• No results found

Geschiedenis geschreven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Geschiedenis geschreven"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Geschiedenis geschreven

Een onderzoek naar het middeleeuwse geschiedbewustzijn

van de Friezen, Denen en Saksen aan de hand van het

beeld van de kerstening van hun voorouders

(2)

Femke Oenema

Studentnummer: 1611283

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding...4

Hoofdstuk 1 – de Friezen 1.1 De kerstening van Friesland ...9

1.2 Historiografie en beschrijving van de bronnen ...11

1.3 Oorsprongslegenden...16

1.4 De koning van Denemarken...20

Hoofdstuk 2 – de Denen 2.1 De kerstening van de Denen...27

2.2 Historiografie en beschrijving van de bronnen ...29

2.3 Legendarische geschiedschrijving ...33

2.4 De omslag naar het christendom ...39

Hoofdstuk 3 – de Saksen 3.1 De kerstening van de Saksen ...43

3.2 Historiografie en beschrijving van de bronnen ...45

3.3 De oorsprong van de Saksen...48

3.4 Karel de Grote, Saksenapostel ...54

Hoofdstuk 4 – Het beeld van verleden en heden 4.1 Geschiedbeeld en geschiedbewustzijn ...60

4.2 De Friezen: aangepast verleden ...63

4.3 De Denen: geen probleem met het verleden ...67

4.4 De Saksen: slechts een deel van het verleden ...69

4.5 De verschillen verklaard...72

4.5.1 De geschreven traditie...72

4.5.2 Afstand tot de gebeurtenissen ...74

4.5.3. Politieke context ...75

Conclusie ...77

(4)

Inleiding

Kenmerkend voor het huidige Europa is zijn christelijke identiteit: in heel Europa gaan mensen naar de kerk, worden feestdagen als Kerstmis en Pasen gevierd en zijn op zondag de winkels gesloten. Deze christelijke identiteit heeft al een lange geschiedenis. In de vroege Middeleeuwen werd heel Europa langzaam maar zeker gekerstend, dat wil zeggen tot het christendom bekeerd. Dit gebeurde gedurende een lange tijdsperiode en in verschillende fasen (zogenaamde oppervlakte- en dieptekerstening), waarbij gebruik gemaakt werd van verschillende technieken. Sommige volken, zoals de Angelsaksen, werden ‘topdown’ bekeerd door een enkele missionaris; andere volken, bijvoorbeeld de Saksen, werden bloedig gedwongen het christelijk geloof aan te nemen. Het moment van kerstening werd op individueel niveau bekroond met de doop, waarmee iemand officieel christen werd. Hierna begon een heel proces van het zich eigen maken van de christelijke rituelen en dogma’s en uiteindelijk van de verinnerlijking van het geloof.1

Over de kerstening is een omvangrijke hoeveelheid secundaire literatuur verschenen, van grote overzichten van historische feiten tot kleine deelstudies naar processen in een precies afgebakend kader. In de eerste categorie valt een belangrijk boek van Richard Fletcher, The conversion of Europe.2 Hierin wordt de

gehele periode waarin bekeringsactiviteiten plaatsvonden beschreven, vanaf de doop van Constantijn in 337 tot de kerstening van de Letse bevolking in 1386. Opvallend aan dit boek is dat het goed laat zien hoe weinig we eigenlijk weten en kunnen weten van dit tijdperk omdat we over ambivalente of simpelweg te weinig bronnen beschikken. Niet alleen door historici, maar ook vanuit andere disciplines zoals de antropologie of godgeleerdheid is gekeken naar processen en ideeën die verbonden zijn aan de missiegeschiedenis. Een interessant voorbeeld hiervan is het werk van Lutz E. von Padberg dat met gebruik van verschillende concepten ingaat op de

1 Dit proces is geconceptualiseerd door Ludo Milis in ‘Conversion, a never-ending process’ in: L. Milis,

Religion, culture and mentalities in the Medieval Low Countries (Turnhout 2005).

2 R. Fletcher, The conversion of Europe. From paganism to Christianity 371-1386 AD (Londen 1997).

(5)

mentaliteit en belevingswereld van missionarissen en de mensen die bekeerd werden.3 Hieruit blijkt dat kerstening niet enkel een kwestie was van het zich laten dopen, maar dat het aannemen van het christelijke geloof een langer proces was dat vele veranderingen met zich meebracht.

De primaire bronnen uit de Middeleeuwen spreken vrijwel allemaal van een succesvolle bekering en achteraf kunnen wij zeggen dat heel Europa in de Middeleeuwen christelijk is geworden. Het is echter te gemakkelijk en niet historisch juist om vanuit het eindresultaat terug te redeneren naar hoe dit resultaat tot stand is gebracht. Het beeld van een missionaris die een koning bekeert waarna het gehele volk christelijk wordt is een te simpele weergave van dit gecompliceerde proces. Het blijkt dat er veel verzet was tegen de kerstening, bijvoorbeeld tegen het aantasten van de heidense religie en zijn gebruiken. Vele missionarissen zijn een martelaarsdood gestorven omdat de bevolking onder wie zij predikten hen als een gevaar zagen. Toch is het interessant om te bedenken dat er in sommige gevallen een paradox is waar te nemen waarbij de nieuwe christenen, die zich eerst nog fel verzetten tegen de christelijke religie, enkele generaties na hun bekering zelf de missionarissen leveren om andere volken het christelijk geloof te brengen. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de Saksen die na hun eigen gedwongen kerstening de Slaven gingen bekeren.

Dit roept de vraag op hoe mensen één of meer eeuwen later aankeken tegen de bekering van hun voorouders. Welk beeld hadden ze hiervan? Hoe schrijven de bronnen over het proces van kerstening: hoe beoordeelt men de religie of de gebruiken vóór het christelijk worden, hoe ziet men de reactie van hun voorouders op de kerstening en hoe beoordeelt men de uitkomst, het christen worden? De bekering van een volk was vaak een grote verandering die niet zonder slag of stoot ging. Soms zijn gebeurtenissen uit het verleden moeilijk te rijmen met het heden. Hoe gaat men in latere eeuwen om met het eigen verleden, inclusief de zwarte bladzijden? En in hoeverre spelen contemporaine gebeurtenissen mee in de beschrijving van het (kerstenings)verleden? Hoe schreef men geschiedenis? Al deze vragen zullen aan de orde komen in deze scriptie om hiermee het geschiedbewustzijn van mensen in het verleden te onderzoeken.

3 L.E. v. Padberg, Mission und Christianisierung. Formen und Folgen bei Angelsachsen und Franken

(6)

Om het materiaal te begrenzen is gekozen om enkele volken te bestuderen in een vergelijkend perspectief. Als eerste zullen de Friezen aan bod komen. In de achtste eeuw kwamen missionarissen zoals Willibrord, Bonifatius en Liudger in Friesland het evangelie prediken en werd het Friese volk gekerstend. Aanvankelijk was er echter veel verzet waarbij onder andere Bonifatius en zijn metgezellen de martelaarsdood vonden. Hoewel het bronnenmateriaal voor de Friezen summier is en er vaak geen geschikte edities van de primaire bronnen zijn, zal ik trachten in het eerste hoofdstuk een beeld te schetsen hoe latere schrijvers met hun verleden omgingen en hoe ze het verhaal van het verleden aanpasten aan het heden. In het tweede hoofdstuk zal gekeken worden naar de Denen. Dit volk werd iets later dan de Friezen gekerstend. Er is voor dit volk gekozen omdat uit de bronnen blijkt dat het kersteningsproces van de Friezen en de Denen met elkaar verweven was. Het derde hoofdstuk gaat over de Saksen die omstreeks dezelfde tijd als de Friezen, eind achtste eeuw, gekerstend werden. Hierover is veel informatie bekend uit de Karolingische bronnen en het blijkt dat dit kersteningsproces veel minder vreedzaam is verlopen dan de bovenstaande twee. Uiteindelijk zal aan de hand van een theorie van de historicus Goetz in het vierde en laatste hoofdstuk ingegaan worden op de uitkomsten van dit onderzoek en een vergelijking gemaakt worden tussen het geschiedbewustzijn van de drie volken.

(7)

de wetenschappelijke bestudering van de Middeleeuwen.4 Er heeft een verschuiving plaatsgevonden van bronnenonderzoek naar de feiten en gebeurtenissen naar een benadering die ingaat op de ideeën en denkbeelden van mensen in het verleden, zogenaamde mentaliteitsgeschiedenis. De bronnen worden minder onderzocht op hun weergave van wat er daadwerkelijk gebeurde in het verleden, maar er wordt veel meer gekeken naar het geschiedbeeld van de auteur en zijn tijdgenoten, de bedoeling van het werk en het subjectieve beeld dat er van historische gebeurtenissen wordt weergegeven.5 Dit komt voort uit het inzicht dat geschiedenis

altijd een verbinding heeft met het heden en dat geschiedschrijving uit elke periode door het heden van de auteur bepaald en beïnvloed wordt.6 Naast de bekende

voorstanders van deze nieuwe wijze van onderzoek doen, zoals Jaques le Goff en George Duby, hebben vele andere onderzoekers, zoals Helmut Beumann, Walter Goffart en Hans-Werner Goetz specifiek de mentaliteits- en ideeëngeschiedenis van de Middeleeuwen onderzocht.7

Uit het bestuderen van het beeld dat men had van specifiek de kerstening van vroegere generaties kan informatie verkregen worden over hoe men in het algemeen over het verleden dacht. Hiermee geeft dit onderzoek inzicht in het geschiedbewustzijn van mensen in het verleden en de manier waarop dit in hun bronnen tot uitdrukking komt, wat een waardevolle toevoeging is voor de moderne historicus die middeleeuwse bronnen onderzoekt. Er waren grote verschillen in het bekeringsproces van de Friezen, Denen en Saksen, maar er zijn er ook een aantal overeenkomsten waarop de drie volken te vergelijken zijn. Hoewel de kerstening bij alle drie volken op een verschillende manier en in een verschillend tempo verliep, is het belangrijk om te bedenken dat de uitkomst drie keer hetzelfde is. Bij alle drie de volken vond een verandering plaats van een volk dat een niet-christelijke godsdienst aanhing tot een christelijk volk. Ergens in de geschiedenis vond dit omslagpunt, of

4 Voor een overzicht hoe de studie van de Middeleeuwen zich ontwikkeld heeft vanuit nationaal

(Amerikaans, Duits) perspectief zie de inleiding in G. Althoff, J. Fried en P.J. Geary ed., Medieval

concepts of the past. Ritual, memory, historiography (Cambridge 2002).

5 Voor een theoretische achtergrond zie H.-W. Goetz, Geschichtsschreibung und

Geschichtsbewußtsein im hohen Mittelalter (Berlijn 1999).

6B. Schneidmüller, ‘Constructing the past by means of the present. Historiographical foundations of

medieval institutions, dynasties, peoples, and communities’ in: Althoff, Fried en Geary ed., Medieval

concepts of the past 167-193, aldaar 167.

7 Zie voor een goed overzicht van hedendaagse auteurs en hun geschreven werken (met nadruk op

(8)
(9)

Hoofdstuk 1 – de Friezen

Alvorens in te gaan op de vraag hoe het kersteningsproces na enkele generaties gezien en beleefd werd, is het zinvol om allereerst een korte schets te geven van hoe Friesland daadwerkelijk gekerstend werd. Hoe ging dit in zijn werk?

1.1 De kerstening van Friesland

Het christendom was al een lange weg gegaan voordat de Friezen ermee in aanraking waren gekomen. Oorspronkelijk was het ontstaan in het Midden-Oosten, maar de religie vond al snel een weg naar het Romeinse Rijk waar de eerste apostelen het geloof verkondigden, aldus het Bijbelboek Handelingen.8 Het christendom is een missionaire religie bij uitstek, zoals beschreven in Mattheüs 28:19, waarin Jezus Zijn discipelen oproept om op weg te gaan en alle volken tot zijn leerlingen te maken. Vanuit Rome verspreidde het christendom zich verder naar de omringende of onderworpen naties, helemaal nadat het de Romeinse staatsgodsdienst was geworden. Kerk en staat gingen hand in hand.9 Uitzondering

hierop was Engeland, dat nooit helemaal onder Romeins gezag geweest is. De inwoners van Engeland waren al bekend met het fenomeen door contacten met immigranten vanaf het continent en hier werd het christendom formeel gebracht door missionarissen die gezonden waren vanuit Rome, zoals Augustinus van Canterbury.10 Het waren deze Angelsaksen die in de achtste eeuw naar het vasteland trokken, naar onder andere Friesland, om de heidenen te bekeren.

Willibrord (658-739) wordt gezien als de eerste apostel van de Friezen. Hij kwam in 690 aan in Friesland, nadat hij lange tijd in Ierland in een klooster had gewoond waar hij de kennis en motivatie verwierf om uiteindelijk succesvol aan de heidenen het evangelie te brengen.11 De Friezen met wie hij in contact kwam hadden een Germaanse religie. Goden werden vereerd om er iets positiefs van gedaan te

8 Voor verwijzingen naar de Bijbel maak ik gebruik van de Nieuwe Bijbelvertaling: Bijbel Nederlands

Bijbelgenootschap (Heerenveen 2007).

9

Milis, Religion, culture and mentalities in the Medieval Low Countries 53.

10 I. Wood, The missionary life. Saints and the evangelisation of Europe 400-1050 (Londen 2001)

9-10.

11 M. Richter, ‘the young Willibrord’ in: G. Kiesel en J. Schroeder ed., Willibrord. Apostel der

(10)

krijgen of om het Boze af te weren.12 Deze goden werden door de missionarissen geïnterpreteerd als (werktuigen van) de duivel, de zogenaamde interpretatio

christiana, een denkbeeld dat algemeen geldend was in de Middeleeuwen. Dit hield

in dat niet-christelijke elementen of historische feiten met behulp van een bepaalde interpretatie aangepast werden aan het christelijke wereldbeeld. Hiermee konden overblijfselen uit de niet-christelijke tijd, zoals werken van Klassieke schrijvers, veilig aanvaard worden door christenen omdat de niet-christelijke erfenis in overeenstemming gebracht werd met het christelijke wereldbeeld.13 Dit zien we

bijvoorbeeld terug in een Karolingische doopformule, waarbij degene die gedoopt werd de duivel, een christelijke interpretatie van de heidense goden, moest afzweren en God aannemen.14 Toen Willibrord in Friesland aankwam verzekerde hij zich

allereerst van steun van de Frankische hofmeier Pepijn II om sterk te staan tegen koning Radbod van Friesland, die een tegenstander van Pepijn was. Radbod hield namelijk, hoewel hij onderdaan van de Franken was, vast aan zijn eigen heidense religie.15 Vervolgens trok Willibrord bijna een halve eeuw rond in de Friese gebieden

en bekeerde hij velen, aldus de schrijver van de Vita Willibrordi.16 Hij bouwde kerken

en het klooster van Echternach en liet zich in 695 door de paus in Rome tot bisschop wijden. Het gelukte hem echter niet om koning Radbod te bekeren.

Vanaf 715 werd Willibrord vergezeld door Winfried, beter bekend onder de naam Bonifatius (672-754). Zijn marteldood bij Dokkum wordt nu als zo belangrijk gezien voor de Nederlandse geschiedenis dat deze gebeurtenis in de Nederlandse canon, de honderd belangwekkendste Nederlandse historische gebeurtenissen, terecht is gekomen.17 Echter, Bonifatius wordt ook ‘Apostel van de Duitsers’ of ‘de grootste Engelsman’ genoemd en het is duidelijk dat zijn faam door meerdere nationaliteiten geclaimd kan worden.18 Van Willibrord wordt gezegd dat hij als eerste

12 M. de Reu, ‘De missionering: het eerste contact van heidendom en christendom’ in: L. Milis ed., De

heidense Middeleeuwen (Brussel 1991) 19-46, aldaar 47.

13 J. K. Eberlein, ‚Interpretatio Christiana (CT)’ Brill’s New Pauly.

http://referenceworks.brillonline.com/entries/brill-s-new-pauly/interpretatio-christiana-ct-e1406540

geraadpleegd op 25 april 2012.

14 T. Reuter ed., The greatest Englishman: essays on St Boniface and the church at Crediton (Exeter

1980) 76.

15 L. E. von Padberg, Christianisierung im Mittelalter (Everswinkel 2005) 55.

16 In hoofdstuk 8. H-J. Reischmann, Willibrord, Apostel der Friesen : seine Vita nach Alkuin und

Thiofrid : Lateinisch – Deutsch (Darmstadt 1989) 59.

17 Zie hiervoor M. Mostert, 754. Bonifatius bij Dokkum vermoord (Hilversum 1999).

18 F.J. Felten, Bonifatius – Apostel der Deutschen (Stuttgart 2004); Reuter ed., The greatest

(11)

de Friezen bekeerde, waarna Bonifatius hun geloof verdiepte door zijn prediking.19 Hij trok rond door Europa, waarbij hij onder andere tweemaal Rome aandeed en twaalf jaar lang de bevolking van Thüringen trachtte te bekeren. Ook had Bonifatius een groot aandeel in de Frankische kerkhervormingen van Pepijn en Carloman.20

Na Willibrord en Bonifatius waren er nog een heel aantal missionarissen actief om het geloof in Friesland te verspreiden en vast te verankeren, zoals Willehad (740-789) en Liudger (742-809). Al deze missionarissen hebben een grote rol gespeeld in het proces van kerstening in Friesland. Om de continuïteit te behouden en hun levenswerk zeker te stellen lieten de missionarissen kerken bouwen, waar volgende generaties gedoopt konden worden. Ook werden er kloosters gesticht en Friezen opgeleid tot priesters of andere clerici, zoals Liudger die wel ‘de eerste priester van Friese stam’ genoemd is.21 Het duurde echter eeuwen voordat de kerk in Friesland

haar positie definitief verzekerd had.

1.2 Historiografie en beschrijving van de bronnen

De bovenstaande beschrijving van de kerstening van Friesland is grotendeels gebaseerd op het onderzoek naar bronnen uit dezelfde periode. Nu wil ik echter overgaan naar de historiografie van enkele eeuwen later. Welke bronnen uit de twaalfde tot de vijftiende eeuw staan de hedendaagse historicus tot zijn beschikking en wat zijn de opvallendste kenmerken hiervan? Door verschillende moderne schrijvers is een overzicht gegeven van de middeleeuwse Friese geschiedschrijving.22 Toch is het goed, mede doordat de huidige overzichten vrij gedateerd zijn, om hier nogmaals op in te gaan om een duidelijk beeld te geven van de geschriften die gebruikt zijn bij dit onderzoek. Hieronder zal daarom de stand van

19 M. Mostert, ‘De kerstening van Nederland. Bonifatius spoorde zijn leerlingen vriendelijk aan tot het

martelaarschap’ Historisch Nieuwsblad 5 (2005) 26-29.

20

Reuter ed., The greatest Englishman 79.

21 I. Onings, De heilige Gregorius. Apostel der Nederlanden. Door Liudger (Den Bosch 1938) 3. 22 J. Bolhuis van Zeeburgh, Kritiek der Friesche geschiedschrijving (Den Haag 1873); J. Romein,

Geschiedenis van de Noord-Nederlandsche geschiedschrijving in de Middeleeuwen : bijdrage tot de beschavingsgeschiedenis (Haarlem 1932); H. Bruch, Kroniek der Friese kronieken : antikritiek op Bolhuis' kritiek (Leeuwarden 1952); F.J. Bakker, ‚Die Quellen zur gemeinsamen mittelalterlichen

Geschichte des Norddeutsch-Niederländischen Raumes’, in: D. de Boer ‚…in guete freuntlichen

nachbarlichen verwantnus und hantierung…’ Wanderung von Personen, Verbreitung von Ideen, Austausch von Waren in den Niederländischen und Deutschen Küsteregionen von 13.-18. Jahrhundert (Groningen en Oldenburg 2001) 37-68; R.H. Bremmer Jr., Hir es eskriven. Lezen en schrijven in de Friese landen rond 1300 (Leeuwarden 2004). Van grote waarde is de website The Narrative Sources from the Medieval Low Countries (Brussel: Koninklijke Commissie voor

(12)

zaken kort samengevat worden en aangegeven worden welke bronnen voor dit onderzoek zijn gebruikt.

Voor de historicus die zich bezighoudt met de middeleeuwse bronnen uit Friesland lijkt het soms net of hij ronddoolt in een donker bos. Sommige bomen zijn zichtbaar, maar veelal schimmig en het is onzeker hoe ver het bos zich uitstrekt. Er zijn namelijk helaas zeer weinig Friese geschiedwerken uit de Middeleeuwen overgeleverd en het grootste gedeelte ervan stamt uit de late Middeleeuwen. Dit is opvallend. Na de kerstening werd het belang van het geschreven woord groter. Het christendom is immers een religie waarbij de Bijbel en andere geschriften, zoals liturgische boeken en werken van de kerkvaders, centraal staan. Niet voor niets was in de middeleeuwse samenleving de clerus de enige groep die kon lezen en schrijven. Het zou te verwachten zijn dat in Friesland de geletterdheid na de kerstening toenam en daarmee ook de geschriften. Het duurde echter nog tot in de twaalfde eeuw voordat het geestelijk leven, inclusief kloosters en scholen, intensiever werd en dit kan een verklaring zijn waarom er in het begin van de Middeleeuwen nog weinig werken uit Friesland te vinden zijn.23 In de negentiende eeuw werd dit geïnterpreteerd als een indicatie van ‘op hoe lagen trap hier nog in de vijftiende eeuw de geschiedschrijving stond en hoe weinig de Friezen van hun verleden wisten te verhalen’.24 Er zijn echter wel aanwijzingen dat er veel meer geschriften waren dan die wij nu kennen, maar helaas hebben deze om verschillende redenen de tand des tijds niet doorstaan.25 Bijkomende moeilijkheid voor de huidige onderzoeker is dat er van vele werken geen goede edities of geen vertalingen bestaan. Dit maakt het gedetailleerde onderzoek van een bepaalde tekst moeilijk of soms bijna onmogelijk, zeker wanneer men niet thuis is in het Latijn of Oud-Fries. Hierin ligt nog een uitdaging voor verder onderzoek.

De bronnen die we kennen zijn, naar voorbeeld van H. Bruch, onder te verdelen in verschillende categorieën, waarvan sommige meer dan andere voor deze studie bruikbaar zijn gebleken. Als eerste kunnen de kronieken en annalen onderscheiden worden, al dan niet met een specifiek klooster als onderwerp. Hiervan zijn er vrij veel uit onze periode overgeleverd en deze vormen de belangrijkste bronnen voor dit onderzoek. Uit de dertiende eeuw is er de kroniek van het klooster

23

Bremmer, Hir es eskriven 27.

24 Bolhuis van Zeeburgh, Kritiek der Friesche geschiedschrijving 77.

25 Hiervoor worden door R.H. Bremmer verschillende redenen genoemd: Bremmer, Hir es eskriven

(13)

Wittewierum, die deze eeuw vrijwel in zijn geheel beschrijft.26 De eerste abt van het klooster, Emo van Wittewierum, gaf eerst een korte schets van de voorgeschiedenis van het klooster en tekende vervolgens vanaf het jaar 1219 per jaar belangwekkende mededelingen op. Hier is op voortgebouwd door de derde abt van het klooster, Menko, en later door een anonieme derde schrijver die de gebeurtenissen tot het jaar 1296 beschreef. Verwant aan de kloosterkronieken, en daardoor ook onder dezelfde categorie geschaard, zijn de abtenlevens. Vanuit het klooster Mariëngaarde in Hallum zijn uit de dertiende eeuw vijf levens van diens abten overgebleven en ook de kloosterkroniek van de abdij van Aduard kan gelezen worden als een abtenkroniek wegens de systematische beschrijving van de levens, deugden en daden van alle abten die dit klooster hebben geleid.27

Pas in de vijftiende eeuw stuiten we op een grote verscheidenheid aan korte kronieken die vaak met elkaar verwant zijn. Van belang zijn de Coronike van

Vriesland en het zogenaamde Sneker kroniekje die beide uit het midden van de

vijftiende eeuw stammen.28 Verder is er een groep van kronieken die in het

hedendaagse onderzoek de Gesta-groep wordt genoemd en die waarschijnlijk van net iets later datum is dan de twee voornoemde werken.29 De kronieken die bij deze groep horen zijn de Historia Frisiae, Gesta Fresonum, Gesta Frisiorum, Olde

Freesche Cronike en het Aldfrysk Kronykje.30 In deze kronieken wordt de geschiedenis van Friesland op een systematische manier geschetst door gebeurtenissen per jaar kort op te schrijven. Vaak bevatten deze kronieken ook een beschrijving van de afkomst van de Friezen en hun vroegste geschiedenis, waardoor ze zeer bruikbaar zijn voor dit onderzoek. Onderling vertonen deze geschriften veel overeenkomsten en het is duidelijk dat ze sterk aan elkaar verwant zijn. In dit onderzoek wordt er daarom vaak slechts verwezen naar een van de werken van deze Gesta-groep, de lezer kan dan aannemen dat de informatie ook voor de andere werken geldt, tenzij anders aangegeven. Ook zijn er kroniekencompilaties in omloop

26

H.P.H. Jansen en A Janse, Kroniek van het klooster Bloemhof te Wittewierum (Hilversum 1991).

27 H.Th.M. Lambooij en J.A. Mol, Vitae Abbatum Orti Sancte Marie. Vijf abtenlevens van het klooster

Mariëngaarde in Friesland (Leeuwarden 2001); J. van Moolenbroek en J.A. Mol, De abtenkroniek van Aduard: studies, editie en vertaling (Leeuwarden 2010).

28 Bruch, Kroniek der Friese Kronieken.

29 Deze zijn onder andere onderzocht door J.A. Mol en J. Smithuis, ‘De Friezen als uitverkoren volk.

Religieus-pattriottische geschiedschrijving in vijftiende-eeuws Friesland.’ Jaarboek voor middeleeuwse

geschiedenis 11 (2008), 165-204.

30 Respectievelijk NL0499, NL0497, NL0498, NL0496 en NL0495 in Narrative sources

(14)

die materiaal uit verschillende kronieken in elkaar schuiven tot een nieuwe kroniek.31 Het is echter voor de meeste kronieken problematisch gebleken om ze met zekerheid te dateren, een schrijver aan te wijzen of vast te stellen welke versie de meest oorspronkelijke is waar de anderen van afhangen.32 Ook blijkt dat de inhoud van deze kronieken, hoewel deze pas in de vijftiende eeuw geschreven zijn, vaak al een lange tijd mondeling overgedragen is en dus een neerslag vormt van een veel langere tijdsperiode.33

Een zeer interessant deel van de bronnen wordt gevormd door de patriottische geschriften zoals Bruch ze noemt. Dit zijn geschriften die gebaseerd zijn op sagen of legenden en worden door hem gekenmerkt als ‘onzakelijk en lyrisch’, meer literatuur dan geschiedenis.34 Wanneer men zich verdiept in de geschiedenis van Friesland

duiken enkele legenden telkens weer op, niet alleen apart in deze geschriften maar ook verweven in bijvoorbeeld de kronieken. Deze verhalen zijn in vele varianten en handschriften overgeleverd.35 Als eerste is er de legende van de oorsprong van de Friezen. Hier zal verder op ingegaan worden in paragraaf 1.3. Daarnaast is er het verhaal van de strijd om Friesland tussen koning Karel (de Grote) en koning Radbod die gewonnen wordt door koning Karel. Een ander verhaal gaat over het zogenoemde Karelsprivilege: omdat de Friezen Karel de Grote hielpen in de strijd waarmee Rome gewonnen werd, verkregen ze van hem hun vrijheid. Dit verhaal circuleerde onder andere onder de titel Fon alra fresena fridome en Hoe dae Fresen

Roem wonnen.36 Twee bronnen die voor dit onderzoek gebruikt zijn vallen ook in deze categorie van patriottische geschriften, namelijk Thet Freske Riim en de daaraan sterk verwante Tractatus Alvini, beide in de overgeleverde vorm uit het begin van de zestiende eeuw.37 Thet Freske Riim is een rijmkroniek waarin de geschiedenis en de vrijheid van de Friezen beschreven en verklaard wordt. De

Tractatus Alvini is hier waarschijnlijk een vertaling van, afgaande op de eerste regel:

31 Kroniekencompilatie gevormd door bronnen uit het Jus Municipale Frisonum: P. Gerbenzon,

Teksten en documenten IV. Kleine Oudfriese kronieken (Groningen 1965).

32 Zie Mol en Smithuis, ‘De Friezen als uitverkoren volk’ voor verwijzingen naar eerdere literatuur. 33 A. Salomon, Friesische Geschichtsbilder. Historische Ereignisse und kollektives Gedächtnis im

mittelalterlichen Friesland (Aurich 2000) 13.

34

Bruch, Kroniek der Friese kronieken 12.

35 Zie hiervoor NL0502 in Narrative sources www.narrative-sources.be

.

36 W.J. Buma en W. Ebel, Das Hunsingoer Recht (Göttingen 1969) 110-118; W.J. Buma, P.

Gerbenzon en M. Tragter-Schubert, Codex Aysma. Die Altfriesischen texte. (Assen 1993).

37

(15)

‘Nu wil ic anfaten dat Vrieske rijm in Dutsche omme gheset. ende laten u verstaen hoe dattet myt dem Vriesen in voertijden is vergaen’.38

Een laatste categorie, niet genoemd door Bruch, wordt gevormd door de juridische teksten, zoals wetsteksten en boeteboeken, die strikt genomen niet onder de geschiedwerken vallen maar die wel een beeld geven van de tijd die wij bestuderen. Kenmerkend voor Friesland was dat het niet onder een landsheer viel en daarom zijn eigen wetten mocht voeren. Hiervan zijn er rechtsteksten uit verschillende delen van Friesland over, zoals het Westerlauwerse Recht of Hunsingoër Recht.39 Wanneer men zich niet aan het recht hield werden straffen

opgelegd die waren opgetekend in boeteboeken. Hierin werd zeer gedetailleerd aangetekend welke boete er betaald diende te worden bij een gepleegd feit, dat kon variëren van bier in iemands gezicht gooien (in- of exclusief de bierpul) tot moord en doodslag.40 De wetten werden in codexen bijeengebracht en hierin vinden we ook

bronnen die interessant zijn voor dit onderzoek. Het zogenaamde Rudolfsboek uit de eerste helft van de dertiende eeuw is hiervan een voorbeeld. Hierin worden vele rechten beschreven die de Friezen van een zekere keizer Rudolf, waarover nog veel onduidelijkheid bestaat, gekregen zouden hebben.41

Uit deze verschillende categorieën blijkt dat het publiek voor deze boeken ook divers was. De geletterdheid in Friesland was vrij hoog: niet alleen in kloosters kon men lezen en schrijven, maar vanaf de dertiende eeuw ontstonden er ook bij kerken, dus in kleinere gemeenschappen, scholen waar jongens én meisjes leerden lezen en schrijven.42 In de specifieke Friese situatie waarin een sterk ‘nationaal’ bestuur ontbrak en waarin iedere landstreek zijn eigen rechters en magistraten had, was een grote mate van geletterdheid nodig. De doelgroep voor het onderwijs was dan ook de politieke en economische bovenlaag en hieruit kunnen we voorzichtig concluderen dat deze groep ook het publiek vormde voor de bovengenoemde historiografische werken.

38 Campbell, Thet Freske Riim. Tractatus Alvini 103.

39 Buma en Ebel, Das Hunsingoer Recht; W.J. Buma, W. Ebel en M. Tragter-Schubert,

Westerlauwerssches Recht I. Jus municipale Frisonum. Zweiter Teil (Göttingen 1977).

40

Voor een voorbeeld zie Buma, Ebel en Tragter-Schubert, Westerlauwerssches Recht I.

41 Een vertaling van het Rudolfsboek is te vinden in Buma, Gerbenzon en Tragter-Schubert, Codex

Aysma.

42

(16)

1.3 Oorsprongslegenden

In de historiografie is de scheidslijn tussen feit en fictie vaak heel dun. In een werk dat pretendeert een feitelijk verslag te zijn kan een schrijver een scala aan wonderverhalen verweven hebben om zijn doel te bereiken. Voor de moderne historicus kan het aanvoelen alsof de middeleeuwse historiografie meer dan de huidige historiografie een grote verzameling fantastische elementen bevat, maar inmiddels is het besef doorgedrongen dat ook in de hedendaagse historiografie, bijvoorbeeld in de ordening van historische gegevens, een fictief element zit dat hier niet van te scheiden is. We kunnen er vanuit gaan dat ook in de Middeleeuwen verhalen die wij nu het label ‘fictief’ opplakken een functie hadden, anders zouden ze immers niet opgeschreven zijn.43 Deze fictieve elementen wil ik nu juist nader bekijken omdat hieruit zeer goed blijkt wat de schrijvers in hun eigen tijd belangrijk vonden en wat ze hun lezerspubliek zeker mee wilden geven om te onthouden.

In de geschiedschrijving van de late Middeleeuwen is er steeds meer een tendens waar te nemen om de origines, de oorsprong van onderwerpen, te behandelen.44 Ook in de Friese geschiedschrijving vinden we pogingen om de oorsprong van het Friese volk te beschrijven. Vaak hebben deze beschrijvingen het karakter van een legende of sage die in veel verschillende varianten voorkomt. Interessant voor ons vraagstuk is echter hoe de Friezen hun voorouders uit een ver verleden karakteriseren en vooral hoe men ingaat op het geloofsaspect, als dit aanwezig is in de verhalen. Waarmee beginnen de verschillende werken over de historie van de Friezen, naar welk verleden grijpen ze terug? Hoe zien de christelijke Friezen hun niet-christelijke voorgeslacht?

Over de afstamming van de Friezen deden vele verhalen de ronde, waarvan H. Halbertsma velen in een artikel bijeengebracht heeft.45 De Friezen zouden af

kunnen stammen van de Joden, van Noachs zoon Sem, van de Trojanen of de Chauken. Er werd gezocht naar etymologische overeenkomsten wat resulteerde in de overtuiging dat de Friezen afstamden van koning Frisius, of dat ze uit Phrygië, een koninkrijk in de Oudheid, kwamen. Halbertsma is echter van mening dat deze

43 B. Ebels-Hoving, ‘Inleiding’, in: B. Ebels-Hoving, C.G. Santing en C.P.H.M. Tilmans, Genoechlicke

ende lustige historiën. Laatmiddeleeuwse geschiedschrijving in Nederland (Hilversum 1987) 9-18,

aldaar 16.

44 B. Ebels-Hoving, ‘Nederlandse geschiedschrijving 1350-1530. Een poging tot karakterisering’, in:

ibidem 217-242, aldaar 226.

45 Halbertsma, H., 'De herkomst der Friezen in de spiegel der middeleeuwse geschiedschrijving', in:

(17)

verhalen ‘zo duidelijk het stempel dragen van geleerde razernij dat wij ons van de taak ontslagen mogen achten er nog verder aandacht aan te schenken’.46 Ik deel deze mening echter niet en wil dan ook graag ingaan op de verhalen die door de schrijver gekozen zijn om het begin te vormen van zijn werk.

Een van de verhalen die ik in de bronnen veel ben tegengekomen is het verhaal van Friso, Saxo en Bruno. Deze sage komt onder andere voor in de Gesta

Fresonum, de Coronike van Vrieslant en Die olde Freesche cronike, in korte

samenvattingen of verwijzingen in het Rudolfsboek, Thet Freske Riim en de

Tractatus Alvini, en in de kroniekencompilatie. De verschillende versies bevatten een

groot aantal overeenkomsten, maar ook enkele interessante variaties.

In grote lijnen gaat het verhaal als volgt. Er waren eens drie broers: Saxo, Friso en Bruno. Deze kwamen oorspronkelijk uit Azië, meer specifiek uit Indië of van een eiland in de Indische Oceaan, en voeren naar Europa. Uiteindelijk kwamen ze aan in Noordwest-Europa waar ze elk stamvader van een volk werden: Bruno van de Westfalen, Saxo van de Saksen en Friso natuurlijk van de Friezen. Vervolgens werd Friesland verdeeld over de zeven zonen van Friso, die zelf met zijn dochter in een van de zeven delen ging wonen dat naar deze dochter vernoemd werd (Wimodisland). Deze verhaalelementen komen veel voor. Als we echter de verschillende verhalen naast elkaar leggen zijn er interessante verschillen, veelal accentverschillen, die ons iets kunnen zeggen over de bedoelingen van de auteurs.

In de kroniekencompilatie en in het Rudolfsboek vinden we slechts een korte verwijzing naar het feit dat de Friezen oorspronkelijk uit Azië kwamen. Deze afkomst wordt door de auteurs als bekend verondersteld en er wordt verder niet op ingegaan. Opvallend is echter wel dat vooral sterk de nadruk gelegd wordt op het feit dat het volk in Azië vrij was. Dit Friese vrijheidsideaal vinden we telkens terug, er deden veel verhalen en legenden hierover de ronde (zie hierboven, paragraaf 1.2).47

Ook in Thet Freske Riim en de Tractatus Alvini, die sterke overeenkomsten met elkaar vertonen, komen we de drie broers niet tegen. Er wordt echter wel vermeld dat de Friezen oorspronkelijk uit Azië komen. Thet Freske Riim begint met een verhaal over Noach, hoewel deze sterk afwijkt van de Bijbelse vertelling over hem. De vertelling doet meer denken aan een combinatie van het verhaal van Adam

46 Halbertsma, ‘De herkomst der Friezen’, 241.

47 Zie hiervoor bijvoorbeeld M. van Lengen, Eala Frya Fresena. Die Friesische Freiheit im Mittelalter

(18)

en Eva en de zondeval uit Genesis 3 met het verhaal over Noach en de ark uit Genesis 6. Ook beschrijft de auteur het idee over de verdeling van de wereld dat al gangbaar was sinds de zevende eeuw en onder andere door Isidorus van Sevilla beschreven werd. De wereld werd verdeeld onder de zonen van Noach, die daarmee elk de stamvader werden van een werelddeel: Sem wordt geïdentificeerd met Azië, Cham met Afrika en Jafet met Europa.48 Dit verhaal over de stamvaders van de

wereld vormt een soort opmaat tot het eigenlijke werk, want na ruim 400 regels beëindigt de schrijver ‘thet rijm van Noë and van sijn kinde’ en begint hij het eigenlijke ‘Freske rijm’. Blijkbaar vond de auteur het noodzakelijk om te beginnen met de geschiedenis van Sem, die hij de eerste koning van de Friezen noemt. Belangrijk is dat hij hiermee de Friezen in de Bijbelse geschiedenis plaatst waarmee hij aangeeft dat religie een belangrijke rol speelt in de afkomst van de Friezen.

De auteur van de Tractatus Alvini vond de voorgeschiedenis van Noach en zijn zonen minder belangrijk. Hij laat het eerste gedeelte weg en begint gelijk met het daadwerkelijke ‘Vrieske Rijm’, waarin hij vrij nauwgezet Thet Freske Riim volgt. In deze beide versies van het oorsprongsverhaal komen Friso, Saxo en Bruno niet voor, er wordt enkel vermeld dat de latere bewoners van Friesland uit Azië komen. Wel wordt er een relatie gelegd met de Ieren of de Britten, van wie de Friezen immers het geloof gekregen hebben, want de schepen uit Azië komen eerst aan in Ybernia, de naam voor Ierland. Er wordt echter geen link gelegd met de religie in het verdere verloop van het verhaal. Vervolgens wordt verhaald dat enkele mensen de Eems opvaren, zich in dit gebied vestigen en er een lange tijd rustig wonen. Er wordt niet expliciet genoemd of de Friezen dan al christelijk zijn, maar verderop in het werk vinden we hiervoor wel een aanwijzing. De schrijver vertelt hoe de Friezen door een slechte rechter van hun God afgehouden worden en hoe ze gedwongen worden diens afgoden te dienen. Het natuurlijke uitgangspunt voor de schrijver en lezers van de Tractatus Alvini en Thet Freske Riim was dus dat de Friezen christelijk waren toen ze in Friesland aankwamen.

De auteur van de Coronike van Vrieslant heeft er wel voor gekozen zijn werk te beginnen met het verhaal van Bruno, Saxo en Friso. De kroniek heeft Friesland en zijn bewoners als onderwerp en het is logisch om dan ook te beginnen bij de oorsprong van het Friese volk. Uit de opening ‘als wij lesen in der coronike, datter

48

(19)

waren drie ghebroederen’ blijkt dat de auteur verschillende kronieken en andere werken als bron gebruikte. Hiermee verleent hij zijn verhaal een zekere status.49 Opvallend is het dat het verhaal over de drie gebroeders niet in de tijd geplaatst wordt. Er is alleen de opmerking dat ze ‘langhe voer ons Heren gheboorte’ kwamen, waarmee aangegeven wordt dat de auteur spreekt over een ver verleden. Deze zin is niet in de bronnen voor deze kroniek gevonden en is dus door de auteur zelf ingevoegd. Interessant is de implicatie die deze ogenschijnlijk vluchtige opmerking heeft: de Friezen kwamen al voordat het christendom bestond naar het gebied van het huidige Friesland en de eerste Friezen waren dus niet christelijk. De auteur doet hiermee de waarheid geen geweld aan.

In de Gesta Fresonum staat het oorsprongsverhaal in een zeer uitgebreide vorm. Eén van de kenmerken van dit werk is dat de schrijver de daden van de Friezen telkens parallel laat lopen aan Bijbelse verhalen. Zoals God grote daden deed bij de kinderen van Israël, zo deed God ook dit ook bij ‘us Friesen’. Deze parallellen worden behoorlijk consequent volgehouden. In de Gesta Fresonum wordt het verhaal over de Friezen vast verankerd in plaats en tijd. De Friezen woonden op een eiland, gelegen in de zee bij Indië, die Oceaan genoemd wordt. Dit eiland wordt volgens de schrijver zelfs vandaag (‘toe dey’) Benedicta Frisia, gezegend Frisia, genoemd wordt vanwege haar deugden. De Friezen kunnen dus bogen op een deugdzame afkomst en dit verleden kan natuurlijk verder getrokken worden naar de Friezen die het publiek vormden van de Gesta. Opvallend is dat de schrijver van de

Gesta Fresonum meldt dat na de passie en hemelvaart van Christus de apostel

Thomas naar dit gebied getrokken was en daar ‘prekende was’, het geloof verkondigde. Dit komt overeen met de traditionele uitleg dat Thomas na Pinksteren naar Indië ging en daar het evangelie predikte.50 Dit is een belangrijke mededeling, waaruit we twee conclusies kunnen trekken. Allereerst ligt volgens deze auteur de oorsprong van de Friezen veel dichter bij zijn eigen tijd dan de auteur van de

Coronike van Vrieslant, die zijn verhaal over de herkomst van de Friezen in een vaag

en ver verleden situeert. Ten tweede, en dit is interessanter voor dit onderzoek, blijkt hieruit dat de oer-Friezen het christelijke geloof al kenden, dat ze al bekeerd waren voordat ze in Friesland aankwamen. Hetzelfde vinden we ook terug in de Olde

49 Bruch, Kroniek der Friese kronieken 26.

50 A.M. Mundadan, History of Christianity in India. Volume I. From the beginning up tot he middle of

(20)

Freesche Cronike die ook met dit verhaal begint, waarbij de schrijver zijn verhaal

waarde verleent door te verwijzen naar ‘olden croniken’. Hier wordt expliciet genoemd dat het volk ‘to den gelove waren bekeert’ waarna vervolgens beschreven wordt hoe de broers vanuit de provincie Frisia in India wegtrokken naar het huidige Friesland.

1.4 De koning van Denemarken

Hierboven hebben we gezien dat er verschillende versies bestaan van het begin van de Friese geschiedenis. In sommige verhalen zijn de Friezen al zijn bekeerd voordat ze in deze contreien aankomen, in andere verhalen juist niet. Overigens wordt er ook niet vermeld of de Friezen misschien een andere religie hadden. Nu wil ik overgaan naar de verschillende beschrijvingen van het moment van de bekering van de Friezen. Dit moment wordt traditioneel gedateerd in het jaar 781, maar de kerstening moet meer gezien worden als een lang proces rondom dit tijdstip. Wanneer een auteur het in zijn vertelling zo voorstelt dat de Friezen al bekeerd waren voordat ze in Friesland aankwamen, dus ver voor de achtste eeuw, kan dit problemen opleveren met zijn vervolgverhaal over de Friezen. Hoe gaan de verschillende auteurs om met het moment van bekering van de Friezen? Hoe beschrijven ze de komst van de missionarissen, met name Willibrord, en hoe zien ze de rol van hun eigen volk hierin? Zoals er verschillende versies zijn van het oorsprongsverhaal over de Friezen, zo zijn er ook vele versies van de voorstelling hoe de Friezen bekeerd werden. Veel elementen uit de verschillende verhalen komen overeen, maar er zijn ook duidelijke verschillen die vaak groter zijn dan de verschillen tussen de oorsprongsverhalen. Hoe is dit te verklaren?

(21)

nadruk legt op het proces van christen worden van zijn volk, in plaats van dat hij het voorstelt als een kort moment van bekering. Er wordt namelijk verteld dat Willibrord geen eer kon halen bij de Friese koning Radbod noch bij zijn volk, waarna hij hulp zoekt bij de paus. Terugkerend naar Friesland nadat hij tot bisschop gewijd is probeert hij nogmaals koning Radbod te bekeren. Deze weigert echter, terwijl hij al met een voet in het doopvont staat, wanneer Willibrord hem vertelt waar de meeste Friezen na hun dood naartoe gaan. De koning wenst nog liever met zijn eigen volk in de hel te verblijven dan met christenen in de hemel. God straft meteen, is de boodschap van de auteur vervolgens, want drie dagen later valt Radbod van zijn paard en breekt zijn nek. Vervolgens kunnen we een glimp opvangen van het moeilijke proces dat het geweest moet zijn om een heel volk te bekeren tot het christendom. In de Coronike wordt namelijk verslag gedaan van verschillende kerken die opgebouwd en weer afgebroken worden door verschillende partijen en van verscheidene missionarissen die generaties lang predikten in Friesland.

(22)

tegenstand tegen de machthebbende Franken ging gepaard met een toenemende afkeer van het christendom, omdat religie sterk verbonden was aan politieke macht.51

Niet altijd wordt zijn naam genoemd, maar zeer vaak is de koning van Denemarken de grote verschrikking in de Friese verhalen en wordt hij zeer negatief gekarakteriseerd. In hem wordt namelijk de oplossing gevonden voor het probleem waar enkele auteurs mee te maken kregen. Het was namelijk niet logisch dat de Friezen, die volgens de auteurs al christelijk waren toen ze in het huidige Friesland terecht kwamen, nog een keer bekeerd moesten worden door de verschillende missionarissen. Op de kerstening moesten de auteurs wel ingaan omdat dit algemeen bekend was bij hun publiek. Uit bijvoorbeeld de levensbeschrijvingen van de missionarissen en de fysieke plaats waar Bonifatius volgens de overlevering gedood was wist men dat er missionarissen in Friesland waren geweest en de auteurs konden niet zomaar aan deze traditie voorbijgaan. De oplossing is een opmerkelijk verhaal dat in de meeste werken voorkomt en dat een grote verspreiding kende: de Friezen werden onderdrukt en overheerst door de koning van de Denen, die hen dwong hun eigen God te verlaten en zijn afgoden te dienen. In Zijn toorn hierover zendt God dan een uitweg voor de Friezen in de vorm van Willibrord, die de Friezen terugleidt naar het ware geloof.

In het Rudolfsboek worden de voorvaderen van de Friezen ronduit dom genoemd omdat ze uit eigen vrije wil de Noordse koning onderdanig werden, waarvoor ze zonder twijfel bij de duivel zullen wonen in de hel. In de Gesta Fresonum wordt Radbod de koning van Denemarken én Noorwegen genoemd. Hij wordt vergeleken met de farao die het volk van Israël onderdrukte en in slavernij hield om te zorgen dat ze niet te groot en machtig werden. In Thet Freske Riim en de

Tractatus Alvini vinden we een iets ander verhaal, maar ook hier speelt de koning

van Denemarken de rol van slechterik. Hier wordt namelijk verhaald hoe de Friezen naar deze koning van de Denen gaan omdat ze geen rechtspraak hebben. De koning geeft hen een rechter, maar deze wordt doodgeslagen door de Friezen. Na een lange tijd komt de zoon van de vermoorde rechter en zorgt ervoor dat de Friezen, als wraak, aan de Deense koning onderworpen worden en dat hun vrijheid afgenomen wordt. Een deel van deze onderwerping is dat de Friezen gedwongen worden hun God te verlaten en de Deense afgoden te gaan dienen. Als teken hiervan krijgen de

51

(23)

Friese pasgeborenen een houten ring om hun nek, om te laten zien dat ze geen christen zijn. Het was de auteur echter blijkbaar niet duidelijk wat die Deense afgoden precies waren. Hij legt namelijk de koning een zeer christelijke uitspraak in de mond: wanneer de zoon van de rechter op weg gaat naar Friesland om zijn vader te wreken, wenst de koning dat ‘God, onze lieve Here’ hem weer veilig terugbrengen zal.

De auteurs hebben dit negatieve beeld van de Denen niet van zichzelf, maar hebben het ook weer gevonden in hun bronnen. Hier worden echter wel koning Radbod van Friesland en de koning van Denemarken als twee personen vermeld. In de levensbeschrijvingen van Willibrord en Liudger vinden we de koning van Denemarken geportretteerd als heiden. In de Vita Willibrordi schrijft Alcuinus over ’koning Radbod met zijn heidense volk’ (regem Fresonum Rabbodum cum sua gente

paganum) waar de missionaris geen succes kon behalen.52 Willibrord gaat vervolgens naar het Noorden, naar het ‘wilde volk der Denen’ (ferocissimos Danorum

populos) waar koning Ongendus regeert. Deze koning is volgens de auteur

‘verschrikkelijker dan een wild dier en harder dan steen’. Uit de tekst blijkt duidelijk dat hier iemand anders bedoeld wordt dan Radbod. De Deense koning heet Ongendus en deze naam kan toch nauwelijks verward worden met Radbod. Deze Ongendus is de enige bekende Deense koning uit de eerste helft van de achtste eeuw maar we weten verder helemaal niets van hem. Het is zelfs niet geheel en al duidelijk of deze figuur werkelijk bestaan heeft. 53

Wanneer we naar kijken naar het proces van kerstening van de Friezen zoals beschreven in de eerste paragraaf vinden we echter geen spoor van Denen of een koning Radbod van Denemarken. De missionarissen kwamen immers uit Engeland en werden gesteund door de Frankische koningen. De schrijvers van de verschillende werken hebben dus doelbewust de geschiedenis van hun volk aangepast of zelfs verdraaid door een (fictieve) koning van Denemarken hierin op te nemen. De vraag rijst waarom de schrijvers uit de late Middeleeuwen deze verhalen en negatieve voorstelling van Denemarken opnemen in hun geschiedverhaal. Hoe valt dit te verklaren?

52 In hoofdstuk 9. Reischmann, Willibrord, Apostel der Friesen 61.

53 N. Lund, ‚Scandinavia, c.700-1066‘ in: R. McKitterick ed., The New Cambridge Medieval History II

(24)

Het is duidelijk dat de verschillende auteurs, die waarschijnlijk het verhaal van elkaar hebben overgenomen, de negatieve portrettering van de Deense koning met een bepaald doel hebben opgenomen. Uit het verhaal van de overheersing van de Denen kunnen een aantal conclusies getrokken worden, die waarschijnlijk ook daadwerkelijk zo werden aangevoeld door het Friese publiek. Als eerste hadden de auteurs een volk nodig dat als zeer slecht kon worden afgeschilderd, waardoor de Friezen, het overheerste volk, een positieve weerspiegeling hiervan zouden vormen. Hiervoor werden de Denen gekozen. Vanaf het einde van de achtste eeuw krijgt West-Europa steeds meer te maken met Vikingaanvallen vanuit het Noorden. Vanaf het tweede kwart van de negende eeuw wordt Friesland ook regelmatig aangevallen door Deense piraten. Dit had een politiek motief in de strijd tussen de Denen en de Karolingers, die met de verovering van Saksen buurlanden geworden waren. De Denen leken zich ingesloten te voelen en namen hierdoor een offensieve houding aan. Verder hebben de regelmatige Vikingaanvallen op belangrijke handelsplaatsen natuurlijk ook een groot economisch motief, hier was een grote buit te halen.54 In de

Annales Regni Francorum, de officiële Frankische geschiedschrijving, vinden we

vanaf het jaar 777 meldingen van Denen, vanaf het jaar 808 zeer regelmatig. Voor het jaar 810 staat hier geschreven: ‘Terwijl de keizer nog in Aken verbleef en een veldtocht tegen koning Godofrid overwoog, ontving hij het bericht dat een vloot van 200 schepen uit Denemarken in Frisia was geland, dat alle eilanden voor de kust van Frisia waren verwoest, en het leger al aan land was gegaan en drie slagen tegen de Friezen had gevoerd, dat de zegevierende Denen de overwonnenen een tribuut hadden opgelegd, dat er bij wijze van tribuut al honderd pond zilver door de Friezen was betaald.’55 In 834-838 werd elk jaar de rijke handelsstad Dorestad (bij het huidige Wijk bij Duurstede) geplunderd door de Vikingen.56 In politiek opzicht kregen de Denen ook voet aan wal in Friesland toen het Karolingische rijk na de dood van Lodewijk de Vrome steeds verder versnipperde en verzwakte. In 841 kreeg de Deen Harald van Lotharius I een gedeelte van Friesland in zijn bezit. Hij werd geacht hier tribuut uit te betalen en het land te verdedigen tegen verdere Vikingaanvallen.57

Wanneer we er vanuit gaan dat de verschillende bronnen die we hier bestuderen een

54

E. Roesdahl, The Vikings (Århus 1996) 195-196.

55 B.W. Scholtz en B. Rogers, Carolingian chronicles. Royal Frankish Annals and Nithard’s Histories

(Michigan 1970) 91-92. Mijn vertaling.

56

J.D. Richards, The Vikings. A very short introduction (Oxford 2005) 55. Mijn vertaling.

57

(25)

schriftelijke neerslag zijn van een eerdere periode, is het dus niet verwonderlijk dat de herinnering aan de Vikingeeuwen, hoewel deze nog steeds vrij ver in het verleden liggen, gebruikt wordt om een gemeenschappelijke vijand van de Friezen neer te zetten. Arthur Salomon denkt hierbij in zijn boek Friesischer Geschichtsbilder concreet aan een aanval van de Noormannen rond het jaar 1000.58 Het is niet helemaal duidelijk of de Denen gedurende deze periode van aanvallen al christelijk waren. Vermoedelijk had het kersteningsproces al wel ingezet maar was het nog niet voltooid. Traditioneel wordt de conversie van Denemarken gedateerd in 965 toen Harald Blauwtand zich met zijn volk bekeerde, hoewel al sinds de tijd van Willibrord pogingen werden gedaan om het Deense volk te bekeren.59

Dit leidt tot een tweede conclusie die we uit het verhaal over de Deense koning kunnen trekken. Deze koning wordt neergezet als heiden die de Friezen dwong om zijn goden aan te nemen, tegen wil en dank. Deze dwang, die onder andere tot uiting komt in het verhaalelement dat de Friezen houten of ijzeren halsbanden moesten dragen, is essentieel. Hiermee wordt aangegeven dat de Friezen er werkelijk niets aan konden doen dat ze later weer bekeerd moesten worden, het werd hun aangedaan. Ze waren immers al christen, al sinds de prediking van de apostel Thomas in Indië, maar werden gedwongen om hun christelijk geloof los te laten. Hiermee wordt het feit dat de eerste Friezen een heidense godsdienst hadden, wat natuurlijk heel normaal was maar wat blijkbaar niet paste in het christelijke geschiedsbeeld van de auteurs, helemaal omgedraaid en in een ander licht gezet.

De christelijke auteurs van de verschillende kronieken hadden blijkbaar behoefte aan een zondebok, aan iemand die zo zwart mogelijk afgeschilderd kon worden om het Friese volk zo goed mogelijk te doen uitkomen.60 Opvallend is dat ze het hierbij blijkbaar niet zo nauw namen met de ‘historische werkelijkheid’ maar dat verschillende historische en fictieve elementen aangedikt en samengesmolten een nieuw geschiedverhaal opleverden. Men kan zich afvragen of dit zelfs ook niet in de huidige historiografie gebeurt. Doordat de periode waarover geschreven werd vrij ver van de schrijvers en publiek van de kronieken afstond kon de collectieve herinnering

58 Salomon, Friesische Geschichtsbilder 53. 59

J.D. Richards, The Vikings 24-25.

60

(26)

aangepast worden aan de situatie, zoals die op dat moment nodig was. 61 De

schrijvers hadden de tussenkomst van een heidense koning nodig om een logische stap naar de bekering van de Friezen door Willibrord te kunnen maken. Deze wilden ze blijkbaar niet zoeken bij de Friezen zelf, maar in een ander volk, in dit geval de Denen, die immers ook in de achtste-eeuwse bronnen als heidens en slecht afgeschilderd waren. Dit verklaart waarom de Friese koning Radbod kon worden beschreven als koning van de Denen, waarmee direct connotaties van slechtheid, wreedheid en heidendom zullen zijn opgeroepen. In deze voorstelling was het geen schande meer dat de Friezen (tijdelijk) afgekeerd waren van hun God, het lag buiten hun volk en buiten hun schuld.62

61

J.D. Richards, The Vikings 51.

62

(27)

Hoofdstuk 2 – de Denen

Van de Friezen en het beeld dat zij van de Denen hebben gaan we nu over naar Denemarken zelf. Het christendom verspreidde zich vanuit Rome en vervolgens vanuit het Frankische rijk van buurland tot buurland. Het noorden van Europa werd in vergelijking met andere Europese landen pas laat gekerstend en Denemarken was het eerste Scandinavische land dat bekeerd werd tot het christendom. Hoe vond deze religieuze omslag in Denemarken plaats?

2.1 De kerstening van de Denen

De kerstening van de Denen was een lang proces, in verschillende fasen, met verschillende actoren. De eerste fase bestond uit contacten tussen Denen en christenen buiten Denemarken. Door handelscontacten of piraterij kwamen de Noorderlingen in contact met het christendom en leerden ze deze religie en haar gewoonten en uitingen kennen. Soms leidde dit tot blijvende bekeringen, maar vaak was het resultaat van de verschillende contacten klein omdat deze te oppervlakkig bleven. Het kwam voor dat Denen in het buitenland bij een christelijke koning kwamen die aan hen de mogelijkheid gaf om zich te laten dopen. Dit zijn echter individuele (schijn)bekeringen waarbij nog niet gesproken kan worden van de kerstening van het gehele Deense volk. Het grootste gedeelte van de Denen kende nog tot ver in de Middeleeuwen een polytheïstische godsdienst waarbij goden als Odin, Thor en Freya vereerd werden.63

De eerste echte pogingen om de Denen als volk te bekeren werden gedaan door Willibrord, die zoals we hierboven gezien hebben ook actief was onder de Friezen. Volgens de auteur van zijn levensbeschrijving trok hij aan het begin van de achtste eeuw naar Denemarken maar kon hij geen succes behalen bij de koning. Daarom moest hij onverrichter zake terugkeren naar Friesland. Bijna een eeuw later, in de eerste helft van de negende eeuw, horen we van de missionaris Ansgarius (Ansgar, Anskar) die in het gevolg van de pas bekeerde Deense koning Harald Klak

63 Zie hiervoor E. Roesdahl and P. Meulengracht Sørensen, ‘Viking culture’ in: K. Helle ed., The

(28)

naar Denemarken ging. Harald Klak was, samen met zijn familie, in 826 gedoopt in Mainz met steun van de Frankische koning Lodewijk de Vrome. Om dit prille christendom uit te bouwen ging Ansgarius met Harald mee naar Denemarken, waar hij de ruimte kreeg om het christendom te prediken en waar hij de eerste kerk in Denemarken bouwde. Volgens de schrijver van Ansgarius’ Vita, zijn opvolger Rimbert, werden ‘door zijn voorbeeld en zijn leer velen tot het geloof bekeerd’, maar het lijkt er meer op dat de bekeringsactiviteiten en die van zijn opvolgers slechts een klein resultaat opleverden.64 De bekering van grotere delen van het Deense volk

bleef uit. Koning Harald Klak had te weinig politieke macht en werd een jaar na zijn bekering van de troon gestoten.

Vanaf de tweede helft van de tiende eeuw lijkt de kerstening pas echt door te zetten. In circa 965 werd de Deense koning Harald Blauwtand gedoopt, waarbij hij van zijn onderdanen verwachtte dezelfde religie aan te nemen. Hij liet dit moment vereeuwigen in een beroemde steen die hij liet oprichten in Jelling, waarop in runentekens onder andere vermeld staat dat Harald Blauwtand ‘de Denen christenen maakte’.65 Dat dit meer gezien moet worden als propaganda voor zijn koningschap wordt duidelijk uit een citaat van de Germaanse kroniekschrijver Widukind van Corvey die in zijn Saksengeschiedenis bij de doop van Harald Blauwtand vermeldt dat ‘de Denen al sinds lange tijd christenen [zijn], maar ze vereren desalniettemin nog steeds afgoden met heidense rituelen’.66 In de decennia hierna werd het christendom verspreid door heel Denemarken en werd de kerkelijke structuur ook ingevoerd in Denemarken, onder invloed van de vele contacten met Engeland in de tiende eeuw. Denemarken bleef nog lange tijd onderdeel van het aartsbisdom Hamburg-Bremen, maar kreeg in 1104 een eigen Deens aartsbisdom. Dit wordt gezien als de afsluiting van de missionaire periode in Denemarken.67 Voor de ‘gewone man’ duurde de transitie van pagane religie naar christendom langer en hiervan getuigen de vele materiële pagane symbolen, zoals de hamer van Thor, die gevonden zijn naast de christelijke kruissymbolen.68 Adam van Bremen, die in zijn

64 Rimbert, Vita Anskarii 8 in: W. Schamoni, Das Leben des heiligen Ansgar von seinem Nachfolger

Rimbert (Düsseldorf 1965) 65.

65 M.S. Lausten, A church history of Denmark (Kopenhagen 2000) 14.

66 Geciteerd in: B. Sawyer en P. Sawyer, Medieval Scandinavia. From conversion to Reformation,

circa 800-1500 (Skara 1993).

67

Lausten, A church history of Denmark 21.

68 J. Staecker, ‘The cross goes North: Christian symbols and Scandinavian women’ in: M. Carver ed.,

The cross goes North. Processes of conversion in Northern Europe, AD 300-1300 (York 2003)

(29)

elfde-eeuwse werk over de geschiedenis van de aartsbisschoppen van Hamburg-Bremen over de bekering van de Denen schrijft, ziet de situatie echter hoopvol in: ‘ondanks de vele wisselingen van heersers en zo veel barbaarse invallen was er in Denemarken een klein beetje over van het christendom dat Ansgarius begonnen is en dat is niet helemaal verdwenen.’69 Hij had gelijk.

2.2 Historiografie en beschrijving van de bronnen

De historicus die de Scandinavische Middeleeuwen onderzoekt krijgt meer dan de onderzoeker van centraal Europa te maken met het probleem dat er slechts weinig bronnen uit deze periode overgeleverd zijn. Pas vanaf de elfde eeuw zijn er geschreven bronnen. Van de periode daarvoor zijn enkel runeninscripties en archeologisch bronmateriaal beschikbaar.70 Voordat het christendom het Latijnse schrift naar het Noorden bracht, werd kennis en informatie in de samenleving primair oraal overgebracht aan latere generaties. Hierbij speelden mythen en sagen, al dan niet in dichtvorm, een belangrijke rol.71

De informatie die we hebben van de vroege Middeleeuwen in Denemarken is vooral tot ons gekomen via buitenlandse auteurs. Veel van de geschiedenis van de bekering van Denemarken is bekend uit het werk van Adam van Bremen, die zijn

Gesta Hammaburgensis eclessiae pontificum omstreeks 1080 afmaakte, maar ook

andere buitenlandse schrijvers hielden zich bezig met de beschrijving van de historie van Denemarken. Een interessant voorbeeld hiervan is de Knytlinga Saga, een dertiende-eeuwse kroniek over de koningen van Denemarken in de periode tussen de tiende en twaalfde eeuw, geschreven door een IJslander.72 Met de komst van het christendom, die gepaard ging met de invoering van het Latijnse schrift, begon er een schriftcultuur op te komen in Denemarken zelf en werden er historiografische werken geschreven naar Europees voorbeeld. De eerste van deze werken was een hagiografie van koning Knut IV (de Heilige), geschreven door de oorspronkelijk

69 Adam van Bremen, Gesta Hammaburgensis eclessiae pontificum Boek 1 liv, in: F.J. Tschan, Adam

of Bremen. History of the archbishops of Hamburg-Bremen (New York 1959) 47. Mijn vertaling.

70

Sawyer en Sawyer, Medieval Scandinavia 1.

71 L. Lönnroth, V. Ólason en A. Piltz, ‘Literature’ in: Helle ed., The Cambridge History of Scandinavia 1

487-520.

72 H. Pálsson en P. Edwards, Knytlinga Saga. The history of the kings of Denmark (Odense 1986) 9,

(30)

Engelse monnik Ælnoth rond 1120.73 Deze wordt gevolgd door twee kronieken, de

Chronicon Roskildense uit 1141 en de Chronicon Lethrense, geschreven in de

tweede helft van de twaalfde eeuw.74 Helaas stonden deze bronnen niet tot mijn beschikking en zullen deze niet meegenomen worden in het onderzoek.

Denemarken kent daarnaast twee grote nationale historiografen uit de middeleeuwse periode: Sven Aggesen en Saxo Grammaticus. Sven Aggesen leefde in de tweede helft van de twaalfde eeuw en kwam uit een familie die een belangrijke politieke positie bekleedde in Denemarken. Over zijn leven is verder weinig bekend en er zijn slechts twee werken van hem overgeleverd. Allereerst is er de Lex

castrensis, een juridische tekst met gedragsregels voor de kring van mensen rond de

koning. Interessanter voor ons onderzoeksonderwerp is echter de Brevis historia

regum Dacie, een zeer korte geschiedenis van de koningen van Denemarken. Dit

werk bevat naast historische feiten en verhalen ook legendarische verhalen uit de orale traditie. Sven Aggesen en Saxo Grammaticus leefden en schreven ongeveer in dezelfde periode en het werk van Saxo Grammaticus behandelt in een zeer uitgebreide versie hetzelfde onderwerp als Sven Aggesen. Hierover schrijft Sven Aggesen: ‘ik vond het onnodig hun daden [= van de koningen van Denemarken] uitvoerig te beschrijven, […] want aartsbisschop Absalon liet mij weten dat mijn college Saxo bezig was aan uitvoeriger beschrijving van hun daden in een elegantere stijl.’75

Inderdaad was in dezelfde periode Saxo Grammaticus (ca.1150-1220) ook bezig aan een zeer uitgebreide geschiedenis van Denemarken, de Gesta Danorum, een flink werk verdeeld in zestien boeken.76 Hij schreef de Gesta voor zijn beschermheer Absalon, de aartsbisschop van Lund. Het publiek van dit werk is dan ook vooral te zoeken in de kring rondom de aartsbisschop en bestond waarschijnlijk vooral uit religieuzen of mensen met een hoge maatschappelijke functie. Saxo

73 L. Abrams, ‘Ailnoth (fl. c.1085–c.1122)’, Oxford Dictionary of National Biography (Oxford 2004),

http://www.oxforddnb.com.proxy-ub.rug.nl/view/article/201, geraadpleegd 20 Jan 2012.

74

E. Christiansen, The Works of Sven Aggesen. Twelfth-century Danish historian (Londen 1992) 19.

75

Sven Aggesen, Historia brevis regum Dacie 10, in: Ibidem, 65. Mijn vertaling.

76 Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van twee edities van de Gesta Danorum. Voor de boeken

1-9: H.E. Davidson en P. Fisher, Saxo Grammaticus. The history of the Danes. Volume I – English text (Cambridge 1980) en H.E. Davidson en P. Fisher, Saxo Grammaticus. The history of the Danes.

Books I-IX. Volume II – commentary (Cambridge 1980); voor de boeken 10-13: E. Christiansen, Saxo Grammaticus Books X-XVI. Vol I: Books X, XI, XII and XIII (Oxford 1980). Er zal op de volgende

manier verwezen worden naar de Gesta Danorum: Saxo Grammaticus, Gesta Danorum [boek

[Romeins cijfer]], [paginanummer in resp. Davidson en Fisher, Saxo Grammaticus. Volume I – English

(31)

Grammaticus maakte gebruik van de korte historiografische traditie van voor zijn tijd en heeft het werk waarschijnlijk na ruim twintig jaar schrijven tussen 1216 en 1219 voltooid.77 Over hemzelf is weinig bekend en de verschillende onderzoekers zijn het met elkaar oneens over zijn status, afkomst en educatie. Hij behoorde tot de kleine kring rondom aartsbisschop Absalon, maar het is niet bekend of hij een monnik of een seculiere klerk was.78 Saxo heeft waarschijnlijk buiten Denemarken een

opleiding gehad, misschien in Frankrijk of Italië. Uit de Gesta blijkt dat hij verschillende Klassieke werken zoals van Vergilius, Livius of Homerus kende en gebruikte.

De Gesta Danorum is een imposant en zeer complex werk, geschreven in een prachtig maar lastig Latijn, dat zo moeilijk te begrijpen bleek dat het boek al in de veertiende eeuw in een gemakkelijker Latijn hertaald is. Helaas is er geen autograaf of zelfs manuscript van het werk bewaard gebleven, maar moeten we het doen met een eerste gedrukte editie van de Gesta uit 1514. Het ontbreken van het oorspronkelijke handschrift levert onder andere moeilijkheden op bij de interpretatie van de compositie van het werk.79 De Gesta Danorum wordt nu gewoonlijk

onderverdeeld in zestien boeken, maar of dit de indeling was die Saxo Grammaticus voor ogen had is onzeker. De eerste vier boeken behandelen ruwweg de geschiedenis van Denemarken voor de geboorte van Christus, waarbij veel gebruik wordt gemaakt van legendarisch materiaal. De boeken vijf tot en met acht lopen vanaf het ontstaan van het christendom tot aan de bekering van de Denen. Boek negen tot en met twaalf gaan specifiek over de bekeringsperiode tot aan de invoering van de kerkelijke organisatie en vervolgens beslaan de boeken dertien tot en met zestien de Deense geschiedenis vanaf de inrichting van het eerste Deense aartsbisdom, het bisdom Lund.80 Deze laatste boeken zijn waarschijnlijk het eerst geschreven en behandelen de geschiedenis die min of meer contemporain was voor Saxo Grammaticus. Het lijkt erop dat hij vervolgens in omgekeerde chronologische volgorde teruggewerkt heeft naar zijn vertellingen over de oorsprong van het Deense

77 Voor een uitgebreide argumentatie m.b.t. de datering van de Gesta Danorum zie T. Riis, Einführung

in die Gesta Danorum des Saxo Grammaticus (Kiel 2004) 14-18.

78

Zie de introductie in Davidson en Fisher, Saxo Grammaticus. Volume II – commentary 1-14.

79 Voor verschillende zienswijzen op de compositie van de Gesta Danorum zie hoofdstuk twee ‘Die

Komposition der Gesta Danorum’ in Riis, Einführung in die Gesta Danorum des Saxo Grammaticus 21-39.

80

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er is nog geen eerder onderzoek verricht waarin de relatie tussen het voldoen aan groepsnormen en volgerschap wordt onderzocht waarbij het schenden van maatschappelijke normen

Zoals eerder vermeld worden er in een teeltsysteem met de aantallen ingebogen takken en scheuten gespeeld en bekeken of de plant voldoende productie haalt. Er wordt getracht om met

Creationisten zien fotosynthese als een zeer geavanceerd biochemisch proces dat niet door toe- val en tijd kan evolueren.[2, 3] Het ScienceDaily-artikel verklaarde: “De bevinding

Omdat artikel 13 lid 4 Zvw niet toestaat dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg wordt gedifferentieerd naar de financiële draagkracht van de individuele verzekerde, zal

Deze petitie werd gericht aan koning Willem III, omdat Kuyper geen vertrouwen meer had in de politici van de tweede en Eerste Kamer.. De koning werd eerbiedig ge- vraagd om

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Vooral de beide met flu oreac entiebuizej belichte groepen vertoonden een donkergroen« bladklcur... So bedroeg de

arbeidsovereenkomst (C.A.O.) voor liet contractjaar 1964-1964. Hierbij is rekening gehouden met waarderings- en diplomatoeslagen. Voor een specificatie van het berekende uurloon