogen ondernemen dan wij kunnen overzien en die ons doemt slechts aan kleine dingen te prut- sen, kleine verbeteringen op kleine terreinen na te streven en daarmee ge- noegen te nemen? Wij zouden graag spectaculaire, alomvattende verande- ringen tot stand brengen, maar moeten op grond van vele overwegingen die tot bescheidenheid manen besluiten ons beperkingen op te leggen, be- perkingen die geïndiceerd worden door onze menselijke beperktheid, waar de grootste genieën ons niet van af kunnen helpen.

Stofwisseling

Na dit alles gaan we het dan eindelijk in alle bescheidenheid hebben over een cultuurpolitiek. Ik wil niets afdingen op een beleid dat afgestemd is op 'naastenliefde' (uit te breiden met begrippen als gerechtigheid en sociale rechtvaardigheid) en/of op 'het zoeken naar waarheid' (uit te breiden met begrippen als individualisme en vrijheid).

Ik wil echter wel een geheel ander gegeven aan de orde stellen, dat door zijn actuele problematiek een centrale plaats opeist: de stofwisseling van de mensen met de natuur. Wij leven in en van de natuur en als mensen die de neiging hebben zich om het nageslacht te bekommeren, achten we het van existentieel belang dat de natuur zodanig wordt behandeld dat zij die functies liefst nog lange tijd kan vervullen. Stofwisseling met de natuur vooronderstelt een voortgaande cyclus, waarbij datgene wat de mens in de natuur aanricht geen bedreiging voor hemzelf oplevert, maar, integen- deel, een nieuwe mogelijkheid tot stofwisseling.

Nu was dit eeuwenlang geen probleem, omdat het aantal mensen op aarde klein was, hun middelen om in de natuur in te grijpen onbetekenend en de natuur zo allemachtig groot. Desondanks hebben mensen kans gezien door ontbossing grote gebieden aan erosie prijs te geven en voor menselijk leven vrijwel ongeschikt te maken. Er bleven echter genoeg wijkplaatsen over, zodat het niet als een existentieel probleem door de mensen werd gevoeld.

In de relatie mens - natuur ontstaan nu echter stoornissen van mondiale omvang, waardoor er geen wijkplaatsen meer overblijven. Dat dit kon ge- beuren heeft te maken met een ander kenmerk van de menselijke soort:

de arbeid. De stofwisseling van de mens met de natuur voltrekt zich voor een belangrijk deel door middel van de menselijke arbeid. Het is die arbeid waardoor de wereld steeds meer ondergeschikt is gemaakt aan het bestaan van steeds meer mensen. Maar het gaat ernaar uitzien dat die arbeid on- voldoende rekening houdt met de cyclus der stofwisseling, dat zij - dolgedraaid - nu de tendentie vertoont de wereld ongeschikt te maken voor het menselijk bestaan. Het komt mij voor dat, als wij ons heden ten

Socialisme en Democratie 12 (1974) december 551

(8)

dage de vraag stellen welke inhoud wij aan onze cultuurpolitiek dienen te geven, wij dan deze vitale problemen: arbeid en natuur, tot uitgangspunt van onze overwegingen moeten maken.

Arbeid

De arbeid, in eerste aanleg het middel voor de mens om in zijn levensbe- hoeften te voorzien, is wat zijn functie betreft geëxpandeerd; de arbeid is voorbij het punt gegaan waar zij nodig is voor het kale voortbestaan. Daar is zij, om een gedachte van Hannah Arendt te volgen, tot 'werken' gewor- den, tot vormgeving aan de wereld. En tenslotte heeft zij zich ook ont- vouwd in 'handelen' ten behoeve van de medemens.

Al deze vormen van menselijke activiteit geven op het ogenblik reden tot ernstige ongerustheid. Ten eerste de gewone arbeid: zij heeft de tendentie zichzelf door middel van de techniek steeds meer overbodig te maken. Ter- wijl in ons westen reeds driekwart van de bevolking niet arbeidsproduktief is (in de zin die wij aan produktiviteit geven), bestaat er een groeiend pro- bleem om voor het resterende kwart voldoende werkgelegenheid te schep- pen, of zelfs te behouden. Wij leven in een structuur waarin het voortbren- gen van arbeid meer hoofdbrekens kost dan het voortbrengen van produk- ten.

Daarbij heeft de betaalde arbeid een statusfunctie verkregen; het is niet meer zo dat wij alleen werken om te leven, wij leven evenzeer om te wer- ken. Wie geen (betaald) werk heeft, voelt zich gedeklasseerd en dat niet alleen op financiële gronden. Maar tegelijkertijd is de arbeid voor de meeste mensen een vervelende corvé geworden omdat zij op een uiterst beperkt aantal menselijke faculteiten een beroep doet. Troost hiervoor verschaft de status van consument. En in deze vicieuze cirkel van inkrim- pende arbeid, de status van producent, het onbehagen in het werk en de drift tot consumptie zijn we aan het doldraaien.

Hoe uit deze vicieuze cirkel te geraken is een kwestie die buiten het kader van dit artikel valt. Aangezien men geen werkelijke politiek kan bedrijven zonder een plan voor de oplossing van dit fundamentele vraagstuk te heb- ben ontwikkeld, acht ik het voldoende er slechts op te wijzen dat een we- zenlijke cultuurpolitiek in sterke mate op dat plan moet worden afgestemd. Beeldvorming van de toekomst

Een cultuurpolitiek houdt tegenwoordig niet in de eerste plaats occupatie met toneel, muziek en schilderkunst in. Ik zou haast zeggen dat deze gebie- den, zowel wat hun actieve als passieve zijde aangaat, op het ogenblik evengoed bij sociale zaken zouden kunnen worden ondergebracht. Zo heeft het gehele subsidiesysteem meer sociale dan culturele implicaties.

Men mag het betreuren, maar ware het niet zo dan zou het waarschijnlijk niet behoeven te bestaan.

552 Socialisme en Democratie 12 (1974) december

(9)

Laten we ook een tweede aspect van de arbeid aanroeren: het vormgeven aan de wereld. Het is nu wel tot de meesten doorgedrongen dat met iedere ingreep beslissingen worden genomen over schaarse goederen.

De overheid heeft planologische bureaus gecreëerd die haar van advies moeten dienen. Niemand kan echter beweren dat de planologen in hoog aanzien staan bij de gemeenschap. Terecht of ten onrechte worden zij voor bureaucraten en zelfs voor autocraten versleten. Dat komt volgens mij om- dat er niets aan beeldvorming van de toekomst wordt gedaan - behalve dan in het defaitistische. De planologie leeft niet bij de mensen omdat zij in de overtuiging verkeren dat haar grondslag de willekeur is.

Beeldvorming van de toekomst is niet alleen een zaak van getallen en gra- fieken, ze is in veel sterkere mate een zaak van fantasie en kunstenaarschap (waarbij ik deze kwaliteit niet alleen bij de 'decorateurs' van ons bestaan vooronderstel, maar ook bij figuren als Marx, LassalIe, Churchill en vele onmisbare lagere goden). Om echter de kunstenaars in onze tijd te porren voor zo'n positieve, maatschappelijke gerichtheid zou eerst een verzoening tussen kunstenaars en gemeenschap tot stand moeten komen. De ge- meenschap, die van de kunstenaars verlangt dat zij mooi weer zullen spe- len, dat zij haar strelende schoonheid zullen schenken en niet striemende, vernederende onthulling van domheid, schijnheiligheid en botheid, deze gemeenschap heeft de kunstenaars genoodzaakt zich van de maatschappij af te wenden en te pogen in een subcultuur van negativisme hun trots en waardigheid te bewaren. Dan heb ik het niet over het leger kleine 'ar- tiesten' dat nu in opperste verwarring duetteert met het grote anti-elitaire koor en geregeld de kreet uitstoot: 'weg met ons'. Uiteraard bestaat er altijd spanning tussen de maatschappij en de kunstenaar, maar wat wij tegenwoordig waarnemen is een kloof. Deze is zo wijd dat zelfs zij die krampachtige pogingen doen een brug te slaan naar het volk één voor één in de afgrond storten. De anderen volstaan ermee zich esoterisch in de ei- gen groep op te sluiten en als zij überhaupt een boodschap hebben aan de maatschappij dan bestaat die uit een verlangen naar subsidie.

Ik besef dat ik hier een punt ben genaderd waar de grootste misverstanden kunnen ontstaan - vooral omdat ik ook nog een begrip wil introduceren dat tegenwoordig slechter aangeschreven staat dan schuttingwoorden, met name 'elite'.

Velen menen door te gaan stijgeren bij het gebruik van dit begrip, de elite- vorming te kunnen tegengaan. In werkelijkheid is het woord niets anders dan de benaming voor een onvermijdelijke stratificatie van maatschappelij- ke invloed. Geen democratie waarin deze stratificatie ontbreekt. Door het te ontkennen geven wij alleen de controle over het verschijnsel uit handen, met het gevolg dat een betreurenswaardig grote invloed aan anonieme technocraten wordt toegespeeld, die er meestal fantasieloos mee omsprin- gen. In de beeldvorming van de toekomst ligt een belangrijke, maar tegelijk moeilijke taak; moeilijk omdat vooral in linkse kring het besef dat de samenleving behoefte heeft aan een normerende elite en dat het gezag van

Socialisme en Democratie 12 (1974) december 553

(10)

die elite (voorzover van gehalte) geschraagd moet worden, verloren is ge- gaan. Lijnrecht tegen de tegenwoordige tendentie in om te schrikken van elitevorming, zou een juiste cultuurpolitiek gericht moeten zijn op herstel van een brede geestelijke elite. En als we werkelijk zo irrationeel zijn dat het woord braakneigingen in ons opwekt, dan moeten we maar een nieuwe term voor het verschijnsel bedenken. Dat houdt niet in dat de rest tegen alles wat deze ... poneert ja en amen moet zeggen; het betekent alleen dat zij begrip opbrengt voor de evangelische uitspraak; 'ook steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard en zij schijnt voor allen die in huis zijn'. Het betekent dat zij deze categorie uit welbegrepen eigenbelang op het verhoogde platvorm plaatst waar zij voor iedereen zichtbaar haar bevruchtende arbeid kan verrichten. Het is zelf- genoegzaamheid die weigert de meerderheid van een ander te erkennen en van deze zelfgenoegzaamheid staan linkse groeperingen helaas bol.

Ons handelen

Niemand zal verwachten dat de artistieke potenties der mensheid zich van de ene dag op de andere jubelend op onze toekomst zullen richten (op de- zelfde concentrische wijze waarop zij eens voor de veraanschouwelijking van het christendom zorgdroegen). Dat is een proces dat zich niet op gang laat brengen door politieke stuurkunst alleen.

Wie echter inziet dat het streven naar een leefbare vormgeving van de wereld de bezieling van het kunstenaarschap nodig heeft, zal althans trach- ten de voorwaarden te scheppen waaronder deze kracht zich kan loswoe- len.

Wij zijn op de verkeerde weg als wij voortgaan ons handelen af te stemmen op de escalerende idee van gelijkheid. Het behoeft geen betoog dat wij heel veel moeten doen om de kansen te verruimen van diegenen die door ontwikkelingsachterstanden van het milieu niet tot redelijke ontplooiing van hun vermogens kunnen komen. Maar dit handelen heeft nog niet zo- veel te maken met het scheppen van gelijke kansen. Reëel gesproken zou- den we daarvoor waarschijnlijk alle kinderen uit alle milieus tezamen moe- ten brengen om ze dezelfde opvoeding te geven; en dan nog zijn d.e op- voeders ongelijk.

We mogen per se niet verdoezelen dat de mensen hoogst ongelijk zijn, dat zij sterk van elkaar verschillen wat hun begaafdheden en temperamenten betreft en dat zij in elk geval te kort leven om in staat te zijn al hun (ongelij- ke) begaafdheden te ontplooien. Zij hebben vijftien tot twintig jaar nodig om één van hun begaafdheden - of het nu die van monteur of ingenieur, meubelmaker of violist is - te ontwikkelen en nog eens tien jaar van verde- re scholing, oefening en ervaring om die begaafdheden te perfectioneren.

De werkelijkheid kent slechts ongelijke, zeer eenzijdige, 'onvolledige' mensen die alleen dank zij het feit dat zij elkaar aanvullen een complexe maatschappij en beschaving kunnen opbouwen. Zowel de individuele als

554 Socialisme en Democratie 12 (1974) december

(11)

de maatschappelijke problematiek van de mens brengt met zich mee dat zijn leven van begin tot eind een leerproces moet zijn. Het is een goed stre- ven onze onvermijdelijke eenzijdigheid enigszins te willen bestrijden door ons open te stellen voor de inzichten en ervaringen van anderen, inzichten die wij onmogelijk op eigen gelegenheid kunnen verwerven.

Het is duidelijk dat wij op het meer praktische dan pr-incipiële terrein van onze bemoeiingen enerzijds dit leerproces moeten stimuleren en anderzijds op velerlei niveaus de voorzieningen moeten +reffen en onderhouden die zich voor die taak lenen. Wij moeten er echter voor waken verwachtingen te scheppen die uitsluitend in de droom gehonoreerd kunnen worden.

Het reële gevolg van leven met afbrokkelende illusies is maar al te vaak verbittering, die zich manifesteert in allerlei varianten van vervreemding (waarvan de eerder genoemde opgeblazenheid er maar één is) ..

Plurüorme maatschappij

De beroemde Margeret Mead schreef eens: 'een ieder die de beschaving bestudeert, zal zich realiseren dat wij een hoge tol betalen voor onze heterogene, snel veranderende beschaving. Wij betalen in grote mate met misdaad en misdrijf, wij betalen met jeugdconfJicten, wij betalen met een steeds toenemend aantal neurosen, wij betalen met het ontbreken van een bindende traditie, waardoor de ontwikkeling van de kunst op treurige wijze wordt gehandicapt.

Na zo'n opsomming van uitgaven moeten wij, om niet ontmoedigd te ra- ken, onze winstpunten zorgvuldig tellen. Als voornaamste onder deze winstpunten moet de mogelijkheid tot kiezen worden gerekend, de erken- ning van vele toelaatbare manieren van leven, daar waar andere beschavin- gen slechts één manier erkennen. Bieden andere beschavingen slechts één bevredigende oplossing voor één bepaald type, hetzij voor een mysticus, een soldaat, een zakenman of een kunstenaar; een beschaving die vele nor- men erkent, biedt individuen van zeer uiteenlopend temperament, van verschillende aanleg en gevarieerde interessen de mogelijkheid tot bevre- digende aanpassing.'

Dit is het kader waarbinnen wij handelen. Hoewel wij ons vanuit ons humanitaire dogma in bijzondere mate het lot van de sociaal achtergestel- den aantrekken, is het beslist niet zo dat wij uitsluitend voor hen werken.

Wij hangen niet meer, zoals voor de oorlog, een arbeideristische conceptie van de samenleving aan. Het gaat ons erom de ontwikkeling van een pluriforme maatschappij te bevorderen, waarin sociale verhoudingen heer- sen die beantwoorden aan onze normen van gerechtigheid. (Minder sub- jectief is dat niet te omschrijven.)

Dit streefdoel verbindt ons reeds met veel meer groepen dan alleen (je ar- beiders of de sociaal zwakken. In zo'n maatschappij moet een enigszins evenwichtige verhouding bestaan tussen hand- en hoofdarbeiders, boeren, technici, kleine zelfstandigen, intellectuelen, kunstenaars en ook de leiders van ondernemingen.

Socialisme en Democratie 12 (1974) december 555

(12)

Er waren weinig aanwijzingen dat verwezenlijking van dat ideaal in onze 'welvaarts-', onze groei-economie mogelijk was. Het materialistische idee van werken, werken en zich opwerken, dat te veel mensen in zijn ban ge- vangen hield, liet weinig ruimte voor individuele ontplooiing.

Velen die deze hoofdteneur van de samenleving niet aanvaardden, zoals een deel van de jeugd, vluchtten in protestacties met gering rendement of in onmaatschappelijke subculturen. Het is mogelijk dat de schaarste- maatschappij , waarvan de eerste verschijnselen zich reeds hebben aange- diend, gunstiger voorwaarden zal bieden voor de ontwikkeling van een be- schaving waarvan de idee van gerechtigheid de grondslag is.

Op zo'n fundament zou zich een culturele differentiatie moeten voltrek- ken, waarbij aan elke subcultuur dezelfde eerbied, dezelfde steun, dezelfde rechten, dezelfde autonomie zou toekomen. De subcultuur zou dan niet opgevat moeten worden in huidige betekenis, waarin zij zich als vlucht uit de maatschappij manifesteert, maar als een integrerend onderdeel van de maatschappij als geheel. Zo'n cultuur zou heterogeen zijn voorzover de verschillende maatschappelijke groepen, verre van ertoe geprest te worden verschillen in levensvormen, belangstellin~en, stijlopvattingen, etc. op te geven, juist in hun eigenheid zouden worden gesterkt. Dat zou een cultuur zijn waarin het beschaafd Nederlands niet meer een statusfunctie zou ver- vuilen, maar gelijkwaardig zou zijn aan dialecten en streektalen, waarin belangstelling voor sport niet lager zou worden aangeslagen dan belang- stelling voor beeldende kunst of muziek, waarin niet iedere waarde in een geldbedrag zou worden uitgedrukt, waarin de minder begaafde, de minder ontwikkelde, de arbeider, de kunstenaar, de intellectueel, de ondernemer, ieder in vrijheid een passende ambiance zou vinden en zich daarin volwaar- dig uitleven, zonder zich achtergesteld te voelen. En als ook dit ontwik- kelingsmodel een utopie mocht blijken te zijn, dan plaatst het streven ernaar ons tenminste niet voor de onmogelijkheid tijdig naar een realisti- scher structuur te zwenken. Dit zijn idealen die nog niet in een fase van verwerkelijking verkeren. Toch verdienen ze onze aandacht, al zou het al- leen zijn om in deze ondoorzichtige tijd mogelijke perspectieven te ontwa- ren.

556 Socialisme en Democratie 12 (1974) december.

(13)

P. J. H. Jonkman

De Buitenlandse Dienst onder. vuur

Parlementsleden en diplomaten

Nederlandse diplomaten hebben een verrassend groot aantal problemen met Nederlandse parlementsleden gemeen. Dit komt misschien omdat zij beiden voortdurend 'politiek bedrijven', d.w.z. in een of andere vorm de belangen van de Nederlandse gemeenschap trachten te behartigen. Poli- tiek interesseert iedereen. Men weet er zich nauw bij betrokken, heeft er gemakkelijk een oordeel over, en kijkt met een zekere achterdocht naar degenen, die daarvan hun beroep maken. Parlementsli,d en diplomaat wo- nen daarom in een glazen huisje. Voor het parlementslid is dit vanzelfspre- kend, omdat zijn politiek bestaan afhangt van zijn bekendheid onder het kiezersvolk. Een diplomaat neemt door zijn grote zelfstandigheid en zijn veelvuldig optreden naar buiten als vertegenwoordiger van zijn land, een veel opvallender positie in dan andere ambtenaren van gelijke rang. Hij kan zich echter niet, zoals het parlementslid, zelf in het openbaar tegen kritiek verdedigen.

Parlementslid en diplomaat maken beiden de indruk veel tijd te verspillen met activiteiten buiten de kantooruren. Een parlementslid houdt talloze spreekbeurten, een diplomaat organiseert of bezoekt bijna dagelijks recep- ties en diners. Buitenstaanders beseffen niet altijd hoe essentieel deze acti- viteiten voor de betrokkenen zijn. Zij verwerven er bekendheid door, leren er mensen kennen, dragen ei hun ideeën uit en luisteren er naar hetgeen onder 'het volk' c.q. onder de autoriteiten, politici, journalisten, zakenlie- den, vakbondsleiders, etc. leeft.

Parlementslid en diplomaat moeten dikwijls het verwijt incasseren, dat zij van hun achterban (voor het parlementslid de kiezers; voor de diplomaat de moderne stromingen in zijn land) zijn vervreemd.

Beiden omhullen zich - meestal ongewild - door een waas van geheim- zinnigheid, over wat zij nu precies doen en wat zij allemaal weten.

Beiden gaan eronder gebukt, dat zij eigenlijk nooit gereed zijn met hun werk, dat zij nooit zeker zijn van hun tijd, en dat zij gevaar lopen de slaaf te worden van hun kiezers, c.q. relaties, omdat zij die niet durven bruskeren; zij kunnen er nooit genoeg hebben!

Beiden ervaren dikwijls, dat hun reputatie niet alleen afhangt van de wijze, waarop zij de belangrijke vraagstukken behandelen, maar soms evenzeer van de kleinste bijzaken, omdat deze laatste onevenredig veel stof kunnen doen opwaaien in de pers.

Door deze gemeenschappelijke ervaringen hebben parlementsleden en

Socialisme en Democratie 12 (1974) december 557

(14)

diplomaten elkaar meestal goed kunnen begrijpen. Het is dan ook op- merkenswaard dat de kritiek, die de Nederlandse diplomatieke dienst sinds het optreden van het kabinet-Den Uyl, wellicht meer dan ooit tevoren, heeft ondervonden, ditmaal vooral van parlementsleden afkomstig was.

Behalve op de 'vervreemding', richtte deze kritiek zich op de 'kwaliteit' en de 'loyaliteit' van de Nederlandse Buitenlandse Dienst.

Kwaliteit

Hoe goed werkt onze Buitenlandse Dienst? Er zijn voor de leiding van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wel enige criteria waaraan de verrich- tingen van deze dienst kunnen worden getoetst. Ik noem enkele voorbeel- den:

Voor de beoordeling van het werk van de zgn. multilaterale posten kan men. zich aan het eind van elk jaar afvragen of zij erin zijn geslaagd een maximaal deel van het Nederlandse standpunt ten aanzien van de be- handelde onderwerpen geaccepteerd te krijgen.

Bij de zgn. bilaterale posten kan men een cijfer geven voor de politieke en economische rapportage en nagaan of de opdrachten tot het verrich- ten van de belangrijkste démarches met succes zijn vervuld.

Men kan het bedrijfsleven vragen wat het aan de Ambassades heeft ge- had bij het inwinnen van inlichtingen, bij het contact met de autoritei- ten, bij het evalueren van de politieke en economische toestand, bij de deelneming aan aanbestedingen, enz.

Men kan zich een idee vormen van de effectiviteit van de tussenkomst van de Ambassades bij de diverse vormen van ontwikkelingssamenwer- king.

De Nederlandse gemeenschappen in het buitenland kunnen hun oor- deel geven over de diensten verlenende activiteiten van de posten op het gebied van paspoortverlenging, het verlijden van notariële en ande- re acten, het geven van sociale en juridische bijstand, en het oplossen van de vele mogelijke persoonlijke problemen van de Nederlanders in dat land.

Het is mogelijk na te gaan hoeveel activiteiten op cultureel gebied de posten hebben ontplooid, of zij de wetenschappelijke samenwerking met Nederland hebben bevorderd, of hun contacten met de pers goed waren en of de voorlichting over Nederland systematisch en doelmatig heeft plaatsgevonden.

Men kan ook vaststellen of de verschillende Ambassades over een net van goede relaties beschikken, bij de regering, het ambtelijk apparaat, de leden van het parlement, de oppositie, het bedrijfsleven (inclusief de vakbonden), de pers, de onderwijswereld, de culturele wereld, de buitenlandse diplomaten, etc.

558 Socialisme en Democratie 12 (1974) decemtJr

(15)

Toch is het duidelijk, dat het, in de oeverloze veelzijdigheid van het werk van een diplomaat en in een sfeer waar zovele factoren een rol spelen, niet eenvoudig is een rechtvaardig oordeel over de bereikte resultaten te vellen.

Dat is monnikenwerk. Ik noem slechts één voorbeeld. Wiens verdienste was het, dat na de hardnekkige Nederlandse politiek in Europa wijlen President Pompidou zich, tijdens de Europese topconferentie van decem- ber 1969, de verklaring over het begin van de onderhandelingen over de toetreding van Engeland liet ontwringen en dat zes maanden later die onderhandelingen ook inderdaad begonnen? Zeker in hoge mate van de toenmalige Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken persoonlijk.

Maar hoe evalueert men de bijdrage van de tientallen Nederlandse diplo- maten en andere ambtenaren, die elk op hun gebied het hunne daartoe hebben bijgedragen?

Het onderhouden van betrekkingen met andere landen is een oneindig ge- compliceerde bezigheid, en bij gebrek aan een jaarlijkse winst- en verlies- rekening van de prestaties van de Buitenlandse Dienst, kunnen de Minister van Buitenlandse Zaken en de leden van de Staten Generaal slechts een globale indruk hebben over de werking van deze dienst. Toch is het, geloof ik, mogelijk de controle, zowel op de kwaliteit van de individuele ambtena- ren van deze dienst, alsook op alle buitenlandse posten, op twee manieren te verbeteren, en wel door:

a. de instelling van trainingscursussen voor ambtenaren (op alle niveaus), gericht op regelmatige herscholing en beoordeling van de individuele ambtenaren van de dienst;

b. het ontwerpen van een systeem van verplichte jaarlijkse planning per post, waarbij zo concreet mogelijk de doeleinden worden geformu- leerd, die elk der posten het komend jaar hoopt te bereiken, op alle gebieden van zijn activiteit. Aan het eind van het jaar - of reeds tus- sentijds - kan geanalyseerd worden of de plannen al dan niet zijn ver- wezenlijkt. Behalve de grotere controlemogelijkheid, heeft een derge- lijke planning ook het voordeel dat de posten en het Ministerie zich prioriteiten stellen.

Loyaliteit

Er zijn de laatste tijd mensen geweest die de loyaliteit van tenminste een deel van de ambtenaren van de Buitenlandse Dienst tegenover de huidige regering in twijfel trekken. Zij bepleiten, dat elke regering voor de be- langrijkste functies in het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Buiten- landse Dienst zijn eigen mensen zou moeten kunnen benoemen. Velen van mijn collega's voelden zich door deze kritiek diep gegriefd. De suggestie

\ is echter niet geheel nieuw en het probleem van de loyaliteit lijkt inherent aan het vak van de diplomaat. Wijlen Ambassadeur Van Gulik citeerde eens uit een Arabisch werk uit de 12e eeuw:

Socialisme en Democratie 12 (1974) december 559

(16)

'Omhang Uw Ambassadeur met gouden gewaden, begiftig hem rijkelijk met geld en juwelen, begiftig hem zo rijkelijk voorwaar, dat in zijn hart niets te wensen overblijft ... Want dat is het enige afdoende middel om te voorkomen, dat Uwe Majesteits Ambassadeur Hare belangen aan Hare vijanden verkoopt'.

Het probleem ziet er in de 20ste eeuw, althans voor Nederland, anders uit.

Het is voor ons meer een gewetens- dan een loyaliteitsprobleem.

Toen ik twaalf jaar geleden trachtte voor een aantal Nederlandse uni- versiteiten propaganda te maken voor de Buitenlandse Dienst, werd ik tel- kens weer geconfronteerd met de vraag: komt U nooit voor een gewetens- conflict te staan, indien de regering U vraagt een standpunt te verdedigen dat U onjuist acht? Ik heb altijd geantwoord, dat vanzelfsprekend vooral de meer gevoelige geesten onder ons daar wel eens moeite mee hadden.

Het bekendste voorbeeld hiervan is de Nieuw Guinea politiek, waarover misschien wel een meerderheid van de Buitenlandse Dienst een andere op- ,vatting had dan de toenmalige Minister van Buitenlands~ Zaken. Maar dat

betekende niet dat wij daardoor in een loyaliteitsconflict terechtkwamen.

Ik geloof niet dat iemand van ons de instructies van de bewindsman bewust saboteerde. De leden van de Buitenlandse Dienst hebben als goede ad- vocaten voor het Nederlandse standpunt in het land van vestiging gepleit.

Wij waren het erover eens, dat het apparaat niet kon werken, en wij onze plicht verzaakten, indien wij niet loyaal het beleid uitvoerden. Wie dat werkelijk niet met zijn geweten in overeenstemming kon brengen, diende ontslag te nemen of overplaatsing te vragen naar een post waar hij niet met dit onderdeel van het beleid werd geconfronteerd.

In alle functies bij overheid en bedrijfsleven waar men sterk betrokken is bij een beleid, waar men over mee moet denken en dit aan anderen moet trachten te 'verkopen', komt men voor momenten te staan, dat men het niet eens is met een bepaalde beleidslijn. In de collegiale en open sfeer die in de Buitenlandse Dienst en het Ministerie van Buitenlandse Zaken bestaat, heeft iedereen de gelegenheid zijn mening tegenover die van zijn superieuren te stellen. Is dit eenmaal gebeurd en is de beslissing over de gedragslijn genomen, dan geldt ook in de Nederlandse buitenlandse dienst het beginsel van het 'democratisch centralisme'. Dat vormt onderdeel van de training en is voor een gezonde dienst onvermijdelijk.

Zou men toch niet betere resultaten verkrijgen, indien elke nieuwe Minis- ter werd geflankeerd door een aantal politieke vrienden, die hem hielpen zijn beleid te formuleren en uit te dragen, en die de belangrijkste posten bemanden? Als wij de garantie zouden hebben, dat deze speciale stoottroe- pen uitsluitend uit wonderkinderen zouden bestaan, zou het antwoord be- vestigend kunnen luiden. Zo niet, dan zou de kwaliteit van de dienst ongetwijfeld sterk achteruitgaan. Immers, iemand die rechten heeft ge- studeerd, maar nog geen praktijk als advocaat heeft opgedaan, zal het zeI- den met succes voor de rechter kunnen opnemen tegen.een ervaren confrè- re. Hij zal vermoedelijk terstond gevangen worden in vormvoorschriften,

560 Socialisme en Democratie 12 (1974) december

(17)

jk rt m

In

it.

.1-

I- s- al n.

~r ) -

at n.

st

j-

,t.

~e

at

je

et is et et ie :n jn Ie st m s-

~n

:n e- e- ,st e- :1- è- n, oer

en er is veel kans, dat zijn toon en woordkeus de rechter irriteren. Dat zal zijn zaak geen goed doen. Het mag onrechtvaardig lijken, maar zo is de wereld.

Hetzelfde geldt in sterkere mate voor de diplomatieke dienst. De diploma- tie is een vak dat vooral door ervaring wordt geleerd. Ik zou een nieuwe minister er niet van willen afhouden om, als een goed manager, de ambte- naren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en van de Buitenlandse Dienst in zijn geest 'te motiveren'. Ik zou zelfs niet willen stellen (ik weet dat ik mij op glad ijs begeef) dat een Minister onder alle omstandigheden bij de keuze van een Ambassadeur of andere naaste medewerkers, uitslui- tend op vakbekwaamheid zou moeten letten en niet in bepaalde gevallen zou mogen laten meewegen dat iemand langs dezelfde politieke lijnen kan

\

denken als hij. Maar afgaande op mijn bescheiden ervaring in de Buiten- landse Dienst, zou ik wel iedere bewindsman aanraden het criterium van de vakbekwaamheid voorop te zetten. In de jungle van de statensamenle- ving heeft hij meer aan een gids die misschien wat cynisch staat tegenover de uitvoerbaarheid van zijn ideeën, maar het terrein kent, dan aan een met- gezel die overloopt van enthousiasme en goede wil, maar spoedig verstrikt raakt in de lianen en wegzinkt in het moeras.

Vervreemding

Het derde verwijt dat men de laatste tijd - meer dan vroeger - tot de

\

Buitenlandse Dienst heeft gericht, is het gebrek aan kennis van de Neder- landse verhoudingen. Ofschoon ik niet geloof, dat het hiermee zo slecht is gesteld als sommige critici schijnen te geloven, is het gevaar dat zij gelijk hebben in Nederland groter dan in de meeste andere landen. De reden daarvan is, dat een ambtenaar van de Nederlandse Buitenlandse Dienst in het algemeen slechts eenmaal gedurende zijn loopbaan in Nederland te werk wordt gesteld. Reeds lang wordt dan ook door velen gepleit voor samensmelting van de Buitenlandse Dienst met een aantal Directies van het Ministerie. De overgrote meerderheid van de buitenlandse dienst hoopt van harte dat de zgn. 'geïntegreerde dienst' spoedig tot stand komt.

De discussie over de wijze van uitvoering hiervan is nog steeds aan de gang.

Door het trouw lezen van Nederlandse kranten, het luisteren naar de wereldomroep van Radio Nederland, het uithoren van de vele mensen uit Nederland, die de posten bezoeken, door correspondentie met familie en vrienden, door het goed benutten van het verlof in Nederland, zijn de meeste diplomaten er in geslaagd te blijven aanvoelen, wat er in Nederland op de verschillende gebieden omgaat. Toch is regelmatiger plaatsing in Nederland noodzakelijk. Dit is echter niet zo gemakkelijk te bereiken als wij aanvankelijk hadden gedacht. In de vorm van overgangsmaatregelen is al het een en ander in deze richting tot stand gekomen. Ik geloof dat de herscholingscursussen, die ik boven noemde, ook de grondige kennis over Nederland kunnen helpen bevorderen.

Socialisme en Democratie 12 (1974) december 561

(18)

De nieuwe generatie

Is het op den duur mogelijk een nieuwe generatie diplomaten te kweken, met dezelfde of grotere vakbekwaamheid dan de huidige, en tegelijk meer 'geëngageerd' en minder koel berekenend? En is het nodig jonge diploma- ten bewust meer uit arbeidersgezinnen of uit de 'progressieve' milieus te recruteren?

Wat de eerste vraag betreft, geloof ik dat iedere tijd zijn eigen soort diplomaten voortbrengt, en dat het in het diplomatenvak besloten ligt aanpassing te vinden bij een nieuwe omgeving en een nieuwe tijd. Het Nederlandse diplomatieke corps is daar duidelijk in mee gegaan. Er pleegt ook een stimulans in die richting van de Departementsleiding uit te gaan.

Maar hoe gezond en noodzakelijk het ook is om voortdurend naar nieuwe wegen te zoeken, het is niet voor niets dat de diplomaten door de eeuwen heen zich van anderen hebben onderscheiden door een zekere extra voor- zichtigheid en hoffelijkheid. Hun bruikbaarheid voor hun regering hing nu eenmaal - of zij dit leuk vonden of niet - mede af van hun persoonlijke relatie tot een grote verscheidenheid van personen in het land, waar zij wa- ren geplaatst, en van hun bekwaamheid zich weinig vijanden te maken, waardoor de deuren voor hen open bleven. De woorden en daden van een diplomaat worden op een gouden schaaltje gewogen. Er zijn op het ogen- blik nog maar weinig volkeren, die geen overgevoeligheid aan de dag leg- gen bij de beoordeling van het gedrag van de buitenlanders op hun grond- gebied, en in veel landen treft men stille krachten aan die een diplomaat het leven gemakkelijk onmogelijk kunnen maken, als hij teveel weerstan- den wekt. Ik ben het persoonlijk wel eens met Prof. Tinbergen en anderen, dat het verbod van bemoeienis met 'andermans' zaken in de internationale politiek bezig is te verouderen, maar in de praktische politiek zal het nog wel enige tijd zo blijven dat elk 'engagement' zorgvuldig verpakt moet wor- den in een grote mate van voorzichtigheid en hoffelijkheid. Dit sluit niet uit dat een diplomaat zichzelf blijft en evenmin dat hij zijn mening verkon- digt. De diplomatie immers, heeft iemand eens gezegd, is de kunst de onaangenaamste dingen op de vriendelijkste wijze te zeggen en te doen.

De dingen worden dus wel gezegd.

En wat de recrutering betreft, deze moet zeker niet door de afkomst van de kandidaat worden beïnvloed, noch naar de ene zijde, noch naar de ande- re. Hoe groter het aantal jongeren dat zich voor de Buitenlandse Dienst aanmeldt, des te meer kans men heeft een goede dienst op te bouwen. Het is een geliefkoosde praktijk om het aantal adellijke titels onder de Neder- landse diplomaten te tellen. Het staat vast, dat vroeger degenen, die zich voor de Buitenlandse Dienst aanmeldden, voor een onevenredig deel uit bepaalde bevolkingsgroepen afkomstig waren. Maar sinds de tweede wereldoorlog is daarin een versnelde verandering opgetreden, die gelijke tred heeft gehouden met de democratisering, die zich ook in andere secto- ren van onze maatschappij heeft voltrokken. In de lijst van jonge diploma-

562 Socialisme en Democratie 12 (1974) december

(19)

1,

!r 1-

te rt gt et gt

[l.

Ie :n r-

lU

~e

n, :n

J-

g-

j-

at

) -

n, Ie

)g

:r- et a- ie n.

In

e- .st et r-

;h

lÏt ie ce

;l-

a-

>er

ten kan men deze ontwikkeling duidelijk aflezen. Het zou echter tot achteruitgang van de dienst kunnen leiden, indien kandidaten met een adellijke titel uit de dienst z.ouden w.orden geweerd.

Indien de lezers van dit blad een bijdrage z.ouden willen leveren t.ot verdere vergroting van de selectiemogelijkheden en verbetering van de kwaliteit van de Buitenlandse Dienst, dan kunnen zij dat doen door een aantal .oude fabels uit de wereld te helpen, en er hun .omgeving op te wijzen,

dat er al sinds vele jaren 'gelijke kansen' zijn te w.orden aangenomen, v.o.or iedereen die zich tot de dipl.omatie aangetr.okken voelt, en dat men geen eigen geld meer n.odig heeft .om in deze dienst te slagen;

dat een diplomaat zich bepaald niet alleen met het conservatieve deel van zijn land van vestiging bezighoudt, maar met alle gr.oepen die v.o.or zijn werk van belang zijn en daarnaast .o.ok met eigen vrienden;

dat een dipl.omaat niet iemand is, die geen reëel werk te doen heeft, maar integendeel al .op jonge leeftijd veel eigen verantwoordelijkheid k:rijgt; zijn activiteit strekt zich uit .over een zeer veelzijdig tttrrein van p.olitiek, ec.on.omie, handelsbemiddeling, .ontwikkelingssamenwerking, c.onsulaire zaken, cultuur, persv.oorlichting en onderhandeling in inter- nationale organisaties.

Socialisme en Democratie 12 (1974) december 563

(20)

C. J. Visser

Fascisme, mythe en werkelijkheid

Afgaande op hedendaags spraakgebruik kan men vrezen dat het 'Fascisme' weer in opmars is. Ook al heeft 'het dit jaar het veld geruimd in Portugal en Griekenland, het onderdrukt nog steeds Spanje, Chili en andere Zuid- amerikaanse landen, het beïnvloedt de Amerikaanse politiek in Zuidoost- Azië, het inspireert studenten en hoogleraren in de strijd om het uni- versitaire welzijn, het doordrenkt films, televisieprogramma's en litera- tuur, en zelfs dreigt het sinds kort volgens sommige commentatoren de macht in het Verenigd Koninkrijk over te nemen.

De krachtterm 'fascisme' heeft ook in Nederland een niet gering consu- mentenbestand, tot zelfs in regeringskringen toe. Premier Den Uyl heeft zich, geschokt door het barbaarse optreden van de Chileense militairen, laten verleiden om het systeem in Chili als 'bruut fascisme' te bestempe- len.1 Ook zijn minister van Buitenlandse Zaken Van der Stoel meende 'fascistische trekken' te herkennen in het regime, dat op het ogenblik in Chili de lakens uitdeelt.2 Gebruik van zo'n historische term veronderstelt inzicht in het fenomeen zelf; men dient in ieder geval te weten waarvoor men de ander uitscheldt. Maar het is juist het verwerven van inzicht in het fenomeen fascisme, dat in Nederland relatief gebrekkig aan zijn trekken is gekomen. Wel is op grote schaal de moordzucht van het Duitse natio- naal-socialisme uit de doeken gedaan, maar daar is het dan ook grotendeels

bij gebleven. ----_ _ _ _ _ __ _

Ongrijpbare term?

Wie op zoek is naar een algemeen geldend criterium, dat voor eens en voor altijd vaststelt wat fascisme is, heeft zich geen eenvoudige taak gesteld. Het referentiekader dat de onderzoeker ten dienste staat is het Europa tussen 1915 en 1945, tussen het begin van de eerste en het einde van de tweede wereldoorlog. Hij moet uitgaan van de meningen en beelden, die in het heden over het fascisme bestaan en die ook worden gebruikt ter etikette- ring van sommige regimes of bepaald politiek gedrag van groepen of enkelingen, die zich politiek negatief onderscheiden van anderen. Want fascisme, door de bril van het heden gezien, is een verwerpelijk politiek systeem of gedrag, dat mensenrechten en menselijke waardigheid met voe- ten treedt, en dat zich op barbaarse en gewelddadige wijze ontdoet van alle normen die de mensheid zich gedurende haar geschiedenis heeft ge- probeerd eigen te maken. De fascist is de absolute ontkenning van alle humaniteit, het fascisme is het absolute onmenselijlçe maatschappijsys- teem. Een stap verder en de overtuiging is gevestigd, dat alles wat in-

564 Socialisme en Democratie 12 (1974) december

(21)

::' al 1-

t- i-

1-

Ie

J-

ft

1,

Ie in lt

)r

::t :n

)-

Is

)r

et :n Ie ::t

)f 1t :k

m ::- Ie

s-

1- er

humaan is, ook fascisme moet zijn. Bij deze visie gaat de realiteit van het verleden een beetje verloren. Hoe onmenselijk het fascisme in veler ogen ook mag zijn, niet ontkend kan worden dat miljoenen mensen eertijds hun hoop op dit fascisme hadden gevestigd, en dat sommige volken er zelfs niet voor hebben teruggedeinsd voor ditzelfde abjecte systeem een internatio- nale oorlog te riskeren.

Achter het fascisme aan liep een rijkgeschakeerde menigte: kapitalisten, boeren, middenstand, kleinburgers, arbeiders en intellectuelen, ook al komt men deze groepen in de verschi1\ende partijen in diverse mate tegen.

Het fascisme heeft, in die landen die er zoals Nederland direct van te lijden hebben gehad door oorlog, bezetting en collaboratie, het gezicht gekregen van Hitler's Derde Rijk. Het Duitse nazisme heeft voornamelijk het oordeel bepaald, dat nu nog over het fascisme wordt geveld: dictatoriaal, moordzuchtig, agressief, racistisch, a-sociaal, onmenselijk. Met nazi-ma- ten wordt vandaag de dag gemeten teneinde vast te stellen of een regime, volk, partij of individu fascistisch is. Dit referentiekader, dat zich primair baseert op het na.tionaal-socialisme, is echter eenzijdig. Volgens dit kader kan een regime heel wat uithalen voordat het als fascistisch moet worden gebrandmerkt. Het beeld van het nationaal-socialisme heeft er ook voor gezorgd, dat toeschouwers van toch niet gering intellectueel formaat tot de conclusie kwamen dat fascisme en communisme in de praktijk onderling niet verschilden, dat beide systemen met dezelfde minachting voor mense- lijke waarden en met dezelfde barbaarse middelen als deportatie, con- centratiekampen, foltering, moord en oorlog eigen machtsvoordeel en ideologisch heil nastreefden. Waarin weken tenslotte Hitler-Duitsland en de Sovjetunie van Josef Stalin van elkaar af? Beide leiders hadden absolute dictatoriale macht en bevorderden een persoonscultus waar men misselijk van werd, beiden roeiden systematisch hun vermeende tegenstanders uit, waarvan het aantal vele miljoenen beliep, beiden tolereerden niet alleen een fervent antisemitisme, maar moedigden het ook aan; beiden zwoeren bij de staat als enig zaligmakend absolutum in het menselijk bestaan, bei- den stond een eschatologisch wereldbeeld voor ogen, de een in de vorm van een klassenloze maatschappij, de ander in een duizendjarig 'volks' rijk.

Andere toeschouwers, die weigerden het Duitsland van HitJer en de Sovjetunie van Stalin onder dezelfde noemer van het totalitarisme onder te brengen, zochten een uitweg door te stellen dat Stalin ook een fascist was (het pleit overigens voor het communisme dat niemand ooit op de ge- dachte is gekomen om HitJer een communist te noemen).

Maar het fascisme viel niet samen met Adolf HitJer, en communisme was niet een synoniem voor de persoon en het regime van Josef Stalin. Beide regimes geven alleen in extremis aan, waartoe het in de praktijk brengen van de ideologieën die zij heetten aan te hangen, kon leiden (ook zogeheten parlementaire democratieën hebben fraaie staaltjes van intern wanbeheer laten zien, hoewel dat doorgaans minder bloed kostte). Het merkwaardige is nu dat dit wat betreft Stalin inderdaad is geaccepteerd, maar dat het beeld

Socialisme en Democratie 12 (1974) december 565

(22)

van het fascisme althans in Nederland nog steeds door Hitler's Duitsland wordt bepaald. Hier is sprake van een verstarde conceptie. Het fascisme kende evenals het communisme en trouwens ook het liberalisme van de parlementaire democratie gradaties en nuances, die het minder eenvoudig maken om vast te stellen, of fascisme links of rechts, revolutionair of contra-revolutionair, socialistisch of reactionair was.

Theorieën

De term 'fascisme' is in zekere zin vogelvrij. Niet omdat het aan interpreta- ties of definities zou ontbreken, het tegendeel is waar, maar omdat het tot op heden ondoenlijk is gebleken dit wijdverbreide Europese politieke verschijnsel afdoende in een algemeen geldende uitspraak te vangen. Dit hoeft geen verbazing te wekken. Wie aan de hand van vroegere en huidige uitingsvormen van socialisme en liberalisme een sluitende definitie of theo- rie over die twee zou willen opstellen raakt eveneens in grote moeilijkhe- den: Mao is Brezjnev niet, en de Nederlandse VVD is geen Duitse FDP, om maar eens iets te noemen. Daarbij komt nog dat de geschiedenis in- formatie kan verstrekken over meer dan een eeuw socialisme en liberalis- me, terwijl opkomst, ontwikkeling en ondergang van het fascisme een drama is geweest, dat zich in enkele decennia afspeelde.

Een gevaar schuilt in de monocausale verklaring van het fascisme. Een aantal factoren worden vaak afzonderlijk als kenmerkend ten tonele ge- voerd. Het absolute dictatoriale leiderschap van een beweging of staat is zo'n factor. Maar een charismatisch leiderschap met dictatoriale be- voegdheden vindt men ook bij een Lenin, een Tito of een Nasser, terwijl de twee meest succesvolle fascistische dictatoren, Mussolini en Hitler, hun onaantastbare positie niet voetstoots verworven. Een andere factor is de massapartij; geen fascisme is mogelijk zonder massapartij. Maar een mas- sapartij was bepaald niet het monopolie van de fascisten in die dagen, en sommige . fascistische bewegingen zijn ondanks alle pogingen minuscuul klein gebleven.

Een derde monocausale factor is het corporatisme. Er is maar één fascis- tisch regime geweest dat heeft getracht in de praktijk naar de corporatieve staat te streven, namelijk het Italië van Mussolini. Maar zijn politieke be- wonderaar in Duitsland had voor dit experiment geen goed woord over, terwijl Mussolini's voorbeeld wel werd gevolgd door reactionair geregeer- de staten als Oostenrijk en Portugal.

Nog een factor, die volgens sommigen aanwezig moet zijn wil men van fascisme kunnen spreken, is racisme, in beperkter zin het antisemitisme. Hierboven is al gesproken over een op Nazi-Duitsland afgestemd beeld van het fascisme, en de afschrikwekkendheid van dit beeld wordt in hoge mate bepaald door de gruwelijke wijze waarop de nazi's de politiek in dienst hebben gesteld van het rabiate antisemitisme van hun leider. Maar 566 . Socialisme en Democratie 12 (1974) december

(23)

d

1- )t :e it

:e

)-

) . ,

}-

s- :n

:n

;:-

is ijl

In

Ie s- m ui s- Ie

e- r, r-

In

e.

Id

~e

in ar

er

ook wat het antisemitisme betreft bestaan nuances en verschillen. In het fascistische Hongarije van Gyula Gömbös werden anti-joodse maatregelen wat verzacht omdat de regering meende in de hopeloze economische situa- tie waarin Hongarije in de jaren dertig verkeerde, het joodse kapitaal niet te kunnen missen. In Italië waar het regime als enige gerechtigd was fascisme met een hoofdletter te schrijven, heeft de regering pas laat en zeer aarzelend het antisemitisme als politieke factor aanvaard. Ook hier is de bewijsvoering tweeërlei. De fascisten waren, en zijn, bepaald niet de eni- gen die antisemitisme in hun vaandel hadden geschreven, en aan de andere kant bestonden er fascistische partijen zoals de Falange Espanola, die van het antisemitisme geen enkel punt maakten.

Wat geldt voor dit soort factoren, zonder welke er van fascisme geen sprake zou kunnen zijn, gaat ook op voor de meest beluisterde theorieën over het fascisme. De liberale stelling dat het fascisme het gevolg, zo niet de uiting was van een algemene culturele Europese inzinking is onhoudbaar. Ten eerste omdat deze theorie de historische ontwikkeling abstraheert tot een organisch gebeuren, waarin ziekte en gezondheid elkaar kunnen afwisse- len. Ten tweede omdat deze theorie impliceert, en dat kan toch moeilijk worden volgehouden, dat het geweld en de destructie van de Tweede Wereldoorlog Europa er weer moreel bovenop heeft geholpen. Dit wilde overigens niet zeggen dat zich onder de Italiaanse fascisten geen antisemie- ten bevonden. Mussolini zelf kreeg al in 1919 de ingeving dat Westeuropese kapitalistische en Oosteuropese proletarische joden bezig waren van Rusland een economische chaos te maken.

Dit complot zag er als volgt uit: de proletarische joden van de revolutie zorgden ervoor dat Rusland economisch tot op het been werd uitgemer- geld, waarmee zij voor de joodse bankiers inNew York de weg vrijmaakten om in dit braakliggende Rusland enige goede zaken te doen. De Russische revolutie, zo meende Mussolini, was niets anders dan een poets, die de Zionisten bezig waren het christendom te bakken.3

De gangbare, marxistische leninistische theorie is dat het fascisme de ontaarde dictatuur van het monopolie kapitalisme is4, een stelling die de oude theorie, die het fascisme zag als de laatste stuiptrekking van het kapitalisme, intussen heeft vervangen. Deze theorie is, zelfs wanneer men haar alleen economisch zou duiden, onvolledig. Het is waar dat zowel Hit- Ier als Mussolini vóór hun machtsovername belangrijke sommen gelds heb- ben getoucheerd voor hun politieke acties, sommen die uit de kluizen van een aantal grote bedrijven kwamen. Maar na de machtsovername deinsde Hitier er niet voor terug industriële belangen op te offeren zodra die belan- gen strijdig bleken met zijn politiek, en in Italië bleef de voornaamste werk- geversorganisatie, de Confederazione dell' Industria, op gespannen voet staan met het fascistische bewind. Bovendien bestonden er elders fascisti- sche bewegingen, zoals het Roemeense Legioen van de Aartsengel Mi- chael, de Hongaarse Pijlkruispartij, de Spaanse Falange, en trouwens ook

Socialisme en Democratie 12 (1974) december 567

(24)

de Strassergroep binnen de Duitse NSDAP, die de nadruk legden op het antikapitalistische karakter van hun streven.

Ideologie

Monocausale verklaringen en alomvattende theorieën schieten tekort wan- neer het erom gaat vast te stellen wat fascisme is. Men zal zich dus bij het zoeken naar een eventuele gemeenschappelijke noemer bescheidener op moeten stellen, en elke keer moeten controleren of datgene wat als typisch fascistisch wordt beschouwd, ook niet voorkomt bij partijen van een ander politiek kaliber. Daarbij moeten een aantal voorwaarden in het oog wor- den gehouden. Van alle fascistische bewegingen die Europa sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog rijk is geweest, zijn er maar drie in geslaagd op eigen kracht zich van de staatsmacht meester te maken: de Partito Na- zionale Fascista van Benito Mussolini, de Nationaal Sozialistische Deut- sche Arbeiter Partei van Adolf Hitler, en de Hongaarse Szeged-beweging van Gyula GÖmbös. De rest bleef steken in de oppositie of kwam later dank zij de hulp van de Duitse nazis aan de macht. Een aanzienlijk aantal van die bewegingen (bijvoorbeeld de Spaanse Falange, de Britse Union of Fascists, de diverse Franse partijen) bleef klein, en sommige ervan konden zelfs regelrecht van imitatie worden beschuldigd (de Nederlandse NSB, de Noorse partij van Quisling). Omdat de politieke carrière van al die partijen verschillend is geweest, moet ook een keuze uit het materiaal worden ge- maiikt. Het politieke succes zou moeten gelden als leidraad voor selectie, evenals de mate van originaliteit en autonome ontwikkeling.

Een belangrijke vraag naar het wezen van het fascisme zou kunnen zijn, wat het eigenlijk wilde. Had het of had het niet duidelijke denkbeelden die als leidraad golden voor de politieke handelingen van alle fascistische partijen? Beschikte het Europese fascisme over een ideologie, zoals bij- voorbeeld het socialisme over een ideologie beschikte?

Het antwoord op die vraag is positief, maar niettemin teleurstellend: het fascisme beschikte niet over een, maar over een aantal, zeer van figuren en nationaliteit afhankelijke ideologieën, die onderling aanzienlijk ver- schilden wat betreft samenhang en logica. Men krijgt sterk de indruk dat op een belangrijke uitzondering na de fascistische partijen zich pas om een politieke theorie zijn gaan bekommeren, toen zij zich in de praktijk al hàd- den gemanifesteerd. Eigenlijk is het woord 'ideologie' hier ook onjuist, als men tenminste daaronder een politiek-maatschappelijke theorie wil ver- staan, die de politieke praktijk in dienst wil stellen van een in de toekomst geprojecteerd maatschappijbeeld.

Mussolini, om met hem te beginnen, had zijn bekomst van ideologieën.

Hij had er tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog te veel mee te maken gehad. Hij was hoofdredacteur van het socialistische dagblad 'Avanti!' geweest en hij had in 1911 in de socialistische partij (PSI) een

568 Socialisme en Democratie 12 (1974) december

,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wanneer men probeert om bij kleine fluctuaties in te grijpen, (door bijvoorbeeld bij een iets te lage waarde te proberen de waarde van het proces te verhogen) dan zal het middel

Als wij den toestand van land en volk nagaan, dan gevoelen wij het, op zulk een land, op zulk een vulk, dat den God zijner vaderen zoo schandelijk vergeet, door te doen wat kwaad

► 'Wim Distelmans, strijder van het recht op euthanasie, moet zich beperken tot de beoordeling van dossiers binnen de wet', stelt de auteur.. © Eric

In onze Legal Update schreven wij al over Ajax-voetballer Abdelhak Nouri, die op 8 juli 2017 een hartstilstand kreeg tijdens een oefenwedstrijd van Ajax in

Deze eisen worden voor het algemeen vormend lager onderwijs zodanig geregeld, dat de deugdelijkheid van het geheel uit de openbare kas bekostigd bijzonder onderwijs en van

Het moet tot ere van de heer Vredeling worden gezegd, dat hij deze ge- dachte met kracht in het internationale milieu heeft verdedigd en ook met een tamelijk stevige stok

Arbeiderszelfbestuur is een schone en nastrevenswaardige zaak. Maar zoals zo vaak bij schone en nastrevenswaardige zaken is het moeilijk aan te geven waaróm dat

De kerkleider kan de sterkte van de vrijmetselaarsinvloed overschat hebben binnen zijn kerk en kan zich niet indenken dat christenen in de kerk hem zullen steunen en voor de