• No results found

Zonder vrienden geen carrière

4 De succesfactoren van Wybrand de Geest

4.3 Zonder vrienden geen carrière

Dat schilders profijt hadden van een goede relatie met hun klanten en het onderhouden van een netwerk zoals Wybrand de Geest dat waarschijnlijk deed, blijkt uit het onderzoek van Erna Kok. In haar promotieonderzoek richtte zij zich op de vraag welke artistieke en economische strategieën kunstenaars in de 17de eeuw voerden om zich te positioneren op de Amsterdamse kunstmarkt.62 Binnen dit onderzoek staan de loopbanen van Joachim von Sandrart (1606-1688), Jacob Backer

61

Visser 1995, p. 663; Sophia Anna woonde op Liauckemastate. Op de state bevond zich een kleine kapel waar in privésfeer katholieke huwelijke gesloten konden worden. of de familie van Liauckema / Van Pipenpoy.

62

Erna Kok is sinds 2006 werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam in het NWO-project ‘Artistic and Economic Competition in the Amsterdam Art Market (1630-1690): History Painting in Amsterdam in Rembrandt’s Time’.

(1609-1651), Govert Flinck (1615-1660) en Ferdinand Bol (1616-1680) centraal. In 2011 publiceerde Kok een artikel waarin zij betoogt dat de kunstenaars in de Gouden Eeuw moesten netwerken om carrière te kunnen maken in het topsegment van de markt waarin behalve artistieke kwaliteit ook reputatie en eer telden. Het onderzoek van Kok is voor een deel gebaseerd op de studies van Luuc Kooijmans, Clé Lesger, Peter C.M. Hoppenbrouwers en Jan Willem Veluwenkamp, die de dominante principes, patronen en mechanismen ontrafelden die de sociale omgang van de 17de-eeuwse burgerelite van patriciërs en vermogende kooplieden reguleerden.63

De economie van dienst en wederdienst

In het kader van haar onderzoek ontwikkelde Kok het analysemodel ‘de economie van de dienst en wederdienst’. Zij beschrijft dat het binnen de kunstgeschiedenis gebruikelijk is om de relatie van kunstenaar tot zijn opdrachtgevers of kopers te definiëren in 20ste-eeuwse begrippen als patronage, mecenaat of de vrije markt. Echter, volgens Kok lag in de 17de eeuw het principe van wederkerigheid ten grondslag aan alle sociaaleconomische relaties. Het model van ‘de economie van de dienst en wederdienst’ beschrijft de sociaaleconomische structuur in de 17de eeuw als een cluster van naast elkaar opererende maagschappen; hechte familienetwerken die waren verbonden met vaste vrienden, klanten en leveranciers. Kok doelt daarmee op het complexe geheel van ‘wederkerigheidrelaties’ binnen naast elkaar opererende netwerken.

Vriendschap

Niet alleen de artistieke kwaliteit van het werk van een schilder telde, de opdracht moest ook worden gegund. Daarop aanvullend stelt Kok: “Om eliteopdrachtgevers in een duurzaam netwerk te behouden moesten kunstenaars vooral ook als vriend achting en respect verdienen. Immers, in ‘de economie van dienst en wederdienst’ waren betrouwbare persoonlijke contacten – vriendschap- tussen kunstenaar en kopers doorslaggevend voor hun artistieke status en sociaaleconomische

63

L. Kooijmans, ‘Vriendschap als verzekering 1500-1800’, in: J. van Gerwen en M.H.D. van Leeuwen (red.),

Studies over zekerheidsarrangementen. Risico’s, risicobestrijding en verzekeringen in Nederland vanaf de Middeleeuwen, Amsterdam 1998,p. 223-233; (Inter)nationale handel werd uitgevoerd in commerciële

netwerken van familieleden en zakenpartners uit hetzelfde land, dezelfde stad of hetzelfde geloof. C. Lesger,

The Rise of the Amsterdam Market and Information Exchange. Merchants, Commercial Expansion and Change in the Spatial Economy of the Low Countries, c. 1550-1630, Aldershot 2006, p. 139-181, spe c. p. 157; Lesger,

Nut van huwelijk, p. 72; 1996, p. 72; P. Mathias, ‘Strategies for Reducing Risk by Entrepreneurs in the Early Modern Period’, in: C. Lesger en L. Noordegraaf (red.), Entrepreneurs and Entrepreneurship in Early Modern

Times. Merchants and Industrialists in the Orbit of the Dutch Staple Market, Den Haag 1995, p. 5-24. spe c. p.

14-16; P.C.M, Hoppenbrouwers, ‘Maagschap en vriendschap’, in: Holland, regionaal-historisch tijdschrift 17 (1985); J.W. Veluwenkamp, Ondernemersgedrag op de Hollandse stapelmarkt in de tijd van de Republiek. De

Amsterdamse handelsfirma Jan Isaac de Neufville & Comp, 1730-1764, Leiden 1981 (proefschrift Universiteit

succes.64 Daarbij dient de term vriendschap niet te worden verward met het emotionele en persoonlijke gewicht dat tegenwoordig aan vriendschap wordt toegekend. Volgens Kok had vriendschap in de 17de eeuw een veel meer instrumentele waarde die vergelijkbaar is met wat we tegenwoordig netwerken noemen. De steun kwam in de eerste plaats van familie, omdat verwantschap een verplichte solidariteit inhield. Dit waren de zogenaamde bloedvrienden. Men was verplicht om elkaar te steunen en solidair naar elkaar te zijn. Het was in de 17de eeuw algemeen geaccepteerd dat dit alles gepaard ging met de intentie hier een eigen voordeel uit te halen. Volgens Kok was netwerken een essentiële strategie in de strijd om het economische bestaan en bedoeld om de sociale positie te versterken.65 Dat is in de huidige samenleving niet veel anders.

De economie van dienst en wederdienst speelde binnen de vriendschap een grote rol. Vrienden moesten elkaar voortdurend hun loyaliteit tonen door actief contacten te onderhouden en beleefdheden en geschenken uit te wisselen. Bij geschenken ging het lang niet altijd om een materieel geschenk, maar bijvoorbeeld ook het bieden van gastvrijheid, het uitwisselen van gedichten of schilderijen of het vergeven van een ambt of een aanbeveling daarvoor. Het uitwisselen van geschenken was nooit vrijblijvend, daarbij hoorde altijd de verplichting tot een wederdienst. Kok omschrijft dit als volgt: “Met het aanvaarden van de gift verplichtte de ontvanger zich impliciet om het gebaar op enig moment met een wederdienst te beantwoorden”. Het niet beantwoorden in de vorm van een wederdienst tastte iemands eer, goede naam en betrouwbaarheid aan.66

Netwerk strategieën

Govert Flinck dankte volgens Kok zijn succes, naast zijn artistieke kwaliteit, aan zijn vaardigheid om duurzame vriendschappen te sluiten, waarmee hij zich positioneerde in de netwerken van de invloedrijken van Amsterdam.67 Volgens Kok was de gunst van vrienden op de juiste positie daarvoor van essentieel belang.68 Zij illustreert dit aan de hand van de vriendschap tussen Flinck en prominente Amsterdammers.69. Flinck schilderde de Amsterdamse elite zoals de burgermeesters Andries de Graeff (1611-1678) en Cornelis de Graeff (1599-1664) en niemand minder dan Amalia van Solms (1602-1675) en Johan Maurits van Nassau-Siegen (1604-1679), met wie hij een vriendschappelijke band onderhield. Ook de dichter Joost van den Vondel werd door hem geportretteerd, die hem vervolgens roemde in meerdere lofdichten en op die wijze de roem van

64 Kok 2011, p. 336. 65 Ibid., p. 301. 66 Ibid., pp. 305-307. 67 Ibid., pp. 323-327. 68 Ibid., p. 327.

69 Houbraken 1718 (dl II), pp. 21-25; Houbraken beschrijft de vriendschap met Prins Jan Maurits van Nassau, de heren burgemeesters Kornelis en Andries de Graaf of kunstliefhebbers als Pieter en Johan Six.

Flinck verspreidde.70 De carrière van Wybrand de Geest heeft overeenkomsten met die van Flinck. De Geest had eveneens prominente bestuurders als klant en bovendien onderhield hij, net als Flinck, een goede relatie met de stadhouder. Het is onbekend of De Geest ook een portret van Van den Vondel heeft geschilderd, maar het gegeven dat Van den Vondel het werk van De Geest wel kende blijkt uit een overgeleverd lofdicht over een niet meer bekend portret van de dichter Nooyen dat De Geest rond 1644 van hem schilderde. 71 Het verschil met De Geest is dat Flinck zijn opdrachten voor het hof tegen het einde van zijn carrière schilderde en dat hij zich vanuit zijn opdrachten voor de Amsterdamse elite opwerkte. De Geest schilderde de leden van het Friese hof daarentegen al aan het begin van zijn carrière, met mogelijk als gevolg dat deze opdrachten de katalysator voor het verdere verloop van zijn opdrachten voor de Friese elite zijn geweest.

Net als tussen Flinck en zijn clientèle bestonden er ook verdergaande relaties tussen De Geest en zijn geportretteerden. Zo blijkt uit de dagboeken van stadhouder Willem Frederik, die in 1995 door Visser zijn gepubliceerd, dat de relatie tussen Wybrand de Geest en de stadhouder Willem Frederik een vriendschappelijk karakter had.72 In de dagboeken van de stadhouder wordt meer dan eens melding gemaakt van contacten tussen beide. In 1647 vermeldt Willem Frederik dat hij op 20 april bij De Geest schilderijen kwam bekijken; “Bij De Geest schilderiën gesien”.73 Waarschijnlijk bracht de stadhouder een bezoek aan het atelier om daar schilderijen te bekijken die hij misschien wel door De Geest wilde laten schilderen, of waar hij op dat moment al mee bezig was. Op 21 april in datzelfde jaar liet hij zich door De Geest schilderen; “Ik liet mij bij De Geest schilderen”.74 Uit een aantekening uit 1648 blijkt dat de Willem Frederik zich wederom liet schilderen en dat hij ditmaal samen met De Geest de maaltijd genoot; “Maendach mij laten schilderen. Mit De Geest en Maré gegeten”.75

De naam van Wybrand de Geest is ook terug te vinden op een zilveren collecteschaal die was ingegraveerd met de namen van burgemeester Dr. Adrianus Hagius en de toenmalige armenvoogden Douwe Sereps Ansma, Vibrandus de Geest en Pier Vpts. Op de schaal is ook een randschrift aangebracht: “Doet den Armen Handtreyckinghe op dat ghij Rijckelijck ghezeghent bent wordet Eccle. Cap. 7. Vers 36 M.D.C.XXXIX” De schaal toont aan dat De Geest een eervolle functie als regent van een liefdadige instelling ging bekleden, samen met de andere personen die op de collecteschaal

70 Kok 2011, p. 331. 71 De Vries 1982, p. 33. 72

Visser 1995, p. 479; Januari 1648: De stadhouder en Wybrand de Geest genoten de maaltijd na een poseersessie.

73 Ibid., p. 375.

74

Ibid., p. 375.

75 Ibid., p. 479; Maré is waarschijnlijk Gilles Marez, vaandrigdrager in het leger van Staatse dienst. Uit de dagboeken blijkt dat de stadhouder vaker de maaltijd met ‘Maré’ genoot.

worden genoemd.76 Hieruit blijkt dat hij ook wist door te dringen tot het netwerk van de burgemeester en armenvoogden van de stad.

Figuur 35: Zilveren collecteschaal, 1639, Fries Museum Leeuwarden.

Volgens Kok functioneerde de 17de-eeuwe kunstmarkt niet in een vacuüm waarin alleen volgens artistieke normen werd gehandeld. De economische en artistieke keuzes waren volgens Kok onlosmakelijk met elkaar verbonden in een maatschappelijke orde die door strikt sociale conventies werd gereguleerd.77 Als schilders eenmaal in een netwerk waren opgenomen, dan veranderde de aanvankelijke economische en artistieke relatie in een sociale relatie met vanzelfsprekende opdrachten als gevolg. Volgens Kok faciliteerden die ‘vanzelfsprekende opdrachten’ de succesvolle schilderscarrières. Want zoals het een goede vriend betaamd werden schilders vervolgens door hun opdrachtgevers gepromoot, ondersteund en beschermd. Kunstenaars werden daarmee bevrijd van het concurrerende marktmechanisme van vraag en aanbod.78 Wybrand de Geest moet zeer zeker profijt hebben gehad van de goede contacten met zijn klanten, zoals stadhouder Willem Frederik, met wie hij omging als gelijken.

76 Catalogus Fries Zilver, Leeuwarden (Fries Museum), 1968, nr. 26; W. Eekhoff geeft in 1875 in De stedelijke

Kunstverzameling van Leeuwarden een beschrijving van een ‘zilveren schaal of bekken’.

77 Kok 2011, p 336.