• No results found

Verkenning van de klantenkring

3 De klanten van Wybrand de Geest

3.2 Verkenning van de klantenkring

Voor zover bekend zijn er nagenoeg geen documenten als rekeningen, opdrachtcontracten of een register waarin De Geest zijn opdrachten heeft bijgehouden bewaard gebleven. Om inzicht te krijgen in de klantenkring van Wybrand de Geest, dienen de overgebleven portretten en de informatie over de geportretteerden als grootste en belangrijkste bron van informatie. Om de geportretteerden te kunnen identificeren is gebruik gemaakt van opschriften, wapenschilden en inventarissen. Ook de informatie afkomstig van onder andere conservatoren van het Fries Museum of de

huidige eigenaren en familieleden, die tot op heden nog in bezit zijn van de portretten van hun voorouders, is van groot belang gebleken.

Op basis van deze informatie was het mogelijk een lijst met klanten samen te stellen. Daaruit blijkt dat de klantenkring van De Geest voornamelijk uit opdrachtgevers bestond die individuele portretten bestelden van zichzelf en van hun familieleden. Het totale overzicht aan klanten bestaat uit 103 individuen die in een aantal gevallen meer dan eens voor de schilder poseerden. Van deze individuele klanten zijn er 74 geïdentificeerd. De overige 29 geportretteerden kunnen tot op heden nog niet worden geïdentificeerd vanwege het ontbreken van informatie en aanknopingspunten. Van de 74 geïdentificeerde personen is getracht zo veel mogelijk informatie te verzamelen. De sociale klasse van de geportretteerden geeft aanleiding om verschillende klantgroepen te onderscheiden. Wybrand de Geest heeft mogelijk geprofiteerd van de economische voorspoed in de eerste helft van de 17de eeuw, waardoor er in de noordelijke Nederlanden voor portretschilders een gunstig klimaat ontstond. Niet alleen de zeer gefortuneerde maatschappelijke bovenlaag liet zich portretteren, ook de lokale bestuurlijke elite of vermogende burgers kwamen hier voor in aanmerking. Hierdoor ontstond er een brede markt voor Wybrand de Geest. Zijn klanten zijn op grond van hun maatschappelijke positie onderverdeeld in vier klantgroepen: rijke burgers en (katholieke) adel, het Friese hof, de bestuurlijke elite en familieleden van de schilder. In de volgende paragrafen worden de verschillende klantgroepen beschreven en wordt eveneens aangegeven over welke periode de opdrachten voor deze groep werden uitgevoerd. Ter illustratie worden per groep voorbeelden gegeven van belangrijke opdrachtgevers.

Figuur 10: Verhouding geïdentificeerde portretten / ongeïdentificeerde portretten volledige oeuvre Figuur 11: Verdeling klantgroepen op basis van geïdentificeerde oeuvre

Rijke burgers en (katholieke) adel (1621-1659)

De grootste groep klanten (43%) van Wybrand de Geest waren in de eerste plaats klanten die worden gerekend tot de Friese adel die niet tot de bestuurlijke elite behoorden, maar ook

76% 24% Identiteit geportretteerden Geïdentificeerd Niet geïdentificeerd 26% 43% 26% 3% 2%

Verdeling per sociale klasse

Friese Hof Rijke burgers en (katholieke) adel Bestuurlijke elite Familie Wybrand de Geest Schilders

vooraanstaande vermogende Friese families zijn die hun kapitaal hadden vergaard door erving of het uitoefenen van hun beroep. 38 De Friese edellieden vormden samen een aparte stand binnen de samenleving en genoten, net als hun voorvaderen, roem als militair bevelhebber, bestuurder, rechter of geleerde.39 De Friese adel had van oudsher invloed op allerlei niveaus van de samenleving. Deze positie ging met name terug op het prestige dat de rest van de bevolking aan hen toeschreef. Hoe ouder hun edele reputatie, des te onomstredener hun adeldom. Samen met niet-adellijke grondbezitters en regenten uit de stad vormden de adel in Friesland oligarchieën. Onder de Friese adel bevond zich ook een groep die nadrukkelijk geen bestuurlijke functie bekleedde. Aanhangers van het katholieke geloof waren, ondanks hun adellijke afkomst, sinds 1580 uitgesloten van bestuurlijke functies. Zij werden beschouwd als vijanden van de gereformeerde religie en landverraders.40 Volgens een bepaling uit 1609 waren katholieken ook uitgesloten van het stemrecht. In de praktijk lag het in Friesland iets genuanceerder. Er was namelijk wel sprake van een indirect stemrecht. De niet-katholieke meiers of pachters konden namelijk in plaats van de grondeigenaar stemmen. Daarnaast blijkt uit de dagboekaantekeningen van stadhouder Willem Frederik op 5 maart 1648, dat de katholieke adel een belangrijke machtsfactor was waar rekening mee gehouden moest worden: “Collonel Alua vertelde mij, dat de catolijcken soo groote macht hier hadden door haer stemmen en dat de kloostermeijers alletijt op haer sijde wahren en dahrdoor beletteden alle inwilligen van middelen”.41

Een voorbeeld van een familie, stammend uit een oud katholiek geslacht, waarvan de leden meer dan eens door Wybrand de Geest geportretteerd zijn, is de familie van Sophia Anna van Pipenpoy (ca. 1618-1670). Het eerste portret van personen uit deze familielijn, dat De Geest schilderde in 1641, is dat van haar moeder, Jel van Liauckema (1585-1650). Jel was de laatste vrouwelijke Liauckema en trouwde in 1610 met de Brusselse edelman Ereart van Pipenpoy, heer van Merchten Jel en Eraert woonden op één van de grootste staten van Friesland, Liauckemastate in Sexbierum. Samen kregen zij één kind, Sophia Anna. Het eerste portret van een bijzonder luxe uitgedoste Sophia Anna dateert uit de periode 1635-1644.

In 1649 trouwt Sophia Anna met Wytze van Cammingha (1592-1652) en gaan zij op Liauckemastate wonen. In 1650 wordt Sophia Anna voor de tweede keer door De Geest geschilderd. Een portret van Wytze van Cammingha, ook geschilderd door De Geest, is daar waarschijnlijk het pendant van. Op basis van de afmetingen van beide portretten en het gegeven dat beide samen bij het Fries Museum

38

De klanten die een bestuurlijke functie bekleedden behoren niet tot deze groep, maar zijn ondergebracht in de groep ‘bestuurlijke elite’. In deze maatschappelijke groep ‘rijke burgers en (katholieke) adel’ zijn ook de personen opgenomen waarvan de identiteit is achterhaald maar waarvan tot op heden onbekend is of zij een bestuurlijke functie bekleedden of al dan niet tot de Friese adel behoorden.

39

Kuiper 1999, p. 174.

40 Bergsma 1999, p. 165.

zijn binnengekomen wordt aangenomen dat het pendanten zijn. Het portret van Wytze wordt op basis van zijn kostuum rond 1650 gedateerd. In 1652 gaat het echtpaar op bedevaart naar Eppeghem, in de buurt van Brussel. Aldaar raakt Wytze verzeild in een duel en sterft hij. Een paar jaar later, in 1655 wordt Sophia Anna voor de derde keer door De Geest geportretteerd.

In 1659 trouwt Sophia Anna opnieuw, dit keer met Johan Albert van Schellaert van Obbendorf, baron van Doorwerth, heer van Gürzenich en Geysteren (1594-1627). Uit hetzelfde jaar dateren twee pendant portretten van het echtpaar. Dit zijn hoogstwaarschijnlijk hun huwelijksportretten, beide gesigneerd en gedateerd door Wybrand de Geest. Het huwelijk tussen Sophia Anna en Johan Albert was niet van lange duur. Vanwege het losbandige leven dat Johan Albert leidde, loopt het huwelijk uit op een scheiding, wat voor een katholieke vrouw niet gering was. Op 20 november 1670 overlijdt Sophia Anna kinderloos, en sterft het geslacht Liauckema uit.

In de portretten van de familie van Sophia Anna van Pipenpoy maken de geportretteerden een welvarende indruk. Door zich te laten portretteren in luxe kledij van kostbare materialen en kostbare juwelen geven zij blijk van hun rijkdom. Het portret van de nog jonge Sophia Anna uit ca. 1635-1644 is hier een goed voorbeeld van. Zij is geportretteerde in een ‘vliegerkostuum’ dat lijkt te zijn vervaardigd van het zeer kostbare zilverbrokaat, waarin met gouddraad bloemmotieven zijn ingeweven. Om haar hals draagt zij maar liefs zeven parelsnoeren en ook om haar polsen draagt zij er meerdere. Parelsnoeren waren een van de meest kostbare juwelen in de 17de eeuw. Om haar middel draagt Sophia Anna een gouden gordel met daaraan een chatellaine waaraan aan een gouden schakelketting een kleine spiegel hangt.

Dat het portret van Jel van Liauckema vanwege de eenvoud van het kostuum, de zwarte kleur ervan en het ontbreken van sieraden een sobere indruk maakt, is verklaarbaar. De soberheid van het portret kan liggen in het feit dat zij vanaf 1638 weduwe was. Daarnaast was de kleur zwart vanwege het intensieve keuringsproces en de dure pigmenten die daarvoor gebruikt werden een kostbare kleur om te vervaardigen. Het is opvallend dat zij in haar rechterhand een rozenkrans vast heeft. De zichtbaarheid van zulke attributen op portretten betekent niet dat men openlijk voor hun geloof uitkwam. Deze portretten werden vervaardigd voor privégebruik en waren als zodanig niet voor iedereen zichtbaar.

Figuur 12: Wybrand de Geest, Jel van Liauckema

(1585-1650), 1643 (gesign. + gedat.), o / p, 104 x

75, Fries Museum Leeuwarden S1964-182

Figuur 13: Wybrand de Geest, Sophia Anna van

Pipenpoy (1618-1670), ca. 1635-1644, o / p,

105 x 76, Fries Museum Leeuwarden S1964-187

Figuur 14: Wybrand de Geest, Wytze van Cammingha (1592-1652), ca. 1650, o / p, 69,5 x 56,5 91 x 79,5, Fries Museum Leeuwarden S02054

Figuur 15: Wybrand de Geest, Sophia Anna van Pipenpoy (1618-1670), 1650 (gesign. + gedat.), o / p, 71 x 60 80 x 69,5, Fries Museum Leeuwarden S02055

Figuur 16: Wybrand de Geest, Sophia Anna van

Pipenpoy (1618-1670), 1655 (gesign. + gedat.), o / p,

Figuur 17: Wybrand de Geest, Johan Albert van Schellart von Obbendorf van Doorwerth et du Saint Empire, 1659 (gesign. + gedat.), o / d, 237 x 160, Palais des Beaux-Arts Lille (Frankrijk)

Figuur 18: Wybrand de Geest, Sophia Anna van Pipenpoy (1618-1670), 1659 (gesign. + gedat.), o / d, 240,5 x 160,5, Rijksmuseum Amsterdam SK-A-1356

Bij bestudering van het oeuvre van De Geest wordt duidelijk dat de opdrachtgevers binnen de klantgroep ‘rijke burgers en (katholieke) adel’ zich veelal in vol ornaat lieten portretteren en niet schroomden om hun weelde te tonen. Met name de adel wilde met hun portretten indruk maken op andere adellijke families. De portretten van Sophia Anna en haar tweede man, Johan Albert, zijn daar het meest goede voorbeeld van. Beide zijn levensgroot en ten voeten uit geportretteerd. Het zal zeer zeker geen toeval zijn geweest dat we deze wijze van portretteren binnen het oeuvre van De Geest verder alleen terugzien op de portretten die de schilder in opdracht van leden van de stadhouderlijke familie schilderde. Sophia Anna en Johan Albert zetten zichzelf met deze wijze van portretteren op gelijke positie met de stadhouder. Het is niet ondenkbaar dat zij hiermee hun maatschappelijke achterstand, vanwege hun katholieke geloofsovertuiging, hebben willen compenseren. Deze wijze van portretteren kan ook mede door Johan zijn ingegeven.

Het Friese hof (1625-1652)

Het Friese stadhouderlijk ambt was een provinciaal ambt. De soevereiniteit berustte bij de Friese Staten. De stadhouder werd beschouwd als ‘dienaar van de Friese Staten’. Wel had hij een leidende rol binnen het Friese Hof. Daarnaast was de stadhouder kapitein-generaal van alle troepen die door de provincie werden betaald. Samen met Gedeputeerde Staten stelde hij de officieren van deze troepen aan en benoemde hij samen met het college de grietmannen. Samen met het Hof van Friesland benoemde hij de magistraten in de steden.42 Op landelijk niveau vervulde de Friese stadhouder een bescheiden rol, hij was lid van de Raad van State. In tegenstelling tot de stadhouder van Holland was de Friese stadhouder strikt gebonden aan instructies. De bevoegdheden van de Friese stadhouder waren beperkt en het was niet mogelijk om Gedeputeerde Staten om uitbreiding van zijn bevoegdheden te vragen. Als dienaar van de Friese Staten had de stadhouder daarbinnen geen stemrecht. Omdat ‘bezit’ het recht tot stemmen gaf mocht de stadhouder dan ook geen onroerend goed kopen in Friesland. Vanaf 1580 zaten de gereformeerden op het politieke kussen. Het gereformeerde geloof was het publieke geloof en het behoorde tot een van de belangrijke taken van de stadhouder dit geloof te handhaven.

Willem Lodewijk van Nassau-Dillenburg (1560-1620) was de eerste stadhouder van Friesland (1584-1620). In 1594 en 1596 werden daar de gewesten Groningen en Drenthe aan toegevoegd. In 1620 volgde zijn 13 jaar jongere broer Ernst Casimir Graaf van Nassau Dietz (1573-1632) hem op als stadhouder van Friesland (1620-1632), Groningen en Drenthe (1625-1632). Ernst Casimir trouwde in 1607 met Sophia Hedwig van Brunswijk-Wolfenbüttel (1594-1642). Samen kregen zij negen

kinderen.43 Voordat Ernst Casimir de functie van Stadhouder van Friesland bekleedde, woonde het echtpaar in Arnhem, waar Ernst Casimir vanaf 1607 in het ambt van Gouverneur van Gelderland was aangesteld. Toen hem dit ambt in 1610 ook voor Utrecht werd toegewezen, verbleef hij ook regelmatig in Utrecht. In zijn onderzoek naar de schilderkunst in Friesland in de 17de eeuw veronderstelt Piet Bakker dat Ernst Casimir in Utrecht zijn smaak voor schilderkunst heeft ontwikkeld en dan met name zijn voorliefde voor het werk van Paulus Moreelse (1571-1638).44 Dat het echtpaar, in tegenstelling tot Willem Lodewijk, zeer zeker belangstelling voor schilderkunst moet hebben gehad, blijkt uit de in 1633 opgemaakte inventaris van het Hof in Leeuwarden. In deze inventaris zijn bijna 300 schilderijen opgenomen; ongeveer tweederde van de boedel bestond uit portretten.45 Volgens Rudi Ekkart lijkt de band met Moreelse te verslappen na de aanvaarding van het Friese stadhouderschap.46 Enkele jaren later wordt het paar nog wel geschilderd door de hofschilder van het Haagse stadhouderlijk hof, Michiel van Mierevelt (1566-1641). Maar Ekkart veronderstelt eveneens dat de stadhouder, nadat hij zich in Leeuwarden gevestigd had, waarschijnlijk steeds meer behoefte had aan een schilder dicht bij huis.47

Die rol van schilder dicht bij huis werd ingenomen door Wybrand de Geest. Het vroegst bekende portret dat De Geest in opdracht van het stadhouderlijk hof maakte dateert uit 1625. Het gaat hier om een portret van Elizabeth Friso van Nassau (1620-1628), het jongste kind van Ernst Casimir en Sophia Hedwig, geschilderd op vier en een half jarige leeftijd. Het valt aan te nemen dat het portret van Elisabeth niet het enige kinderportret is dat De Geest in opdracht van de stadhouder schilderde.

Na het overlijden van Ernst Casimir in 1632 ging de functie van stadhouder over op zijn oudste zoon, Hendrik Casimir I, graaf van Nassau-Dietz (1612-1640). Ook tijdens diens regeerperiode blijft Wybrand de Geest voor het Friese hof werken. Na het vroegtijdige overlijden van Hendrik Casimir in 1640 gaat het stadhouderschap over op zijn jongste broer, Willem Frederik, vorst van Nassau-Dietz (1613-1664). In 1652 trouwt Willem Frederik met Albertine Agnes van Nassau (1634-1696), dochter van stadhouder Frederik Hendrik en Amalia van Solms. Samen krijgen zij drie kinderen: Amalia (1655-1695), Hendrik Casimir (1657-1696), Sophia Hedwig (1664-1667). Ekkart veronderstelt dat ten tijde van het bewind van Willem Frederik de populariteit van de Friese schilder tanende was. Daarmee lijkt

43

Van de negen kinderen uit het huwelijk van Ernst Casimir en Sophia Hedwig werden er twee doodgeboren en stierven er drie in hun heerste levensjaar.

44

Bakker 2008, p. 71.

45

Drossaers en Lunsingh Scheurleer 1974, p. 32-44, 74-75; Ongeveer tweederde deel portretten en een derde deel andere voorstellingen, waaronder Bijbelse en mythologische voorstellingen, stillevens en landschappen. Onder de voorgestelden vindt men tal van verwanten van Ernst Casimir, maar ook een groot aantal

familieleden van Sophia Hedwig haar hertogelijke familie en de Koninklijke familie van Denemarken, Engeland en de Bohemen, waarmee Sophia Hedwig via haar moeder (Elisabeth van Denemarken) verwant was.

46 Ekkart 2003, p. 117.

de stroom van opdrachten van de kant van het hof op te drogen.48 Uit het onderzoek van Piet Bakker en het overzicht van het oeuvre van De Geest blijkt inderdaad dat het aantal opdrachten afnam.

Figuur 19: Wybrand de Geest, Elizabeth Friso van

Nassau (1620-1628) op 4,5 jarigen leeftijd, 1625 (gesign

+ gedat.), o/p, 127 x 96, Den Haag, Koninklijk Paleis

Figuur 20: Wybrand de Geest, Onbekende Officier, 1625-1635, o/p, 55,3 x 47,7, Rijksmuseum Amsterdam SK-A-4190

Maar toch is de relatie met het hof nog niet volledig beëindigd. Tot in 1652 gunde Willem Frederik de meeste van zijn schilderopdrachten aan Wybrand de Geest, die hem ook in de jaren ’30 al meerdere malen geschilderd had. Hoewel een deel met zekerheid aan hem kan worden toegeschreven, is een aantal van deze portretten van Willem Frederik, net als een aantal andere portretten, niet door Wybrand de Geest gesigneerd. Waarom deze portretten niet zijn gesigneerd door De Geest is onbekend.

Tussen 1625 en 1652 schilderde Wybrand de Geest in opdracht van het Friese Hof. Deze portretten zijn samen goed voor 26 % van het geïdentificeerde oeuvre van Wybrand de Geest. De stadhouders lieten zich voornamelijk uitbeelden in militaire uitrusting. Een goed voorbeeld van een dergelijk portret is het groepsportret van de vier graven Van Nassau-Dietz. Dit portret is toegeschreven aan Wybrand de Geest. Het groepsportret toont Lodewijk Günther (1575-1604), Willem Lodewijk (1560-1620), Ernst Casimir (1573-1632) en Philips van Nassau-Dietz (1566-1595), de vier zonen van Jan van Nassau-Dillenburg (1536-1606). Alle vier de graven zijn afgebeeld in een harnas. Vanwege het zware gewicht en het feit dat het geen bescherming meer bood tegen kanonnen en 17de-eeuwe geweren werd het harnas in de 17de eeuw eigenlijk niet meer als militaire kledij gedragen, maar was het nog wel gebruikelijk om er militaire status mee aan te tonen op portretten. Het harnas was als zodanig een herkenbaar kledingstuk.49 In de 17de eeuw begon de macht van de stadhouder af te nemen. Mogelijk lieten de stadhouders zich, gezien de politieke situatie, op deze wijze portretteren omdat zij juist aan hun militaire functie nog de meeste status ontleenden.

Bestuurlijke elite (1629-1654)

Het laten schilderen van een portret was niet alleen voorbehouden aan rijken, edellieden of de stadhouderlijke familie. Ook zij die behoorden tot de bestuurlijke elite lieten zich door Wybrand de Geest portretteren. Waar in Holland de Steden het voor het zeggen hadden, was in Friesland in de 17de eeuw het platteland oppermachtig. Tot aan 1795 werd de hoogste positie binnen het Friese staatsbestel ingenomen door de Friese Staten. Dit waren gedelegeerde dragers van soevereiniteit, die formeel toebehoorde aan eigenaren van onder andere stemhoudende grond en boerenplaatsen. De Statenvergadering was samengesteld uit de volmachten van vier kwartieren. Het platteland werd vertegenwoordigd in drie van deze kwartieren, Oostergo, Westergo, Zevenwouden. De Elf Steden vormden het vierde kwartier. De Staten waren verantwoordelijk voor de regering van het gewest. Het dagelijks bestuur van de provincie lag bij het college van Gedeputeerde Staten. Hun belangrijkste taak bestond uit het uitvoeren van besluiten van de Staten die op de landdagen werden genomen. Op lokaal niveau kende Friesland twee soorten bestuurseenheden: de steden, waarvan er 11 waren,

en de grietenijen, waarvan er 30 waren, elf in Oostergo, negen in Westergo en tien in Zevenwouden. Het bestuur van de Grietenij was in handen van een Grietman, die ook belast was met de rechtspraak in zijn ambtsgebied. In de steden was de rol van de grietman in de grietenijen weggelegd voor de magistraten, waartoe onder andere de burgemeesters behoorden. Gedeputeerde Staten behartigden regerings- en militaire zaken. Het Hof van Friesland had als speciale taak het uitoefenen van de civiele en criminele justitie en het adviseren van de Staten op het gebied van wetgeving. Het Hof bestond uit twaalf voor het leven benoemde raadsheren, uit elk kwartier drie. De invloed die het Hof kon uitoefenen op de wetgeving was groot. Het Hof speelde dan ook een belangrijke rol in het bestuur van Friesland.50 De opdrachten die De Geest voor de bestuurlijke elite uitvoerde vormen samen 26 % van het oeuvre.

Een belangrijk deel van de geportretteerden bestaat uit personen die tot deze bestuurlijke elite van Friesland behoorden. Hierbij gaat het om portretten van de bestuurders zelf, maar ook om portretten die zij van hun echtgenotes of kinderen lieten schilderen. Enkele voorbeelden van personen met een belangrijke functie die de weg naar het atelier van Wybrand de Geest wisten te vinden waren de raadsheren Johannes van der Sande (1568-1638) en Theodorus Saeckma (1610-1666). Gekleed in een zwarte wambuis met daarop een slappe plooikraag, zijn beide heren op dezelfde ingetogen wijze geportretteerd, de portretten zijn nagenoeg van hetzelfde formaat. Johannes van der Sande werd in 1598 aangesteld als hoogleraar in de Pandecten en een paar jaar later, in 1602, benoemd tot rector magnificus van de universiteit van Franeker. In datzelfde jaar trouwde hij zijn vrouw Ymck Idzaerda, zij kregen geen kinderen. In 1604 werd Van der Sande door de