• No results found

· I Beginselprogram van de PvdA I

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "· I Beginselprogram van de PvdA I "

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P. A. de Ruiter

Visie

De miljarden-injectie, die de regering op 16 november 1974 aankondigde ter bestrijding van de werkloosheid, heeft nog geen aanwijsbaar gunstige gevolgen gehad voor het niveau van de werkloosheid. Niet alleen blijft de geregistreerde arbeidsreserve gestaag toenemen en bedraagt ze nu 4% van de beroepsbevolking, ook is er een zeer sterke groei te bespeuren van het aantal werknemers voor wie een werktijdverkorting is aangevraagd. Dat is verontrustend.

Die verontrusting is unaniem. Dat bleek o.a. tijdens de interpellatie-Wie- gel op 30 januari jl. Weliswaar was het gevoel vrij algemeen dat deze inter- pellatie op dit moment, namelijk enkele weken voor het verschijnen van een nieuwe werkgelegenheidsnota met nieuwe maatregelen, een zinloze zaak was; algemeen waren echter ook de twijfels over de effectiviteit van de reeds getroffen en nog te nemen maatregelen, en over de visie van de regering op de aanpak van dit probleem.

De minister-president spreekt bij herhaling en met verve over het feit dat Nederland sneller en omvangrijker maatregelen tegen de werkloosheid heeft getroffen dan welk ander land dan ook. Dat argument gaat echter gevaarlijk in zijn tegendeel verkeren als niet snel die maatregelen enig aan- wijsbaar resultaat gaan opleveren. En als de minister-president in hetzelfde debat toegeeft dat van de op 16 november aangekondigde injectie van f 3,5 miljard nog nauwelijks iets is uitgegeven, en dat in het algemeen met een vertragingstermijn van zeker een half jaar moet worden rekening gehou- den, dan kan er sterke twijfel ontstaan aan de elasticiteit van het over- heidsapparaat om slagvaardig en snel uitvoeringsmaatregelen te nemen. Twijfel die wordt versterkt in gesprekken met vertegenwoordigers van de lagere overheid.

Met name aangekondigde maatregelen tot bestrijding van de werkloosheid in de bouw worden met aanzienlijke vertraging geëffectueerd in concreet beleid. In deze sector is dat daarom ook zo ernstig, omdat het verleden ons heeft geleerd hoe moeilijk het is voor deze, qua werkomstandigheden niet de meest aantrekkelijke bedrijfstak, geschoolde werknemers weer te interesseren indien het economisch tij ten goede keert. De vraag rijst daarom of de regering, naast het vele wat zij al doet ter regulering van huur- en bouwmarkt, niet ook zou moeten proberen een grotere greep te krijgen op de produktiekant van de bouw. De ernstige inzinking in de woning- bouwproduktie verschaft daarvoor een extra reden.

Zoiets betekent natuurlijk een inbreuk op de ondernemingsgewijze pro- duktie. Het coalitie-achtige karakter van het kabinet betekent dat het daarmee voorzichtig is. Wanneer de minister-president zelf spreekt van

Socialisme en Democratie 2 (1975) februari 49

(2)

een verstoring van de wereldeconomie die de sterkste is sedert de Tweede Wereldoorlog, rijst echter de vraag of de regering niet wat té voorzichtig is in deze uitzonderlijke toestand met het nemen van structurele maatrege- len. Hoeveel waardering men ook kan hebben voor het reeds aangekondig- de pakket van maatregelen ter bestrijding van de werkloosheid, wel be- schouwd blijven alle maatregelen angstvallig binnen de grenzen van de bestaande economische orde. Zoals ook suggesties vanuit de Kamer tot versterking van de greep van de overheid op het particuliere ondernemen (de suggesties van Wierenga bijv. over investeringsplanning tijdens de be- handeling van de begroting van Economische Zaken) door de regering zon- der al te veel contra-argumentatie van de hand worden gewezen.

Ook om nog een andere reden zou een, op een meer lange-termijnvisie stoelende structurele aanpak wenselijk zijn. Indien het deze regering ernst is, wanneer zij bij herhaling spreekt over de noodzaak van een selectief beleid terzake van de economische groei, zal zij ook moeten aangeven of, en in hoeverre zo'n beleid zich verdraagt met maatregelen gericht op stimulering van de bestedingen. Verhalen over de noodzaak van beperking van de economische groei mogen dan lichtelijk vals klinken op een moment dat de aantallen onvrijwillig werklozen maandelijks met vele duizenden stijgen, de regering kan er niet onder uit de problemen van vandaag (de werkloosheid) aan te pakken op een wijze die niet strijdig is met enig beleid terzake van de economische groei op wat langere termijn.

Waren de maatregelen van november van globale aard, d.w.z. het gehele economisch gebeuren stimulerend, toegezegd is nu dat ons meer specifieke maatregelen te wachten staan, gericht dus op die bedrijven welke het in het bijzonder moeilijk gaat. Deze toezegging deed Den Uyl in het debat van 30 januari. Hopelijk wordt daarmee tegemoetgekomen aan de eerder al uit socialistische hoek geuite verlangens, namelijk dat het beleid meer toegesneden moet worden op die sectoren en die bedrijven, waar het aan- toonbaar slecht gaat, en dat het weinig zin heeft algemene maatregelen te treffen, waarvan goed renderende bedrijven in de eerste plaats profiteren.

We zijn benieuwd.

50 Socialisme en Democratie 2 (1975) februari

(3)

· I Beginselprogram van de PvdA I

J. van Putten

Socialisme en de mens

Een politieke partij is er niet voor zichzelf, maar voor de mensen. Het zal grote moeite kosten, politici te vinden, die deze uitspraak niet onderschrij-

ven. Maar terwijl ieder zegt ten behoeve van de mensen te werken, lopen

de doelstellingen van de politici niet parallel. Wat de een als heilzaam voor de mens beschouwt, ziet de ander als ontmenselijking. De discussie over het abortusvraagstuk is er een duidelijk bewijs van. Deze verschillen han- gen dikwijls in belangrijke mate samen met de mensbeschouwing die zo'n politicus aanhangt, met opvattingen over het wezen van de mens en vooral over de vraag, wat menselijk geluk nu eigenlijk is.

Een partij die zich bezig houdt met het formuleren van een nieuw be- ginselprogram, kan zich eigenlijk niet permitteren deze belangrijke vragen buiten beschouwing te laten. Doel van dit artikel is een bijdrage te leveren tot het denken over het mensbeeld, waardoor de Partij van de Arbeid zich bij het formuleren en verwerkelijken van haar politieke doelstellingen laat leiden. In dit verband zullen enkele kritische opmerkingen worden ge- maakt over het mensbeeld dat zich in de discussienota 'Socialisme tussen nu en morgen' aan ons opdringt.

Vervreemding

'Doel van het socialisme is opheffing van de vervreemding van de mens', aldus de discussienota 'Socialisme tussen nu en morgen' (blz. 24). Maar wat is dat, vervreemding? En wanneer kun je zeggen dat de vervreemding is opgeheven? Het siert de samenstellers van de nota dat zij bij het beant- woorden van dergelijke vragen niet terugvallen op het klassieke Marxisme, dat zich, als het om vervreemding gaat, niet onbetuigd heeft gelaten. Maar wat ervoor in de plaats wordt gesteld is evenmin onbedenkelijk. In feite wordt vervreemding gelijk gesteld met ongeluk, en het opheffen van ver- vreemding met menselijk geluk. Lees daartoe het citaat van A. van der Louw, dat op blz. 11 is weergegeven: 'Omdat ik denk dat vervreemding een ander woord is voor ongeluk, wil ik nagaan, hoe je dat ongeluk kunt opheffen'. M.a.W. Van der Louw wil onderzocht zien, welke voorwaarden moeten worden vervuld voordat van menselijk geluk sprake kan zijn.

Bij een dergelijk onderzoek kan men verschillende richtingen kiezen. In de eerste plaats de subjectieve, die erop neerkomt dat geluk datgene is,

Socialisme en Democratie 2 (1975) februari 51

(4)

wat de mens, die zich gelukkig voelt, aan materiële en aan immateriële goederen bezit. In de tweede plaats kan men proberen een immanent-ob- jectieve norm aan te leggen, om het maar eens moeilijk uit te drukken.

Men poogt dan, op basis van psychologisch en sociologisch onderzoek, een catalogus van menselijke behoeften te formuleren, en spreekt van geluk, indien aan deze behoeften is voldaan. Een derde richting zou ik de objec- tief-transcendente willen noemen. Men bindt het menselijk geluk dan vooral aan een transcendente norm; een norm dus die niet uit de zintuige- lijk waarneembare werkelijkheid kan worden afgeleid. Bijv. het ware geluk vindt de mens alleen dan, indien hij God vereert, en overeenkomstig zijn geboden tracht te leven.

Als niet-confessionele partij heeft de Partij van de Arbeid altijd geweigerd, van dergelijke transcendente normen uit te gaan. Zij had daar goede rede- nen voor. Maar wat blijft dan over?

In de genoemde discussienota wordt de objectief-immanente norm wel met de mond beleden: 'Alle mensen hebben soortgelijke lichamelijke en geestelijke behoeften' (blz. 24). Van een catalogisering van deze behoeften wordt evenwel afgezien. Bovendien wordt dit uitgangspunt ontkracht door een opmerking op blz. 85, waar - overigens terecht - wordt gesteld, dat de mens veranderbaar is. Als de mens veranderbaar is, valt aan te nemen dat zijn behoeften ook veranderbaar zijn, wat overigens iedereen op grond van zijn eigen levenservaring kan bevestigen. Tegen deze achtergrond, de ervaring van de veranderbare mens, vraag je je dan natuurlijk wel af, waarom dan niettemin over 'soortgelijke' behoeften van alle mensen wordt gesproken. Waarschijnlijk moeten we dit als schoonheidsfoutje door de vingers zien, want het is uiteindelijk niet een objectieve behoeftengelijk- heid, waarop de nota allereerst de nadruk legt. Doorslaggevend is uiteinde- lijk de subjectieve ervaring van het menselijk geluk. 'De vrije of niet ver- vreemde mens beschikt over de mogelijkheid, als individu en als lid van het mensen-collectief, zijn lichamelijke en geestelijke behoeften te bevre- digen op een wijze die door hemzelf en door anderen als redelijk ervaren wordt. Hij kan zijn leven zoveel mogelijk in overeenstemming met zijn zelf- beeld gestalte geven zonder het anderen onmogelijk te maken, hetzelfde te doen', aldus eveneens blz. 24. Ondanks de ambivalenties en het modieu- ze taalgebruik in deze zinnen is de bedoeling duidelijk: de maat van het niet-vervreemd zijn, ligt vooral in de mens zelf, in de menselijke zelferva- ring.

Het lijkt mij ook vooral tegen die achtergrond dat de voorgestande sprei- ding van kennis, inkomen en macht, die momenteel in het PvdA-beleid zo'n belangrijke plaats inneemt, moet worden beoordeeld. Het gaat hier niet om doelen in zichzelf, maar vooral om middelen, die moeten bijdragen tot zelfverwerkelijking van de mens, een zelfverwerkelijking die pas optimaal en voor een zo groot mogelijk aantal bereikbaar zal zijn, indien de verschillen in startkansen door de voorgestande spreiding van kennis, inkomen en macht tot minimale proporties zijn teruggebracht.

52 Socialisme en Democratie 2 (1975) februari

(5)

Een nobel streven, dat wel. Maar gelijktijdig vervaagt ne~gens zo sterk als hier de grens tussen socialisme en liberalisme. Het liberalisme stond en staat eenzelfde menselijke zelfontplooiing voor. Het enig verschil met een socialisme, zoals hierboven weergegeven, is, dat het een optimale indi- viduele zelfontplooiing verwachtte, indien de maatschappij zich vrijelijk, zonder staatsbemoeienis, zou kunnen ontwikkelen.

In de maatschappelijke verhoudingen van de vorige eeuw moest dit, gezien de reeds aanwezige ongelijkheid, wel uitmondên in het recht van de sterk- ste. Hoewel de ongelijkheid op allerlei belangrijke punten sinds een eeuw geleden veel kleiner is geworden, zijn er nog genoeg redenen om ook heden ten dage nog met kracht naar spreiding van kennis, inkomen en macht te streven. Maar als men denkt dat met die spreiding iets zou zijn gerealiseerd wat op socialisme lijkt, dan vergist men zich. Zeker geldt dit, indien men zich voor het overige verlaat op de zelfontplooiing van de mens. Het enige wat men dan heeft bereikt, is, dat de randvoorwaarden zijn geschapen voor een egalitair liberalisme.

Neo-Jiberalisme

Het risico van neo-liberalisme is het grootste gevaar waaraan de her- programmerende PvdA zich momenteel blootstelt. Door uit te gaan van de subjectieve ervaring van de mens ten aanzien van de bevrediging van behoeften, levert men zich bij voorbaat en willoos uit aan de helft plus één.

Er is dan immers geen enkele grond meer om de behoeftenbevrediging van de ene groep meer of minder waardevol te verklaren, dan die van de andere groep. Indien de meerderheid voor vertrossing is, is bij voorbaat de vertrossing aanvaard. Indien de meerderheid onze consumptiemaatschap- pij verkiest boven een extra procent voor de ontwikkelingslanden, is de consumptiemaatschappij bij voorbaat onaantastbaar. Indien jongeren in het kader van hun zelfontplooiing onbeperkt wetenschappelijk onderwijs wensen te volgen, dient dit te worden gehonoreerd, afgezien van de finan- ciële consequenties, en ook al is er geen schijn van kans dat zij allen een beroep kunnen uitoefenen, dat aansluit bij de genoten opleiding. We willen immers 'een onderwijs dat mensen de mogelijkheid geeft zich zo goed mogelijk te ontplooien' (blz. 94).

Dit drietal voorbeelden kan met tal van andere worden uitgebreid. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat een socialisme, dat de menselijke zelfont- plooiing en de subjectieve menselijke ervaring van geluk bij voorbaat bui- ten discussie plaatst, niet alleen zijn eigen doodgravers schept - dat is slechts van secundair belang -, maar vooral de mensen zelf kwalijke diensten bewijst. Want al biedt een egalitaire maatschappij meer ont- plooiingsmogelijkheden voor een groter aantal, gelijktijdig zullen meer vrijheidsbeperkende maatregelen nodig zijn om de individuele zelfont- plooiing - maatschappelijk gezien - niet de pan uit te laten rijzen, of om prioriteitenkwesties, die zich onvermijdelijk zullen voordoen, op te lossen.

Socialisme en Democratie 2 (1975) februari 53

(6)

Wat dit laatste betreft - het blijkt immers nu al - dat de behoefte aan inkomensverbetering (waardoor zelfontplooiing kan worden bevorderd) voorbij een zekere grens, onverenigbaar kan worden met de behoefte aan arbeid (in gunstige omstandigheden eveneens een mogelijkheid tot zelfver- werkelijking). Deze onverenigbaarheid doet zich voor, zodra de arbeid zo duur wordt dat de produktie goedkoper door machines kan worden ver- richt. En wat heeft dan de voorkeur? Ook dit voorbeeld kan met andere worden aangevuld.

Als het subjectieve criterium niet kan bevredigen, wat blijft er dan over?

Een - voor de PvdA - bruikbaar antwoord op deze vraag is uiterst moei- lijk, en misschien in het geheel niet te geven. Een transcendente (religieu- ze) benadering zou het probleem misschien kunnen oplossen, maar is niet afdoende, zoals de politieke verdeeldheid van christenen, ook binnen de christen-democratische partijen, ons leert. Bovendien komt zo'n benade- ring voor de Partij van de Arbeid zeker niet in aanmerking. (Wat niet wegneemt natuurlijk, dat vele gelovigen mede, of juist op grond van hun geloofsovertuiging voor een socialistische partij kiezen; wat evenmin wegneemt, dat het voor een socialistische partij legitiem kan zijn, dit na te streven.

Met een catalogisering van objectie-v'e lichamelijke en geestelijke behoef- ten van de mens, komt men evenmin verder. Zeker van socialistische partijen mag men verwachten dat zij op dit punt leergeld hebben betaald. Hoeveel verwarring en teleurstelling is niet geschapen door de verwach- ting, dat het werken in loondienst door een meerderheid van de bevolkin- gen voldoende voorwaarde was voor de uiteindelijke overwinning van het socialisme. De '.Klasse an sich' werd alsmaar omvangrijker. Maar het aantal personen dat de behoefte voelde, zich van het kapitalistisch juk te bevrij- den, nam niet gelijkmatig toe. En hoe stel je vandaag de dag de behoefte aan arbeiderszelfbestuur 'objectief' vast?

Verkieslijker dan te coquetteren met menselijke behoeften - al dan niet subjectief ervaren, al dan niet objectief te formuleren - is het dan ook, als partij vooraf concrete politieke keuzen te doen, vooraf op basis van deugdelijk maatschappij-onderzoek te bepalen, welke knelpunten men als de belangrijkste beschouwt, en aan welke behoeften, in het licht van een oplossing daarvan, misschien wel, en aan welke waarschijnlijk niet zal kun- nen worden voldaan. Dit blijft uiteraard tot op zekere hoogte een arbitraire keus, voor discussie en bestrijding vatbaar. Maar wel weet dan iedereen, waar hij met het PvdA-socialisme aan toe is.

Mens en gemeenschap

Op zichzelf hoeft het allerminst onaanvaardbaar te zijn dat bepaalde be- hoeften niet worden bevredigd, en dat de menselijke zelfontplooiing ergens aan grenzen wordt gebonden. Zo'n toestand zal echter door de burgers wél

54 Socialisme en Democratie 2 (1975) februari

(7)

als onaanvaardbaar worden ervaren, indien zij jaar in jaar uit in hun indi- vidualisme zijn gestreeld, en indien bij hen niet gelijktijdig een krachtige gemeenschapsoriëntatie tot ontwikkeling is gekomen.

Men kan zich erover verbazen dat dit laatste aspect in de discussie over het beginselprogram tot nu toe zo weinig aandac.ht heeft gekregen. Het is een aspect dat het socialisme vanouds sterk heeft aangesproken, dat, naar mijn oordeel, zelfs een wezenkenmerk van socialisme is. Het ideaal van gemeenschapsvorming is een van de drijvende krachten in de georgani- seerde socialistische beweging geweest, niet alleen als middel tot machts- ontplooiing, maar ook als doel. Niet als met andere individuen concur- rerend individu (zoals het liberalisme ons gemakkelijk wilde laten geloven) komt de mens optimaal tot ontplooiing, maar vooral als lid van de ge- meenschap. En juist als lid van een gemeenschap zal hij waarschijnlijk eer- der oog hebben voor grenzen aan zijn individuele zelfontplooiing, en be- reid zijn dergelijke grenzen te aanvaarden.

AI lang voordat mensen zich in een socialistische beweging organiseerden, werd de geweldige betekenis van gemeenschapsvorming voor het menselijk geluk ingezien. Men kan denken aan het communisme van de eerste christengemeenten, waar men zijn aardse goederen met elkaar deelde en zo uitdrukking probeerde te geven aan de woorden van Christus, dat het beter is te geven dan te ontvangen, en dat Hijzelf niet was gekomen om te heersen, maar om te dienen.

Soms was er ook geen andere keus. Het traditionele communalisme in verschillende Afrikaanse gebieden was misschien wel onontkoombaar, ge- zien de harde strijd die tegen de soms genadeloze natuur voor de instand- houding van het leven moest worden gevoerd. Maar staatslieden, die nu geroepen zijn vorm te geven aan een moderne Afrikaanse staat, en dit in

soc~alistische zin willen doen, grijpen daarbij graag terug op juist dit com- munalisme. Het meest sprekende voorbeeld biedt president Nyerere van Tanzania. Zozeer ziet hij in het traditionele communalisme de belichaming van het ideaal van menselijke gelijkheid en wederzijds menselijk respect, dat hij juist daarop doelstellingen en beginselen heeft gebaseerd, die socialisten in West~Europa nauwelijks nog hardop durven uit te spreken, maar die ook in een nieuw beginselprogram van de PvdA niet zouden mis- staan: gemeenschappelijk bezit van de grond en van alle andere belangrijke produktiemiddelen; en de regel dat de ene mens niet over de andere zal heersen.

'Het essentiële punt is', aldus Nyerere 'dat geen individu of groep van indi- viduen in staat zullen zijn, de hele maatschappij of andere individuen uit te persen, door middel van hun exclusieve controle over middelen die noodzakelijk zijn voor de vermeerdering van het welzijn van de gemeen- schap.'

Toepassing van deze uitgangspunten in. Tanzania heeft als consequentie een minder snelle groei dan wanneer men bijv. buitenlandse investeerders hun gang zou laten gaan, of wanneer men op een andere manier de finan-

Socialisme en Democratie 2 (1975) februari 55

(8)

ciële afhankelijkheid van het buitenland zou vergroten. Het houdt tevens een beperking van de individuele koopkracht in, zelfs in de soms erbarme- lijke Tanzaniaanse omstandigheden. 'Wel is in Tanzania de vermeerdering van rijkdom - zodat al onze mensen behoorlijk kunnen leven - de meest dringende zaak. Maar wij kunnen niet toestaan dat deze behoefte ons ge- loof in menselijke gelijkheid en menselijke waardigheid vernietigt. Inte- gendeel, wij moeten onze vermeerdering van rijkdom zo organiseren, dat wij daarmee de grootst mogelijke nadruk op deze andere waarden leggen.' Nogmaals moet in dit verband worden beklemtoond, dat de menselijke ge- lijkheid en de menselijke waardigheid vooral binnen de gemeenschap wor- den beleefd. In Tanzania is het woord 'ujamaa' gekozen om er socialisme mee aan te duiden; letterlijk wordt er de grote dorpsfamilie mee aangeduid, en in zijn betekenis van socialisme herinnert dit woord de mensen aan de waarde van wederzijdse betrokkenheid binnen de familie, zoals men dat in Tanzania van oudsher kent.!

Een inspirerend en veelbelovend voorbeeld, ook van belang voor socialis-

ten'in Europa. Want ook wij, mét onze rijkdom, staan voor keuzen als in

Tanzania, en wij lopen vast, als wij onze keuzeproblemen willen oplossen en gelijktijdig de menselijke zelfontplooiing, vooral verstaan als individuele zelfontplooiing, op de hoogste troon willen verheffen.

De verhouding tussen arbeid en inkomensvermeerdering is in het voor- gaande, in verband hiermee, al even bij wijze van voorbeeld genoemd. Dit voorbeeld zal thans nog iets nader worden uitgewerkt, niet alleen ter il- lustratie van mijn betoog, maar vooral ook omdat dit een van de be- langrijkste keuzeproblemen van deze tijd lijkt te zijn, én omdat een socialis- tische partij - zeker als zij zich Partij van de Arbeid noemt - zichzelf ontrouw zou worden, als zij dit geweldige probleem uit de weg zou gaan.

Mens en arbeid

Het vraagstuk van de arbeid heeft verschillende aspecten: dat van de ar- beidsdeling, dat van het werken in loonafhankelijkheid en hiërarchische onderschikking, en dat van het arbeiden als waarde in zichzelf, om enkele zeer belangrijke gezichtspunten te noemen. Ten aanzien van al deze aspec- ten kan een geweldige menselijke zelfvervreemding optreden.2

De socialistische beweging heeft zich dit laatste gerealiseerd, zij het op verschillende tijdstippen in verschillende mate. Maar als wij de vrucht van deze bezinning sameilVatten, dan kunnen wij onder meer in toenemende mate aandacht constateren voor taakverruiming van bijv. de ongeschoolde en half geschoolde werknemer, werkoverleg, arbeiderszelfbestuur, inko- mensverbetering, vermogensaanwas, en, last but not least, volledige werk- gelegenheid.

Buiten de directe werksfeer moet in dit verband vooral de verbetering van het opleidingspeil worden genoemd, waarvan ook de arbeidersklasse in be- langrijke mate heeft geprofiteerd.

56 Socialisme en Democratie 2 (1975) februari

(9)

,

AI deze maatregelen en ontwikkelingen dragen afzonderlijk én tezamen bij tot de zelfontplooiing van de mens. Het wordt echter in toenemende mate duidelijk, dat voorbij een zekere grens deze maatregelen elkaar niet wederzijds versterken, maar met elkaar in botsing komen, zeker indien men ook de noden van de derde wereld in de beschouwingen betrekt.

Voorbij een zekere grens zijn inkomensverbetering en volledige werk- gelegenheid met elkaar in strijd, zeker indien het bedrijfsleven gelijktijdig de vrijheid heeft, menselijke arbeid door machines te vervangen, en uiteraard ook indien onze behoeftenbevrediging in belangrijke mate af- hankelijk is van invoer uit, en dus export naar het buitenland. Uit de regeringsnota, inzake de werkloosheidsbestrijding van 18 september 1974, blijkt dat voor ons land dit stadium in zekere zin is bereikt. De optredende structurele werkloosheid wordt voor een deel verklaard uit de stijging van de loonkosten, die een versnelde vervanging van menselijke arbeid door machines tot gevolg heeft (gehad). Dat zo'n constatering onder verant- woordelijkheid van het kabinet-Den Uyl wordt gemaakt, kan een garantie inhouden, dat het hier niet om een kapitalistisch bangmakertje gaat. Keu- zeprobleem: wat prevaleert, het recht op arbeid, of het recht op een beter inkomen? Juist omdat het hier om een structureel probleem gaat, dient daarvoor in het beginselprogram van de Partij van de Arbeid een uitweg te worden aangegeven.

Het vraagstuk wordt nog gecompliceerd door de problematiek, die ik maar gemakshalve als die van de Club van Rome zal aanduiden, en die aanlei- ding zou moeten vormen tot een - selectieve - beperking van de economi- sche groei. Beperking van de ecnomische groei heeft consequenties voor de werkgelegenheid en voor de inkomensvorming, in onderlinge samen- hang. Indien onder deze omstandigheden volledige werkgelegenheid een belangrijke doelstelling blijft, zal genoegen moeten worden genomen met een lagere beloning, tenzij het mogelijk zou zijn, het werknemersaandeel in het nationaal inkomen nog belangrijk verder op te voeren en/of door afroming van de hoogste inkomens nog belangrijke sommen beschikbaar te krijgen ten behoeve van de lagere inkomensgroepen, wat niet erg waarschijnlijk lijkt.

Tot op zekere hoogte onafhankelijk van de werkgelegenheid kan spreiding van kennis, dank zij een bredere toegankelijkheid van het onderwijs, wor- den bevorderd. Maar is kennis doel in zichzelf, of ontleent kennis zijn be- tekenis vooral aan de mogelijkheid, de verworven kennis dienstbaar te ma- ken aan de beroepsuitoefening? Op dit punt zijn er nu al allerlei fricties;

de werkloosheid zou minder zijn indien het begrip 'passende arbeid' niet zo sterk zou worden gerelateerd aan de genoten opleiding of aan een eerder uitgeoefend beroep. Het ligt voor de hand dat deze spanning in de toe- komst nog zal toenemen, zeker indien gelijktijdig het ontwikkelingspeil van de bevolking stijgt. Naar die mate wordt het keuzeprobleem nijpender: óf een aanzienlijke werkloosheid laten voortbestaan en daarmee leren leven, óf de omschrijving van het begrip 'passende arbeid' laten afhangen van de

Socialisme en Democratie 2 (1975) februari 57

(10)

omvang van de heersende werkloosheid, waardoor de relatie tussen oplei- ding of eerder uitgeoefend beroep enerzijds en de nieuwe 'gedwongen' baan anderzijds losser wordt gemaakt; óf de toelating tot de verschillende vormen van onderwijs laten afhangen van de behoefte aan arbeid in een bepaalde periode. Het laatste is het minst aantrekkelijk, of het meest ver- werpelijk, zo men wil, zelfs indien de behoefte aan arbeidskrachten niet door de markt wordt bepaald, maar door een ander, niet- of minder kapitalistisch, regelingssysteem .

Met het bovenstaande heb ik geprobeerd duidelijk te maken, dat het postulaat van de vrije ontplooiing van de mens lichtvaardig voorbij kan gaan aan de onvermijdelijke noodzaak van keuzen, keuzen die niet door ieder individu afzonderlijk kunnen worden gemaakt, maar door de mensen gezamenlijk - ofwel door de maatschappij - :zullen moeten worden ver- richt. Het blijkt nu al, dat verschillende mogelijkheden tot persoonlijke ontplooiing tegen elkaar moeten worden afgewogen, en dat de waardering van de arbeid als middel tot zelfverwerkelijking daarbij onontkoombaar in het geding is. Tegen deze achtergrond kan in een beginselprogram en in een daarop gebaseerd beleid niet worden volstaan met het beklemtonen van het recht op zelfontplooiing. Men roept dan zowel in het individuele als in het maatschappelijke vlak spanningen op, die heel moeilijk oplosbaar zullen blijken te zijn.

Dergelijke spanningen zullen zich misschien in mindere mate voordoen, wanneer de individuen de samenleving als een echte gemeenschap beleven en zich voor die gemeenschap medeverantwoordelijk voelen, en indien te- gen deze achtergrond de. noodzakelijke keuzen worden verricht. Absoluut zeker is dit natuurlijk niet; wij Nederlanders zijn immers nogal individualis- tisch ingesteld. Maar het is stellig de moeite waard, met kracht naar een dergelijke maatschappijbeleving te streven, en ook dit doel voor ogen te houden als een 'heilig ideaal'.

1. Julius K. Nyerere, Freedom and Socialism/Uhuru na Ujamaa, Oxford University Press, 1968, Inleiding.

2. Zie over vervreemding onder meer W. Bannings college 'Entfremdung des Menschen' als categorie in het technisch tijdvak (1958), opgenomen in: W. Banning, Om mens en mense- lijkheid, Meulenhoffpocket, 1960.

58 Socialisme en Democratie 2 (1975) februari

(11)

A. A. van Ameringen*

Op weg naar arbeiderszelfbestuur?

De redactie heeft mij gevraagd commentaar te geven op het nieuwe WBS- rapport 'Op weg naar arbeiderszelfbestuur'. Toen ik hierop ja had gezegd, heb ik mij pas later gerealiseerd dat er alle aanleiding is om mij als objectief recensent van dit rapport te wraken:

1. Ik ben lid geweest van de Commissie-Valkhoff die het WBS-rapport 'De hervorming van de onderneming' ter wereld heeft gebracht, het- geen ons in dit nieuwe WBS-rapport niet in dank wordt afgenomen.

2. Ik ben lid van de Centrale Stuurgroep van de WBS die de verschillende werkstukken en rapporten over zich heen heeft moeten laten gaan die uit de centrale studie zijn voortgekomen, waaronder diverse versies van het rapport 'Op weg naar arbeiderszelfbestuur'.

3. Tenslotte heb ik ook nog als lid van het curatorium een duit in het zakje mogen doen bij de eindbehandeling van dit rapport. Het komt er op neer dat ik tijdens de bereiding van de maaltijd de keuken in en uitgelo- pen ben, de vele koks die daar bezig waren, op de vingers heb gekeken, de ingrediënten kritisch heb geproefd en de toegepaste meng- en roermethodes met argusogen heb beloerd.

Ik ben bepaald dus niet het type van de ideale criticus, waarvan men kan verwachten dat hij zijn object zonder enige vooringenomenheid benadert.

Maar wij weten allang - ik zelf sinds de dissertatie van F. L. Polak, en

d~t is al een hele tijd geleden - dat waardevrijheid op het vlak der sociale wetenschappen een verouderde en onrealistische illusie vertegenwoordigt.

Integendeel: het strekt tot aanbeveling dat men geëngageerd is bij zijn ob- ject.

Het rapport 'Op weg naar arbeiderszelfbestuur' had een keerpunt kunnen worden in de ontwikkeling van het denken over de orde in de onderneming en de orde rondom de onderneming, dus de sociaal-economische orde. Het WBS-rapport over de hervorming van de onderneming is er indertijd in geslaagd een stroomversnelling teweeg te brengen in het nogal langzaam lopende gistingsproces dat zich in het na-oorlogse Nederland voltrok in de gedachtenvorming over de onderneming. Die stroomversnelling heeft zich natuurlijk in de verkeerde richting doorgezet - daar zullen de geestelijke

* Doordat de auteur door ziekte werd geplaagd, kon zijn bijdrage niet in het november-num- mer worden opgenomen, waarin over dit onderwerp werd geschreven door A. A. van Rhijn, R. Laterveer en A. Th. Stevens. De redactie meende er goed aan te doen thans het artikel van Van Ameringen afzonderlijk te plaatsen (Red.)

Socialisme en Democratie 2 (1975) februari 59

(12)

vaders Den Uyl en Van der Stoel het wel mee eens zijn - , maar niettemin heeft hun werk het ondernemingsbestel in beweging gebracht. Het heeft de stoot gegeven tot het rapport van de Commissie-Verdam en tot een SER-advies, waarin het merkwaardige compromis van 1968 tevoorschijn gegoocheld werd.

Het nieuwe rapport van de WBS, dat weer eens op een hervorming van de onderneming mikt en doelbewust beoogt in de plaats te komen van het oude, heeft het kennelijk niet gehaald. Nog geen paar maanden na zijn verschijnen is er al bijna niemand meer die erover schrijft of spreekt.

Deze nieuwe studie is echter geen abortus, zelfs geen doodgeboren kind en heeft dus recht op het respect dat wij aan alle leven verschuldigd zijn, ook al zien wij dat het niet moeders mooiste is. Maar de WBS heeft in de loop van haar bestaan al zoveel gave kinderen ter wereld gebracht, dat zij zich niet al te veel behoeft te generen als er ook eens een kneusje tussen zit.

Waaraan zijn de verschillen in levensvatbaarheid tussen deze beide WBS- kinderen toe te schrijven?

1. Zeker niet aan de meerdere deskundigheid van de rapporteur Van der Stoel. Toen hij met deze opdracht begon, wist hij vermoedelijk even weinig van de door hem vast te leggen materie af als de gezamenlijke scheppers van het rapport arbeiderszelfbestuur bij elkaar.

2. Evenmin kan men volhouden dat de tijd in het najaar 1974 minder rijp was voor het opvangen en verwerken van een hervormingsvoorstel in ondernemingsland dan 1959. Destijds kabbelde de harmonie stro om rustig verder binnen de zachte bedding van de Wet Ondernemingsraden van 1950, en het was alleen Samkalden die als Minister van Justitie be- hoefte had aan een eigen voorstel van de WBS teneinde stelling te kun- nen nemen t.a. v. oude en bijna vergeten toezeggingen van zijn voorgan- gers tegenover de Tweede Kamer.

3. Tenslotte was men in 1959 ook in dat opzicht in het nadeel tegenover 1974, omdat er geen internationale modepop met gedurfde openbare striptease de ogen van een wellustig publiek verblindde, de rol die sinds een paar jaren het Joegoslavische model in Nederland speelt. Wij had- den mogen verwachten dat een geautoriseerde Nederlandse transcriptie van dit wereldsucces er met evenveel gemak in zou zijn gegaan als indertijd 'My fair lady' en 'Anatevka'.

Men kan zich afvragen waarom een door de genoemde omstandigheden als kasstuk gepreconditioneerd rapport het er zo slecht heeft afgebracht. Enkele voor de hand liggende verklaringen zijn daarvoor wel aan te voe- ren:

1. De vormgeving. Terwijl van het klare en vloeiende proza van Van der Stoel als vanzelf een zekere overtuigingskracht uitging, wordt de lezer

60 Socialisme en Democratie 2 (1975) februari

(13)

van dit rapport voortdurend gehinderd en vastgehouden door het inco- herente en onsystematische van de betoogtrant, het gebrek aan taaI- en stijlgevoel en de lange onleesbare zinnen, waarvan de rapporteurs zich bedienen. Zij schijnen zich geen ogenblik gerealiseerd te hebben dat zij zich niet alleen bezighielden mét, maar zich ook vooral moesten richten óp de wereld 'van onderen'. Deze wereld vormde voor hen ken- nelijk niet meer dan een decor of een stel figuranten die het ingewikkel- de gebroddel van hun mandarijnenjargon niet behoefden op te vangen.

Men zou hierin een bevestiging kunnen zien van de machtsafstand-theo- rie van Mauk Mulder, die beweert dat de leiders van de beweging voor meer participatie behoren tot de relatief-machtigen, een academische elite vormen en zich bevinden op geringe machtsafstand van de meest' machtigen. De machtsafstandsreductie die hun eigen doel kan zijn, pro- jecteren zij op de minder machtigen, met alle grote teleurstellingen die daaruit voor de minder machtigen voortvloeien ('Het spel om de macht').

2. Het argumenteren met kreten en citaten i.p.v. pogingen tot consistente redenering en opbouw van een duidelijke constructie.

3. Het kritiekloos projecteren van het Joegoslavische model op de Neder- landse verhoudingen.

4. Het gebrek aan interesse voor het functioneren van de onderneming.

5. Idem voor het functioneren van de Nederlandse volkshuishouding. 6. Idem voor het functioneren van de Nederlandse vakbeweging.

In het onderstaande zal op deze verschillende punten min of meer uitvoerig worden ingegaan. Aan deze behandeling wil ik echter mijn teleurstelling vooraf laten gaan over deze gemiste kans. Het behoeft er namelijk met Ar- beiderszelfbestuur in Nederland niet hopeloos uit te zien, althans niet zo hopeloos als de conclusie zou moeten zijn van kritische bezinning op dit rapport. De rapporteurs hebben niet de moeite genomen zich in te graven in de ingewanden van de onderneming en zich een voorstelling te maken hoe zoiets van binnen uit functioneert. Waarschijnlijk vond men dit te onappetijtelijk en is daarom de uitgebreide literatuur over interne organi- satie en management ongelezen gelaten. Het is vermoedelijk eerder aan een gebrek aan visie dan aan een terugschrikken voor deze literatuurberg te wijten dat men geen gooi gewaagd heeft naar een transformatie van het ondernemingsbestel van binnen uit en zönder externe terugslag op het functioneren van de volkshuishouding. Wat dit laatste betreft: het rapport koketteert wel af en toe met socialisatie en/of gemeenschapsbezit van de produktiemiddelen, maar met een min of meer diepe zucht legt men het hoofd in de schoot van de bestaande maatschappelijke orde. Men berust erin dat voorshands, zolang er nog geen fundamentele wijzigingen op het politieke vlak te bereiken zijn, de ondernemingsgewijze produktie binnen het kader van een markthuishouding zou moeten blijven functioneren.

Natuurlijk gaat dat niet van harte en slaakt men de ijdele zucht dat 'de over-

Socialisme en Democratie 2 (1975) februari 61

(14)

heersende invloed van de idee dat kapitaal rendement moet opbrengen en het feit dat het kapitaal in onze samenleving velerlei privileges houdt, dan ook veranderd (zal) moet(en) worden. Voor het goed functioneren van de economie blijft het noodzakelijk dat· er voor het gebruik van "kapita~" een bepaalde prijs wordt betaald; het zal echter niet langer acceptabel zijn als de hoogte van de prijs (de rente) de meest bepalende factor bij het bepalen van het investeringspatroon blijft. Het ligt in dit verband voor de hand nog eens te herhalen dat het kapitaal gezien moet worden als een gemeenschap- pelijke zaak, dat aangewend kan worden voor gemeenschappelijk te bepa- len doeleinden' (blz. 58-59).

In deze drie lange en ingewikkelde zinnen is men voortdurend aan het 'be- palen', maar al bepalende maakt men het brouwsel steeds ingewikkelder. Wij zouden er de volgende elementen kunnen laten uitkristalliseren:

a. Kapitaal moet eigenlijk gemeenschapseigendom zijn, maar zoals reeds gezegd, durft men de sprong naar de socialisatie in dit rapport niet aan en wacht men kennelijk op de volgende generaties van nog nieuwere linksen, die deze oude gedachte eindelijk eens in een nieuw gewaad zul- len hullen.

b. Er moet voor het gebruik van het kapitaal een bepaalde prijs worden betaald, doch de hoogte van deze prijs mag het investeringspatroon niet beïnvloeden. Waar in de rest van het rapport het prijsmechanisme en het marktsysteem aanvaard worden, zij het met de nodige correcties, is het niet duidelijk waarom juist op de kapitaalmarkt de sturende functie van de prijs zou moeten worden uitgeschakeld. Men moet er immers van blijven uitgaan dat het kapitaal een schaars goed is en dien- tengevolge naar optimale bestemmingen moet worden geleid. Schakelt men de prijsindicator uit, dan· stuurt men het kapitaal naar sub-optimale bestemmingen en lijdt de volkshuishouding verlies. Daargelaten of dit mechanisme van de kapitaalmarkt feilloos functioneert, moeten wij wel de consequentie aanvaarden dat bij gebrek aan een centrale planning, er geen andere indicator in de plaats van dit marktmechanisme is te stel- len. Daarom zou inderdaad voor een groot deel nog de hoogte van de rente bepalend moeten zijn voor de allocatie van het kapitaal, zij het dan ook dat de gemeenschap over enkele mogelijkheden beschikt om haar eigen prioriteiten te verwezenlijken, ongeacht de marktontwikke- ling.

c. Bedacht moet worden dat het niet persé noodzakelijk is dat hoge rente ook in hoog inkomen resulteert. Het is in elk geval rationeel dat men de werkelijke of marktrente in de kostprijs verwerkt, als caIculatorische of rekenrente. De omzetting daarvan in uit te keren rente/inkomen is nog voor manipulatie vatbaar (bijv. langs fiscale weg).

d. Van de privileges die het kapitaal aankleven, is inkomen niet het enige.

De macht die onder bepaalde omstandigheden aan het kapitaalbezit wordt toegekend om invloed te oefenen op het gebruik en de beste-

62 Socialisme en Democratie 2 (1975) februari

(15)

ding van de abstracte kapitaalrnacht of de concrete kapitaalgoederen, is niet onvermijdelijk. Dit blijkt al wanneer het kapitaal tegen vaste- rentedragende titel wordt uitgeleend. Dan is er van een gezagsverhou- ding van de kapitaalbezitter al helemaal geen sprake, behalve in een geval van wanprestatie van de debiteur. Maar ook bij het beschikbaar stellen van risicodragend kapitaal is het voornaamste privilege waarop de kapitaalbezitter prijs stelt, een hoog gemiddeld inkomen, waarvoor hij de wisselingen in het inkomen op de koop toe neemt. De aandeel- houders van het ter beurze geplaatste kapitaal hebben - gelukkig - geen enkele invloed op de wijze waarop de ondernemingen dit door hen ter beschikking gestelde kapitaal investeren; zij zouden ook niet de minste belangstelling hebben voor een dergelijke zeggenschap. Het eni- ge wat voor hen telt, is het resultaat van het beleid van de onderneming in de vorm van het door hen te toucheren inkomen. Als dat tegenvalt, zullen zij óf hun verlies nemen óf in elk geval bij toekomstige emissies van dezelfde onderneming betere voorwaarden eisen.

Hieruit zou men in principe kunnen afleiden dat het voor de gemiddelde bezitter van een ter beurze genoteerd aandeel niets uitmaakt of hij een aandeel heeft waarmede hij stemrecht op de aandeelhoudersvergade- ring kan uitoefenen dan wel een winstdelende of inkomstenobligatie, waarmee hij hetzelfde rendement zou kunnen behalen als met een aandeel. Zelfs heeft hij in dat laatste geval nog de kans bij een débacle van de onderneming als concurrent-crediteur iets van zijn vordering terug te krijgen, terwijl een aandeelhouder meestal alles kwijt is. Geldt het bovenstaande voor de open n. v. 's, die hun aandelen ter beur- ze noteren, anders is de situatie bij de besloten n.v.'s, veelal fami- liebedrijven waar inderdaad de koppeling tussen kapitaalbelegging en

. machtsuitoefening essentieel en onmisbaar is. Er is in zoverre daartegen

minder bezwaar te maken, omdat het veelal deskundige managers zijn die het eigen kapitaal op zo goed mogelijke wijze in de onderneming proberen te beheren, resp. als zij dat niet meer kunnen opbrengen, capabele managers huren die het feitelijke beheer overnemen.

Zo bezien ligt er dus een vruchtbaar jachtterrein open. Men zou een constructie kunnen uitwerken waarbij het eigenlijke machtsprivilege van de aandeelhouder in de open n.v. wordt ingetrokken, doch zijn rechten op een hoog, zij het wisselend inkomen, afhankelijk van de resultaten van de onderneming, worden gehandhaafd. Deze aandeel- houder is beter in staat de risico 's van een wisselend inkomen op te van- gen dan de werknemers van de onderneming, waarop men in dit rapport deze risico's wil afwentelen (blz. 46).

De hierboven geciteerde passages hadden dus het uitgangspunt kunnen vormen voor een interne reorganisatie van de onderneming en een her- schepping van de machtsverhoudingen tussen aandelenkapitaal, werkne- mers en managers. Na het uitschakelen van de macht van het aandelenka-

Socialisme en Democratie 2 (1975) februari 63

(16)

pitaal, waarmede men in onze maatschappij reeds ver gevorderd is, had men vervolgens de verhouding tussen leidende en uitvoerende arbeid in de onderneming verder kunnen uitwerken. Daarbij zou men1te managers de hun toekomende portie eerlijk moeten toemeten. In plaats van het on- verholen wantrouwen tegenover de 'deskundigen', waarvan het rapport voortdurend getuigt, zou het beter geweest zijn de legitieme plaats van de managerslaag in de ondernemingsgewijze produktie scherp te analyseren.

Men is op deze groep aangewezen, zowel in tijden dat men maximale groei najaagt als in tijden dat men zonder groei zoveel mogelijk werkgelegenheid moet behouden. Zonder deze hooggekwalificeerde deskundige groep die voortdurend verder gevormd, geselecteerd en gecontroleerd moet worden, redt men het in deze maatschappelijke orde niet, noch wat het behoud van de werkgelegenheid, noch wat handhaving van een toch altijd noodzakelij- ke portie materiële welvaart en het bereiken van werkelijk welzijn betreft.

Men kan zich afvragen of het uitbroeden van dergelijke zinnige constructies voor samenwerking van leidende en uitvoerende arbeid in de onderneming eigenlijk geen onnodige hersenkwelling is. Er zijn er die beweren dat wij al lang in het postindustriële tijdperk zijn aangekomen, waarin andere waarden en andere belangen overheersen dan degene waarmede wij ons in onze beroeps arbeid bezighouden. Albeda heeft gewezen op de gedach- tengang van Touraine, die het conflict tussen management en arbeid ziet terugtreden t.o. v. de tegenstellingen tussen andere belangen (consument, milieu, welzijn, cultuur en produktie, management en arbeid).l

Een andere benadering zou kunnen zijn dat wij van de totale tijd die ons ter beschikking staat, steeds minder besteden aan beroepsarbeid. Nu is het al niet meer dan 40 van de 168 uren, dus 25%, en dat percentage zal in de toekomst nog zakken. Bovendien geldt dit alleen nog maar onze produc- tieve periode. Met pré- en post-produktieve perioden meegerekend, ko- men wij nu zeker al onder de 10%. Dus heeft Touraine wel gelijk dat men veel beter zijn aandacht kan concentreren op onderwerpen als cultuur en opvoeding.

Daar komt dan nog bij dat zelfs indien het arbeiderszelfbestuur een bijdra- ge zou zijn in de strijd tegen de vervreemding, dit altijd nog maar een partiële oplossing zou zijn omdat, zoals De Hen terecht opmerkt, het alleen maar toegepast kan worden in ondernemingen van een zekere omvang, waarvoor hij 50 werknemers als minimum stelt. Terwijl een groot deel van onze beroepsbevolking werkzaam is bij overheids- en semi-overheidslicha- men en non-profit organisaties, waar wel een zekere mate van inspraak of medezeggenschap denkbaar is, maar waarvoor arbeiderszelfbestuur niet in aanmerking komt. Volgens De Hen zal minder dan de helft van onze beroepsbevolking ooit meegenieten van arbeiderszelfbestuur. 2

Dus alles bij elkaar: het gaat alleen maar om 25% van de beschikbare tijd van 40% van onze beroepsbevolking. Dat is natuurlijk nog geen quantité

64 Socialisme en Democratie 2 (1975) februari

(17)

négligeable, maar toch ook weer geen overweldigend aantal mensuren in doffe, uitzichtloze zelfvervreemding doorgebracht.

Het rapport laat niet na steeds weer te herhalen dat arbeiderszelfbestuur in het kader van de huidige economische orde kan worden gerealiseerd, en dat pas in een verdere toekomst principiële beslissingen in het politieke vlak kunnen worden verwacht die deze orde een ander karakter geven.

Voorlopig komen wij niet verder dan een evolutie van de ondernemings- gewijze produktie waarbij 'de ondernemingen vrijwel autonoom bepalen wat zij zullen produceren, hoe en in welke aantallen' tot een samenleving waar 'binnen het kader dat door de gemeenschapsorganen aan de onderne- mingen wordt gelaten, de ondernemingen vrij autonoom een optimaal rendement moeten nastreven van het gemeenschapskapitaal en tegelijk voor de arbeiders' (blz. 56 en 57).

Het vraagt nogal veel van de verbeelding van de lezer zich een voorstelling te maken van een rendement dat zowel optimaal zou moeten zijn voor het gemeenschapskapitaal als voor de arbeiders. Mathematisch worden hiel"

hoge ogen gegooid, die ik met mijn alfa-bril niet kan volgen. Ziet men af van dergelijk gepietepeuter, dan lijkt de sprong die binnen één bladzijde gemaakt wordt van 'vrijwel autonoom' voor de huidige particuliere onder- neming naar"vrij autonoom' önder het regime van arbeiderszelfbestuur nog niet zo ingrijpend. Ofschoon het wegvallen van het woordje 'wel' toch nog aanduidt dat er enige kou aan de lucht is. Maar alles komt aan op de restric- tie 'binnen het kader' en die zullen wij dus moeten doorgronden om te we- ten te komen welk verschil in bewegingsvrijheid er zou bestaan tussen de ondernemingsgewijze produktie van tegenwoordig en het toekomstige ar- beiderszelfbestuur .

Met enige gelijkmoedigheid stelt men vast dat de Joegoslavische economi- sche orde na 1965 losgekomen is van de centralistische overheidsordening, en meer en meer gegroeid is naar een stelsel van warenproduktie voor de anonieme markt zonder een ander coördinatiemechanisme dan de markt

(blz. 63). Deze orde wordt ook voor de Nederlandse verhoudingen geac-

cepteerd: 'De ondernemingen (zullen) in een markteconomie uiteindelijk gericht moeten zijn op het behalen van winst en moeten elkaar kunnen be-' concurreren' .

'Hoewel aan de werking van het marktstelsel - zeker in zoverre dit beslis- send is voor de allocatie der investeringen - o.i. ernstige feiten kleven, zijn wij van mening dat de werking van dit stelsel in onze economie zodanig gewichtige functies vervult dat wijzigingen daarin slechts zeer geleidelijk geïntroduceerd kunnen worden. Men zal daarbij uiteraard geen risico's mogen nemen, waardoor het stelsel ontregeld zou kunnen worden' (blz.

87).

Socialisme en Democratie 2 (1975) februari 65

(18)

'Uit het voorgaande blijkt dat bedrijven door de huidige economische orde gedwongen kunnen worden zich te gedragen als kapitalistische onderne- mingen. Al zijn de marges waarbinnen men kan variëren met de organisa- tieregels groter dan veelal gedacht wordt, niettemin komt een bedrijf bij het bepalen van de eigen doelstellingen al snel in conflict met de "cor- rigerende werking van de nationale en internationale markt" (blz. 58). Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Hoe zorgvuldig men ook te rade is gegaan bij de klassieken, neo-klassieken en neo-liberalen, ergens wordt dit toch te machtig en barst het rode bloed uit de aderen. Bij alle respect voor het functioneren van de vrije verkeershuishouding heeft men moeite gehad zich deze breidel ook te laten welgevallen voor de inkomensverde- ling. Het is nog tot daar aan toe dat er minimum en maximum grenzen voor de inkomensverschillen in stand worden gehouden. Als men echter verder wil gaan en een overheidsfonds voorstelt voor het stabiliseren van onderne- mingsinkomen t.b.v. de uitbetaling van de wettelijk vastgestelde mini- mumlonen en voor het aflossen van leningen en nieuwe investeringen, dan is natuurlijk het zelf-regulerend mechanisme van de verkeershuishouding zonder meer naar de knoppen (blz. 78 en 80).

In het eerste hoofdstuk brengt men met nadruk naar voren dat de vrijwel exclusieve gerichtheid van de onderneming op kapitaalsrendement het on- mogelijk maakt om menselijke waarden als vrijheid, lichamelijke en geestelijke ontplooiing, gerechtigdheid in de welvaartsverdeling en de produktie van goederen en diensten met een zo hoog mogelijk maatschap- pelijk rendement aan het ondernemingsbeleid op te leggen (blz. 19 en 20).

Het is natuurlijk jammer dat men dan later bij het zoeken naar richtlijnen voor een doelmatige besturing van de produktie er al weer zo snel toe komt het gouden kalf van het vrije marktmechanisme te aanbidden. Als men daarna, door kille huiver bevangen, het voetstuk onder dit gouden kalf om- ver stoot, verzuimt men zich er rekenschap van te geven dat men dan het marktsysteem weer fundamenteel ontregelt en dat men er dus iets anders voor in de plaats moet stellen.

Hier echter laat het rapport ons in de steek. Men stoot enkele incoherente klanken uit over sociaal zelfbestuur of zelfbestuur in de economie als ge- heel, maar veel verder dan indicatieve planning komt men niet, en deze indicatieve planning is en blijft gebaseerd op een evenwicht tussen de autonome besturing van de bedrijven en de beïnvloeding van de economi- sche ontwikkeling door de overheid. 'Zolang de autonomie van de bedrij- ven daarbij primair blijft staan, is daarbij hun eigen inspraak in de coördi- natie gegarandeerd' (blz. 77). Maar dat is nu juist het kwalijke: één van de poten waarop deze indicatieve planning kan worden gebouwd, is het autonoom functioneren van de bedrijven, geleid door de richtsnoeren van de markthuishouding. Deze poot valt echter uit als gevolg van een aantal . ingrepen waardoor het prijskompas geen richting meer kan geven aan

produktie, consumptie, investeringen en financiering.

66 Socialisme en Democratie 2 (1975) februari

(19)

Het is een illusie te menen dat het rapport ons door deze leegte heen loodst met een poging het Joegoslavisch model op Nederland te projecteren. In dit opzicht worden wij echter volledig in de steek gelaten. De analyse die men van het Joegoslavische systeem geeft, is verwarrend, oppervlakkig en diffuus. Begonnen wordt met het markeren van een aantal verschillen tus- sen Nederland en Joegoslavië, waaruit men zou kunnen opmaken dat het Joegoslavische voorbeeld niet zo maar in Nederland over te planten valt.2 Niettemin komt men er al gauw toe bepaalde wetmatigheden te ontlenen aan fragmentarische beschrijvingen van de Joegoslavische situatie.

'Vérgaande democratisering (behoeft) macro-economisch gezien niet noodzakelijk een verlies op te leveren' (blz. 62).

'Uit het Joegoslavische model blijkt zonneklaar dat verdergaande en vérgaande structurele democratisering van het bedrijfsleven in vele opzich- ten aan economische criteria voldoet' (blz. 60).

'Het Joegoslavische model toont verder aan dat veel verder gegaan kan worden met democratisering van de bedrijfsverhoudingen dan in ons land doorgaans wordt aangenomen' (blz. 62).

Met al deze 'vérgaande' en 'verdergaande' herhalingen pretendeert men een zekere algemene geldigheid die ook op Nederland toepasselijk zou zijn. Men vergeet dan de opsomming van de essentiële economische, poli- tieke en sociologische verschillen tussen beide landen, welke aan het ver- haal over Joegoslavië juist vooraf is gegaan. Dat men niettemin al zo in het begin van het betoog het aandurft Nederland de Joegoslavische schoen aan te passen, baseert men op de 'totaalindruk' van een in 1970 in Amster- dam georganiseerd symposium en op de conclusies van een werkgroep die verder niet met naam en toenaam wordt genoemd (blz. 60 + 62). Men kan een dergelijke wijze van werken nauwelijks wetenschappelijk noemen.

De beschrijving die van het Joegoslavische prototype gegeven wordt, is daarom ook zo onbevredigend omdat men er niet toe komt de conclusie te trekken uit het zelf geproduceerde materiaal. Als men in het oog houdt dat één op de drie Joegoslaven in eigen land niet aan de slag kan komen en dat het land sinds tien jaar overspoeld wordt door een golf van inflatie, die door steeds verdergaande devaluaties van de dinar moet worden opge- vangen, ligt de conclusie voor de hand dat Joegoslavië economisch het slechtst gerunde land van Oost-Europa is (zoals Italië dat van West-Europa is). pit behoeft ons niet af te houden van intense belangstelling voor het Joegoslavische experiment en actieve steun zover het in onze lijn ligt, want Joegoslavië biedt de wereld ongetwijfeld een uniek experiment, dat het ten koste van veel welvaartsverlies en veel lijden doorzet. Maar al ct.eze ge- rechtvaardigde sympathie en medewerking moeten ons niet tot het waan- denkbeeld brengen dat wij van Joegoslavië nog iets belangrijks kunnen le-

Socialisme en Democratie 2 (1975) februari 67

(20)

ren. Het leergeld zullen zij nog geruime tijd aan het westen moeten betalen.

Misschien dat er nog een tijd komt waarin zij dit kunnen terughalen.

In het bovenstaande is nog niet ingegaan op de vraag wat er in de praktijk van arbeiderszelfbestuur in Joegoslavië terecht komt. Daaraan besteedt het rapport terecht wel de nodige aandacht.

'Managers beschikken over grote macht die niet gelegitimeerd is en feitelijk en normatief aan de raden zou dienen te behoren' (blz. 70). 'Met het oog op zaken als slagvaardigheid, deskundigheid en efficiency, die noodzake- lijk zijn wil de onderneming zich op de markt handhaven, wordt de ene bevoegdheid na de andere aan de beslissingsmacht van de arbeiders ontno- men' (blz. 70).

'Het is daarbij opvallend dat deze weerstand tegen vérgaande democratise- ring door managers in Joegoslavische ondernemingen direct vergelijkbaar is met wat veelal in Nederland wordt gehoord' (blz. 70).

'Dit betekent niet alleen dat de invloed van specialisten in het kader relatief groot is vanwege een enorme informatievoorsprong, maar tegelijkertijd, dat wie de bureaus beheert, ook de organisatie beheerst' (blz. 70).

N a al deze openhartige passages volgt doodleuk en zonder verdere motive- ring de conclusie dat men in Joegoslavië verder is met de democratisering dan waar ook. 'De machtsverhoudingen zijn in de Joegoslavische bedrijven over het geheel genomen vermoedelijk kleiner dan waar ook in de westerse wereld. De Joegoslavische ondernemingen kennen de minst gepronon- ceerde hiërarchie' (blz. 71).

Niet alleen zijn deze beweringen niet gebaseerd op het voorafgaande be- toog, maar komen zij ook in strijd met conclusies van een doorwrocht onderzoek dat regelmatig geciteerd wordt, nl. Autoriteit en Democratie van Boonzajer en Ramondt.

Behalve dat men de positie van de managers in Nederland en die in Joegoslavië gelijk stelt, verzucht men ook nog dat Joegoslavië net als Nederland een goed georganiseerde vakbeweging mist. Ongetwijfeld wordt in het rapport in den brede de tekortkoming van de Nederlandse vakbeweging t.o.v. de interne ontwikkeling in de bedrijven uitgemeten en wordt een klemmend betoog gevoerd voor het bedrijvenwerk of het bonds- werk in de onderneming. Men kan het nodige begrip opbrengen voor deze gedachtenstroming, al valt het gevoel niet te onderdrukken dat de rap- porteurs dé polsslag van de Nederlandse vakbeweging niet goed bijhouden.

Zij geven zich nauwelijks rekenschap van de moeilijkheden en tegenstellin- gen die daar binnenshuis vastzitten aan het uit de verf laten komen van het bedrijvenwerk. De thematiek die hier aan de orde is, is fundamenteel, en men zal de vakbeweging nog enige tijd moeten gunnen om met zichzelf hierover in het reine te komen.

68 Socialisme en Democratie 2 (1975) februari

(21)

Het gaat echter te ver deze met zichzelf worstelende en evoluerende vak- beweging in Nederland op één lijn te stellen met de Joegoslavische vak- beweging. In het stelsel van Joegoslavië, evenmin als dat van de andere Oostblok-landen, is er plaats voor een strijdende vakbeweging die voor de belangen van zijn leden opkomt tegen de werkgevers of het kapitaal.

In Joegoslavië is de vakbeweging niet meer dan een slippendrager van de staat of de partij, die tot taak heeft d.m.v. zielsmassage zijn leden zoveel mogelijk in het gelid te houden en verder bij tijd en wijle nog een aalmoeze- niersfunctie te vervullen als deze leden ergens tussen de raderen van staat, partij of arbeiderszelfbestuur in de vernieling dreigen te geraken. Van een duidelijke uitbalancering van de tegenover elkaar staande machten moet men zich niets voorstellen. Daar is de structuur niet voor aanwezig en men is ook helemaal niet gericht op een dergelijk evenwicht, dat van respect voor de menselijke persoonlijkheid zou getuigen.

Ik mag dit illustreren met een persoonlijke ervaring. Eén van mijn relaties is enkele jaren geleden bij een toeristenbezoek aan Joegoslavië in contact gekomen met een bedrijfsleider in een machinefabriek, die zich van onderaf tot de hoogste gelederen had opgewerkt. De vriendschappelijke relatie leidde tot een correspondentie die al een aantal jaren aan de gang is. Daarin tekent zich de ondergang van deze figuur af, die verstrikt is ge- raakt in het spinneweb van Joegoslavische machtsintriges. Zijn toenemen- de welstand maakte hem een aantrekkelijke prooi voor een hoge partij- dignitaris, die hem probeerde lid te maken van een privé cercle, waar men veel geld kwijt kon aan drank en sex. Deze functionaris exploiteerde dit geval teneinde zijn inkomen enigszins op te trekken tot het niveau van de hogere bedrijfsleiding, dus een soort nivelleringsdrang. Onze vriend voelde hier niets voor en weigerde de uitnodiging. Kort daarna zag de partij- dignitaris kans terug te slaan en hem via de arbeidersraad zijn ontslag te bezorgen. Mijn Nederlandse relatie heeft deze bekwame manager zijn hulp aangeboden om ergens in West-Europa een bevredigende positie voor hem te vinden, maar dit stuitte op de diepgewortelde communistische overtui- ging ·van het slachtoffer, die zijn land niet wenste te verlaten om in het westerse kapitalisme carrière te gaan maken.

*

Het is typisch dat in het rapport slechts terloops de vraag wordt opgewor- pen wat er op de werkvloer zelf gedaan zou kunnen worden om een redelij- ke fundering te legfen voor een toekomstig arbeiderszelfbestuur. Men wijst op de willekeur van degenen die zich opwerpen voor de belangen van de werknemers, zoals de afdelingchefs, de ideeënbus, de personeelsdienst, de ondernemingsraad, het werkoverleg, enz. 'Er zijn maar weinig studies te noemen die ingaan op de vraag of een goede organisatie van de arbeid

• Ten behoeve van de bescherming van het slachtoffer heb ik de persoonlijke gegevens die in het vorenstaande worden genoemd, enigszins moeten variëren om hem onherkenbaar te maken. Ik ben bereid aan belangstellenden, onder het zegel van discretie, nadere inlich- tingen te verschaffen.

Socialisme en Democratie 2 (1975) februari 69

(22)

niet vele malen verkieslijker is dan het 'soft leadership' , de motivatietech- niek, het moderne personeelsbeleid, en alle andere moderne sociale ontwikkelingen t.a.v. de werkers bij elkaar' (blz. 38).

Dit is weer zo'n fraaie voizin die op de werkvloer zeer zeker goed zal aanslaan. Ik vraag mij overigens af waarom de leden van de commissie, als zij dergelijke studies zo gemist hebben, zich daar niet op hebben gewor- pen in plaats van hun interessante, maar voor Nederland irrelevante uitweidingen over Joegoslavië.

Wij krijgen wel een korte uiteenzetting over taakstructurering en werko- verleg, maar het lijkt dat de paar bladzijden die daaraan worden gewijd, alleen bedoeld zijn om het COP-rapport van Kuipers ten tonele te voeren en ook dat niet eens als 'zelfdoel' . Neen, men is alleen belust op de tegenstelling die er bij een discussie over dit rapport gerezen is met een werkgeversvertegenwoordiger. Dit is voldoende aanleiding de twijfel van het rapport te delen of wij op deze weg verder komen in de richting van de industriële democratie.

Ik vind de mening van een bepaalde werkgever of van een heel verbond van werkgevers in dit opzicht nauwelijks van belang. Waar het om gaat, is of men de arbeider er toe kan brengen verantwoordelijkheid te aanvaar- den in de meer beperkte gezichtskring van zijn eigen werksituatie ten aan- zien waarvan hij volledig deskundig is. Indien men hierin slaagt, wordt hij een redelijke gesprekspartner voor de chefs die direct boven hem staan, levert hij inbreng en verschaft zich inspraak, gebaseerd op deskundig- heidsmacht. In analogie met wat men vroeger 'revolutionaire gymnastiek' noemde, ontwikkelt men hier een vorm van 'democratisch trimmen'. Voor degenen die daarvoor het potentieel hebben, opent zich het uitzicht op beïnvloeding van het beleid op de hogere niveaus tot aan de top van de onderneming toe. Hiermede komt een sociaal-pedagogisch mechanisme in beweging dat door geen werkgever meer kan worden gestopt indien be- wustheid én deskundigheid hand in hand gaan. De onderneming heeft er ook geen belang bij dit proces te stoppen, integendeel, haar doeleinden worden slechts gediend door een volledige uitbating van de deskundighe- den, bekwaamheden en motivaties op alle niveaus. Dat deze uitbating te- vens tot een verandering van de machtsverhoudingen zou leiden, indien de druk 'van onderen' sterk genoeg is, kan men als bij produkt of als hoofd- produkt van dit proces betitelen.

De draad die men hier even aan het spinnen is, blijft voorlopig in het rap- port onzichtbaar tot men constateert (blz. 46) dat het afdwingen van een verantwoordingsplicht naar beneden - dat wil dus zeggen tegenover het personeel - nog steeds onmogelijk is door het gebrek aan machtsmiddelen waarover de laatste categorie beschikt.

*

De commissie heeft zich niet de

* Het is jammer dat men voor deze passages nauwkeurig de formulering van een ander ge- schrift volgt zonder de bron te vermelden. Ik zie hierin niet meer dan één van de slordighe- den, welke dit rapport vaker ontsieren.

70 Socialisme en Democratie 2 (1975) februari

(23)

vraag gesteld of het opbouwen van een deskundigheidsmacht vanuit de werkvloer het genoemde gebrek aan machtsmiddelen zou kunnen opvan- gen. Uiteraard is dit een kwestie van tijd en van geduid, eigenschappen die moeilijk zijn te verwachten bij degenen die de door de vakbeweging aanvaarde compromissen van 1971 al weer volledig overhoop zouden wil- len gooien.

Als het rapport tenslotte nog eens terugkomt op de situatie op de werkvloer en constateert dat het uitoefenen van zeggenschap op dit niveau een nood- zakelijke voorwaarde lijkt voor het ontwikkelen van geloofwaardige bestuurs- en beheersvormen, schijnt men uitsluitend te doelen op het bondswerk in de onderneming en het beïnvloeden van de ondernemingsra- den met behulp van dit medium (blz. 98). Alles wat men eerder aan de orde heeft gesteld t.a. v. de fundering van een basisdemocratie op het ni- veau van de werkvloer, is dan al in het niet gezonken.

Het is des te opmerkelijker dat men dit verband tussen de ontwikkeling van de basisdemocratie en het arbeiderszelfbestuur niet naar voren brengt, omdat men op iets hoger niveau wel de relatie legt tussen de verschillende democratiseringsprocessen. Men beweert bijv. dat het realiseren van meer bedrijfsdemocratie kan uitstralen op andere sectoren, bijv. op het over- heidsapparaat. Zelfs zou men langs deze weg, nl. die van meer openbaar- heid en meer controle, reactiverend kunnen werken op de politieke democratie van ons land. Het verband is nogal naïef gelegd, en men krijgt het gevoel dat men maar een paar exclamaties aan elkaar heeft geknoopt zonder zich te beraden op de effecten van een bedrijfsdemocratie in het overheidsapparaat voor de behartiging van het algemeen belang. Evenmin heeft men de vraag onder ogen gezien of via deze meerdere openheid de politieke democratisering echt wel op gang kan worden gebracht. Het be- delven van onze politieke vertegenwoordigers onder een nog grotere pa- pierlawine dan hen heden ten dage teistert, zou wel eens het omgekeerde effect kunnen hebben.

Tegen het slot van het hoofdstuk, dat aan perspectief en strategie wordt gewijd, wordt de verwachting uitgesproken dat hoe maatschappijkritischer de vakbeweging zich opstelt, hoe meer spanning binnen de bedrijven wordt opgevoerd. Dit is dan niet als waarschuwing bedoeld, uit het vervolg blijkt dat het hier eer om een hoopvolle verwachting gaat.

Men moet bedenken dat de spanningen waaraan de mens reeds nu onder- hevig is, zowel binnen zijn beperkte werktijd als vooral daarbuiten, sterk neurotiserend werken. Een aanmoediging tot nog verdere opvoering van deze spanningen toont een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel. Nu wij steeds meer op het welzijn van de mensen bedacht zijn in plaats van op hun materiële welvaart, valt het opvoeren van de psychische'spanningen zonder meer uit de toon. Dit is minstens even milieu-negatief als het dicht- gooien van de Oosterschelde of de kaalslag van de Amsterdamse Jordaan. Ik zou een rechtstreekse revolutionaire greep naar de macht met het

Socialisme en Democratie 2 (1975) februari 71

(24)

- - =IIIIIII!I--"--

daaraan verbonden risico van mensenlevens nog de voorkeur willen geven

boven een vergiftiging van de geestelijke atmosfeer, waarin één of enkele

generaties arbeiders moeten werken. Menselijk en ethisch gezien mag ons dit het arbeiderszelfbestuur niet waard zijn. Het is trouwens niet nodig voor het bereiken van aanvaardbare verhoudingen tussen leidende en uit- voerende arbeid in het bedrijfsleven.

1. Stelsel ten sprake, blz. 8.

2. Bijlage Vrij Nederland, september 1974, blz. 30.

72 Socialisme en Democratie 2 (1975) februari

(25)

w. Meijer

Een nieuwe keuze voor een oud ideaal*

Inleiding

Toen in de jaren twintig in het socialisme een vernieuwingsbeweging ont- stond, werd bij herhaling benadrukt dat het socialisme een cultuurbewe- ging was. Het lijkt me, bij een gelegenheid als deze, belangrijk na te gaan wat men daar tóèn mee bedoelde en wat dat voor ónze tijd en .voor ónze toekomst betekent.

Door de armen uit de mouwen te steken zijn de democratisch-socialisten zich met de maatschappij gaan bezighouden. Er ligt natuurlijk een spanning tussen wat wij uiteindelijk nastreven en hoe we dagelijks met politiek bezig zijn. Veelal worden we zelfs zó in beslag genomen door het onvermijdelij- ke, dagelijkse handwerk in de bestaande verhoudingen, dat ons nauwelijks de tijd wordt gelaten voor de vraag van het 'waarom' 'waarheen'. Toch is dat een noodzakelijke vraag. Onder welke voorwaarden kunnen we maatschappij-veranderend werken? Onder welke voorwaarden zijn we daadwerkelijk de cultuurbeweging die het socialisme in de jaren twintig wenste te zijn?

Het vijftigjarig bestaan van het NIVON biedt een goede gelegenheid bij die vraag, zij het kort, stil te staan. Het NIVON is - lange tijd onder een andere naam - altijd nadrukkelijk verbonden geweest met de democra- tisch-socialistische vernieuwing van de jaren ~intig. Mensen die destijds de bewustwording op gang brachten, zoals Piet Voogd en Koos Vörrink, zijn ook verbonden met het ontstaan van het Instituut voor Arbeiders Ontwikkeling, nu het NIVON.

Wat was toen de dragende gedachte die bijvoorbeeld een Jef Last langs de afdelingen deed reizen om zowel de artistieke film van de revolutie - de 'Potemkin' van Eisenstein - te tonen als om aan het arbeiderskader een tweejarige cursus te geven over de evolutieleer?

Wat was toen: socialistische cultuurpolitiek?

En wat is dat nu, vijftig jaar laten later?

Er is in die tussenliggende periode een versnelde ontwikkeling over ons heen gegaan. De vooruitgang lijkt op hol geslagen. Toekomstvoorspellers hebben zelfs berekend, dat de afstand die we nodig hebben om tijdig af

Hoofdzaken uit een toespraak ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het NIVON.

Socialisme en Democratie 2 (1975) februari 73

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze eisen worden voor het algemeen vormend lager onderwijs zodanig geregeld, dat de deugdelijkheid van het geheel uit de openbare kas bekostigd bijzonder onderwijs en van

Het moet tot ere van de heer Vredeling worden gezegd, dat hij deze ge- dachte met kracht in het internationale milieu heeft verdedigd en ook met een tamelijk stevige stok

Arbeiderszelfbestuur is een schone en nastrevenswaardige zaak. Maar zoals zo vaak bij schone en nastrevenswaardige zaken is het moeilijk aan te geven waaróm dat

Dat zou een cultuur zijn waarin het beschaafd Nederlands niet meer een statusfunctie zou ver- vuilen, maar gelijkwaardig zou zijn aan dialecten en streektalen , waarin

Als goede liberalen verheugen wij er ons over, dat liberale beginselen gemeengoed voor anderen zijn ge- worden, maar de politiek geïnteres- seerde, die zich wil

Hier bij maak ik bezwaar tegen de voor genomen detailhandelsvisie 2019, De Raad zal op 19 december hier over een besluit nemen.

Kinderen in Tel dringt er bij alle overheden op aan goed te anticiperen op de stelselherziening jeugdzorg waarbij de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg zal worden

Met deze aanpassing is niet geheel toegekomen aan een van de zienswijzen, omdat ook gesteld is dat deze locatie niet geschikt zou zijn voor een zonnepark vanwege de omliggende