• No results found

tegen wil en dank? Oldengaerde

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "tegen wil en dank? Oldengaerde"

Copied!
96
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[ONDERTITEL VAN DOCUMENT]

BRAM ADMIRAAL

Oldengaerde

tegen wil en dank?

(2)

Eerste begeleider: prof. Dr. H. Ronnes (Rijksuniversiteit Groningen, Universiteit van Amsterdam) Tweede lezer: Dr. C.A.M. Gietman (Rijksuniversiteit Groningen)

(3)

Oldengaerde, tegen wil en dank?

Een onderzoek naar het beheer, het gebruik en de

omvang van het landgoed Oldengaerde tussen

1913 en 1959.

Deze scriptie is geschreven in het kader van de master Landschapsgeschiedenis aan de

Rijksuniversiteit Groningen door:

Bram Admiraal

(4)

Voorwoord

Deze masterscriptie heb ik geschreven ter afronding van de master Landschapsgeschiedenis. Ik ben twee jaar geleden aan deze studie begonnen omdat het mij een aantrekkelijke onderdeel leek van de route naar het behalen van mijn eerstegraads bevoegdheid voor het vak aardrijkskunde. Naast mijn al bestaande interesse in het landschap heb ik tijdens deze opleiding interesse gekregen in

historische buitenplaatsen.

In het najaar van 2018 heb ik Oldengaerde voor het eerst bezocht. In het kader van het vak ‘actuele vraagstukken’ kreeg ik met enkele andere studenten de opdracht om een excursie naar Oldengaerde te regelen en een onderzoek te doen naar integrale erfgoedzorg. In dit onderzoek hebben we vooral gekeken naar het toekomstige gebruik en de keuzes die daarin gemaakt kunnen worden. Mijn interesse in het huis en het bijbehorende landgoed was gewekt. De liefde voor het uitpluizen van archieven, het uitspitten van oude kranten en het combineren van die twee zorgde ervoor dat ik voor de keuze van een scriptieonderwerp ben uitgekomen op dit onderzoek. In dit onderzoek komen verschillende aangeleerde vaardigheden en opgedane kennis terug.

Ik wil de familie Kolff bedanken voor hun tijd om hun ervaringen over het beheer en het bezit van Oldengaerde met mij te delen. Ik mocht hen aan het einde van mijn onderzoek spreken om zo antwoord te krijgen op enkele openstaande vragen van mijn kant. Prof. dr. Hanneke Ronnes wil ik bedanken voor de prettige en flexibele manier waarop ze mij bij dit onderzoek begeleid heeft. Haar enthousiasme werkte stimulerend. Dr. Conrad Gietman wil ik bedanken voor zijn tijd als tweede lezer van dit onderzoek. Ward Klinkenberg wil ik bedanken voor het uitwisselen van onze ervaringen en het regelmatig bespreken van de vorderingen en problemen. Mijn vrouw, Gerlize wil ik bedanken voor het kritisch lezen van mijn teksten, het stellen van verhelderende vragen en het accepteren dat ik vele uren doorbracht op mijn zolderkamertje.

Bram Admiraal Emmeloord, juni 2019

(5)

Inhoud

Hoofdstuk 1 Probleemstelling ... 1

1.1 Aanleiding ... 1

1.2 Probleemstelling ... 1

1.3 Stand van het onderzoek ... 2

1.4 Theoretisch kader ... 5

1.5 Bronnen en methode ... 8

Hoofdstuk 2 Prelude ... 9

2.1 Inleiding ... 9

2.2 De vorming van het landschap rondom Oldengaerde ... 9

2.3 De vroege bewoningsgeschiedenis van Drenthe en de havezate ... 12

2.4 Het esdorpenlandschap in Dwingeloo omstreeks 1900 ... 15

2.5 Conclusie ... 17

Hoofdstuk 3 De scheiding van het landgoed ... 19

3.1 Inleiding ... 19

3.2 De bewoners van het landgoed... 19

3.3 Het bezit in 1913 ... 20

3.4 De verdeling van de erfenis ... 24

3.5 Conclusie ... 43

Hoofdstuk 4 Onder leiding van Johannes Govert ... 44

4.1 Inleiding ... 44

4.2 Het leven van Johannes Govert Westra van Holthe ... 44

4.3 Het beheer van het landgoed ... 47

4.4 De omgang met water ... 57

4.5 Conclusie ... 60

Hoofdstuk 5 De lusthof als gezamenlijke last ... 62

5.1 Inleiding ... 62

5.2 Het bezit in 1943 ... 62

5.3 Afzien in een primitief verblijf ... 66

5.4 Scheiding van gedeeld bezit ... 71

5.5 Conclusie ... 75

Hoofdstuk 6 Conclusie en Samenvatting ... 76

(6)

1

Hoofdstuk 1 Probleemstelling

1.1 Aanleiding

Johannes Westra van Holthe schrijft in 1957 een stukje in een tijdschrift over de Drentse havezaten. Aan het einde van het artikel schrijft hij: “Ik hoop, dat het hier gegeven overzicht van de Drentse havezaten er toe zal bijdragen, dat Drenthe in de literatuur over Nederlands oude buitenplaatsen niet meer zal beschouwd worden als niet in kaart gebracht terrein.”1 Het zou echter ook zeer

lezenswaardig zijn wanneer Johannes meer had geschreven over de tijd waarin hij leefde en de moeilijkheden die het bezit van een havezate in deze tijd met zich mee bracht. In het kader van mijn opleiding ‘Landschapsgeschiedenis’ aan de Rijksuniversiteit Groningen wil ik middels deze

masterscriptie bijdragen aan het in kaart brengen van Oldengaerde, in een periode waarin het steeds moeilijker werd om landgoederen in stand te houden.

1.2 Probleemstelling

De Middeleeuwse dichter Melis Stoke constateert rond 1300 een gebrekkige kennis van de eigen omgeving, het land waar ‘si selve sijn gheboren’. Wanneer we de literatuur van Oldengaerde bestuderen kunnen we een vergelijkbare conclusie trekken. Men heeft veel onderzoek gedaan naar het verre verleden van de havezate en haar bewoners, maar de kennis van tijden die veel dichter bij ons liggen blijft sterk achter. Blijkbaar eindigt voor veel historici de geschiedenis bij 1900, terwijl juist de periode na 1900 grotere veranderingen met zich mee heeft gebracht. Voor Oldengaerde gaat dit ook op. Het hoofdonderwerp van dit onderzoek is het beheer van Oldengaerde tussen 1913 en 1959. Het begin van de onderzoeksperiode is gesteld op 1913, vanwege het feit dat de toenmalige eigenaar in dat jaar overlijdt en er een verdeling plaatsvindt. Het einde van de onderzoeksperiode is opnieuw een jaartal waarin het bezit van Oldengaerde ter sprake komt na een sterfgeval. In deze periode hebben twee verschillende generaties het landgoed beheerd. De hoofdvraag bij dit onderzoek luidt als volgt:

Op welke wijze hebben de eigenaren van Oldengaerde tussen 1913 en 1959 geprobeerd om het landgoed van Oldengaerde in Dwingeloo te beheren en in stand te houden?

Ik maak gebruik van vier deelvragen om tot een antwoord op de hoofdvraag te komen.

1. In welke omgeving is Oldengaerde ontstaan en welke factoren waren van invloed op de ontwikkeling van het huis tot 1900?

Voor een antwoord op deze vraag wil ik kijken naar de (cultuur)landschappelijke context waarbinnen het landgoed Oldengaerde zich rond 1900 bevindt, de historische positie van de adel in Drenthe en de historie van Oldengaerde tot 1900.

2. Hoe aantrekkelijk is het om anno 1913 een landgoed met buitenplaats te bezitten?

Om tot een antwoord te komen, reconstrueer ik de omvang van het landgoed in 1913 en kijk ik naar de manier waarop het wordt geëxploiteerd. Vervolgens breng ik in kaart hoe de kinderen met de verdeling van de erfenis zijn omgegaan.

1 J. Westra van Holthe. ‘Drentse Havezaten’ KNOB, 6e serie, jaargang 10, (Den Haag: Koninklijk Nederlandse

(7)

2

3. Met welke ontwikkelingen heeft het landgoed te maken tussen 1913 en 1943?

Ik probeer deze vraag te beantwoorden door de leefwijze van de eigenaren van Oldengaerde te reconstrueren en te onderzoeken welke invloed deze leefwijze had op het beheer van de havezate, het omringende landschap en de omvang van het landgoed.

4. Hoe aantrekkelijk is het om na 1943 een landgoed met buitenplaats te bezitten?

Opnieuw tracht ik via een reconstructie van het landgoed de verdeling onder de kinderen in beeld te brengen. Daarnaast probeer ik te beschrijven op welke wijze men probeerde om tussen 1943 en 1959 de buitenplaats te behoeden voor een ‘zwanenzang’.

1.3 Stand van het onderzoek

Er is weinig literatuur te vinden die specifiek over Oldengaerde gaat. Veel havezaten kennen wel een uitgave van een aantal enthousiaste historici, die onderzoek hebben gedaan naar de individuele havezate, maar Oldengaerde kom je alleen tegen in boeken die over Dwingeloo of Drentse havezaten gaan.

Oldengaerde

Het oudst geschreven onderzoek over Oldengaerde dateert uit 1956 en is geschreven door S. Cancrinus, een onderwijzer uit Dwingeloo. Gezien de vele publicaties van de onderwijzer, over uiteenlopende onderwerpen zou hij gezien kunnen worden als de Drentse variant van Jac. P. Thijsse. Over het vele schrijven van verschillende schoolmeesters over het Drentse Landschap schreef Bart Veenstra in 1982: “Dat ’t voak schoolmeesters west hebt, zal kommen umdat zukken de vingers al

stoan hadden nao ’t schrieven. Het gros van de Drenten har te drok met ’t scheuren in ’t heideveld.’2

Hij doelde daarmee op het afscheuren van de heideplaggen in het kader van de bemesting van de Drentse essen. Cancrinus begint zijn voorwoord in een nieuwe uitgave in de serie Zwerfstenen, bijdragen tot de cultuur en geschiedschrijving van het platteland (no. 5) met de dichtregels van Melis Stoke:

it dinket mi wezen scande, dat lieden van de lande ander gieste vele weten ende si des hebben vergheten, wanen si selve sijn gheboren.

(Melis Stoke ± 1300)

De hoofdonderwijzer uit Dwingeloo erkent het probleem dat de mensen gedurende de donkere lange winteravonden van de jaren ’50 de avond doorbrengen met het beluisteren en bekijken van lezingen over verre landen en vreemde oorden, maar dat de kennis van de eigen omgeving zeer beperkt is. Hij ziet echter wel een kenteringvanwege het ontstaan van een besef over de eigen rijke prehistorische geschiedenis die Drenthe kent. Dat vormt de aanleiding tot de bundeling van

aantekeningen en de uitgave van ‘Dwingeloo, schetsen van verleden en heden’.3 In zijn schets geeft

hij echter vooral een weergave van het verleden. Het heden, in zijn geval de jaren ’50, was een roerige tijd voor Oldengaerde waar hij niets noemenswaardigs over schrijft.

2 Nieuwsblad van het Noorden. Groningen, 02-10-1982. Geraadpleegd op Delpher op 30-05-2019,

https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011010578:mpeg21:a0501.

(8)

3

In 1985 brengt G. ter Braake het boek ‘Drentse Havezaten’ uit.4 Hij constateert een lacune in de

geschiedschrijving van Drentse havezaten. In dit boek ligt de nadruk op het ontstaan van de

havezaten en wordt de geschiedenis van Oldengaerde uitvoeriger beschreven dan in elk ander werk. De twintigste eeuw wordt echter totaal niet besproken.

Enkele jaren later, in 1989, brengen enkele medewerkers van het Rijksarchief in Drenthe een boek uit over de geschiedenis van Drentse havezaten en overige herenhuizen. Dit boek met de titel ‘Huizen

van Stand’ verschijnt onder redactie van J. Bos, F.J. Hulst en P. Brood. In de verantwoording geeft

men aan dat dit boek verschenen is, vanwege het ontbreken van een wetenschappelijk

verantwoorde geordende beschrijving van de Drentse Havezaten die gebaseerd is op uitvoerige archiefstudies.5 Met deze verantwoording doen ze Ter Braake tekort. In het boek dat hij vier jaar

eerder schreef, zijn dezelfde historische bevindingen over Oldengaerde te vinden als in dit nieuwere boek. Over de twintigste eeuw beperkt Bos zicht tot het kort weergeven van de eigenaren van Oldengaerde. De beloofde uitgebreide archiefstudie heeft zich niet op deze periode gericht.

In de serie ‘Kleine Monumenten Reeks’ verschijnt in 1995 ‘Groninger borgen en Drentse havezaten’. Herma Kamphuis bundelde haar artikelen die eerder in het Nieuwsblad van het Noorden verschenen waren, in dit boek. Ook dit stuk richt zich sterk op de vroegere geschiedenis van het huis, maar met één zin over het onderhoud aan het huis en de tuin door de bewoners zelf schrijft ze meer over de twintigste eeuw dan de voorgaande publicaties.6

Dirk Schaap, student Landschapsgeschiedenis aan de RUG in Groningen, schrijft in 2017 zijn masterscriptie over Oldengaerde. In ‘Op zoek naar de factor Aalt’ beschrijft hij zijn onderzoek naar het beheer van Oldengaerde door Aalt Willem van Holthe (1780-1854). Hij doet onderzoek naar de ontwikkeling van het landgoed en de invloed op het omliggende landschap.7 Zijn onderzoek geeft een

relevante aanloop richting dit onderzoek en een mooie mogelijkheid tot een vergelijking met de situatie aan het begin van de twintigste eeuw.

Omdat er weinig wordt geschreven over Oldengaerde in de twintigste eeuw, kijken we hier naar het onderzoek dat naar andere voor onze casus, relevante en vergelijkbare landgoederen en haar bewoners is gedaan.

Landgoederen

Dolf Broekhuizen constateert in 2016 dat het wonen in de natuur in de periode 1900-1914 erg aan populariteit won ten opzichte van het leven in de stad. Het buiten de stad wonen werd als oplossing gezien voor de ongezonde en hectische stedelijke omgeving. In het westen van Nederland week men uit naar de duingebieden en in het oosten naar de zandgronden.8

In Engeland hebben de landgoederen met vergelijkbare maatschappelijke ontwikkelingen te maken als in Nederland. Roy Strong schrijft in 1974 over de staat van de landhuizen in Engeland. In de jaren ’50 en ’60 werden veel landhuizen gemoderniseerd en gerestaureerd met behulp van winsten die behaald werden op de florerende aandelenmarkten. Eigenaren stelden hun landgoederen open voor publiek en pikten zo een graantje mee in het sterk opkomende toerisme. Arbeidsbesparende

apparaten zoals stofzuigers en wasmachines maakten het verdwijnen van het personeel enigszins goed. Het dilemma van het landhuis bestond nog niet. Dat veranderde in de jaren ’70, wanneer de

4 G. ter Braake. Drentse Havezaten, (Meppel: Krips Repro, 1985).

5 J. Bos e.a. (red). Huizen van Stand, (Amsterdam: Boom Meppel, 1989) 9-10.

6 H. Kamphuis. Groninger borgen en Drentse havezaten, (Zutphen: Walburg Pers, 1995) 79-81. 7 D. Schaap. Op zoek naar de factor Aalt, (Katwijk, 2017).

8 D. Broekhuizen. ‘Landhuis de Hoeve (1913) van Robert van ’t Hoff. Het Hollandse landhuis en de morderne

(9)

4

nieuwe generatie er geen zin meer in heeft om een historisch gebouw en tuin te onderhouden. Veel landhuizen kunnen slechts overleven dankzij overheidssubsidies.9 Elyze Storms-Smeets constateert

dan ook in 2013 dat het in de jaren ’70 ‘not done’ was om een landgoed te hebben.10 James

Lees-Milne merkt in 1974 op dat de tijdsgeest van de jaren ’70 tegen het idee van ‘privileges’ is, maar ziet tegelijkertijd dat de belangstelling voor landhuizen toeneemt zodra ze overbodig dreigen te worden. De grootste populariteit ziet hij terug bij de landhuizen die nog steeds door de oude families

bewoond worden. In de jaren ’30 werd het probleem al voorzien en stelde de National Trust een speciale commissie in, die landhuiseigenaren van advies voorzag in het levensvatbaar houden van hun landgoederen.11 Marcus Binney ziet in 1974 het belang van een registratie als historisch

bouwwerk of landschap als belangrijkste overlevingsstrategie. Het moet de landgoederen beschermen tegen de oprukkende stad en infrastructuur.12

Bewoners van landgoederen

Vincent Sleebe schrijft in 2011 over de kasteelheer van Ruurlo. Hij constateert dat rond het begin van de twintigste eeuw een deel van de adel zich gestort lijkt te hebben op een juridische carrière of het ambt van burgemeester. Door het ambt van burgemeester konden ze hun oude bestuursmacht behouden, maar ze zagen er waarschijnlijk ook een morele plicht in. Deze ontwikkeling ging gepaard met een toename van financiële problemen voor de adel. Na de Eerste Wereldoorlog werden alle buitenlandse schulden (zoals aandelen) in Rusland nietig verklaard als gevolg van de Russische Revolutie. Naast de afgenomen rentabiliteit van landgoederen, was dat een belangrijke verklaring voor de financiële problemen waarmee de eigenaren van landgoederen worstelden. Men probeerde de neergang tegen te gaan door te investeren in bosbouw.13 Ook Wybren Verstegen ziet deze

ontwikkeling in de bosbouw. Hij wijst in 2009 op de belangrijke stem in Natuurmonumenten die landgoedeigenaren van oudsher hebben. Het vergrootte hun maatschappelijke status en aanzien. Het behoud van natuurschoon op hun landgoed was, naast het economisch rendabel maken, een belangrijk onderdeel van het beheer.14

De trend onder de adel om het ambt van burgemeester op zich te nemen, zien Jaap Dronkers en Huibert Schijf in 2004 als een gevolg van het feit dat adellijke titels alleen van belang waren bij het verkrijgen van een baan in de publieke sector. In de culturele en economische sector vergrootte het adeldom de kans op een elitepositie niet.15 Jaap Dronkers ziet in 2005 dat de leden van de

Nederlandse adellijke families in de twintigste eeuw, nog steeds meer eliteposities bezetten dan vergelijkbare leden van patriciaatfamilies. Hij constateert dat de partnerkeuze dan ook erg belangrijk is om ook de volgende generatie van een elitepositie te kunnen voorzien.16

9 R. Strong. ‘Introduction: The Country House Dilemma’. R. Strong, M. Binney en J. Harris. The Destruction of the

Country House. (Londen: Thames and Hudson, 1974) 71-10.

10 E. Strorms-Smeets. ‘De Nederlandse buitenplaats. Van biotoop tot kroonjuweel’. Virtus (2013) 169. 11 J. Lees-Milne. ‘The Country House in Our Heritage’. R. Strong, M. Binney en J. Harris. The Destruction of the

Country House. (Londen: Thames and Hudson, 1974) 11-14.

12 M. Binney. ‘The Park’. R. Strong, M. Binney en J. Harris. The Destruction of the Country House. (Londen:

Thames and Hudson, 1974) 111-131.

13 V. Sleebe. ‘Hoe de kasteelheer uit Ruurlo verdween’. Virtus (2011) 156-163. 14 W. Verstegen. ‘Adel en natuurschoon in Nederland 1928-1973’. Virtus (2009) 179.

15 J. Dronkers en H. Schijf. ‘Van de publieke naar de culturele of economische sector? Een vergelijking tussen de

Nederlandse adel en het patriciaat in de twintigste eeuw’. Virtus (2004) 115-116.

16 J. Dronkers. ‘Afnemende adellijke homogamie binnen de Duits-Oostenrijkse adel in de twintigste eeuw? Een

(10)

5

1.4 Theoretisch kader

Om het onderzoek beter te bevatten, is bet belangrijk om een aantal begrippen en hun achtergrond goed te begrijpen.

Buitenplaats en landgoed

Het leven op het platteland heeft altijd al een bepaalde aantrekkingskracht gehad. De Romeinen bouwden hun villa’s 2000 jaar geleden al in een landelijke omgeving. Een voorwaarde voor het wonen in het buitengebied is echter wel dat de veiligheid gegarandeerd moet worden. De veiligheid neemt sterk af na de ineenstorting van het Romeinse rijk. Het versterkte kasteel is het enige

alternatief dat overblijft wanneer men niet in de stad wil wonen. Als in de 17e eeuw het kasteel en de

stadsmuren hun waarde geleidelijk aan verliezen, komen de buitenplaatsen op als tegenhanger van het leven in de stad. Er ontstaat een behoefte om het leven in de stad (met name tijdens de warme zomermaanden) te ontvluchten.17 De tuinman Jan van der Groen schreef in 1669 in ‘Het vermakelijck

Landt-leven: "Het is het aangenaamste soort leven dat er bestaat omdat de aangename en zoete lucht elk levend wezen in de lente, de zomer en zelfs de herfst buiten de stad lokt”. De stad is een bron van grote luxe en moedigt maaltijden aan die te overvloedig zijn. Daarentegen is het leven op het platteland regelmatiger: eten, drinken, slapen en opstaan veranderen op dezelfde manier als dag en nacht en zorgen voor een leven van gezonde eenvoud.18

Omdat de verdedigende functie van kastelen hun belang na de Middeleeuwen verloren, kon de woonfunctie van het gebouw nu voorop staan.19 Buitenplaatsen waren daardoor in de loop van de

zeventiende eeuw geleidelijk geliefd geworden onder regenten en kooplieden in de Verenigde Provinciën. Ook bij het stadhouderlijk hof van Oranje was het bezit van een huis buiten de stad populair. Het aantal eigenaren van villa's en architecturale parken nam toe, vooral tegen het einde van de 17e eeuw. Een landgoed, dat idealiter bestond uit een buitenplaats (huis en tuin) en

landerijen, was een financiële investering en diende een economisch doel. Het was vaak een jachtcentrum als het zich in een gebied bevond dat rijk is aan wild. Het eigendom van een landgoed was in veel opzichten ook een statussymbool; dit kwam tot uiting in het ontwerp van het huis en het omliggende terrein.20 Het formaat en de uitstraling van de landhuizen was een weerspiegeling van de

ambities van de eigenaar. Men stak elkaar naar de kroon met pracht en praal. Regelmatig gebeurde het dat door de spilzucht van eigenaren het landgoed verloren ging voor de familie, door een faillissement.21 Dat gold ook voor Isaac van Dongen toen hij in 1781 Oldengaerde publiekelijk moest

verkopen.22

Het achttiende-eeuwse huis was ook een geliefde bestemming voor reizen. Dit bouwde voort op een traditie van adellijke gastvrijheid: een plaats waar reizigers, althans die met een bepaalde status, werden verwelkomd. Toch werd deze gewoonte aangetast door duidelijke veranderingen in het aantal, het karakter en de motivatie van bezoekers. Bezoekers van buitenplaatsen waren in de zestiende en zeventiende eeuw over het algemeen afkomstig uit de elite; ze kwamen naar de rariteitenkabinetten en de artistieke collecties kijken die in steeds meer grote huizen te zien waren. Vanaf het begin van de achttiende eeuw werden nieuwsgierigheid en het samenbrengen van verschillende stijlen steeds meer vervangen door smaak en onderscheidingsvermogen, en

verzamelingen waren meer gericht op de schilder- en beeldhouwkunst en boekencollecties. Dit alles

17 I. Timmermans. Nederlandse kastelen en buitenplaatsen, (Alphen aan den Rijn: ICOB, 1993) 13.

18 E. de Jong. Nature and Art: Dutch Garden and Landscape Architecture, 1650-1740, (Philadelphia: University of

Pennsylvania Press, 2001) 4.

19 I. Timmermans, 13.

20E. de Jong, 3.

21 M. Girouard. Life in the English country house, (Yale: Yale University Press, 1993) 3. 22 H. Kamphuis, 77-78.

(11)

6

werd omlijst in de grootse en symbolische architectuur van het huis zelf. Het bezoeken van landhuizen ging veel meer om persoonlijke verbetering en verfijnde smaak.23

De achttiende eeuw kan worden gekenmerkt als een tijd waarin het nieuwe werd gewaardeerd boven het oude. Dit is ook de periode dat Oldengaerde een nieuwe gevel kreeg. Nederlandse toeristen op hun ‘Grand Tour’ waren regelmatig verbaasd over de rijkdommen en vooral de grootte van de landhuizen en landgoederen in Engeland. Elk huis werd zorgvuldig bestudeerd om te bepalen of het aan de nieuwste normen voldeed en of het bij iemands status paste. Er werden vaak verslagen gemaakt over de beoordelingen van het huis, de tuin, het meubilair en de verzamelingen. Over het algemeen werden de tuinen en de schilderijencollecties het meeste gewaardeerd. Tot de tweede helft van de achttiende eeuw hadden de Nederlanders een voorkeur voor de formele Franse tuinen; rechte lanen, geknipte planten en klassieke standbeelden en fonteinen, dit veranderde met de ontwikkeling van de Engelse landschapstuinen, tuinen en parken met schilderachtige uitzichten. Steeds vaker was er een voorkeur voor tuinen met wildernis, die bezoekers de gelegenheid bood om te 'ontspannen'.24 Ook op Oldengaerde maakt de formele tuin plaats voor de Engelse landschapstuin.

De Drentse havezaten

De toenemende hoeveelheid grond die in de Vroege Middeleeuwen in bezit komt van bisdommen, kloosters, edelen en ridderschappen wordt steeds moeilijker te beheren en de pachten worden steeds lastiger te innen. Het leen- en hofstelsel moet een antwoord zijn op dit probleem. De leenheer krijgt grond van de Bisschop in beheer, in ruil voor diensten met betrekking tot de verdediging van het grondgebied. De leenheer bewoont een hofboerderij. De hofboerderij is iets groter dan een gewone boerderij en omvat meerdere boerderijen. Op de hofboerderij woont de hofmeier, die belast is met het toezicht op de inning van de opbrengsten. De boerderijen betalen hun pacht met een gedeelte van de oogst.25 De hofmeier ontwikkelt zich later tot eigenaar van de goederen die aan hem

waren toevertrouwd. Hieruit zijn in Drenthe de havezaten voortgekomen.26

De eerste havezaten uit de 13e eeuw, bevonden zich vaak te midden van het te beheren grondgebied

en bestonden vaak uit houten vakwerkhuizen waarnaast zich een stenen toren bevond. De ligging op een verhoogde zandrug tussen waterrijke gebieden maakt de verdediging eenvoudiger. Het ging vaak om tijdelijke woningen, pas vanaf 1450 ontstaan rechthoekige stenen huizen die permanent

bewoond werden en een gracht rondom kenden.27 Wanneer we naar de verspreiding van de

havezaten in Drenthe kijken, zijn twee gebieden te herkennen met een sterke concentratie van havezaten.

De oudste havezaten zijn vooral in het zuidwesten van Drenthe te vinden, tussen Dwingeloo en Zuidwolde. De havezaten Oldenhof, Echten, Ansen, Batinge en Oldengaerde vinden hun oorsprong in de Middeleeuwen. In het noorden van Drenthe zien we rond de plekken Roden, Peize en Eelde een sterke concentratie. Deze havezaten ontstonden voornamelijk in de 16e en 17e eeuw. In de tweede

helft van de 17e eeuw behoren deze noordelijke havezaten steeds vaker toe aan rijke Groninger

regentenfamilies. Het verwervenvan grond speelt daarin een belangrijke rol.28

Vermoedelijk is de aanduiding ‘havezate’ pas in 1617 in Drenthe geïntroduceerd vanuit het

naastgelegen Overijssel. In Drenthe heeft geen van deze adellijke vestigingen later de gedaante van

23 J. Stobart. Travel and the British country house, (Manchester: Manchester University Press, 2017) 3.

24 H. Ronnes e.a. A foreign appreciation of English country houses and castles. J. Stobart, Travel and the British

country house, (Manchester: Manchester University Press, 2017) 112-113.

25 J. Bos e.a. (red), 16. 26 S. Cancrinus, 38. 27 G. ter Braake, 11-13.

(12)

7

een kasteel aangenomen.29 Wel kenden de Drentse havezaten meestal een versterkte voorganger,

die in de 16e eeuw vaak verbouwd werd tot buitenverblijf in combinatie met een agrarische functie.

Daarom ging men na verloop van tijd onderscheid maken tussen een herenhofstede en een

boerenhofstede.30 Het bezit van een havezate was, naast een adellijke afkomst, een voorwaarde om

lid te worden van de Ridderschap. Oldengaerde is in 1646 één van de vijftien havezaten die verschijnen op de lijst met havezaten die wordt uitgegeven op de jaarlijkse bijeenkomst van de Ridderschap.31

In Dwingeloo waren in totaal maar liefst vier havezaten te vinden. Door haar ligging had Dwingeloo een goede aansluiting op de oude heirwegen vanuit Steenwijk en Coevorden.32 De vier havezaten:

- Batinge is de oudste (ca. 1300) en voornaamste havezate in Dwingeloo. Nadat Jonkheer Aalt Willem van Holthe, de burgemeester van Dwingeloo en eigenaar en bewoner van

Oldengaerde, dit landgoed in 1830 koopt besluit hij het te slopen. Een oud bouwhuis en een gracht zijn de enige overgebleven restanten.

- Oldengaerde vindt haar oorsprong in de 15e eeuw, maar het huidige aanzien van het huis

stamt uit 1717.

- Vermoedelijk is het huis Entinge aan het begin van de 16e eeuw gebouwd. Het is onbekend

hoe Entinghe er ooit uitgezien heeft, aangezien de eigenaren van Batinge het in 1740 lieten slopen. Het recht van havezate werd al in 1725 verschreven naar het Huis van Entinge in Bonnen. Van deze havezate worden alleen de oude grachten en enkele fundamenten nog gevonden.33

- Westrup was oorspronkelijk een boerderij die in 1721 verfraaid werd en in 1740 door de Heer van Oldengaerde wordt opgewaardeerd tot havezate.34

Tijdens de opstand tegen de koning van Spanje ging het zelfstandige Drenthe deel uitmaken van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Verschillende eigenaren van havezaten wisten toen een plaats in de Staten-vergadering van het gewest te verkrijgen, waarin de ‘stem van de Ridderschap’ uitgebracht werd.35 Het huis met bijbehorende boerderijen en landerijen moet een minimale waarde

vertegenwoordigen om door de Staten als havezate erkend te worden. De havezaten krijgen

vrijstelling van grondbelasting, vanwege de verplichting om ten strijde te trekken in tijden van oorlog, maar dat is een doorn in het oog van de Drentse boeren die wel belasting moeten betalen. In 1603 wordt zowel de vrijstelling36 als het aantal havezaten ingeperkt.37 In Drenthe mochten maximaal 18

havezaten zijn.38 De topografische tekenaars die in de 18e eeuw rond reisden om adellijke huizen te

vereeuwigen, hebben Drenthe veelal links laten liggen, waardoor er weinig afbeelding zijn te vinden van de Drentse havezaten. Ook over de periode voor de 18e eeuw bestaat veel onzekerheid.39

In 1795 verloren de havezaten hun adellijke of erfelijke regeringsposten in Drenthe.40 Het leidde er

toe dat menig havezate-bezitter zijn in verval geraakte buitenhuis laat slopen.41 De positie van de

Drentse adel was minder dominant dan in andere gewesten van Nederland. Het ging feitelijk vooral

29 G. ter Braake, 5.

30 J. Westra van Holthe, 174-176. 31 G. ter Braake, 10-11.

32 J. Bos, e.a. (red), 145. 33 G. ter Braake, 56-60. 34 S. Cancrinus, 39-41.

35 J. Heringa. Havezate Mensinge, (Roden: Comité Mensinge, 1981) 11-12. 36 J. Heringa. Havezaten en Ridderschap. J. Bos e.a. (red) Huizen van Stand, 23.

37 J. Bos en P. Brood, Een tocht langs Drentse havezaten, (Gorredijk: Noordboek, 2004) 7. 38 G. ter Braake, 11.

39 Janssen. Bouwgeschiedenis van havezaten en andere herenhuizen. J. Bos e.a. (red) Huizen van Stand, 58. 40 J. Heringa, (1989) 49-50.

(13)

8

om grootgrondbezitters met een eigen standgevoel en bijbehorende, eenvoudige leefwijze. De huizen waren doorgaans weinig imposant, maar de stenen huizen staken wel af tegen de keuterijtjes en boerderijtjes. Het leverde hen daarom wel enig ontzag op van de plaatselijke bevolking.42

Wanneer het formaat van de huizen aanleiding geeft om ruimere welstand te verwachten (zoals bijv. Batinghe en Oldengaerde), lagen daar vaak andere inkomstenbronnen aan ten grondslag, zoals burgerlijke of militaire ambten of fabrieken en andere onroerende goederen.43 In de twintigste eeuw

wordt het voor de bewoners van een havezate steeds moeilijker om een gezonde financiële

huishouding te voeren en worden steeds meer havezaten verlaten door de families. In de twintigste eeuw worden vanwege de steeds moeizamere exploitatie bijna alle overgebleven havezaten

eigendom van stichtingen. Johannes Westra van Holthe constateert in 1957 verdrietig dat ‘Door lieden die nimmer de lasten van een dergelijk bezit hebben gedragen plannen worden opgesteld, die het vrijwel onmogelijk maken de landgoederen voor ondergang te behoeden.’44 Oldengaerde is de

enige Drentse havezate die de 21e eeuw als particulier bezit in gaat.

1.5 Bronnen en methode

Een eerste literatuurstudie leert dat er weinig wordt geschreven over havezaten in de 20e eeuw.

De belangrijkste bron die gebruikt wordt voor dit onderzoek is het Huisarchief van Oldengaerde 1698-1965. Na de dood van Aalt Willem Westra van Holthe in 1971 besluiten de erfgenamen om van het huis Oldengaerde afkomstige stukken over te dragen aan het rijksarchief in Assen. Later wordt dit uitgebreid met meerdere stukken van overige takken van de familie. Het archief is in Assen in te zien onder toegangsnummer 0403. Vanuit het archief is onder meer gebruik gemaakt van bronnen met betrekking tot de verdelingen van de erfenissen. De verkregen informatie heeft geleid tot het gebruik van het kadaster en in het bijzonder HisGIS. HisGIS geeft de kadastrale situatie weer van 1832. Aangezien grote delen van de heide en woeste gronden na 1832 nog zijn ontgonnen, was het noodzakelijk om ook gebruik te maken van nieuwere kaarten om de betreffende percelen op te kunnen zoeken. In sommige gevallen voldeden de hulpkaarten van het kadaster. In andere gevallen was het noodzakelijk om nieuwere overzichtskaarten te bekijken. Deze nieuwere kaarten zijn te vinden in het Drents Archief onder toegangsnummer 0179. Het betreft de Schattingskaarten die door het kadaster gemaakt zijn ten behoeve van de schatting van de belastbare opbrengst van de

percelen. Een andere mogelijkheid zijn de kadastrale netteplans (toeg. nr. 0954) die ook te vinden zijn in het Drentse Archief. Door de bezittingen op de kaart in te tekenen, wordt een overzicht verkregen waardoor bepaalde besluiten beter begrepen kunnen worden.

Om meer te weten te komen over de hoofdpersonen en hun beweegredenen wordt gebruik gemaakt van persoonlijke correspondentie en samengestelde documenten uit het huisarchief, in combinatie met krantenartikelen. Johannes Govert heeft als burgemeester vele raadsvergaderingen geleid. De notulen van deze vergaderingen verschenen in de krant. Tezamen geeft dit een aardig beeld van de persoon Johannes Govert en zijn handelingen. Alle namen die in dit onderzoek langskomen zijn door de database van Delpher gegaan om te zoeken naar nieuwe, aanvullende informatie. Tenslotte heb ik een gesprek gehad met de familie Kolff in Rotterdam over hun ervaringen en herinneringen aan het beheer van het huis en het landgoed.

42 J. Bos en P. Brood, 8. 43 J. Heringa, (1981) 4. 44 J. Westra van Holthe, 175.

(14)

9

Hoofdstuk 2 Prelude

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wil ik een reconstructie schetsen van de omgeving van Oldengaerde en haar bewoners tot 1900. Het hoofdstuk kan gezien worden als een landschapsbiografie die een prelude vormt op de onderzoeksperiode. In dit hoofdstuk probeer ik een aantal factoren te beschrijven die van invloed zijn geweest op de ontwikkeling van het landschap en de havezate.

2.2 De vorming van het landschap rondom Oldengaerde

In Drenthe koesterde men lange tijd het beeld van een Drents landschap, dat opgerold als een egel op een zandvlakte omringd werd door veen en moerasgebied. Dit gebied was slecht toegankelijk en wars van al te grote invloeden van buitenaf.45 Wanneer de hoogtekaart van Drenthe bekeken wordt

is deze gedachte niet zo gek. De Drentse havezaten liggen als wachters op de grens van de hoge zandvlakte en de lage veengebieden (zie figuur 2.1).

Figuur 2.1 De verspreiding van de Drentse havezaten en kastelen ten opzichte van de hoogteligging. Duidelijk is te zien dat ze zich allemaal bevinden op de overgang van hoger naar lager gelegen gronden. Bron: auteur.

In het oosten van Drenthe ligt de Hondsrug die zich uitstrekt van Emmen naar Groningen. De Hondsrug is in het zuiden bij Emmen het hoogst (26,5 meter boven NAP) en loopt geleidelijk af naar het noorden waar ze een hoogte heeft van ongeveer 5 meter boven NAP. Ten westen van de Hondsrug bevindt zich het Drents Plateau op een hoogte van ongeveer 15 meter boven NAP.

45 E. Doeve. Drentse Historische studiën, De laatste dagen van het boerenbolwerk, (Assen: Provinciaal bestuur

(15)

10

Oldengaerde bevindt zich net ten westen van het Drents Plateau op de overgang van het plateau naar het lager gelegen beekdal (zie figuur 2.2). Vrijwel alle (voormalige) havezaten in Drenthe bevinden zich op zo’n overgang. De oorsprong van deze hoogteverschillen in Drenthe bevindt zich in het Saalien46.

Figuur 2.2 De ligging van Oldengaerde aan een beekdal op het keileemplateau in Drenthe. De Dwingelerstroom voert water en vruchtbaar sediment vanaf de Hondsrug over het keileemplateau naar Meppel. Bron: Provincie Drenthe.

Als ongeveer 190.000 jaar geleden de temperaturen in Europa gaan dalen, rukt het landijs vanuit Scandinavië op naar het zuiden. De maximale ijsbedekking (ook wel de Drenthe-fase genoemd) werd ongeveer 150.000 jaar geleden bereikt.47 Het landijs bedekt ongeveer de helft van Nederland,

grofweg het gebied ten noorden van de lijn Haarlem-Utrecht-Nijmegen. Dat betekent dat Drenthe compleet bedekt is door gletsjers. Deze bedekking heeft sterke gevolgen gehad voor het Drentse landschap. In het oosten van Drenthe vormt zich tijdens de laatste periode van het Saalien een heuvelrug, de Hondsrug. 48 Ten westen van de Hondsrug bevindt zich het Drents Plateau. Grote delen

van het Drents Plateau hebben dicht onder het oppervlak een laag keileem. Keileem is een mengsel van keien, grind, zand, klei en silt dat door gletsjers wordt getransporteerd en afgezet. Door het enorme gewicht van de gletsjer is het mengsel zeer sterk samengedrukt, waardoor het wegzakken van regenwater stagneert op het ondoorlatende keileem. De ondoordringbare laag van het Drents Plateau is afgezet tijdens het Saalien en zorgt voor een hoge grondwaterstand, omdat het

regenwater niet kan wegzakken in de grond.49

46 De voornaamste ijstijd waarin het landijs Nederland bereikt heeft (±190.000-130.000 BP)

47 E. Stouthamer, K.M. Cohen en W.Z. Hoek. De vorming van het land, (Utrecht: Perspectief, 2015) 181. 48 H.J.A. Berendsen. De vorming van het land, (Assen: Koninklijke van Gorcum, 2004) 172.

(16)

11

Figuur 2.3 De Dwingelerstroom loopt ten westen van Oldengaerde en is zeer bepalend geweest voor de landbouw in Dwingeloo. Bron: charles1958.

Door de oplopende temperaturen tijdens de overgang van het pleistoceen naar het holoceen neemt de hoeveelheid vegetatie toe. Geleidelijk aan groeit het landschap steeds meer dicht en vanaf de hoger gelegen Hondsrug stromen verschillende beekjes naar het lager gelegen Drentse Plateau. Het snelstromende water snijdt geulen in het plateau, die worden opgevuld met beekafzettingen. Eén van die beekjes is de Dwingelerstroom (zie figuur 2.3). Dit beekje ontspringt aan de voeten van de Hondsrug bij het plaatsje Elp. De Elperstroom zoals het beekje in de bovenstroom nog heet, gaat vervolgens over in de Westerborkerstroom en daarna in de Beilerstroom. Vanaf Dwingeloo wordt de naam Dwingelerstroom gebruikt die al snel weer overgaat in de Oude Vaart. Uiteindelijk mondt het beekje uit in het Meppelerdiep.

Het lager gelegen gebied ten westen van Oldengaerde is gevormd door de Dwingelerstroom en haar zijtak ‘het Waterloopje’. Hier zijn naast de zandige beekeerdgronden ook de drassiger (made) veengronden te vinden (zie figuur 2.4). Het hoger gelegen gebied ten oosten van Oldengaerde bestaat uit Zwarte Enkeerdgrond, op de plek waar zich de oude Dwingelderesch bevond. Het huis Oldengaerde bevindt zich op de Veldpodzolgrond die de overgang vormt van het lage naar het hoger gelegen gebied. Het landgoed is verspreid over zowel de hoger gelegen voormalige essen (akkers) als de lager gelegen groengronden (hooi- en weilanden).

Figuur 2.4 De bodemkaart van de omgeving van Oldengaerde laat de ligging op de overgang van de es (zwarte enkeerdgrond) en het beekdal (madeveen en beekeerdgrond) goed zien. Bron: auteur.

(17)

12

2.3 De vroege bewoningsgeschiedenis van Drenthe en de havezate

Zodra ongeveer 4000 voor Chr. de eerste mensen verschijnen in Drenthe, worden de eerste landbouwactiviteiten ontplooid. Op open plekken verschijnen kleine akkertjes waar men gerst en primitieve tarwesoorten verbouwt en tussen de bomen vindt bosbegrazing plaats. Tegen het einde van de Bronstijd ontstaan er schaakbordachtige patronen in het landschap. Het gaat hier om de zogenaamde Celtic Fields. Deze akkercomplexen bestaan uit akkertje van ongeveer 30 bij 30 meter die van elkaar gescheiden zijn door zandwallen van ongeveer een meter hoog. Ongeveer 200 meter ten zuiden van Oldengaerde is een Celtic Field te vinden (zie figuur 2.5). De Celtic Fields op de keileemplateaus worden doorgaans pas rond de Midden-IJzertijd gedateerd.50

Figuur 2.5 Het Celtic Field bevindt zich ongeveer 200 meter ten zuiden van Oldengaerde op een keileemplateau. Het gebied wordt tegenwoordig het Dwingelderzand genoemd. Rechts de uitvergroting van het Celtic Field.

In de Romeinse tijd is er sprake van grote welvaartsverschillen in Drenthe, wat zich ook uit in de grootte van de huizen. De grotere huizen behoorden vermoedelijk toe aan lokale of zelfs regionale hoofdmannen. Handel vond in deze tijd vooral plaats tussen het oostelijk rivierengebied en het terpengebied in het noorden van Nederland.51 Drenthe bevond zich halverwege deze route die door

Meppel liep.

Gedurende de Middeleeuwen groeien in de rest van Nederland nederzettingen uit tot steden, zodat de vraag naar voedsel toeneemt. De boeren moeten zich gaan specialiseren om de stijgende

pachtprijzen te kunnen betalen. In Drenthe ontstaan geen steden en de boeren bezitten vaak hun eigen grond, waardoor de Drentse boeren vaak zelfvoorzienend blijven.52 In de vroege

Middeleeuwen woonden de grondbezitters vaak buiten de steden.53 Archeologische opgravingen

lijken te bevestigen dat reeds in de 10e en 11e eeuw sprake was van pre-feodale adel in Drenthe.54

Hier was sprake van landadel, die niet voort kwam vanuit ridders maar vanuit boeren. Doorgaans

50 Th. Spek. Het Drentse esdorpen-landschap, (Utrecht: Matrijs, 2004) 123-146. 51 Ibidem, 154.

52 B. van Bavel. ‘De commercialisering van de landbouw in de Late Middeleeuwen’. I. Bejczy. Een kennismaking

met de middeleeuwse wereld, (Bussum: Countinho, 2004) 180.

53 I. Bejczy. Een kennismaking met de middeleeuwse wereld, (Bussum: Countinho, 2004) 33.

54 V.T. van Vilsteren. ‘Een ‘steghereep’ uit Zwinderen en andere middeleeuwse stijgbeugels uit Drenthe’.

(18)

13

ging het om de eerste boeren die het zich konden veroorloven om een stenen huis te bouwen, waarin ook de andere dorpelingen bescherming konden vinden.55

De grafelijkheid Drenthe wordt in 1046 door de Duitse koning Hendrik III overgedragen aan het bisdom Utrecht. De bisschop van Utrecht was dus ook de Graaf van Drenthe. Om het gezag in Drenthe te waarborgen, werd in Coevorden een burcht gebouwd waar een amptman zetelde. De amptman was verantwoordelijk voor de inning van belastingen en het delen van voorrechten. Bisschop Hardbert van Bierum gaf in 1143 het burggraafschap van Coevorden in erfleen aan zijn broers Leffard en Ludolf, waardoor de heren van Coevorden veel macht kregen in Drenthe. De familie Van Echten komt voort vanuit de heren van Coevorden.56

Reynold van Echten is de eerste die zich heer van Oldengaerde laat noemen.57 Via verervingen

verkrijgt hij het leengoed aan het begin van de 15e eeuw.De oudste versie van Oldengaerde is

waarschijnlijk in deze tijd gebouwd. Het huis was rechthoekig en had een zadeldak.58 Wanneer de

Bisschop Rudolf van Diepholt in 1435 een lijst uitbrengt met de leden van de Drentse Ridderschap vinden we Reynold terug onder de naam Reynold van Echten toe Dwyngell.59 De Drentse adel stelde

in het midden van de 16e eeuw nog niet veel voor. Er waren in totaal slechts 30 leenmannen. De

leenman had grond van de Bisschop van Utrecht in leen. Dat gold niet voor elke havezate.

Oldengaerde was wel in volle eigendom van de heer terwijl bijvoorbeeld Batinge een leengoed van de bisschop was.60 Vanaf 1600 werden de rechten van de leenmannen uitgebreid. Zo kreeg men in

sommige gevallen het recht van collatie, de mogelijkheid om kerkelijke- en onderwijskundige functionarissen aan te wijzen. Tot 1660 blijft Oldengaerde in het geslacht van Van Echten. Het huis gaat dan over op de familie van Dongen, doordat Cornelis van Dongen met Anna Elisabeth van Echten is getrouwd.61

Na de 80-jarige oorlog verloren de havezaten hun militaire betekenis en werden de huizen verbouwd tot landhuis. Het stofferen van het huis werd belangrijker dan de weerbaarheid. De huizen werden groter en op het voorterrein verschenen aan beiden zijden een schat- of bouwhuis. Deze

boerenbedrijven zaten niet aan de havezate vast. In het begin van de 17e eeuw wordt Oldengaerde

vergroot met twee zijvleugels die haaks op het hoofdgebouw staan. Het binnenplein dat op deze manier ontstaat, wordt geleidelijk aan ook volgebouwd. De doorsnee bewoner van een Drentse havezate leefde betrekkelijk eenvoudig. De manier van leven was niet te vergelijken met de welvaart op de Amsterdamse grachten. Uitzonderingen zijn de Oldenhof, Echten, Batinge en Oldengaerde.62

De waarde van het huis werd in 1646 op 2000 gulden gesteld en daarmee behoort het tot één van de grootste adellijke huizen in Drenthe.63

55 M. van der Laan. ‘Hoe is het eigenlijk met de adel in Noord-Nederland?’, Dagblad van het Noorden, (29 juli

2017).

56 H. Kamphuis, 75-76.

57 P. Brood. Vier Drentse huisarchieven, (Assen: Rijksarchief Drenthe, 1979) 105-107. 58 G. ter Braake, 113-116.

59 J. Bos, P. Brood en F.J. Hulst (red), 162. 60 J. Heringa, 16.

61 P. Brood, 105-107. 62 J. Heringa, 14. 63 G. ter Braake, 116.

(19)

14

Figuur 2.6 Oldengaerde na de verbouwing in 1717, getekend door Cornelis Pronk in 1732. Bron: J. Bos.

Een groeiende behoefte aan comfort en status uitte zich vaak in stuksgewijze verbouwingen en vergrotingen. De familie van Dongen behoort in de 17e eeuw tot de rijkere Drentse adel en hebben

dus ook de middelen om het huis in 1717 ingrijpend te verbouwen (zie figuur 2.6).64 De complete

voorgevel werd vernieuwd en het huis krijgt aan de voorzijde een extra verdieping. In de 17e eeuw

werden de natuurstenen ornamenten regelmatig op voorraad vervaardigd en ‘aftermarket’ aan de gevels gehangen. De verhoudingen klopten dan lang niet altijd en dat lijkt ook op Oldengaerde het geval te zijn. De gevel kent verhoudingsgewijs enorme pilasters met Ionische kapitelen, maar een zeer magere gootlijst. Het dak kende een topgevel om het gebouw meer rijzigheid te verschaffen. De onderdelen die de gevel een heel nieuw aanzien geven, zouden voor een zacht prijsje in Amsterdam overgenomen kunnen zijn. De nieuwe verdieping die op Oldengaerde geplaatst wordt, kent alleen in het midden kamers. Aan de zijkanten was door de balken heen het dak te zien. Het huis werd dus gebouwd met de mogelijkheid om te kunnen groeien.65 Tussen 1781 (25.000 gulden) en 1806 (20.000

gulden wordt het huis enkele malen verkocht). 66

De Fransen laten in 1795 alle rechten van de havezaten vervallen, waardoor het bezit niet langer privileges oplevert. Vanwege een tekort aan bouwmaterialen was het in deze tijd zelfs zeer lucratief om een havezate af te breken en als bouwmateriaal te verkopen.67 In de hierop volgende periode

worden De Oldenhof in Ruinen (1795), Huis te Anssen (1800), Huis te Peyse (1806), Vennebroek te Anloo (1820), Batinge (1830) en Rheebruggen (1835) gesloopt. Nadat de Fransen zijn verdreven en in 1814 een nieuwe grondwet wordt vastgesteld, krijgt de adel opnieuw een belangrijke positie. De Ridderschappen nemen een kwart van de zetels van de Staten-Generaal in. De rol van een havezate is niet langer bepalend, het draait nu om afkomst en vermogen. Dat levert in Drenthe qua adellijke families niet veel wijzigingen op ten opzichte van de periode voor 1795.

Met de komst van Aalt Willem van Holthe in 1808 keerde het grote geld weer terug op Oldengaerde. Hij bezat 280 hectare land en 14 huizen in Dwingeloo, een zaagmolen en handelsmaatschappij in houtschors in Assen en Meppel, een kunstmestfabriek en twee plantages in Suriname. De

Oldengaerde vormde dus het hoofdkantoor van een klein imperium.68 De ondernemende Aalt Willem

weet zijn grondbezit tussen 1832 en 1853 zodanig uit te breiden dat het van 457 hectare in zes Drentse gemeenten groeit naar 619 hectare in tien verschillende gemeenten in Drenthe en

Overijssel. Een groot deel van deze uitbreiding komt voort uit de verdeling van de markegronden in Dwingeloo in 1835. Dat levert Aalt Willem 155 hectare grond op.69 De grond bestaat grotendeels uit

hooi- en weiland. Na de markeverdeling neemt ook het aandeel heide en zandgrond sterk toe. De 64 H. Kamphuis, 77-78. 65 Janssen, 64-66. 66 H. Kamphuis, 77-78. 67 G. ter Braake, 11-13. 68 G. ter Braake, 115. 69 D. Schaap, 53.

(20)

15

pacht voor de bouwlanden werd betaald in natura, de pacht voor de hooi- en weilanden werd contant betaald.70

In de 19e eeuw krijgt het huis te maken met enkele veranderingen. De voorgevel wordt opnieuw

aangepast (zie figuur 2.7) en krijgt de opvallende houten timpaan. Omdat het rechter bouwhuis afbrandt wordt deze vervangen door de aanbouw van een schuur aan het linker bouwhuis.71

Figuur 2.7 In de 19e eeuw kreeg Oldengaerde haar huidige aanzien door de plaatsing van de timpaan in het midden en de nieuwe locatie van de beide schoorstenen op de hoeken van het dak. Bronnen: J. Bos en P. van der Wielen.

2.4 Het esdorpenlandschap in Dwingeloo omstreeks 1900

Vanaf de Middeleeuwen ontwikkelt zich in Drenthe een manier van landbouw bedrijven, die sterke invloed heeft op de ontwikkeling van het landschap zoals we dat vandaag nog steeds kennen. Het wordt het Drentse esdorpenlandschap genoemd (zie figuur 2.8). De manier van landbouw bedrijven blijft tot ver na 1900 nog bestaan.

De benaming geeft al aan dat de es het meest kenmerkende element in dit landschap is. De es is een verzameling akkers die ontstaat op de voedselarme zandgronden. Aangezien de bodem uit zichzelf geen hoge opbrengsten voortbrengt, is het van belang dat de akkers bemest worden. Vanwege de bemesting van de akkers is het van belang dat er schapen en koeien gehouden worden. De schapen worden overdag de heide opgestuurd en zorgen door de begrazing dat de heide een open landschap blijft. Aan het einde van de dag komen de schapen terug naar Dwingeloo en worden opgevangen op de brink. De brink is een centraal grasveld waarop zich vroeger ook een dobbe of drinkplaats bevond, maar deze is in 1900 al verdwenen. Omdat de Brink een gemeenschappelijk bezit was moest hier belasting voor betaald worden. In 1923 bedroeg deze belasting één gulden per schaap.72 Rondom de

brink zijn de boerderijen te vinden waar de schapen ’s nachts in zogenaamde potstallen verblijven. Hier wordt de mest verzameld die gebruikt wordt om de akkers te bemesten. De mest van schapen en koeien wordt vermengt met heideplaggen zodat het meer structuur krijgt. Door het jaarlijks bemesten van de akkers vormt zich op de akkers een dikke, donkere laag. Deze akkers komen hoger te liggen dan de omgeving en worden essen genoemd. De term akkers wordt in Drentherond 1900 niet gebruikt, men heeft het over bouwlanden. Ten zuiden van Dwingeloo bevinden zich de

Dwingelder (links) en Lheeder (rechts) esch. Ten oosten van Oldengaerde bevindt zich de Westeinder

70 D. Schaap, 57-58. 71 G. ter Braake, 115-117.

72 Provinciale Drentsche en Asser courant. Assen, 27-03-1923. Geraadpleegd op Delpher op 08-05-2019,

(21)

16

esch en ten noorden van Dwingeloo zien we de Brug esch. Aanvankelijk kenden de essen een

blokverkaveling, maar door jarenlange verervingen bestaan de essen rond Dwingeloo in 1900 uit een lappendeken van honderden versnipperde, langwerpige perceeltjes. De boeren bezitten zelden aaneengesloten stukken grond. Rogge vormt al sinds de Romeinse tijd het belangrijkste gewas op de Drentse essen.73 Het grootste deel van de pacht die Oldengaerde ontving, werd in natura (rogge en

haver) betaald.74

Figuur 2.8 Oldengaerde te midden van het klassiek Drents esdorpenlandschap van Dwingeloo rond 1900. De buitenplaats ligt op de rand van de vochtige hooi- en weilanden en de hoger gelegen, drogere essen en bossen. Bron: auteur.

Ten zuiden van de es bevinden zich de uitgestrekte bossen en woeste gronden (zandverstuiving en heide). Vaak lopen deze gebieden in elkaar over, waardoor een duidelijke grens soms ontbreekt. Het gaat om de voormalige markegronden. De markegronden waren gemeenschappelijke gronden die door de plaatselijke boeren gebruikt werden. Halverwege de 19e eeuw wordt het eigendom van deze

markegronden verdeeld onder de leden van de Marke, maar dat leidde meestal niet tot een directe in gebruik name. De heide moest voor de schapen bereikbaar zijn vanaf de brink en daarom

bestonden er schapendriften. De weg voor Oldengaerde was tot 1866 een voetpad dat ook als schapendrift gebruikt werd. Het verklaart waarom veel boerderijen met de achterkant, die als schapenhok gebruikt werd, naar de weg toestaan. De voorkant was gericht op de es. Het aantal heideschapen is na 1900 in Dwingeloo sterk afgenomen.75

73 Th. Spek, 514. 74 D. Schaap. 57.

75 Provinciale Drentsche en Asser courant. Assen, 01-04-1923, Geraadpleegd op Delpher op 23-05-2019,

(22)

17

Langs de Dwingelerstroom bevinden zich de groengronden. De groengronden konden verdeeld worden in de drogere weilanden en de nattere hooilanden. De natte hooilanden stonden vroeger het grootste deel van het jaar onder water en werden op die manier bemest. Net als de woeste gronden kenden ook de groengronden vroeger een gemeenschappelijk bezit, maar deze werden al in de 16e

en 17e eeuw opgedeeld.76 De verkaveling is minder sterk versnipperd dan op de bouwlanden en de

percelen zijn vaak groter. De gemengde boerenbedrijfjes bestonden vaak uit verschillende soorten grond. Stukken hooiland zodat er winter voldoende hooi op voorraad was om het vee de winter door te laten komen en weilanden om het vee in de zomer te laten grazen. Daarnaast behoorden tot het bedrijf vaak ook enkele kleine bouwlanden op de es en een stukje bos dat in brandhout kon voorzien. Vanwege de vernatting door bodemdaling, verschoof het hoofdaccent van de gemengde bedrijven in Zuidwest-Drenthe gedurende de 19e eeuw steeds meer richting de veeteelt en boterproductie.77

Rogge werd nu verbouwd om te voeren aan de veestapel ten bate van de lucratievere boter en vleeshandel. Er werden in de buurtschap Westeinde (waar Oldengaerde ligt) zoveel varkens

gehouden dat men het scheldwoord ‘Westeinder varkens’ gebruikte.78 Dwingeloo behoorde tot één

van de belangrijkste fokkerij-regio’s van het land.79

Verbeteringen in de landbouw en opbrengstverhogingen zijn in de 19e eeuw niet een zaak waar

boeren zich mee bezig houden, maar edelen, dominees, medici, juristen en zakenlui. 80 Ook de Van

Holthe’s zijn er bij betrokken. 81 De ontginning van de markegronden betekent tussen 1832 en 1890

een uitbreiding van 29% van het areaal bouw- en graslanden in Drenthe.82 Een groot deel van de

boeren (40,5%) heeft in 1881 tussen de één en vijf hectare bouw- en grasland in bezit. Slechts 2% van de boeren bezit meer dan 50 hectare. In 1910 zien we een verdere afname van de doorsnee

bedrijfsgrootte en een verdubbeling van het aantal kleine bedrijven. Meer dan de helft (50,9%) heeft minder dan vijf hectare in bezit en het aantal grote boeren (+50 hectare) is afgenomen tot 0,2%. De opkomst van de zuivelindustrie en het gebruik van kunstmest maakt ook het kleine boerenbedrijf rond 1900 levensvatbaar.83

2.5 Conclusie

Het Drentse landschap is sterk gevormd door het landijs dat tijdens het Saalien lagen keileem afzette en de Hondsrug vormde. De beekjes die vanaf de Hondsrug over het keileemplateau stroomden vormden drassige beekdalen. Op de overgang van het hoger gelegen plateau en de drassige beekdalen ontstaan vrijwel alle Drentse havezaten.

76 H. Michel. Beschermde stads- en dorpsgezichten ingevolge artikel 20 van de monumentenwet. Westeinde,

gemeente Dwingeloo. Toelichting bij het besluit tot aanwijzing van Westeinde als beschermd dorpsgezicht. (Zeist: Rijksdienst voor de Monumentenzorg, 1987) 2.

77 M.A.W. Gerding. ‘Drenthe, geschiedenis 1800-1940’, geraadpleegd 23 maart 2019. Beschikbaar via:

https://www.geheugenvandrenthe.nl/drenthe-geschiedenis-1800-1940.

78 Provinciale Drentsche en Asser courant. Assen, 01-06-1927. Geraadpleegd op Delpher op 19-04-2019,

https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000112531:mpeg21:a0045.

79 J. Bieleman, ‘Drie eeuwen in vogelvlucht’. J. Bieleman, J.H.N. Elerie en P.C.M. Hoppenbrouwers (red).

Boerenlandschap in beweging, (Groningen, REGIO-Project, 1994) 20-25.

80 M.A.W. Gerding. ‘Drents Landbouw Genootschap’, geraadpleegd 28 maart 2019. Beschikbaar via:

https://www.geheugenvandrenthe.nl/drents-landbouw-genootschap.

81 H. van der Zeijden, ‘De eerste halve eeuw’ . J. Bieleman, J.H.N. Elerie en P.C.M. Hoppenbrouwers (red).

Boerenlandschap in beweging, (Groningen, REGIO-Project, 1994) 42.

82 J. Bieleman. ‘Boeren op het Drentse zand 1600 - 1900: een nieuwe visie op de `oude' landbouw’.

(Wageningen: Agricultural University, 1987) 228.

(23)

18

De havezaten ontstaan veelal als leengoederen van de Bisschop van Utrecht. Oldengaerde vormt daarin een uitzondering. Het vierkante versterkte huis was in volle eigendom. In Drenthe vinden we twee gebieden met een sterke concentratie aan havezaten. In het noorden tussen Assen en

Groningen en in het zuidwesten tussen Dwingeloo en Meppel. De Drentse adel stelde in het midden van de 16e eeuw nog niet veel voor. Er waren in totaal slechts 30 leenmannen met een havezate die

via de Ridderschap geleidelijk aan hun voorrechten uitbreiden. De komst van de Fransen met hun revolutionaire gelijkheidsdenken maakt daar in 1795 een abrupt einde aan, waardoor veel havezaten worden gesloopt.

Oldengaerde komt in deze periode in handen van de rijke handelaar Aalt Willem van Holthe. Hij creëert rond Oldengaerde een groot landgoed, door verschillende havezaten over te nemen en te laten slopen. Doordat hij het huis nalaat aan zijn kleinzoon komt het halverwege de 19e eeuw in het

bezit van de familie Westra van Holthe. De landbouw vormt een belangrijke bron van inkomsten voor Oldengaerde. Te midden van het typerende Drents esdorpenlandschap beheert men de vruchtbare essen en drassige groenlanden.

(24)

19

Hoofdstuk 3 De scheiding van het landgoed

3.1 Inleiding

Ongeveer twee-derde van de Drentse havezaten is tussen het einde van de 18e eeuw en halverwege

de 19e eeuw verdwenen. De overgebleven havezaten krijgen rond 1900 niet alleen te maken met

veranderingen in de landbouw, maar ook de positie van de adel verandert. Hun invloed neemt af en het wordt steeds moeilijker om de exploitatie van de havezaten rond te krijgen. Is het nog wel aantrekkelijk om een havezate te bezitten? Doordat Aalt Willem Westra van Holthe in november 1913 op 81 jarige leeftijd sterft, moet de boedel gescheiden worden en wie wil de havezate

bewonen? In dit hoofdstuk gaan we kijken naar de bewoners, de omvang van hun bezittingen en het gebruik van het landgoed Oldengaerde in 1913 en de keuzes die gemaakt zijn bij de verdeling van het bezit.

Figuur 3.1 Aalt Willem Westra van Holthe en zijn vrouw Maria Jacoba Hendrika van Baalen bewonen Oldengaerde tot aan het begin van de twintigste eeuw. Bronnen: familiecollectie.

3.2 De bewoners van het landgoed

Aan het begin van de twintigste eeuw wordt Oldengaerde bewoond door Aalt Willem Westra van Holthe en zijn vrouw Maria Jacoba Hendrika van Baalen (zie figuur 3.1). Aalt Willem is op 14 mei 1832 geboren in Oldengaerde als Aalt Willem Westra. Zijn moeder overlijdt wanneer hij nog geen twee weken oud is. Zijn Friese vader, de rechter Jan Hendrik Westra, hertrouwt drie jaar later met zijn tante Susanna, de jongere zuster van zijn moeder. Jan Hendrik en zijn tweede vrouw gaan in Assen wonen en krijgen samen nog negen kinderen. Aalt Willem blijft op Oldengaerde en wordt

grotendeels door zijn adellijke grootouders opgevoed. Kort voor de dood van zijn opa laat hij daarom in 1852 zijn achternaam wijzigen in Westra van Holthe.84 Na de dood van zijn opa in 1854 erft hij

Oldengaerde, de houtzagerij en veel huizen en landerijen. In 1856 treedt hij in het huwelijk met de

(25)

20

Rotterdamse Maria Jacoba Hendrika van Baalen.85 Ze wonen afwisselend aan de Dr. Nassaulaan in

Assen en op Oldengaerde. Samen krijgen ze zeven kinderen, waarvan er één op jonge leeftijd sterft. De kinderen vinden hun partners vooral binnen het patriciaat. Net als zijn opa is Aalt Willem ruim dertig jaar lid van de Provinciale Staten van Drenthe en houdt hij zich naast het beheer van het landgoed bezig met de heideontginning en boscultuur.86

3.3 Het bezit in 1913

De bezittingen van de verschillende generaties bewoners van Oldengaerde zijn aan voortdurende veranderingen onderhevig. Men is doorlopend bezig met de aan- en verkoop van land, goederen en effecten. Doordat Aalt Willem zich hier ook mee bezig hield is de weergave van het grondbezit een momentopname. In de memorie van aangifte van de nalatenschap van Aalt Willem Westra van Holthe uit 1914, wordt het totale bezit weergegeven. Dit stuk bevat niet alleen de onroerende goederen, maar ook de effecten (aandelen en vooral de minder risicovolle obligaties).

Figuur 3.2 De verdeling van het grondbezit per kadastrale gemeente van Aalt Willem van Holthe (1854) en Aalt Willem Westra van Holthe (1913). Bij de laatste is een sterke toename te zien van grondbezit in Dwingeloo en Diever, dichter bij Oldengaerde gelegen. Bron: auteur.

Grondbezit

Als Aalt Willem van Holthe in 1854 overlijdt, beslaat het grondbezit 619 hectare, verspreid over zeven kadastrale gemeenten (zie figuur 3.2 en tabel 3.1).87 Aalt Willem Westra van Holthe moet de

erfenis na de dood van zijn vader delen met de kinderen van zijn tante. Hij slaagt er zelf in het grondbezit uit te breiden naar 667 hectare.88 Hij bezit in 1913 grond in zes verschillende gemeenten

in Drenthe. Van de totale 667 hectare grond ligt bijna tachtig procent in de gemeente Dwingeloo. Het bezit in de andere gemeenten grenst vaak aan Dwingeloo. De bezittingen in Ruinen (106 hectare) behoren niet langer tot dit grondbezit, maar daarvoor in de plaats is wel een groot gebied (126 hectare) in Diever gekomen. Ook de bezittingen in Havelte, Smilde en Assen zijn sterk teruggelopen of verdwenen. In Dwingeloo is echter wel sprake van een sterke toename (van 435 hectare naar 530 hectare). Dit is het gevolg van zijn inspanningen met betrekking tot de ontginning van de heide en

85 Ibidem.

86 Tubantia. Enschede, 26-11-1913. Geraadpleegd op Delpher op 23-05-2019,

https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAEN01:000044045:mpeg21:a0002.

87 D. Schaap, 53.

88 Volgens de Memorie van aangifte uit 1914 (Nr. 76). Volgens de notariële akte van scheiding uit 1914 komt

(26)

21

ook vanwege zijn keuze om vooral in Dwingeloo grond op te kopen.89 Oldengaerde komt daardoor

centraler te liggen op het landgoed, maar er is geen sprake van een aaneengesloten landgoed. Het bezit is ook binnen de gemeente Dwingeloo sterk versnipperd.

Tabel 3.1 De verdeling van het grondbezit per gemeente van Aalt Willem van Holthe (1854) en Aalt Willem Westra van Holthe (1913) laat in 1913 een sterkere concentratie van de gronden rondom Dwingeloo zien. Bron: auteur.

Kadastrale gemeente Aalt Willem van Holthe (1854) Aalt Willem Westra van Holthe (1913)

Dwingeloo 435 530 Diever 1 126 Ruinen 106 0 Beilen 0 4 Havelte 37 4 Assen 13 1 Vledder 0 1 Smilde 25 0 Meppel 2 0

Totaal 619ha 667ha

De oppervlakten per gemeente zijn afgerond op hele hectaren.

Op de grond die Aalt Willem bezit, zijn 17 boerderijen gebouwd (13 daarvan staan in Dwingeloo), een tuinmanswoning, een woning in Diever en twee herenhuizen (die hij en zijn zoon Cornelis bewonen) in Assen.90 De boerderijen worden vaak in combinatie met de grond verpacht.

Figuur 3.3 Het grondgebruik van de gronden die in 1913 in bezit waren van Aalt Willem van Holthe, volgens de beschrijving in de notariële akte van scheiding uit 1914. Meer dan één derde bestaat uit woeste gronden. Bron: auteur.

89 DA, Toeg. Nr. 0403, Inv. Nr. 76. 90 DA, Toeg. Nr. 0403, Inv. Nr. 119.

(27)

22

Grondgebruik

Het grondgebruik van de percelen die Aalt Willem in 1913 in bezit heeft, is dankzij de ligging (op de rand van laag/nat en hoog/droog) van de havezate aardig gelijkmatig verdeeld (zie figuur 3.3). Driekwart van de grond bestaat uit Hooiland (165ha), Bos (150ha), Weiland (113,5ha) en bouwland (65ha). De markegronden zijn in de 19e eeuw verdeeld, maar vaak nog niet ontgonnen, waardoor het

aandeel zandgronden (46ha) en heidevelden (87ha) nog steeds groot is.

Effecten

Naast de investeringen in grond investeerde Aalt Willem ook in effecten. De investeringen bleven niet beperkt tot Nederland, maar betroffen juist vaak de internationale markt. Het is daarbij opvallend dat er vooral veel obligaties uitstonden in de Spoorwegen, die aan het einde van de 19e

eeuw sterk in opkomst waren. Met name in de Russische (ruim 30.000 gulden) en Amerikaanse (ruim 34.000 gulden) spoorwegen werden grote bedragen geïnvesteerd. In totaal had Aalt Willem voor ruim 287.453 gulden (in 2018 ruim €3,1 miljoen91) aan obligaties, aandelen en schulden uitstaan.92

Figuur 3.4 Oldengaerde in 1918, gefotografeerd door C. Steenberg. Bron: Rijksmonumenten.nl.

Het huis

Deskundigen worden ingeschakeld om de waarde van Oldengaerde te bepalen. Ze schatten de waarde van het huis (zie figuur 3.4), het erf en omliggende bosschages en weilanden (totaal ruim 85 hectare) in op 21.811,20 gulden. Daar behoort ook de kapel en bijbehorende bank in de Nederlands Hervormde Kerk in Dwingeloo bij. De familie vindt dat bedrag echter overdreven hoog ingeschat en besluit om dit bezit te herwaarderen tot 17.811,20 gulden.93 De grond die tot Oldengaerde gerekend

wordt, bestaat uit twee percelen eiken hakhout die ten zuiden van het huis liggen en een aantal percelen die aan de overkant van de weg liggen en als tuin of boomgaard gebruikt worden.

Personeel

Aalt Willem woonde afwisselend in Assen en Dwingeloo. In 1903 en 1910 geeft hij Assen op als woonplaats.94 In Assen had hij doorgaans een koetsier en twee dienstmeisjes inwonen. De meisjes

bleven doorgaans niet langer dan twee jaar in dienst en waren rond de 20 jaar.95 Aalt Willem hield

een register bij waarin de arbeiderslonen werden bijgehouden. In het register is tussen 1910 en 1913 wekelijks de naam van Korsman terug te vinden. Het moet hier gaan om Cornelis Jouke Korsman uit

91 Berekening Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Via: http://www.iisg.nl/hpw/calculate-nl.php. 92 DA, Toeg. Nr. 0403, Inv. Nr. 76.

93 DA, Toeg. Nr. 0403, Inv. Nr. 119. 94 DA, Toeg. Nr. 0403, Inv. Nr. 335.

(28)

23

Assen, want de Brabantse Cornelis is rond deze periode de enige Korsman in de provincie Drenthe. Korsman werkt tegen een wekelijks loon van 8 gulden als koetsier en huisknecht. Wanneer de vrouw van Aalt Willem op sterven ligt, moet er bij haar gewaakt worden. De vrouw van Cornelis zit drie nachten lang aan haar bed en ontvangt daar drie gulden voor. 96 Dat is geen onaardige beloning als

het vergeleken wordt met de verdiensten in de tuin. Een dag werken in de tuin wordt beloond met 1,25 gulden per dag. Het werk in de tuin in Assen wordt in het voor- en najaar vaak gedaan (totaal ongeveer 30 dagen) door Jan Franken. Na de dood van Aalt Willem raakt Korsman zijn betrekking kwijt. Hij begint in Assen een winkel waar hij gesmolten Reusel verkoopt.97

In de memorie van aangifte van de nalatenschap van Aalt Willem worden, naast de directe familie, drie personen genoemd die ook een fors geldbedrag ontvangen. Het gaat om Roelof Kuijer (600 gulden, €6500 in 2018) en 200 gulden (€2200 in 2018) voor Roelof Piepot en Hendrikus Andreae.98

Blijkbaar waren dit zijn meest geliefde personeelsleden.

Roelof Kuijer is een vrijgezelle man die in het ouderlijk huis woont tegenover Oldengaerde (zie fig. 5.6, nr. 1). Hij bewerkt de bijbehorende landerijen van de boerderij. Zijn broer Jan komt met vrouw en kinderen bij hem inwonen.99 Wanneer Aalt Willem overlijdt, zijn beide broers inmiddels ook

overleden. Roelof werkte regelmatig in opdracht voor Aalt Willem en Johannes Govert. Een taak die hij uitvoerde was het aanwijzen van de te verkopen percelen hout.100 In 1911 bood hij namens

Johannes Govert op enkele percelen bouwland in Dwingeloo.101 Blijkbaar waren de ‘Kuijers’ goede

handelaren, want Jan Kuijer voerde diezelfde taken uit in 1930 en 1935102 en Egbert in 1915 en

1940103.

Roelof Piepot is eveneens een vrijgezel op leeftijd die in het ouderlijk huis blijft wonen.104 Hij

bewoonde ‘de Wijert’, een boerderij met 3 hectare eigen land, gelegen vlakbij Oldengaerde.105

Vermoedelijk verrichtte hij ook geregeld hand en spandiensten aan Aalt Willem.

Figuur 3.5 Tuinman Hendrikus Andreae en zijn vrouw in 1934. Foto: H.L. Vos. Bron: Delpher.

96 DA, Toeg. Nr. 0403, Inv. Nr. 127.

97 Provinciale Drentsche en Asser courant. Assen, 06-08-1914. Geraadpleegd op Delpher op 29-04-2019,

https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000108789:mpeg21:a0022.

98 DA, Toeg. Nr. 0403, Inv. Nr. 76.

99 DA, Dwingeloo, Bevolkingsregister Deel II, 1901-1936 (Toeg. 2001.08; nr. 10). 182.

100 Opregte Steenwijker courant. Steenwijk, 01-12-1906. Geraadpleegd op Delpher op 29-04-2019,

https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMGASL01:000377033:mpeg21:a00035.

101 DA, Toeg. Nr. 0403, Inv. Nr. 312.

102 DA, Toeg. Nr. 0403, Inv. Nr. 240, 276 en 215. 103 DA, Toeg. Nr. 0403, Inv. Nr. 268 en 277.

104 DA, Dwingeloo, Bevolkingsregister Deel III, 1880-1901 (Toeg. 2001.08; nr. 7). 55.

105 Provinciale Drentsche en Asser courant. Assen, 10-03-1922. Geraadpleegd op Delpher op 20-04-2019,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Licht je werkwijze toe en rond je antwoorden af op twee

Maar met de opdracht aan Studio Ramin Visch had het museum nóg een

Systematiseren we deze verzameling van vragen dan lijkt samengevat de volgende historisch-wetenschappelijke vraag te rijzen: ’Hoe werd het landgoed Oldengaerde door Aalt Willem

Die troue tussen Pieter Andries Swanepoel en Maria Jacoba Swanepoel (albei nageslagte van Pieter, derde seun van die stamvader) veroorsaak dat van die stamvader, eerste, tweede

Naast de grondtoon gaat het lipje (zeker bij hard blazen) ook trillen in de eerste boventoon.. Figuur 4 staat ook op

Wanneer de springstok rechtop staat en niet wordt belast, bevindt de zuiger zich onder in de cilinder zoals in figuur 11.. figuur 10 figuur 11

Gerard wil een automatisch systeem ontwerpen, dat de condensator weer oplaadt als er te veel lading weggelekt is.. Allereerst bouwt Gerard de schakeling die in figuur

De bindingsenergie van de elektronenwolk in figuur 2 is de energie die vrijkomt wanneer een buitenste elektron van een los stikstofatoom samen met het. buitenste elektron van een