• No results found

Wybrand de Geest en het belang van een sterk netwerk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wybrand de Geest en het belang van een sterk netwerk"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wybrand de Geest

en het belang van een sterk netwerk

(2)
(3)

Inhoud

Inhoud ... 3

Inleiding ... 4

1.1 Aanleiding tot het onderzoek ... 4

1.2 Stand van het onderzoek ... 4

1.3 Probleemstelling ... 8

1.4 Onderzoeksaanpak en onderzoeksmethoden ... 9

1.5 Opbouw van de scriptie ... 11

2 Het begin van een schilderscarrière ... 12

2.1 Inleiding ... 12

2.2 Album amicorum ... 12

2.3 De eerste opdrachten ... 15

2.4 Deelconclusie ... 24

3 De klanten van Wybrand de Geest ... 26

3.1 Inleiding ... 26

3.2 Verkenning van de klantenkring ... 26

3.3 Het verloop van de opdrachten voor Wybrand de Geest ... 44

3.4 Deelconclusie ... 45

4 De succesfactoren van Wybrand de Geest ... 48

4.1 Inleiding ... 48

4.2 Het netwerk van Wybrand de Geest ... 48

4.3 Zonder vrienden geen carrière ... 49

4.4 Sociale status ... 54

4.1 Deelconclusie ... 59

Conclusie ... 61

(4)

Inleiding

1.1 Aanleiding tot het onderzoek

In aanloop naar mijn stage bij het Fries museum heb ik in 2012 in het kader van het mastervak ‘Specialisatie’ een literatuurstudie gedaan naar de Friese portretschilder Wybrand de Geest. Het resultaat van dit onderzoek was een uitgebreide bibliografie met daarin de informatie over en een korte beschrijving van de inhoud van alle publicaties over Wybrand de Geest en / of die waarin hij genoemd wordt. Tijdens mijn stage (febr. 2012 – aug. 2012) kwam ik in aanraking met de fysieke werken van de Friese portretschilder. Een van mijn opdrachten aldaar was het achterhalen van de identiteit van twee jongensportretten van de hand van Wybrand de Geest. In mijn zoektocht kwam ik veel informatie tegen over de schilder, zijn portretten en de geportretteerden. Omdat deze informatie erg fragmentarisch was en een duidelijk overzicht ontbrak, besloot ik een database aan te leggen waarin ik alle informatie nauwgezet kon bijhouden. De identiteit van de jongens is tot op heden niet achterhaald, maar de identiteit van vele andere geportretteerden wel. Naarmate de database groeide en de ‘open eindjes’ werden opgelost, werd steeds duidelijker dat er tussen de geportretteerden en de schilder, en de geportretteerden onderling, nauwe banden bestonden die stof tot nadenken gaven. Dat het hier een succesvol schilder betrof was duidelijk, maar de grote vraag die ik mij keer op keer stelde was, hoe heeft Wybrand de Geest zo succesvol kunnen worden?

1.2 Stand van het onderzoek

De informatie die er tot op heden over de schilder Wybrand de Geest is, beperkt zich voornamelijk tot biografische gegevens. Het is opvallend dat minstens de helft van wat er over de schilder geschreven is, vermeldingen of korte artikelen in tijdschriften, jaarverslagen en overzichtswerken zijn. In het complete overzicht van publicaties is inhoudelijk een onderscheid te maken tussen:

1. Bijdragen met voornamelijk gegevens over het leven van Wybrand de Geest 2. Bijdragen over het werk van Wybrand de Geest en de geportretteerden.

Over het leven van Wybrand de Geest

(5)

Houbraken een ‘braaf History- en Beeltenisschilder’ wordt genoemd.1 Deze informatie over De Geest, afkomstig van Houbraken, wordt lange tijd als uitgangspunt genomen.

In 1858 is Chr. Kramm één van de eerste schrijvers die naast de reeds bekende biografische gegevens, het album amicorum van De Geest noemt. In 1889 geeft C. Hofstede de Groot in Oud Holland een uitgebreidere beschrijving van het album. De Geest heeft dit vriendenalbum waarschijnlijk in 1611 aangelegd en nam het later mee op zijn reis naar Rome (1614-1621).2

Houbraken vermeldde al dat De Geest getrouwd was met Hendrikje Uylenburgh maar over de relaties tussen beide families was nog weinig bekend. In 1862 besteedde W. Eekhoff als eerste aandacht aan de relatie tussen de families De Geest en Uylenburgh. In De vrouw van Rembrandt: bijzonderheden omtrent het huwelijk van de schilder Rembrandt van Rijn van Leiden met Saskia Uylenburgh van Leeuwarden veronderstelt Eekhoff onterecht dat Hendrikje Uylenburgh de oudere zus is van Saskia, de vrouw van Rembrandt. Hierover blijft lange tijd veel onduidelijkheid bestaan. In 1971 verschijnt in het Genealogysk jierboekje een uitgebreide genealogie van het geslacht Uylenburgh waarmee definitief is vastgesteld dat Saskia een dochter van een volle neef van Hendrikje was.3

In 1910 werd voor het eerst het dagboek van de Franse diplomaat Charles Ogier gepubliceerd.4 Ogier was secretaris van Kardinaal Richelieu (1585-1642) en deed Leeuwarden aan tijdens hun reis richting onder andere Polen. In het dagboek staat de ontmoeting met Wybrand de Geest beschreven die in 1636 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze ontmoeting beklaagt De Geest zich over het lot van de katholieken in Friesland. Uit de beschrijving van Ogier wordt voor het eerst duidelijk dat Wybrand de Geest een katholieke achtergrond had.

In het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (1914) geeft R. Visscher in het artikel ‘Wybrandus Symons de Geest’ een levensbeschrijving waarvoor nieuwe archivalia zijn gebruikt. De groot-consentboeken van de stad Leeuwarden vermelden de aankoop van een huis door De Geest en zijn vrouw in 1644.5 Hiermee wordt de veronderstelling van Pilkington (1829) en Kramm (1889), dat De Geest in 1643 in Antwerpen zou zijn overleden, ontkracht. In welk jaar en waar De Geest wel is overleden, is tot op heden onbekend.

1

A. Houbraken, De Groote Schouwburgh der Nederlandsche konstschilders en –Schilderessen, deel 1, Den Haag 1781 (eerste druk 1718).

2

C. Hofstede de Groot, ‘Het vriendenalbum van Wibrand Symonszoon de Geest’, Oud Holland, 7 (1889), 235-240.

3

D. J. van der Meer, ‘Uylenburgh’, Genealogysk jierboekje, 1971, 74-99.

4

K. Schotmüller, ‘Reiseeindrücke aus Danzig, Lübeck, Hamburg und Holland 1636, nach dem neuentdeckten II. Teil von Charles Ogiers Gesandtschafstagebuch’, Zeitschrift des Westpreussischen Geschichtsverein, 52 (1910), 198-273.

5 R. Visscher, ‘Wybrandus Symons de Geest’, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel 3, Leiden,

(6)

In 1934 schreef A. Wassenbergh zijn dissertatie over de 16de-eeuwse portretkunst in Friesland. Tijdens dit onderzoek stuitte hij op veel informatie over de portretkunst in Friesland uit de 17de eeuw en verwerkte deze in het artikel De portretkunst in Friesland in de 17de eeuw (1948). In 1967 verscheen het gelijknamige boek waarin hij al zijn onderzoeksresultaten samenbracht. Wassenbergh schrijft onder andere over het leven en het werk van Wybrand de Geest en voegt een lijst met werken van de schilder toe. Hij ontleent zijn informatie aan de tot op dat moment bekende literatuur en uitkomsten uit archivalisch onderzoek en voegt daar geen nieuwe informatie aan toe.

In 1982 verschijnt de monografie, Wybrand de Geest, ‘De Friesche Adelaar’, het resultaat van een samenwerking tussen het Fries Museum en het Instituut Kunstgeschiedenis (RuG) te Groningen, onder leiding van Dr. Lyckle de Vries.6 Voor de biografische gegevens over De Geest deed De Vries geen nieuw archiefonderzoek, maar bracht hij alle reeds bekende informatie bijeen.

Piet Bakker publiceert in 2008 De Friese schilderkunst in de 17de eeuw. Het doel van zijn onderzoek was het in kaart brengen van de kunstproductie en verzamelcultuur in Friesland in de Gouden Eeuw. Bakker besteedt uitgebreid aandacht aan de schildersgemeenschap in Leeuwarden, de markt voor schilderijen en het schilderijenbezit in de steden Leeuwarden en Harlingen. Bakker noemt De Geest de meest succesvolle schilder van in Friesland. Hij plaatst de veelal bekende informatie over de schilder in een maatschappelijke en historische context.

Over zijn werk

De vroegst bekende geschreven bronnen over het werk van De Geest zijn een aantal lofdichten over portretten van schrijvers waaronder het lofdicht van J. van den Vondel op een niet meer bekend portret door Wybrand de Geest van de dichter Nooyen:

O Geest, die, in het Vriesche hof, Het leven geeft aan asch, en stof, En sweeft met geestige penseelen En verf op doecken en panneelen: ‘k Geloof ghy terreght de natuur, En durft de zon haar heilgh vuur Ontstelen, en de vingers zengen, Om leven in uw beelt te brengen. Zie toe, Prometheus, wien ghy raackt, Als ghy den mensch onsterflijck maackt,

En, om op ’t aardrijck ’t licht te malen, Den hemel plondert van zijn stralen.

Men ketende eertijtszulck een gast In ’t Noorden aan een steenrots vast, 45

En korte hem die stoute vlogels, Daar hy verstreckte een aas des vogels.

6

(7)

’t Zijn geesten die de wolcken treen, ’t Is waar, doch zonder vleesch en been.

Een yeder ken zijn staat, en waarde. De zichtbre geesten gaan op aarde.

Dus blijf ons hier beneden by, Daar Noien, zittende aan uw zy, U weet aan zijne tong te lijmen, Met puick van heerelijcke rijmen.

Hy is gewoon zijn Poëzy Te huwen aan uw schildery. Ghy zuight zijn dichten met uw ooren.

Zijn oogen kussen uw Pandooren. Zoo groeit ghy in makanders gunst, En wisselt t’elckens kunst om kunst. In Vrieslant zijn geen twee gewassen

Die beter op malkander passen.7

Inhoudelijk vertellen deze lofdichten ons weinig meer dan dat de schrijvers vol lof waren over het werk van De Geest. Over het algemeen wordt er in de literatuur vooral terloops melding gemaakt van verschillende portretten, waarbij valt te denken aan bijvoorbeeld tentoonstellingscatalogi of inventarissen.

F.G.L.O. von Kretschmar schrijft in 1967 in Antiek een recensie over Wassenbergh’s De portretkunst in Friesland in de 17de eeuw. De bespreking is lovend maar Von Kretschmar vecht een aantal identificaties van portretten aan. Eén daarvan is de identificatie van een portret van een ‘struise matrone’ uit de collectie van het Rijksmuseum te Amsterdam waarvan tot die tijd werd aangenomen dat de afgebeelde persoon Albertine Agnes van Nassau (1634-1696) was. Volgens Von Kretschmar kon deze ‘aanzienlijke dame’ qua leeftijd en gelijkenis niet de destijds 24-jarige Albertine Agnes zijn, zoals Wassenbergh had verondersteld. In 2004 wordt in de Leeuwarder Courant ook over de identificatie van dit portret geschreven.8 De twijfels die Von Kretschmar had ten aanzien van het portret, dat nu in de Burgemeesterskamer van het stadhuis van Bolsward hangt, worden hier gedeeld. De karakteristieke en grote neus van de geportretteerde vrouw toont veel gelijkenis met de neus van een dame die meer dan eens door Wybrand de Geest werd geportretteerd. Op basis van die gelijkenis nam Von Kretschmar aan dat het hier om een portret van Sophia Anna van Pipenpoy gaat. Het zou gemaakt zijn ter gelegenheid van het huwelijk in dat jaar met de legerofficier Johan Albert graaf Schellart von Obbendorf van Doorwerth et du Saint Empire.9

De publicatie van De Vries was tot aan het voorliggende onderzoek, het meest uitvoerige onderzoek naar Wybrand de Geest. Naast biografische gegevens besteedde De Vries aandacht aan

7

De Vries 1982, p. 33; (J. van den Vondel), ‘Waerschuwing aen Wybrant de Geest, Schilder’, I.V. Vondels

verscheidene gedichten; Verzamelt door D.B.D.L.B., Amsterdam, 1644, 222-223.

8 F. G. L. O. von Kretschmar, ‘Boekbespreking: A. Wassenbergh, De portretkunst in Friesland…’, Antiek, 2

(1967-1968), 492-494.

9 M. van den Broek, ‘Grote neus onthult identiteit Bolswarder ‘Albertine Agnes’, Leeuwarder Courant, 28

(8)

De Geest’s schilderstijl en de verschillende portrettypen die in zijn oeuvre voorkomen. Het onderzoek strekt echter niet verder dan de portretten uit de collectie van Het Fries Museum in Leeuwarden.

Huidige stand van het onderzoek

Hoewel Wybrand de Geest’s naam vaak in publicaties voorkomt, is er desondanks relatief weinig over de schilder bekend. Tot aan de jaren ’60 van de twintigste eeuw beperkt de informatie zich tot het herhalen van op dat moment bekende biografische gegevens. Vanaf het onderzoek van Wassenbergh naar de Friese schilderkunst in de 17de eeuw wordt De Geest steeds vaker geroemd als belangrijkste Friese schilder van 17de eeuw. Desondanks is er maar één publicatie volledig aan de schilder gewijd en dat is Wybrand de Geest, de Friesche Adelaar. Hoewel de reikwijdte van het onderzoek klein is, zijn de uitkomsten ervan belangrijk geweest als basis voor deze master-scriptie. Er bestaat geen twijfel over het succes van De Geest. Hij was een veelgevraagd schilder van de Friese elite. Tot zijn klantenkring behoorden onder meer raadsheren, rekenmeesters, professoren en belangrijke edellieden, maar van 1625 tot en met 1652 waren zijn belangrijkste opdrachtgevers niemand minder dan de Friese stadhouders van Oranje Nassau. Omdat kennis van het netwerk van de schilder meer inzicht kan geven in het succes van De Geest als schilder, deed Bakker de aanbeveling om het (katholieke) netwerk van Wybrand de Geest in kaart te brengen. Om in mijn scriptie de vraag te kunnen beantwoorden welke succesfactoren mogelijk aan het slagen van Wybrand de Geest’s carrière als portretschilder hebben bijgedragen, heb ik deze aanbeveling ter harte genomen.

1.3 Probleemstelling

Deze scriptie richt zich specifiek op het verloop van de schilderscarrière van Wybrand de Geest. Gereconstrueerd wordt hoe zijn carrière tot stand is gekomen en wat de sleutel tot zijn succes was. Het doel van het onderzoek is inzicht te bieden in de succesfactoren van de schilderscarrière van Wybrand de Geest. Vanuit deze doelstelling is een hoofdvraag geformuleerd die als leidraad dient voor dit onderzoek:

Welke factoren droegen bij aan het slagen van Wybrand de Geest’s carrière als portretschilder?

(9)

Geest ‘kende de juiste mensen’: de Friese adel en de stadhouder, bij wie hij over de vloer kwam. Maar wie lieten zich nog meer door de Friese schilder portretteren? In hoeverre is zijn netwerk bepalend geweest voor het welslagen van zijn schilderscarrière en welke rol speelde De Geest daar zelf in? Ondersteunend hieraan zullen de volgende deelvragen worden beantwoord:

 Hoe begon de schilderscarrière van Wybrand de Geest?

 Hoe kwam Wybrand de Geest aan zijn eerste opdrachten voor het Friese hof?

 Wie hoorden er naast het Friese hof nog meer tot de klantenkring van Wybrand de Geest?  Welke rol speelde Wybrand de Geest zelf in het succes van zijn carrière?

1.4 Onderzoeksaanpak en onderzoeksmethoden

De bibliografie die ik in februari 2012 heb samengesteld vormt de basis van dit onderzoek. In de zoektocht naar de identificatie van de twee door De Geest geschilderde jongensportretten heb ik ook aandacht besteedt aan het overige deel van het oeuvre van De Geest. Alle informatie is samengebracht in een database waarin alle mogelijk door Wybrand de Geest geschilderde panelen (met uitzondering van een paar schilderijen op doek) zijn opgenomen.10 Deze database is het resultaat van een literatuurstudie, onderzoek in de documentatie van het Fries Museum en onderzoek bij de RKD. Daarnaast zijn de vele gesprekken met mijn stagebegeleider en conservator Marlies Stoter, die als conservator werkte aan de totstandkoming van de tentoonstelling ‘Oud Geld’ in het Fries Museum (opening sept. 2013), van groot belang geweest.11

Het feit dat vrijwel alle opdrachtgevers van Wybrand de Geest tot de Friese elite behoorden, zegt iets over zijn succes als schilder. Om ook daadwerkelijk inzicht te kunnen krijgen in zijn positie als schilder speelt de identiteit van zijn geportretteerden een grote rol. Om die reden is van alle portretten uit de database gepoogd om naast de objectinformatie, ook de identiteit van en de biografische gegevens over de geportretteerden op te nemen. Om tot de identificatie van de geportretteerden te kunnen komen waren naast het hiervoor genoemde onderzoek ook de onderzoeksresultaten van Martin H. Engels, Henk Olij (onderzoeken naar geschiedenis van Leeuwarden en haar inwoners) en Simon Wierstra (onderzoek naar genealogie Friese adellijke geslachten) onmisbaar.12 Deze bevindingen hebben bijgedragen aan het beantwoorden van de hoofd- en deelvragen die leidend zijn binnen dit onderzoek.

10

Zie digitaal excelbestand voor de volledige database.

11

Marlies Stoter is conservator Oude Kunst en Toegepaste Kunst in het Fries Museum in Leeuwarden.

12 Martin Engels is oud-conservator aan van het Fries Historisch en Letterkundig Centrum Tresoar en publiceert

(10)

Figuur 1: Gesigneerde / gedateerde portretten in volledige oeuvre Wybrand de Geest Figuur 2: Geïdentificeerde portretten volledige oeuvre Wybrand de Geest

De schilderscarrière van Wybrand de Geest duurde circa 39 jaar. Het eerste paneel is gesigneerd en gedateerd 1620, het laatste 1659. De database geeft een goed overzicht van wat er mogelijk allemaal door Wybrand de Geest geschilderd is maar om inzicht te krijgen in het netwerk van De Geest en de kringen waarin hij verkeerde moest er binnen de door hem geschilderde portretten (gesigneerd of aan hem toegeschreven) een afbakening worden gemaakt. Allereerst richt het onderzoek zich alleen op de gesigneerde en gedateerde panelen, en de panelen die met veel overtuiging, aan hem zijn toegeschreven. Vervolgens is daarbinnen een selectie gemaakt van alleen die portretten waarvan de geportretteerde persoon ook daadwerkelijk geïdentificeerd is. De ongeïdentificeerde portretten geven ons te weinig informatie over hun relatie tot de schilder en hun medegeportretteerden.

Figuur 3: Geportretteerde kinderen / volwassenen volledige oeuvre Wybrand de Geest

Geest. De website van Simon Wierstra is een belangrijke bron van informatie over Friese adellijke geslagen en heb ik vele malen geraadpleegd om de familiebanden van de geportretteerden te kunnen achterhalen (www.simonwierstra.nl geraadpleegd tussen febr. 2012 – aug. 2013).

(11)

Van het kleine aantal kinderportretten (17 van het oeuvre á 126 portretten) zijn er slechts zes daadwerkelijk geïdentificeerd. Omdat dit aantal in verhouding tot het geheel aan portretten erg klein is, zijn de kinderportretten in principe alleen ter illustratie gebruikt, maar worden deze verder buiten beschouwing gelaten. Tot slot zijn van alle portretten afbeeldingen verzameld en gedigitaliseerd. Naast de bibliografie uit 2012 zijn de database van het oeuvre en het in kaart brengen van opdrachtgevers onontbeerlijk geweest om dit onderzoek uit te kunnen voeren.13

1.5 Opbouw van de scriptie

In het tweede hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de carrière van Wybrand de Geest begonnen is. Achtereenvolgend worden zijn leertijd in Utrecht, zijn reis naar Rome en de opstap naar zijn eerste opdrachten na thuiskomst in Leeuwarden beschreven. De reconstructie van de wijze waarop De Geest zijn eerste opdrachten van toonaangevende opdrachtgevers verkreeg, vormt een belangrijk onderdeel van dit hoofdstuk.

In het derde hoofdstuk ligt de focus op de klantenkring van De Geest. Om inzicht te krijgen in de kringen waarin de schilder werkzaam was, is er voor gekozen alle klanten onder te verdelen in een viertal ‘maatschappelijke groepen’, namelijk de rijke (katholieke) burgers, het Friese hof, de bestuurlijke elite, en de familie De Geest. Aan de hand van verschillende portretten is elke groep beschreven. Daarnaast wordt het verloop van de opdrachten en het netwerk van de klantenkring van Wybrand de Geest in kaart gebracht.

Het tweede en derde hoofdstuk vormen de basis voor het vierde hoofdstuk. Na uiteen te hebben gezet wie tot de klantenkring van De Geest behoorden is de rol die De Geest zelf had in zijn succes als schilder onderwerp van het hoofdstuk. Daarbij is ingegaan op de status, de motieven en het handelen van de portretschilder van de 17de-eeuwse elite in Friesland.

13 Daarmee is het ook belangrijke bron van informatie voor het Fries Museum, als een van de instellingen met

(12)

2 Het begin van een schilderscarrière

2.1 Inleiding

Wybrand de Geest werd op 16 augustus 1592 geboren in Leeuwarden. Hij was een zoon van Simon Juckes en Wyts Wybrens. Zijn vader was glasschilder, stadsbode en vanaf 1595 wachtmeester van de stad. Zijn moeder was tot aan 1580 een kloosterlinge. Over de jeugd van Wybrand de Geest is niets bekend. De beperkte informatie over de periode in het leven van de schilder tussen 1611 en 1622 is te danken aan zijn eerder genoemde album amicorum, een zogenaamd vriendenboek.14 Om antwoord te kunnen geven op de vraag hoe de schilderscarrière van De Geest tot stand gekomen is wordt in dit hoofdstuk in chronologische volgorde aandacht besteed aan zijn leertijd, zijn studiereis naar Rome en de eerste opdrachten na thuiskomt in Leeuwarden.

Bij bestudering van zijn oeuvre valt op dat de Wybrand de Geest al heel vroeg in zijn carrière het eerste portret voor het hof vervaardigt. Hoe kwam Wybrand de Geest al zo vroeg in zijn carrière in aanraking met het Friese hof en hoe werd hij nota bene door de stadhouder zelf met opdrachten vereerd? Verkreeg De Geest zijn opdrachten via tevreden klanten die hem binnen hun eigen netwerk aanbevolen? Of dankte hij de opdrachten in dit stadium van zijn carrière aan zijn leermeesters en collega-schilders die hij al had leren kennen tijdens zijn leertijd in Utrecht en Rome?

2.2 Album amicorum

Op de voorkant van het met goud bedrukte, in zwart leer gebonden album amicorum van Wybrand de Geest staan zijn initialen, ‘WS’. Op de achterkant staat ‘1611’, het jaar waarin het album werd aangelegd. Het album, dat in het Fries Historisch en Letterkundig Centrum Tresoar in Leeuwarden wordt bewaard, bevat bijdragen van collega-schilders, zoals lofdichten, geschilderde wapens of kleine tekeningen. Omdat er in de loop van de tijd vele bladzijden uit het album zijn gescheurd, is het helaas niet mogelijk een volledige reconstructie te maken van wie er allemaal in het album van De Geest geschreven hebben.

14

Chr. Kramm, De Levens en Werken II, Amsterdam 1858, pp. 550-553; Kramm is een van de eerste schrijvers die album amicorum van Wybrand de Geest noemt. C. Hofstede de Groot, ‘Het vriendenalbum van Wibrand Symonszoon de Geest’, Oud Holland, 7 (1889), pp. 235-240. Online raadpleegbaar via link:

(13)

Album amicorum betekent letterlijk ‘lijst van vrienden’. Het gebruik van zo’n album ontstond in de loop van de 16de eeuw in de kringen rondom de universiteit van Wittenberg. In Nederland nam het gebruik van dergelijke alba grotere vormen aan na de stichting van de Leidse Universiteit in 1575. Voornamelijk in adellijke milieus verzamelden studenten in zo’n album tastbare herinneringen aan hun opleiding. Vaak waren dit citaten, ontleend aan de Bijbel of aan klassieke auteurs, die de aanlegger van het album de nodige stof tot overdenking gaven of een bericht waarin de schrijver zijn gevoelens van hoogachting of vriendschap aan de eigenaars verwoordde. Plaats, datum en eventueel een persoonlijk motto maakten het geheel compleet.15

Edellieden lieten op eigen kosten vaak een schildering in het album aanbrengen. Vele alba waren dan ook rijkelijk geïllustreerd met familiewapens, kleine schilderingen of tekeningen. Alba leveren biografische gegevens over zowel aanlegger als contribuant en over het netwerk waar zij zich in bewogen. Daarnaast vormen de alba een schat aan literair, heraldisch een iconografisch materiaal en zijn ze op al die terreinen een waardevolle bron.16

Aan het album van Wybrand de Geest is af te leiden in welk gezelschap hij zich bevond en waar hij op welk moment verbleef. Zo kan bijvoorbeeld aan de bijdrage van de Leeuwarder schilder Mathijs Harings (ca. 1593-ca. 1665) worden afgeleid dat De Geest op 10 oktober 1611 nog in Leeuwarden was. Uit de inscripties uit de daarop volgende jaren blijkt dat hij in 1613 en 1614 in Utrecht verbleef en via Parijs (1614-1616) en Aix-en-Provence (1616) naar Rome is afgereisd (1616-1622). Van een aantal contribuanten die in het album van De Geest schreven, staat vast dat zij hun opleiding bij Abraham Bloemaert genoten. Quintynus de Waerdt schreef het volgende gedicht in het album van De Geest:

“Verhoecht u in Utrecht door schilders feeste Met vierigen gheeste liefde versterken doet Ons heer Scier Blomert wenst minst en meeste Opdat vroecht vol eeste ellick in sijn werken spoet

Door u jonste laet u conste aen merken Vroet Const verheft

Zij brenkt tot staet 17

Omdat De Waerdt over ‘ons heer Scier Blomert’ schrijft, wordt de indruk gewekt dat de schrijver hiermee hun beider leermeester bedoelt.18 Een bijdrage van Abraham Bloemaert zelf ontbreekt. Cornelis van Poelenburgh (ca. 1594-1667), eveneens leerling van Bloemaert, maakt aan het einde van zijn leertijd in 1617 ook een grote buitenlandse reis. In datzelfde jaar troffen De Geest en hij

15

Thomassen 2012, p. 7.

16 Ibid., p. 7. 17

Zie Zie fol. 21v in het album amicorum voor de bijdrage van Quintijnus de Waerdt.

18 Wat de precieze betekenis van ‘Scier’ is, is niet duidelijk. Op het internet werd de vertaling ‘seigneur’

(14)

elkaar in Rome en schreef Van Poelenburgh een lofdicht in het album. Hij voegde daar een kleine illustratie aan toe.19 Afgezien van de inschriften in zijn album amicorum en wat persoonlijke

aantekeningen over de stad Rome, is de informatie over zijn leertijd en verblijf in Rome vrij beperkt.20

De Bentvogels

Na enkele jaren in Rome sloot Wybrand de Geest, net als veel andere Nederlandse schilders, zich aan bij een groep Nederlandse en Vlaamse kunstenaars die zichzelf later ‘de Bent’ of ‘Bentvogels’ noemden. De kunstenaars woonden verspreid over de stad maar kwamen op gezette tijden bijeen. Het betrof een groep kunstenaars van zeer diverse pluimage. De beoefende schilderdisciplines liepen uiteen en de leden van de Bent waren dan ook erg gericht op hun eigen vrijheid. Vanwege het losbandige leven van de leden, kende de Bent een slechte reputatie. G.J. Hoogewerff, die onderzoek deed naar onder andere Nederlandse schilders in Italië in de 17de eeuw, benut het album amicorum van Wybrand de Geest als bron voor de vroegste geschiedenis van ‘de Bent’. Volgens Hoogewerff kan ‘de Bent’ op verschillende momenten zijn gesticht, maar is het aannemelijk dat Wybrand de Geest en zijn vriend en collega-schilder Cornelis van Poelenburgh (ca. 1594-ca. 1667) tot de eerste leden van de groep behoorden.21 Een groot deel van de eerste Bentleden was net als De Geest en Poelenburgh leerlingen van Abraham Bloemaert.

Veel leden van de groep hadden een bijnaam. Toch is De Geest volgens Hoogewerff geen echte Bentvogel geweest, want “zijn bijnaam, ‘de Friesche Adelaar’ is meer een erenaam dan een ‘alias’ in het zotte, in het bachische, of in het arcadische” zoals gebruikelijk was bij de Bent.22 Als er in de tijd dat De Geest in Rome aankwam al een Bent zou zijn, dan bevond deze zich nog in een beginstadium. Poelenburgh daarentegen, die een paar jaar later in Rome aankwam, was volgens Hoogewerff wel een echte Bentvogel. Hij luisterde naar de naam ‘Satyr’. Van de contribuanten van het album amicorum van Wybrand de Geest behoorden naast Quintynus de Waerdt en Cornelis Poelenburgh ook Antoni Ambrosiuszn. Schouten (overl. 1621), Pieter de Molijn (1595-1661), en Wouter Pieterz. Crabeth (?) tot de Bent.23 Het eerst bekende paneel en tevens het enige overgebleven werk dat hij in Rome schilderde, is een kopie naar Caravaggio’s Maria Magdalena in Extase (gesign. en gedat. 1620).

19

Medeleerlingen van De Geest die in het album amicorum schreven: Jan Gerritszn. van Heemskerck van Beest (ca. 1590-1627), Jan Aerntszn. van Brienen (ca. 1594-1614), Antoni Ambrosiuszn. Schouten (overl. 1621), Quintynus de Waerdt, Cornelis van Poelenburgh (ca. 1594-1667).

20

De persoonlijke aantekeningen van De Geest zijn in 1702 door zijn kleinzoon Wybrand de Geest jr. uitgegeven in boekvorm. W. de Geest jr., Het kabinet der Statuen, Amsterdam, 1702.

21 Hoogewerff 1952, pp. 43-46; In 1952 schrijft Hoogewerff een publicatie over de Bent, nadat hij in 1915 hij al

een artikel aan de vereniging van kunstenaars in Rome wijdt.

22 Ibid., p. 46.

(15)

2.3 De eerste opdrachten

Na zeven jaren in het buitenland te hebben doorgebracht keerde Wybrand De Geest in 1621 terug naar zijn geboortestad Leeuwarden. In 1622 trouwde hij met Hendrikje Fransdr. Uylenburgh (ca. 1600-ca. 1665), een achternicht van Saskia Uylenburgh, en de latere vrouw van de bekende 17de -eeuwse schilder Rembrandt Harmensz. van Rijn (1606-1669).24 Omdat Wybrand de Geest katholiek was, werd het huwelijk niet in de hervormde kerk gesloten, maar voor het gerecht.25 Wybrand en Hendrikje kregen drie kinderen: Julius Felix (ca. 1639-1699), Simon Franciscus (overl. 1699) en Eva Maria (1624-ca. 1665).

Figuur 4: Wybrand de Geest, Maria

Magdalena (kopie naar Caravaggio), 1620

(gesign. + gedat.), 110 x 87, Santiago Allorda Collection Barcelona (Spanje)

24

D. J. van der Meer, ‘Uylenburgh’, Genealogysk jierboekje, 1971, 74-99; Saskia was een dochter van een volle neef van Hendrikje. In de vele artistieke en persoonlijke contacten die er tussen Leeuwarden en Amsterdam hebben bestaan moet vooral Hendrikjes verwant, de Amsterdamse kunsthandelaar Hendrick van Uylenburgh, een grote rol gespeeld hebben.

25

H. M. Zijlstra-Zweens, ‘Ogiers Iter Hollandicum’, Spiegel Historiael, 12 (1977), 642-650; Tijdens de ontmoeting tussen Ogier en De Geest, beklaagt De Geest zich over het lot van de katholieken in Friesland. Uit deze

(16)

Vanaf het moment dat Wybrand de Geest zich weer in Leeuwarden vestigde, stroomden de opdrachten binnen. Hij schilderde uiteraard niet direct vanaf het eerste begin van zijn carrière in opdracht van de Friese stadhouders. Voorafgaand aan de eerste opdracht van de stadhouder schildert hij in chronologische volgorde het familieportret van de familie Verspeeck (gesigneerd en gedateerd 1621), een kinderportret (1623), de portretten van Edzart Tjarda van Starckenborgh (gedateerd 1624), Lucia van Walta (gedateerd 1625), Anna Catharina van Dekema (gesigneerd en gedateerd 1625) en Jurjen van Ripperda (gesigneerd en gedateerd 1625). In 1625 schildert hij voor het eerst in opdracht van stadhouder Ernst Casimir, namelijk een portret diens dochter Elisabeth Friso van Oranje Nassau (1620-1628).

Totstandkoming relatie met het Friese hof

Om te reconstrueren in hoeverre de eerste klanten van Wybrand de Geest een rol kunnen hebben gespeeld in de totstandkoming van de eerste opdracht van het Friese hof, wordt eerst in beeld gebracht in hoeverre er een relatie is geweest tussen het Friese hof en de eerste klanten van De Geest.

Het eerste portret dat Wybrand de Geest vervaardigde, was het familieportret van de familie Verspeeck. Op dit portret worden afgebeeld: (bovenste rij v.l.n.r.) Marcus Verspeeck (overl. 1652), grootmoeder Forbes, Elisabeth Forbes en de kinderen (onderste rij v.l.n.r.) Gilbertus, Elisabeth en Sybilla.26 Marcus Verspeeck deed jaren lang dienst als grietenijsecretaris en raadsordinaris aan het hof van Friesland. Op het moment van schrijven is er nog geen aantoonbare relatie tussen de familie Verspeeck, andere geportretteerden of het Friese hof ontdekt. Vanaf 1646 zijn Verspeeck en De Geest buren van elkaar, maar dat zegt niets over de relatie tussen beide op het moment dat De Geest de familie Verspeeck schildert. Het portret van de familie Verspeeck heeft binnen het oeuvre een uitzonderingspositie. Naast het groepsportret van de kinderen van Pieter van Harinxma thoe Slooten (1654), is dit voor zover bekend het enige door De Geest vervaardigde familieportret. De daarop volgende opdracht is het portret van Edzart Tjarda van Starkenborgh. Edzart Tjarda van Starkenborgh (1571-1625) kwam uit een adellijk geslacht en was een zoon van Johan Tjarda van Starkenborgh en Gaets van Grovestins. Johan van Tjarda Starkenborgh wordt in 1595 in de archieven van de stadhouder aangeduid als oud-hofmeester. In 1608 trouwt Edzart met Tet van Grovestins, een dochter van Douwe van Grovestins (overl. 1591) en Habel van Herema (overl. na 1615).Hoewel Edward’s vader, Johan van Tjarda Starkenborgh, de oud-hofmeester van Willem Lodewijk was, lijkt

(17)

ook het portret van Edzart geen directe link tussen Wybrand de Geest en het Friese hof op te leveren.27

Het portret van Lucia van Walta dateert uit hetzelfde jaar als het portret van Elisabeth Friso. Lucia van Walta (1606-1674) was een dochter van Pieter Douweszn. Van Walta en Frouck Lieuwes Juckema. De Walta’s waren van adel. Dat zij van goeden huize komen blijkt ook uit het huwelijk tussen Lucia en Cornelis Franciscus van Aerssen (1600-1662), heer van Sommelsdijck en Spijk, kolonel bij de Ruiterij van gouverneur Van Nimwegen, dat in 1630 gesloten werd. Van Aerssen behoorde tot de rijkste adellijke families van Holland en was een boezemvriend van Willem II van Oranje Nassau. In 1625, het jaar waarin het portret van Lucia is geschilderd, treedt Lucia’s vader Pieter van Walta toe tot de Gedeputeerde Staten van Friesland. Dit bijzondere moment kan de aanleiding zijn geweest om portretten te laten vervaardigen van de familie Van Walta. Of het portret van Lucia voor of na dat van Elisabeth is geschilderd, is echter onbekend. Lucia trouwde met Cornelis van Aerssen. Maar hoewel Van Aerssen een nauwe relatie met de stadhouders van Oranje-Nassau had, leidt dit naar weinig concrete informatie over de relatie tussen De Geest en het Friese hof. Bovendien vond het moment van trouwen van het paar pas vijf jaar later plaats dan het moment waarop De Geest het eerste Nassau-portret schildert. Lucia’s vader, Pieter van Walta had een goede band met Willem Frederik. Maar ook deze relatie is van een latere periode dan het moment waarop Lucia door Wybrand de Geest is geportretteerd. Hoewel er aantoonbare relaties tussen de familie Van Walta en het Friese hof zijn, brengen deze ons niet dichter bij Wybrand de Geest’s eerste opdracht van het Friese hof.

De portretten van Anna Catharina van Dekema en Jurjen van Ripperda zijn pendanten. In 1616 trouwde het echtpaar voor het gerecht en in 1625 lieten zij zich schilderen door Wybrand de Geest. Het is moeilijk te zeggen waarom het echtpaar zich op dit moment liet portretteren. Anna was een dochter van Rienck van Dekema (overl. 1608) en Maximiliana van der Marck (overl. 1616). Rienck was Grietman van Kollumerland (1575-87) en werd in 1598 door Willem Lodewijk en Gedeputeerde Staten aangesteld tot hopman in het leger. Maximiliana was een buitenechtelijke dochter van Johan van Ligne, graaf van Arenberg, stadhouder van Friesland, Groningen, Drenthe en Overijssel (1549 – 1568). Rienck en diens broer woonden in het Dekemahuis dat grensde aan het Rolkemahuis dat al sinds 1584 diende als stadhouderlijk hof voor Willem Lodewijk. In 1603 verkochten Rienck en diens broer het Dekemahuis in Leeuwarden aan Gedeputeerde Staten zodat het stadhouderlijk hof kon worden uitgebreid. Anna van Dekema’s broer, Pieter van Dekema, werd nadat hij een paar jaar als hofjonker een het hof diende, aangesteld als hopman in het leger. Anna’s zus Reynsck trouwde met de Vlaamse Petrus van Regemorter, die door Willem Lodewijk werd aangesteld als leraar van diens

27 Van Nienes en Bruggeman 2002, p. 623; Johan Tjarda van Starkenborgh schrijft in 1593 over de paarden van

(18)

jongere broers (o.a. Ernst Casimir) en later als hofmeester. Het echtpaar heeft vermoedelijk een aantal jaar in een zijvleugel van het Stadhouderlijk hof gewoond. Na 1620 kwam Van Regemorter als hofmeester in dienst van Ernst Casimir en werd Reynsck aangesteld als hofdame van Sophia Hedwig. De familie van Anna had dus aantoonbare banden met het stadhouderlijk hof, maar ook haar echtgenoot Jurjen van Ripperda stond op de betalingslijst van Ernst Casimir. Eerst in de functie van hopman in het leger, later als hofmeester.28 Het echtpaar Van Dekema en Ripperda was katholiek. Waarschijnlijk kende zij Wybrand de Geest uit katholieke kringen. Het is vrij opmerkelijk dat Van Ripperda, ondanks zijn katholieke geloofsovertuiging, toegang had tot functies als hopman en hofmeester. De pendanten van Anna Catharina van Dekema en Jurjen van Ripperda dateren, net als het portret van Lucia van Walta, uit hetzelfde jaar als het portret van Elisabeth Friso. Echter, in het geval van de portretten van dit echtpaar zijn er, in tegenstelling tot het portret van Lucia van Walta, factoren die er op kunnen wijzen dat deze wél voorafgaand aan het portret van Elisabeth Friso zijn geschilderd.29 De familie van Anna had goede contacten met de Friese stadhouder. Daarnaast is ook het zeer waarschijnlijk dat Jurjen van Ripperda, in de rol van hofmeester van Ernst Casimir, de connectie tussen De Geest en stadhouder Ernst Casimir tot stand heeft gebracht. Mogelijk heeft Ernst Casimir in zijn zoektocht naar een schilder dicht bij huis, zijn hofmeester om advies gevraagd. Afgaande op diens goede ervaringen met de schilder heeft de hofmeester op zijn beurt het contact gelegd tussen de stadhouder en Wybrand de Geest.

Figuur 5: Wybrand de Geest,

Familie Verspeeck, 1621, o/d,

127.8 x 186.8, Stuttgart Staatsgalerie

28

Kuiper, Profijn 1999, pp. 188-189; vermeld als hopman en later hofmeester in 1620-22.

29 Het is niet vast te stellen of het portret van Lucia van Walta voor of na het portret van Elisabeth Friso is

(19)
(20)

Leermeesters en collega-schilders

De mogelijkheid dat De Geest aan de stadhouder werd voorgedragen door tevreden klanten laat natuurlijk onverlet dat ook zijn leermeesters of collega-schilders een rol kunnen hebben gespeeld in de aanloop naar de eerste opdrachten voor het Friese hof. Zoals eerder in dit hoofdstuk al werd aangegeven, wordt aangenomen dat Wybrand de Geest een leerling van Abraham Bloemaert was. Dit betreft een aanname op basis van het album amicorum van De Geest, waarin zoals gezegd Quintynus de Waerdt in 1614 refereert aan ‘ons heer Scier Blomert’. In de literatuur is altijd aangenomen dat De Waerdt daarmee op hun leermeester doelde.30

Het is bekend dat Abraham Bloemaert gedurende zijn hele schilderscarrière veel tijd en energie stak in het opleiden van zijn leerlingen. Onder de bezielende leiding van Bloemaert kwam de Utrechtse schilderkunst tot bloei.31 Ook was hij in 1611 samen met Paulus Moreelse (1571-1638) betrokken bij de oprichting van het St. Lucas gilde in Utrecht. In 1612 blijkt uit correspondentie tussen Johan de Wit en zijn vriend Aernout van Buchell dat er plannen zijn voor het oprichten van een tekenacademie naar Italiaans voorbeeld. Het zou daarbij niet om zomaar een tekenschool gaan, maar om een tekenschool van dusdanig hoog niveau dat een staatsman als Johan de Wit hier veel interesse in had.32 Jaren later, in 1643, vermeldt Crispijn van de Passe een soortgelijke school in zijn tekenboek, Van ’t Light der Teken en Schilderkonst. Hij schrijft dat hij samen met de zoon van Paulus Moreelse zijn tekenopleiding genoot aan een befaamde tekenschool in Utrecht, die werd gerund door grote meesters. Twee gravures uit zijn tekenboek doen veronderstellen dat het hier om een tekenschool gaat waarvan Abraham Bloemaert en Paulus Moreelse de belangrijkste oprichters waren.

Piet Bakker merkt op: “Hoewel De Geest zijn leertijd bij Bloemaert had doorgebracht, staat zijn werk uit de jaren 1620 en 1630 stilistisch dichter bij dat van Moreelse”.33 Een verklaring voor het feit dat het werk van De Geest dichter bij dat van Moreelse staat geeft Bakker niet. Net als het onderzoek van Bakker, gaat al het voorgaande onderzoek namelijk voorbij aan het feit dat Bloemaert niet de enige oprichter van de tekenschool in Utrecht was, maar dat hij dit samen met Paulus Moreelse deed. Toen De Geest in 1613 naar Utrecht kwam, een jaar na oprichting van de tekenschool, heeft hij mogelijk les gehad aan deze school. Daar hebben waarschijnlijk zowel Bloemaert als ook Moreelse hem het vak geleerd. Het feit dat zijn werk stilistisch gezien aansluit op het werk van Moreelse, kan dit bevestigen.

30

Op bladzijde 11 in verso van het album amicorum schrijft Quintynus de Waerdt ‘ons heer Scier Blomert’ waarmee hij op hun leermeester doelt.

31

Bok 1993, p. 570.

(21)

Bakker stelt terecht dat de stilistische overeenkomsten tussen De Geest en Moreelse, Ernst Casimir waarschijnlijk niet zullen zijn ontgaan.34 In de periode voorafgaand aan zijn aanstelling als stadhouder van Friesland, was Paulus Moreelse een veelgevraagd schilder aan hof van Oranje Nassau, en in het bijzonder van Ernst Casimir. Moreelse voerde in die periode meerdere opdrachten uit voor Ernst Casimir. In 1611 schilderde hij het portret van Sophia Hedwig en een paar jaar later ontving hij de opdracht om Sophia Hedwig te vereeuwigen met haar kinderen, als Caritas. Dit portret hangt tegenwoordig in Paleis het Loo in Apeldoorn, een kopie ervan bevindt zich in de collectie van het Fries Museum. 35

(22)

Figuur 7: Crispijn van de Passe, Frontispiece, 1643, 307 x 205 mm.

Opschrift: La Prima Parte Della luca [sic] DEL SDIPINGERE ET DISEGNARE / Eerste Deel / VAN ’T LIGHT DER

TEKEN EN SCHILDERKONST…., / Nulla dies sine linie [sic] / HIC OPUS. HIC LABOR, Amsterdam, Iohan Blaeu, 1643.

(23)

Figuur 8: Crispijn van de Passe, Academie, 1644, 296 x 379 mm.

(24)

In de zoektocht naar een schilder in Friesland kan Ernst Casimir zich hebben laten informeren door Paulus Moreelse, die dan op zijn beurt een van zijn leerlingen, woonachtig in Leeuwarden, aan de stadhouders heeft voorgedragen. De stilistische overeenkomst in het werk van beide schilders kan de doorslaggevende reden zijn geweest om Wybrand de Geest ook daadwerkelijk een eerste opdracht te gunnen. In dit licht is het goed mogelijk dat de kopie van het Caritas portret (gedat. ca. 1620-29) uit de collectie van het Fries Museum door Wybrand de Geest is geschilderd om daarmee een positie aan het hof te bemachtigen.36

Naast Paulus Moreelse had De Geest nóg een bekende aan het hof in Holland, namelijk zijn medeleerling, vriend en collega-schilder Cornelis van Poelenburgh. Eerder werd al aangegeven dat de twee elkaar ontmoetten tijdens hun leertijd in Utrecht en samen veel tijd doorbrachten in Rome. Omdat Poelenburgh na zijn terugkeer uit Rome voor het Hollandse hof ging werken, wordt het contact met Poelenburgh wel eens als een mogelijke opstap voor Wybrand de Geest gezien. Echter, gezien het feit dat Poelenburgh pas in 1628 terugkeert naar Nederland en drie jaar na het kinderportret van Elisabeth Friso, is het onwaarschijnlijk dat Poelenburgh De Geest heeft voorgedragen bij het Friese hof. Gerard van Honthorst (1592-1656), leerling van Abraham Bloemaert, verbleef van 1610 tot 1621 in Rome. Volgens Hoogewerff behoort ook hij, net als De Geest, tot de eerste leden van de Bent. Het is het goed mogelijk dat zij hier met elkaar in contact zijn gekomen. Na terugkomst uit Rome werkt Van Honthorst in opdracht van de Engelse Koning Karel I (1600-1649) en voert hij opdrachten uit voor Prins Frederik Hendrik van Oranje (1584-1647) en koning Christiaan IV van Denemarken (1577-1648). Ook over de relatie met Van Honthorst wordt in de volksmond wel eens gezegd dat dit een mogelijke opstap voor De Geest kan zijn geweest. Maar net als in het geval van Poelenburgh vonden ook deze Koninklijke opdrachten jaren later plaats dan de eerste opdracht die De Geest voor het Friese hof uitvoerde. Over mogelijke andere relaties met collega-schilders die De Geest in contact met het hof hebben gebracht, is tot op heden niets bekend.

2.4 Deelconclusie

In dit hoofdstuk is chronologisch beschreven hoe de schilderscarrière van Wybrand de Geest is begonnen. Na zijn leertijd in Utrecht en zijn studiereis in Rome, die samen bijna tien jaar duurden, vestigt De Geest zich in 1621 definitief in Leeuwarden. Hoe Wybrand de Geest daar met zijn eerste opdrachtgevers in aanraking komt, is niet helemaal duidelijk. Zeer waarschijnlijk waren zij op zoek naar een goede portretschilder maar mogelijk was de katholieke geloofsovertuiging van het echtpaar Van Dekema en Ripperda een connectie tussen deze opdrachtgevers en De Geest. Er zijn geen

36 Het betreft hier het Groepsportret van Sophia Hedwig van Brunswijk-Wolfenbüttel en haar kinderen Willem

(25)

rekeningen of kwitanties teruggevonden. Wel is het opmerkelijk dat vrijwel al zijn eerste opdrachtgevers (Edzart van Tjarda Starckenborgh, Lucia van Walta en Anna van Dekema en Jurjen van Ripperda) tot de Friese adel behoorden. Daaruit blijkt dat Wybrand de Geest aan het begin van zijn carrière al met opdrachten werd begunstigd, afkomstig uit de bovenlaag van de Friese samenleving. In 1625 schildert De Geest het eerste portret in opdracht van stadhouder Ernst Casimir, namelijk het kinderportret van diens dochter Elizabeth Friso. Enerzijds kwam De Geest in contact met het Friese hof op voordracht van tevreden klanten, anderzijds kan hij via zijn leermeester Moreelse zijn voorgedragen aan Ernst Casimir. Het een sluit het ander echter niet uit.

Figuur 9: Onbekende schilder, Caritas (kopie

naar Moreelse, 1620-29,

(26)

3 De klanten van Wybrand de Geest

3.1 Inleiding

Op enkele groepsportretten na, bestaat het oeuvre van Wybrand de Geest uit individuele portretten. Op basis van de identificatie van veel van zijn geportretteerden, is aan te nemen dat De Geest zijn oeuvre volledig in Friesland heeft vervaardigd. De eerst bekende opdracht die hij in Nederland heeft uitgevoerd is een groepsportret van de familie Verspeeck (gesign. en gedat. 1621), de laatste is een portret van Sophia Anna van Pipenpoy (gesign. en gedat. 1659). Van de vele portretten die hij heeft geschilderd zijn 45 door hem gesigneerde portretten bewaard gebleven en zijn er daarnaast nog zeker 81 portretten die aan hem worden toegeschreven.Tot zijn klantenkring behoorden invloedrijke figuren als raadsheren aan het Hof, gedeputeerden, grietmannen en dijkgraven, maar ook invloedrijke edellieden en de Friese stadhouders met wie hij omging als gelijken. Over de tarieven die de schilder hanteerde is vrijwel niets bekend. Omdat er geen opdrachtcontracten, betalingsbewijzen en dergelijke zijn teruggevonden, vindt Bakker het aannemelijk dat De Geest exclusief voor de adel werkte: van hen zijn er nauwelijks inventarissen bewaard gebleven.37 Naast zijn werk als schilder verrichtte De Geest geen andere betaalde werkzaamheden, wat betekent dat hij genoeg opdrachten kreeg om zichzelf en zijn gezin te kunnen onderhouden. In het vorige hoofdstuk is uiteengezet hoe de carrière van De Geest begonnen is. In dit hoofdstuk wordt in gegaan op de periode die daarop volgde en wordt antwoord gegeven op de vraag wie er naast het Friese hof nog meer tot de klantenkring van Wybrand de Geest behoorden. Daarnaast zal de samenstelling van de klantenkring en de ontwikkeling daarvan worden verkend om inzicht te verkrijgen in hoe de verschillende groepen zich tot elkaar verhouden.

3.2 Verkenning van de klantenkring

Voor zover bekend zijn er nagenoeg geen documenten als rekeningen, opdrachtcontracten of een register waarin De Geest zijn opdrachten heeft bijgehouden bewaard gebleven. Om inzicht te krijgen in de klantenkring van Wybrand de Geest, dienen de overgebleven portretten en de informatie over de geportretteerden als grootste en belangrijkste bron van informatie. Om de geportretteerden te kunnen identificeren is gebruik gemaakt van opschriften, wapenschilden en inventarissen. Ook de informatie afkomstig van onder andere conservatoren van het Fries Museum of de

huidige eigenaren en familieleden, die tot op heden nog in bezit zijn van de portretten van hun voorouders, is van groot belang gebleken.

(27)

Op basis van deze informatie was het mogelijk een lijst met klanten samen te stellen. Daaruit blijkt dat de klantenkring van De Geest voornamelijk uit opdrachtgevers bestond die individuele portretten bestelden van zichzelf en van hun familieleden. Het totale overzicht aan klanten bestaat uit 103 individuen die in een aantal gevallen meer dan eens voor de schilder poseerden. Van deze individuele klanten zijn er 74 geïdentificeerd. De overige 29 geportretteerden kunnen tot op heden nog niet worden geïdentificeerd vanwege het ontbreken van informatie en aanknopingspunten. Van de 74 geïdentificeerde personen is getracht zo veel mogelijk informatie te verzamelen. De sociale klasse van de geportretteerden geeft aanleiding om verschillende klantgroepen te onderscheiden. Wybrand de Geest heeft mogelijk geprofiteerd van de economische voorspoed in de eerste helft van de 17de eeuw, waardoor er in de noordelijke Nederlanden voor portretschilders een gunstig klimaat ontstond. Niet alleen de zeer gefortuneerde maatschappelijke bovenlaag liet zich portretteren, ook de lokale bestuurlijke elite of vermogende burgers kwamen hier voor in aanmerking. Hierdoor ontstond er een brede markt voor Wybrand de Geest. Zijn klanten zijn op grond van hun maatschappelijke positie onderverdeeld in vier klantgroepen: rijke burgers en (katholieke) adel, het Friese hof, de bestuurlijke elite en familieleden van de schilder. In de volgende paragrafen worden de verschillende klantgroepen beschreven en wordt eveneens aangegeven over welke periode de opdrachten voor deze groep werden uitgevoerd. Ter illustratie worden per groep voorbeelden gegeven van belangrijke opdrachtgevers.

Figuur 10: Verhouding geïdentificeerde portretten / ongeïdentificeerde portretten volledige oeuvre Figuur 11: Verdeling klantgroepen op basis van geïdentificeerde oeuvre

Rijke burgers en (katholieke) adel (1621-1659)

De grootste groep klanten (43%) van Wybrand de Geest waren in de eerste plaats klanten die worden gerekend tot de Friese adel die niet tot de bestuurlijke elite behoorden, maar ook

76% 24% Identiteit geportretteerden Geïdentificeerd Niet geïdentificeerd 26% 43% 26% 3% 2%

Verdeling per sociale klasse

(28)

vooraanstaande vermogende Friese families zijn die hun kapitaal hadden vergaard door erving of het uitoefenen van hun beroep. 38 De Friese edellieden vormden samen een aparte stand binnen de samenleving en genoten, net als hun voorvaderen, roem als militair bevelhebber, bestuurder, rechter of geleerde.39 De Friese adel had van oudsher invloed op allerlei niveaus van de samenleving. Deze positie ging met name terug op het prestige dat de rest van de bevolking aan hen toeschreef. Hoe ouder hun edele reputatie, des te onomstredener hun adeldom. Samen met niet-adellijke grondbezitters en regenten uit de stad vormden de adel in Friesland oligarchieën. Onder de Friese adel bevond zich ook een groep die nadrukkelijk geen bestuurlijke functie bekleedde. Aanhangers van het katholieke geloof waren, ondanks hun adellijke afkomst, sinds 1580 uitgesloten van bestuurlijke functies. Zij werden beschouwd als vijanden van de gereformeerde religie en landverraders.40 Volgens een bepaling uit 1609 waren katholieken ook uitgesloten van het stemrecht. In de praktijk lag het in Friesland iets genuanceerder. Er was namelijk wel sprake van een indirect stemrecht. De niet-katholieke meiers of pachters konden namelijk in plaats van de grondeigenaar stemmen. Daarnaast blijkt uit de dagboekaantekeningen van stadhouder Willem Frederik op 5 maart 1648, dat de katholieke adel een belangrijke machtsfactor was waar rekening mee gehouden moest worden: “Collonel Alua vertelde mij, dat de catolijcken soo groote macht hier hadden door haer stemmen en dat de kloostermeijers alletijt op haer sijde wahren en dahrdoor beletteden alle inwilligen van middelen”.41

Een voorbeeld van een familie, stammend uit een oud katholiek geslacht, waarvan de leden meer dan eens door Wybrand de Geest geportretteerd zijn, is de familie van Sophia Anna van Pipenpoy (ca. 1618-1670). Het eerste portret van personen uit deze familielijn, dat De Geest schilderde in 1641, is dat van haar moeder, Jel van Liauckema (1585-1650). Jel was de laatste vrouwelijke Liauckema en trouwde in 1610 met de Brusselse edelman Ereart van Pipenpoy, heer van Merchten Jel en Eraert woonden op één van de grootste staten van Friesland, Liauckemastate in Sexbierum. Samen kregen zij één kind, Sophia Anna. Het eerste portret van een bijzonder luxe uitgedoste Sophia Anna dateert uit de periode 1635-1644.

In 1649 trouwt Sophia Anna met Wytze van Cammingha (1592-1652) en gaan zij op Liauckemastate wonen. In 1650 wordt Sophia Anna voor de tweede keer door De Geest geschilderd. Een portret van Wytze van Cammingha, ook geschilderd door De Geest, is daar waarschijnlijk het pendant van. Op basis van de afmetingen van beide portretten en het gegeven dat beide samen bij het Fries Museum

38

De klanten die een bestuurlijke functie bekleedden behoren niet tot deze groep, maar zijn ondergebracht in de groep ‘bestuurlijke elite’. In deze maatschappelijke groep ‘rijke burgers en (katholieke) adel’ zijn ook de personen opgenomen waarvan de identiteit is achterhaald maar waarvan tot op heden onbekend is of zij een bestuurlijke functie bekleedden of al dan niet tot de Friese adel behoorden.

39

Kuiper 1999, p. 174.

(29)

zijn binnengekomen wordt aangenomen dat het pendanten zijn. Het portret van Wytze wordt op basis van zijn kostuum rond 1650 gedateerd. In 1652 gaat het echtpaar op bedevaart naar Eppeghem, in de buurt van Brussel. Aldaar raakt Wytze verzeild in een duel en sterft hij. Een paar jaar later, in 1655 wordt Sophia Anna voor de derde keer door De Geest geportretteerd.

In 1659 trouwt Sophia Anna opnieuw, dit keer met Johan Albert van Schellaert van Obbendorf, baron van Doorwerth, heer van Gürzenich en Geysteren (1594-1627). Uit hetzelfde jaar dateren twee pendant portretten van het echtpaar. Dit zijn hoogstwaarschijnlijk hun huwelijksportretten, beide gesigneerd en gedateerd door Wybrand de Geest. Het huwelijk tussen Sophia Anna en Johan Albert was niet van lange duur. Vanwege het losbandige leven dat Johan Albert leidde, loopt het huwelijk uit op een scheiding, wat voor een katholieke vrouw niet gering was. Op 20 november 1670 overlijdt Sophia Anna kinderloos, en sterft het geslacht Liauckema uit.

In de portretten van de familie van Sophia Anna van Pipenpoy maken de geportretteerden een welvarende indruk. Door zich te laten portretteren in luxe kledij van kostbare materialen en kostbare juwelen geven zij blijk van hun rijkdom. Het portret van de nog jonge Sophia Anna uit ca. 1635-1644 is hier een goed voorbeeld van. Zij is geportretteerde in een ‘vliegerkostuum’ dat lijkt te zijn vervaardigd van het zeer kostbare zilverbrokaat, waarin met gouddraad bloemmotieven zijn ingeweven. Om haar hals draagt zij maar liefs zeven parelsnoeren en ook om haar polsen draagt zij er meerdere. Parelsnoeren waren een van de meest kostbare juwelen in de 17de eeuw. Om haar middel draagt Sophia Anna een gouden gordel met daaraan een chatellaine waaraan aan een gouden schakelketting een kleine spiegel hangt.

(30)

Figuur 12: Wybrand de Geest, Jel van Liauckema

(1585-1650), 1643 (gesign. + gedat.), o / p, 104 x

75, Fries Museum Leeuwarden S1964-182

Figuur 13: Wybrand de Geest, Sophia Anna van

Pipenpoy (1618-1670), ca. 1635-1644, o / p,

(31)

Figuur 14: Wybrand de Geest, Wytze van Cammingha (1592-1652), ca. 1650, o / p, 69,5 x 56,5 91 x 79,5, Fries Museum Leeuwarden S02054

Figuur 15: Wybrand de Geest, Sophia Anna van Pipenpoy (1618-1670), 1650 (gesign. + gedat.), o / p, 71 x 60 80 x 69,5, Fries Museum Leeuwarden S02055

Figuur 16: Wybrand de Geest, Sophia Anna van

Pipenpoy (1618-1670), 1655 (gesign. + gedat.), o / p,

(32)

Figuur 17: Wybrand de Geest, Johan Albert van Schellart von Obbendorf van Doorwerth et du Saint Empire, 1659 (gesign. + gedat.), o / d, 237 x 160, Palais des Beaux-Arts Lille (Frankrijk)

(33)

Bij bestudering van het oeuvre van De Geest wordt duidelijk dat de opdrachtgevers binnen de klantgroep ‘rijke burgers en (katholieke) adel’ zich veelal in vol ornaat lieten portretteren en niet schroomden om hun weelde te tonen. Met name de adel wilde met hun portretten indruk maken op andere adellijke families. De portretten van Sophia Anna en haar tweede man, Johan Albert, zijn daar het meest goede voorbeeld van. Beide zijn levensgroot en ten voeten uit geportretteerd. Het zal zeer zeker geen toeval zijn geweest dat we deze wijze van portretteren binnen het oeuvre van De Geest verder alleen terugzien op de portretten die de schilder in opdracht van leden van de stadhouderlijke familie schilderde. Sophia Anna en Johan Albert zetten zichzelf met deze wijze van portretteren op gelijke positie met de stadhouder. Het is niet ondenkbaar dat zij hiermee hun maatschappelijke achterstand, vanwege hun katholieke geloofsovertuiging, hebben willen compenseren. Deze wijze van portretteren kan ook mede door Johan zijn ingegeven.

Het Friese hof (1625-1652)

Het Friese stadhouderlijk ambt was een provinciaal ambt. De soevereiniteit berustte bij de Friese Staten. De stadhouder werd beschouwd als ‘dienaar van de Friese Staten’. Wel had hij een leidende rol binnen het Friese Hof. Daarnaast was de stadhouder kapitein-generaal van alle troepen die door de provincie werden betaald. Samen met Gedeputeerde Staten stelde hij de officieren van deze troepen aan en benoemde hij samen met het college de grietmannen. Samen met het Hof van Friesland benoemde hij de magistraten in de steden.42 Op landelijk niveau vervulde de Friese stadhouder een bescheiden rol, hij was lid van de Raad van State. In tegenstelling tot de stadhouder van Holland was de Friese stadhouder strikt gebonden aan instructies. De bevoegdheden van de Friese stadhouder waren beperkt en het was niet mogelijk om Gedeputeerde Staten om uitbreiding van zijn bevoegdheden te vragen. Als dienaar van de Friese Staten had de stadhouder daarbinnen geen stemrecht. Omdat ‘bezit’ het recht tot stemmen gaf mocht de stadhouder dan ook geen onroerend goed kopen in Friesland. Vanaf 1580 zaten de gereformeerden op het politieke kussen. Het gereformeerde geloof was het publieke geloof en het behoorde tot een van de belangrijke taken van de stadhouder dit geloof te handhaven.

Willem Lodewijk van Nassau-Dillenburg (1560-1620) was de eerste stadhouder van Friesland (1584-1620). In 1594 en 1596 werden daar de gewesten Groningen en Drenthe aan toegevoegd. In 1620 volgde zijn 13 jaar jongere broer Ernst Casimir Graaf van Nassau Dietz (1573-1632) hem op als stadhouder van Friesland (1620-1632), Groningen en Drenthe (1625-1632). Ernst Casimir trouwde in 1607 met Sophia Hedwig van Brunswijk-Wolfenbüttel (1594-1642). Samen kregen zij negen

(34)

kinderen.43 Voordat Ernst Casimir de functie van Stadhouder van Friesland bekleedde, woonde het echtpaar in Arnhem, waar Ernst Casimir vanaf 1607 in het ambt van Gouverneur van Gelderland was aangesteld. Toen hem dit ambt in 1610 ook voor Utrecht werd toegewezen, verbleef hij ook regelmatig in Utrecht. In zijn onderzoek naar de schilderkunst in Friesland in de 17de eeuw veronderstelt Piet Bakker dat Ernst Casimir in Utrecht zijn smaak voor schilderkunst heeft ontwikkeld en dan met name zijn voorliefde voor het werk van Paulus Moreelse (1571-1638).44 Dat het echtpaar, in tegenstelling tot Willem Lodewijk, zeer zeker belangstelling voor schilderkunst moet hebben gehad, blijkt uit de in 1633 opgemaakte inventaris van het Hof in Leeuwarden. In deze inventaris zijn bijna 300 schilderijen opgenomen; ongeveer tweederde van de boedel bestond uit portretten.45 Volgens Rudi Ekkart lijkt de band met Moreelse te verslappen na de aanvaarding van het Friese stadhouderschap.46 Enkele jaren later wordt het paar nog wel geschilderd door de hofschilder van het Haagse stadhouderlijk hof, Michiel van Mierevelt (1566-1641). Maar Ekkart veronderstelt eveneens dat de stadhouder, nadat hij zich in Leeuwarden gevestigd had, waarschijnlijk steeds meer behoefte had aan een schilder dicht bij huis.47

Die rol van schilder dicht bij huis werd ingenomen door Wybrand de Geest. Het vroegst bekende portret dat De Geest in opdracht van het stadhouderlijk hof maakte dateert uit 1625. Het gaat hier om een portret van Elizabeth Friso van Nassau (1620-1628), het jongste kind van Ernst Casimir en Sophia Hedwig, geschilderd op vier en een half jarige leeftijd. Het valt aan te nemen dat het portret van Elisabeth niet het enige kinderportret is dat De Geest in opdracht van de stadhouder schilderde.

Na het overlijden van Ernst Casimir in 1632 ging de functie van stadhouder over op zijn oudste zoon, Hendrik Casimir I, graaf van Nassau-Dietz (1612-1640). Ook tijdens diens regeerperiode blijft Wybrand de Geest voor het Friese hof werken. Na het vroegtijdige overlijden van Hendrik Casimir in 1640 gaat het stadhouderschap over op zijn jongste broer, Willem Frederik, vorst van Nassau-Dietz (1613-1664). In 1652 trouwt Willem Frederik met Albertine Agnes van Nassau (1634-1696), dochter van stadhouder Frederik Hendrik en Amalia van Solms. Samen krijgen zij drie kinderen: Amalia (1655-1695), Hendrik Casimir (1657-1696), Sophia Hedwig (1664-1667). Ekkart veronderstelt dat ten tijde van het bewind van Willem Frederik de populariteit van de Friese schilder tanende was. Daarmee lijkt

43

Van de negen kinderen uit het huwelijk van Ernst Casimir en Sophia Hedwig werden er twee doodgeboren en stierven er drie in hun heerste levensjaar.

44

Bakker 2008, p. 71.

45

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974, p. 32-44, 74-75; Ongeveer tweederde deel portretten en een derde deel andere voorstellingen, waaronder Bijbelse en mythologische voorstellingen, stillevens en landschappen. Onder de voorgestelden vindt men tal van verwanten van Ernst Casimir, maar ook een groot aantal

familieleden van Sophia Hedwig haar hertogelijke familie en de Koninklijke familie van Denemarken, Engeland en de Bohemen, waarmee Sophia Hedwig via haar moeder (Elisabeth van Denemarken) verwant was.

(35)

de stroom van opdrachten van de kant van het hof op te drogen.48 Uit het onderzoek van Piet Bakker en het overzicht van het oeuvre van De Geest blijkt inderdaad dat het aantal opdrachten afnam.

Figuur 19: Wybrand de Geest, Elizabeth Friso van

Nassau (1620-1628) op 4,5 jarigen leeftijd, 1625 (gesign

+ gedat.), o/p, 127 x 96, Den Haag, Koninklijk Paleis

(36)
(37)

Maar toch is de relatie met het hof nog niet volledig beëindigd. Tot in 1652 gunde Willem Frederik de meeste van zijn schilderopdrachten aan Wybrand de Geest, die hem ook in de jaren ’30 al meerdere malen geschilderd had. Hoewel een deel met zekerheid aan hem kan worden toegeschreven, is een aantal van deze portretten van Willem Frederik, net als een aantal andere portretten, niet door Wybrand de Geest gesigneerd. Waarom deze portretten niet zijn gesigneerd door De Geest is onbekend.

Tussen 1625 en 1652 schilderde Wybrand de Geest in opdracht van het Friese Hof. Deze portretten zijn samen goed voor 26 % van het geïdentificeerde oeuvre van Wybrand de Geest. De stadhouders lieten zich voornamelijk uitbeelden in militaire uitrusting. Een goed voorbeeld van een dergelijk portret is het groepsportret van de vier graven Van Nassau-Dietz. Dit portret is toegeschreven aan Wybrand de Geest. Het groepsportret toont Lodewijk Günther (1575-1604), Willem Lodewijk (1560-1620), Ernst Casimir (1573-1632) en Philips van Nassau-Dietz (1566-1595), de vier zonen van Jan van Nassau-Dillenburg (1536-1606). Alle vier de graven zijn afgebeeld in een harnas. Vanwege het zware gewicht en het feit dat het geen bescherming meer bood tegen kanonnen en 17de-eeuwe geweren werd het harnas in de 17de eeuw eigenlijk niet meer als militaire kledij gedragen, maar was het nog wel gebruikelijk om er militaire status mee aan te tonen op portretten. Het harnas was als zodanig een herkenbaar kledingstuk.49 In de 17de eeuw begon de macht van de stadhouder af te nemen. Mogelijk lieten de stadhouders zich, gezien de politieke situatie, op deze wijze portretteren omdat zij juist aan hun militaire functie nog de meeste status ontleenden.

Bestuurlijke elite (1629-1654)

Het laten schilderen van een portret was niet alleen voorbehouden aan rijken, edellieden of de stadhouderlijke familie. Ook zij die behoorden tot de bestuurlijke elite lieten zich door Wybrand de Geest portretteren. Waar in Holland de Steden het voor het zeggen hadden, was in Friesland in de 17de eeuw het platteland oppermachtig. Tot aan 1795 werd de hoogste positie binnen het Friese staatsbestel ingenomen door de Friese Staten. Dit waren gedelegeerde dragers van soevereiniteit, die formeel toebehoorde aan eigenaren van onder andere stemhoudende grond en boerenplaatsen. De Statenvergadering was samengesteld uit de volmachten van vier kwartieren. Het platteland werd vertegenwoordigd in drie van deze kwartieren, Oostergo, Westergo, Zevenwouden. De Elf Steden vormden het vierde kwartier. De Staten waren verantwoordelijk voor de regering van het gewest. Het dagelijks bestuur van de provincie lag bij het college van Gedeputeerde Staten. Hun belangrijkste taak bestond uit het uitvoeren van besluiten van de Staten die op de landdagen werden genomen. Op lokaal niveau kende Friesland twee soorten bestuurseenheden: de steden, waarvan er 11 waren,

(38)

en de grietenijen, waarvan er 30 waren, elf in Oostergo, negen in Westergo en tien in Zevenwouden. Het bestuur van de Grietenij was in handen van een Grietman, die ook belast was met de rechtspraak in zijn ambtsgebied. In de steden was de rol van de grietman in de grietenijen weggelegd voor de magistraten, waartoe onder andere de burgemeesters behoorden. Gedeputeerde Staten behartigden regerings- en militaire zaken. Het Hof van Friesland had als speciale taak het uitoefenen van de civiele en criminele justitie en het adviseren van de Staten op het gebied van wetgeving. Het Hof bestond uit twaalf voor het leven benoemde raadsheren, uit elk kwartier drie. De invloed die het Hof kon uitoefenen op de wetgeving was groot. Het Hof speelde dan ook een belangrijke rol in het bestuur van Friesland.50 De opdrachten die De Geest voor de bestuurlijke elite uitvoerde vormen samen 26 % van het oeuvre.

Een belangrijk deel van de geportretteerden bestaat uit personen die tot deze bestuurlijke elite van Friesland behoorden. Hierbij gaat het om portretten van de bestuurders zelf, maar ook om portretten die zij van hun echtgenotes of kinderen lieten schilderen. Enkele voorbeelden van personen met een belangrijke functie die de weg naar het atelier van Wybrand de Geest wisten te vinden waren de raadsheren Johannes van der Sande (1568-1638) en Theodorus Saeckma (1610-1666). Gekleed in een zwarte wambuis met daarop een slappe plooikraag, zijn beide heren op dezelfde ingetogen wijze geportretteerd, de portretten zijn nagenoeg van hetzelfde formaat. Johannes van der Sande werd in 1598 aangesteld als hoogleraar in de Pandecten en een paar jaar later, in 1602, benoemd tot rector magnificus van de universiteit van Franeker. In datzelfde jaar trouwde hij zijn vrouw Ymck Idzaerda, zij kregen geen kinderen. In 1604 werd Van der Sande door de Friese Staten benoemd tot raadsheer en in 1636 tot presiderend raadsheer van het Hof van Friesland. Theodorus Saeckma studeerde aan de universiteit van Franeker (1625) en Groningen (1630) alvorens hij in 1632 als advocaat werkzaam was in Leeuwarden. In 1636 werd hij aangesteld als secretaris van het hof en in 1639 werd hij door Oostergo benoemd tot raadsheer. Saeckma bleef ongehuwd. Hij was een geleerd man en had naast zijn juridische achtergrond bijzonder veel interesse in de natuur. Hij bezat een stuk grond buiten de stadsmuren waar zich, volgens gegevens uit het Groot Consentboek 1675, een hoeve, twee zomerhuizen, een bloementuin en een boomgaard bevonden.51 Vooral de bloementuin had veel bekendheid. Een aantal van de bloemen uit Saeckma’s tuin staan afgebeeld in een door De Geest’s zoon Franciscus geïllustreerd zeventiende-eeuws florilegium, Hortus Amoenissimus (1668).52

50

De Vries 1999, pp. 110-136.

51

Groot Consentboek 1675 fol. 249 recto en verso (microfiche 157) (M.H.H. Engels http://home.wanadoo.nl/mpaginae/TS/004hofTheod.htm)

52

(39)

Figuur 21: Wybrand de Geest, Professor Johannes van den Sande (1568-1538), 1638, o / p, 72 x 60,5, Fries Museum Leeuwarden S02011

Figuur22: Wybrand de Geest, Theodorus Saeckma(1610-1660), 1638, o / p, 117 x 58, Fries Museum Leeuwarden S02008

Figuur 23: Detail uit het

Florilegium Hortus Amoenissimus (1668) met schilderingen van Franciscus de Geest

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wees werkzaam in mij zodat mijn leven vernieuwd wordt.. Ontvlam mijn hart zodat ik getuig

Verantwoordelijk voor alle klantcommunicatie en interne communicatie voor campagnes, volledige klantcommunicatie voor migratietraject.. Schrijven van brieven, bankmails, artikelen

- Efeze 1:13-14 In Hem bent ook u, nadat u het Woord van de waarheid, namelijk het Evangelie van uw zaligheid, gehoord hebt; in Hem bent u ook, toen u tot geloof kwam, verzegeld

” En alzo is het zalig voor een arme bedroefde en ter dood verdoemde zondaar deze woorden uit te spreken: „In Uw hand beveel Ik Mijn Geest; Gij hebt mij verlost, Heere, Gij God

Luc Van Looy, de bisschop van Gent, in de raad van bestuur van Caritas Internationalis, een net- werk van 165 katholieke hulp- organisaties met hoofdzetel in Rome.

Zijn confrater Eric Manhaeghe en historicus Benoit Lannoo stel- den een huldeboek samen dat veel breder blikt dan leven en werk van de eeuweling en dat in diverse

Vandaag bidden we voor onze kerkgemeenschap en voor ieder van ons: dat de Heilige Geest ons opnieuw kracht mag schenken en in beweging brengen, zoals de leerlingen op de dag

Kom, heilige Geest, over alle generaties in de Kerk - kinderen, jongeren, ouders en grootouders - dat ze elkaar vasthouden en meenemen langs de weg van het Evangelie.. Na deze