• No results found

4 De succesfactoren van Wybrand de Geest

4.4 Sociale status

Om in de gunst van personen op de juiste positie te geraken en daarmee een succesvol netwerk te vormen, waren volgens Erna Kok onberispelijke omgangsvormen van essentieel belang.79 Uit het onderzoek van Kok komt naar voren dat ook de sociale afkomst binnen dit geheel een belangrijke rol speelde en bijvoorbeeld in het geval van Govert Flinck de voorwaarden creëerden voor een glansrijke carrière. Flinck groeide op in een vermogende doopsgezinde handelsfamilie in Kleef. Van huis uit moet hij de mentaliteit, het gedrag en de vaardigheden hebben meegekregen om een betrouwbare en eerlijke koopman te kunnen worden. Later bleken deze kwaliteiten hem als ondernemer-schilder goed van pas te komen.80

Het is interessant om in dit licht de afkomst van Wybrand de Geest nader te bestuderen. Over het milieu waarin De Geest werd geboren is vrij weinig bekend. Lang werd gedacht dat schilders voornamelijk afkomstig waren uit lagere sociale klassen. In diens sociaaleconomische studie naar de schilderkunst in Delft in de 17de eeuw verzette John Michael Montias zich als eerste tegen deze visie.81 Volgens Piet Bakker, die de 17de-eeuwse schildersgemeenschap in Leeuwarden bestudeerde, onderscheidde de situatie in Leeuwarden zich niet van die in Delft of Haarlem. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, behoorden volgens Bakker veel ouders van schilders juist tot de bovenkant van de middenklasse van de samenleving of hoger. De vaders waren zelf vaak schilder of beoefenden een ander ambacht. Zij deden dit vrijwel nooit in loondienst en konden zo een goede boterham verdienen. Uit Bakkers onderzoek blijkt dat van 52 van de 109 Leeuwarder schilders het beroep van hun vader was te achterhalen en dat het grootste deel daarvan zelf het schildersvak beoefenden. In totaal bleek van de 52 vaders 60 % tot de bovenkant van de middenklasse te behoren en zelfs 30 % tot de bovenklasse.82 De vader van Wybrand de Geest was glasschilder, stadsbode en vanaf 1595 wachtmeester. Ondanks zijn betoog over de afkomst van vele schilders in Leeuwarder schildergemeenschap, veronderstelt Bakker, waarschijnlijk op basis van het beroep van De Geest’s vader, dat De Geest van ‘relatief eenvoudige komaf’ moet zijn geweest. Tot welke klasse de familie van De Geest daadwerkelijk behoorde is niet bekend maar om enkel uit de informatie van het beroep van De Geest’s vader af te leiden dat De Geest van eenvoudige komaf was, zou onjuist zijn.

Piet Bakker veronderstelt dat Wybrand de Geest de meest succesvolle schilder van Friesland was.83 Hij baseert dit op onder meer op bewaarde bronnen waar uit blijkt dat de schilder een 79 Kok 2011, p. 327. 80 Ibid., p. 310. 81 Montias 1982, pp. 148-149.

82 Bakker 2008, pp. 54-55; Bakker baseert zijn gegevens op de onderzoeken van Montias en Goosens die voor respectievelijk Delft en Haarlem aantoonden dat de ouders van schilders doorgaans deel uitmaakten van de hogere sociale strata van de stedelijke burgerij; Montias 1982, pp. 148-153; Goosens 2001, pp. 51-58.

vermogend man moet zijn geweest en dat hij vrijwel de enige schilder in Friesland was van wie zeker is dat zijn fortuin geheel voor rekening komt van zijn kunst. Ondanks dat hij volgens Bakker van relatief eenvoudig komaf was, zijn vader was glasschilder, heeft hij op eigen kracht en met schilderen grote welstand bereikt. Volgens Bakker zegt het feit dat zijn zonen Julius en François en kleinzoon Wybrandus nog op grote voet konden leven, zonder begiftigd te zijn met het talent van hun (groot)vader, eveneens iets over het vermogen dat hij moet hebben vergaard.84

Ogier beschrijft in zijn dagboek dat De Geest, tijdens het bezoek aan diens atelier, hem zijn schilderijen van andere schilders, schelpen, munten-, en andere verzamelingen toonde.85 In de 17de eeuw en 18de eeuw waren verzamelingen als deze erg in trek en kwamen deze voort uit het contact met andere continenten, een fascinatie voor schoonheid maar ook uit interesse in de natuur(wetenschappen). Tegelijkertijd was een dergelijke verzameling een statussymbool. De vaak kleine objecten waren erg kostbaar en werden goed opgeborgen in speciaal daarvoor gemaakte kunstkabinetten. Bij hoog bezoek werd het kabinet geopend en de verzameling getoond. De Geest bezat ook zogenaamde ‘stemhoudende grond’, wat inhield dat hij ook enige invloed op de Friese politiek kon uitoefenen.86

Ik ben van mening dat een aantal hierna te noemen opmerkelijkheden aantonen dat De Geest waarschijnlijk niet van hele eenvoudige komaf was, of dat hij in ieder geval heel erg zijn best heeft gedaan deze ‘relatief eenvoudige komaf’ te overstijgen.

Geloofsovertuiging

Zoals in het voorgaande hoofdstuk al werd beschreven waren katholieken uitgesloten van bestuurlijke functies en hadden zij geen stemrecht, maar oefenden zij desondanks wel heel veel macht uit. Net als Govert Flinck, die een doopsgezinde achtergrond had, behoorde Wybrand de Geest met zijn katholieke geloofsovertuiging tot een minderheid binnen de maatschappij. Charles Ogier beschrijft in zijn reisdagboek onder andere dat De Geest hem zijn privé altaar laat zien en dat zij samen spraken over het feit dat er in de stad Leeuwarden en de provincie, met name onder de adel, nog heel veel katholieken waren.87 Bakker benadrukt dat het hebben van een katholieke geloofsovertuiging een hindernis was voor het bekleedden van publieke functies. De vermeende achterstand van de belijders van het katholieke geloof doet vermoeden dat ook schilders met een katholieke achtergrond hier hinder van ondervonden. Echter, van het idee dat katholieke schilders ook waren uitgesloten van officiële opdrachten is volgens Bakker het tegendeel al meerdere malen

84

Bakker 2008, p. 63.

85 Zijlstra-Zweens 1977, p. 645; Ogier schrijft dat hij en De Geest in het Frans met elkaar spraken.

86

Eekhoff 1862, p. 32; volgens het stemkohier van 1640 bezat hij een boerenplaats in het boven Leeuwarden gelegen Kornjum.

gebleken. De loopbaan van Wybrand de Geest is hier een tot de verbeelding sprekend voorbeeld van. Ogier benoemde dit al in zijn dagboekaantekeningen. Uit de vloed van opdrachten die het hof aan De Geest verstrekte bleek namelijk dat de katholieken in Friesland niet zo’n verdrukte minderheid waren als dat Ogier schijnbaar verwachtte.88 Bakker voegt daar aan toe dat De Geest belangrijke en waarschijnlijk goed gehonoreerde opdrachten uitvoerde voor het Friese hof: “En was zijn geloof bij de toekenning ervan werkelijk een probleem geweest dan had hij nooit op vertrouwelijke voet kunnen verkeren met de streng gereformeerde stadhouder Willem Frederik”.89

Tijdens zijn schilderscarrière schilderde De Geest zowel leden van het Friese hof als de bestuurlijke elite van Friesland en deed hij zijn gehele carrière dienst als portretschilder van de katholieke adel. Aangezien over de vermeende achterstand van katholieken in Friesland kennelijk niet zo zwart wit gedacht werd en de katholieke adel nog steeds veel macht bezat, heeft Wybrand de Geest zeer waarschijnlijk weinig hinder ondervonden van zijn geloofsovertuiging. Integendeel, zijn geloofsovertuiging heeft naar mijn mening een rol gespeeld in zijn succes. Zijn netwerk en goede contacten met de katholieke adel zijn belangrijk geweest in de totstandkoming van zijn netwerk. Zo hebben een van zijn eerste opdrachtgevers, de hovelingen Jurjen van Ripperda en Anna Catharina van Dekema, mogelijk een rol gespeeld in het contact met stadhouder Ernst Casimir. Zowel van Ripperda en Van Dekema als De Geest waren katholiek. Wellicht hebben deze geportretteerden hun geloofsgenoot in de gunst van de stadhouder gebracht als dank voor de portretten die hij van hen had gemaakt.

Leertijd in Utrecht

Wybrand de Geest vertrok voor zijn schildersopleiding naar Utrecht en ging daar in de leer bij de gerenommeerde schilders Abraham Bloemaert en Paulus Moreelse. Het aanleren van het schildersvak was, in vergelijking tot andere ambachten, een hele kostbare aangelegenheid. Volgens Bakker was het volgen van een opleiding daardoor niet weggelegd voor ‘gewone burgers’. Voor een in Friesland geboren schilder was het dan ook niet gebruikelijk om zijn opleiding buiten Friesland te volgen. Het leergeld was in Holland of Utrecht vele malen hoger dan in Friesland en bovendien was er binnen de provinciegrenzen voldoende talent aanwezig om een goede schildersopleiding te kunnen volgen.90 Het gegeven dat Wybrand na het overlijden van zijn vader in Utrecht bij zijn broer Gillis kon gaan wonen heeft bepalend kunnen zijn voor de keuze om naar Utrecht te gaan. De katholieke inslag van het werk van Bloemaert en Moreelse kan hier een rol in hebben gespeeld.91 De

88 Zijlstra-Zweens 1977, pp. 642-650. 89 Bakker 2008, p. 56. 90 Ibid., pp. 52-54. 91 Schatborn 2001, p. 24.

prijs voor een schildersopleiding aan de Utrechtse tekenschool was niet gering, maar schijnbaar was Wybrand de Geest zelf of zijn familie wel vermogend genoeg om die op te brengen.

Album amicorum

In het tweede hoofdstuk werd al aandacht besteed aan het album amicorum van De Geest. Uit de analyse van het album door Suzanne Rus blijkt dat de bijdragen in De Geest’s album amicorum zijn geschreven in het Nederlands, Latijn, Frans, Duits, Grieks en Italiaans.92 Rus veronderstelt dat het niet waarschijnlijk is dat De Geest al deze talen beheerste. Desondanks denk ik dat het niet onmogelijk was dat De Geest kennis heeft gehad van het Latijn. Aan het begin van de 17de eeuw was er een Latijnse school in Leeuwarden. Er zijn uit deze periode geen leerlingenlijsten bekend, maar het is goed mogelijk dat De Geest daar op jonge leeftijd door zijn ouders naar toe gestuurd is. Het Italiaans en Frans heeft De Geest zich waarschijnlijk tijdens zijn verblijf in het buitenland eigen hebben gemaakt. Uit de dagboekaantekeningen van Charles Ogier, over het bezoek aan het atelier van Wybrand de Geest, blijkt in ieder geval dat De Geest de Franse taal beheerste. Immers, Ogier vermeldt expliciet dat zij Frans met elkaar spraken. Een van de contribuanten, Meindert Pieters Voscuijl, noemt De Geest “Redenryck int vertaelen, Snel-vloeijend inde Rijm”. Er is tenminste één door De Geest geschreven gedicht bewaard gebleven. Hij schreef dit voor zijn vriend Kapitein Haring van Harinxma:

Aen den wel-Edelen Capiteyn, Jr. Haring van Harinxma,

Op het vertalen van zijn Spaensche Droomen Hoe braef is ’t als een Edelman Sijn tijdt op ’t best besteden kan; En sijnen Geest weet te vernuwen Aen ijts dat smaeckt, en leerlijck is,

Waer nae de Ziel begheerlijck is, Om Const met Wapenen te huwen:

Als Harinxma aff-leydt sijn Dolck, Streckt hy sijn Lantluy voor een Tolck, En sticht haer met sijn Spaensche Droomen,

En spreeckt, in Moeders Tael ons aen: Dies deelt hy, met den Castiliaen, In d’Eer: soo verr’als Menschen komen.

Waer door dit nut en heylsaem Stoff Den Taelder strecken sal tot Loff, Tot daer de Son verliest sijn glori: En doet ons segghen wel bewust, Dat al sijn tocht, en harten lust,

Sil ut armis ars Decori.

Et prodesse volunt & delectare Poëta. Omne tult punctum qui miscuit utile dulci.

W. de Geest93

In het album amicorum wordt ook naar de Metamorfosen van Ovidius of teksten uit de Bijbel verwezen, waaruit blijkt dat De Geest naast kennis van vreemde talen ook kennis had van historische publicaties.94 De Geest zal zich in een milieu hebben begeven waarin men deze kennis bezat, anders zou dit niet in zijn album zijn geschreven. Lyckle de Vries schrijft over het album: “Zijn Album Amicorum staat vol klinkende namen en het bevat menig wapenschild. De Geest, die na zijn terugkeer de schilder van de Friese landadel zou worden, heeft ook reeds tijdens zijn buitenlandse reis in voorname milieus verkeerd… Ook andere inschriften, niet zelden in het Latijn en vaak met een kunsthistorische strekking, doen vermoeden dat De Geest geen minder goede opvoeding heeft genoten dan de vrienden, die in zijn Album hebben getekend en geschreven.” 95

Rus onderzocht ook of het gebruik van een album amicorum door een kunstenaar in de 17de eeuw een uitzondering was of dat er meer kunstenaars waren die zo’n album aanlegden. Zij vergeleek het album van De Geest zowel met de alba van adellijke studenten als met die van enkele kunstenaars die volgens Rus een typisch ‘kunstenaarsalbum’ hadden aangelegd.96 Volgens Rus is het album van De Geest uniek in zijn verscheidenheid aan bijdragen, tekeningen, persoonlijke teksten en wapens. Als belangrijk verschil noemt zij de persoonlijkheid en het gevoel van vriendschap dat het album uitstraalt.97 Daarin onderscheidt het zich van de typische kunstenaarsalba en is het uniek in zijn soort. Het lijkt erop dat De Geest al in 1611 op de hoogte moet zijn geweest van iets wat kan worden aangemerkt als een gebruik onder adellijke studenten. Het aanleggen van het album amicorum is zeer waarschijnlijk een bewuste keuze geweest om de contacten in bij te houden die hij tijdens zijn leertijd in Utrecht en zijn buitenlandse reis opdeed. Met andere woorden, ik denk dat De Geest aan het begin van zijn carrière investeerde in het aanleggen en het onderhouden van een netwerk en hij zich kennelijk wilde conformeren aan zijn adellijke leeftijdsgenoten. De klinkende namen in zijn album geven bevestigen het vermoeden dat De Geest destijds al in goede milieus verkeerde.98

93

De Vries 1982, p.33; H. van Harinxma, Seven Wonderlijcke Ghesichten van Dom Francisco de Quevedo, Leeuwarden (Claude Fonteyne), 1641.

94

Rus 2013, p. 123; Suzanne Rus heeft alle bijdragen in het album amicorum van De Geest vertaald en geanalyseerd waar deze informatie uit blijkt.

95

De Vries 1982, p. 9.

96

Rus 2013, p. 154; Het feit dat zij voor haar onderzoek maar drie alba heeft kunnen vinden geeft aan dat het gebruik ervan door kunstenaars niet heel gangbaar was aan het begin van de 17de eeuw. Verder onderzoek is nodig om vast te stellen in welke mate dit gebruik voorkwam in de 17de eeuw.

97 Ibid., p. 151.

Huwelijkspolitiek

Kok beschrijft ook dat huwelijkspolitiek een belangrijke rol speelde in de netwerkstrategieën van de 17de-eeuwe schilders die onderwerp zijn van haar studie. Wybrand de Geest trouwde met Hendrikje Uylenburgh. Hoewel zij niet heel rijk was, kwam zij wel uit een betere familie dan De Geest zelf. Hendrikje’s oom Rombertus Rommertsz. Uylenburgh (ca. 1554-1624) was de Leeuwarder burgemeester en later raadsheer aan het Hof. Hendrikje was een volle nicht van de Amsterdamse kunsthandelaar Hendrick Uylenburgh (ca. 1587-1661), maar ook een nicht van Saskia van Uylenburgh, de vrouw van de Amsterdamse schilder Rembrandt van Rijn, met wie De Geest mogelijk via deze familiebanden in contact is gekomen. In dit licht is het goed denkbaar dat De Geest’s keuze om met Hendrikje van Uylenburgh te trouwen een van berekenende huwelijkspolitiek is geweest.

4.1 Deelconclusie

De vraag welke rol Wybrand de Geest zelf speelde in het creëren van zijn eigen succes is niet eenvoudig te beantwoorden. De veelheid aan opdrachten die De Geest voor de Friese elite mocht uitvoeren had te maken met zijn artistieke kwaliteiten, maar zal niet de enige reden voor succes zijn geweest. Uit mijn analyse van de klantenkring en de reconstructie van het netwerk van zijn klanten wordt duidelijk dat De Geest daarbinnen een sterke positie wist te verwerven. Het is aannemelijk dat De Geest in het opbouwen van zijn netwerk, zelf een grote rol heeft gespeeld en dat dat uiteindelijk leidde tot min of meer vanzelfsprekende opdrachtverlening. Naast artistieke kwaliteit beschikte de Friese portretschilder namelijk ook over de vaardigheid om duurzame vriendschappen te kunnen sluiten waarmee hij zich positioneerde in de sterk met elkaar verweven elite netwerken in Friesland. De uitkomsten van het onderzoek van Erna Kok bevestigen het belang van netwerken voor kunstenaars. Om eliteopdrachtgevers in dit netwerk te behouden moesten kunstenaars ook als vriend achting en respect verdienen. Immers, in de ‘economie van dienst en wederdienst’, waren betrouwbare persoonlijke contacten – vrientschap – tussen kunstenaar en kopers doorslaggevend voor hun artistieke status en sociaaleconomische succes.

In dit hoofdstuk heb ik aangetoond dat De Geest op verschillende momenten in zijn carrière heel bewust keuzes heeft gemaakt die ofwel bijdroegen aan zijn netwerk, ofwel bijdroegen aan zijn sociale status. Al op jonge leeftijd leek hij op de hoogte te zijn van adellijke gebruiken, zoals het aanleggen van een album amicorum. Hieruit blijkt dat hij zich mogelijk toen al in dergelijke goede kringen bewoog en hij al op een vroeg moment in zijn carrière begon met het investeren in een netwerk, waarvan op latere leeftijd bleek dat dit succesvol was. Uit het album blijkt dat hij ook op intellectueel niveau ontwikkeld was.

Mijns inziens was De Geest niet van zo’n eenvoudige komaf als wel eens gedacht wordt. Dat het hem lukte om in de gunst te geraken bij zijn klanten met wie hij zelfs vriendschappelijke relaties doet vermoeden dat De Geest’s de juiste omgangsnormen kende, die hij mogelijk van huis uit heeft meegekregen maar die hij zich waarschijnlijk voor een groot deel ook zelf heeft aangeleerd.

Conclusie

Vanaf het einde van de jaren zestig van de 20ste eeuw, wordt Wybrand de Geest herhaaldelijk geroemd als de succesvolste portretschilder van Friesland. Dientengevolge heb ik mij binnen dit onderzoek ten doel gesteld de volgende vraag te beantwoorden:

Welke factoren droegen bij aan het slagen van Wybrand de Geest zijn carrière als portretschilder?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden heb ik achtereenvolgens getracht in beeld te brengen hoe de carrière van De Geest tot stand gekomen is, hoe hij aan in aanmerking kwam voor zijn eerste opdrachten van de Friese stadhouder Ernst Casimir, wie er naast de leden van het Friese hof nog meer door hem werden geschilderd en tot slot welke rol De Geest zelf speelde in zijn succesvolle schilderscarrière.

Nadat Wybrand de Geest zijn leertijd in Utrecht had doorgebracht, ging hij op studiereis naar Rome alvorens hij zich in 1621 definitief in Leeuwarden vestigde. Aldaar trouwde hij met Hendrikje van Uylenburgh met wie De Geest drie kinderen kreeg. Zijn vroegst bekende schildersopdracht ontvangt hij al in 1621. Uit de eerste jaren van zijn carrière is bekend dat hij schilderde voor opdrachtgevers die behoorden tot zowel de bestuurlijke elite als voor rijke burgers die via andere wegen hun vermogen en of reputatie wisten op te bouwen. Binnen vier jaar tijd ontvangt hij zijn eerste opdracht van de Friese stadhouder Ernst Casimir. Het is goed mogelijk dat De Geest door tevreden klanten of via zijn leermeester Moreelse aan de stadhouder werd voorgedragen. Het een sluit het ander niet uit. Om exact te weten te komen welke relaties leidend zijn geweest (die tussen De Geest en tevreden klanten of die tussen De Geest en zijn leermeester en collega-schilders) wordt aanbevolen de identiteit en netwerken van deze eerste opdrachtgevers, zoals Marcus Verspeeck en zijn familie, nader te onderzoeken. Nog niet eerder werd opgemerkt dat niet Abraham Bloemaert, maar Paulus Moreelse waarschijnlijk de leermeester van De Geest was. De gelijkenis tussen het werk van Moreelse en De Geest en het gegeven dat Moreelse al voor Ernst Casimir schilderde voorafgaande zijn aanstelling als stadhouder in Friesland waren aanleiding voor deze constatering. Mogelijk is het Caritas portret, van een onbekende schilder, uit de collectie van het Fries Museum