• No results found

Bronnen en methode

In document tegen wil en dank? Oldengaerde (pagina 13-93)

Hoofdstuk 1 Probleemstelling

1.5 Bronnen en methode

Een eerste literatuurstudie leert dat er weinig wordt geschreven over havezaten in de 20e eeuw. De belangrijkste bron die gebruikt wordt voor dit onderzoek is het Huisarchief van Oldengaerde 1698-1965. Na de dood van Aalt Willem Westra van Holthe in 1971 besluiten de erfgenamen om van het huis Oldengaerde afkomstige stukken over te dragen aan het rijksarchief in Assen. Later wordt dit uitgebreid met meerdere stukken van overige takken van de familie. Het archief is in Assen in te zien onder toegangsnummer 0403. Vanuit het archief is onder meer gebruik gemaakt van bronnen met betrekking tot de verdelingen van de erfenissen. De verkregen informatie heeft geleid tot het gebruik van het kadaster en in het bijzonder HisGIS. HisGIS geeft de kadastrale situatie weer van 1832. Aangezien grote delen van de heide en woeste gronden na 1832 nog zijn ontgonnen, was het noodzakelijk om ook gebruik te maken van nieuwere kaarten om de betreffende percelen op te kunnen zoeken. In sommige gevallen voldeden de hulpkaarten van het kadaster. In andere gevallen was het noodzakelijk om nieuwere overzichtskaarten te bekijken. Deze nieuwere kaarten zijn te vinden in het Drents Archief onder toegangsnummer 0179. Het betreft de Schattingskaarten die door het kadaster gemaakt zijn ten behoeve van de schatting van de belastbare opbrengst van de

percelen. Een andere mogelijkheid zijn de kadastrale netteplans (toeg. nr. 0954) die ook te vinden zijn in het Drentse Archief. Door de bezittingen op de kaart in te tekenen, wordt een overzicht verkregen waardoor bepaalde besluiten beter begrepen kunnen worden.

Om meer te weten te komen over de hoofdpersonen en hun beweegredenen wordt gebruik gemaakt van persoonlijke correspondentie en samengestelde documenten uit het huisarchief, in combinatie met krantenartikelen. Johannes Govert heeft als burgemeester vele raadsvergaderingen geleid. De notulen van deze vergaderingen verschenen in de krant. Tezamen geeft dit een aardig beeld van de persoon Johannes Govert en zijn handelingen. Alle namen die in dit onderzoek langskomen zijn door de database van Delpher gegaan om te zoeken naar nieuwe, aanvullende informatie. Tenslotte heb ik een gesprek gehad met de familie Kolff in Rotterdam over hun ervaringen en herinneringen aan het beheer van het huis en het landgoed.

42 J. Bos en P. Brood, 8.

43 J. Heringa, (1981) 4.

9

Hoofdstuk 2 Prelude

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wil ik een reconstructie schetsen van de omgeving van Oldengaerde en haar bewoners tot 1900. Het hoofdstuk kan gezien worden als een landschapsbiografie die een prelude vormt op de onderzoeksperiode. In dit hoofdstuk probeer ik een aantal factoren te beschrijven die van invloed zijn geweest op de ontwikkeling van het landschap en de havezate.

2.2 De vorming van het landschap rondom Oldengaerde

In Drenthe koesterde men lange tijd het beeld van een Drents landschap, dat opgerold als een egel op een zandvlakte omringd werd door veen en moerasgebied. Dit gebied was slecht toegankelijk en wars van al te grote invloeden van buitenaf.45 Wanneer de hoogtekaart van Drenthe bekeken wordt is deze gedachte niet zo gek. De Drentse havezaten liggen als wachters op de grens van de hoge zandvlakte en de lage veengebieden (zie figuur 2.1).

Figuur 2.1 De verspreiding van de Drentse havezaten en kastelen ten opzichte van de hoogteligging. Duidelijk is te zien dat ze zich allemaal bevinden op de overgang van hoger naar lager gelegen gronden. Bron: auteur.

In het oosten van Drenthe ligt de Hondsrug die zich uitstrekt van Emmen naar Groningen. De Hondsrug is in het zuiden bij Emmen het hoogst (26,5 meter boven NAP) en loopt geleidelijk af naar het noorden waar ze een hoogte heeft van ongeveer 5 meter boven NAP. Ten westen van de Hondsrug bevindt zich het Drents Plateau op een hoogte van ongeveer 15 meter boven NAP.

45 E. Doeve. Drentse Historische studiën, De laatste dagen van het boerenbolwerk, (Assen: Provinciaal bestuur Drenthe, 1983) 13.

10

Oldengaerde bevindt zich net ten westen van het Drents Plateau op de overgang van het plateau naar het lager gelegen beekdal (zie figuur 2.2). Vrijwel alle (voormalige) havezaten in Drenthe bevinden zich op zo’n overgang. De oorsprong van deze hoogteverschillen in Drenthe bevindt zich in het Saalien46.

Figuur 2.2 De ligging van Oldengaerde aan een beekdal op het keileemplateau in Drenthe. De Dwingelerstroom voert water en vruchtbaar sediment vanaf de Hondsrug over het keileemplateau naar Meppel. Bron: Provincie Drenthe.

Als ongeveer 190.000 jaar geleden de temperaturen in Europa gaan dalen, rukt het landijs vanuit Scandinavië op naar het zuiden. De maximale ijsbedekking (ook wel de Drenthe-fase genoemd) werd ongeveer 150.000 jaar geleden bereikt.47 Het landijs bedekt ongeveer de helft van Nederland, grofweg het gebied ten noorden van de lijn Haarlem-Utrecht-Nijmegen. Dat betekent dat Drenthe compleet bedekt is door gletsjers. Deze bedekking heeft sterke gevolgen gehad voor het Drentse landschap. In het oosten van Drenthe vormt zich tijdens de laatste periode van het Saalien een heuvelrug, de Hondsrug. 48 Ten westen van de Hondsrug bevindt zich het Drents Plateau. Grote delen van het Drents Plateau hebben dicht onder het oppervlak een laag keileem. Keileem is een mengsel van keien, grind, zand, klei en silt dat door gletsjers wordt getransporteerd en afgezet. Door het enorme gewicht van de gletsjer is het mengsel zeer sterk samengedrukt, waardoor het wegzakken van regenwater stagneert op het ondoorlatende keileem. De ondoordringbare laag van het Drents Plateau is afgezet tijdens het Saalien en zorgt voor een hoge grondwaterstand, omdat het

regenwater niet kan wegzakken in de grond.49

46 De voornaamste ijstijd waarin het landijs Nederland bereikt heeft (±190.000-130.000 BP)

47 E. Stouthamer, K.M. Cohen en W.Z. Hoek. De vorming van het land, (Utrecht: Perspectief, 2015) 181.

48 H.J.A. Berendsen. De vorming van het land, (Assen: Koninklijke van Gorcum, 2004) 172.

11

Figuur 2.3 De Dwingelerstroom loopt ten westen van Oldengaerde en is zeer bepalend geweest voor de landbouw in Dwingeloo. Bron: charles1958.

Door de oplopende temperaturen tijdens de overgang van het pleistoceen naar het holoceen neemt de hoeveelheid vegetatie toe. Geleidelijk aan groeit het landschap steeds meer dicht en vanaf de hoger gelegen Hondsrug stromen verschillende beekjes naar het lager gelegen Drentse Plateau. Het snelstromende water snijdt geulen in het plateau, die worden opgevuld met beekafzettingen. Eén van die beekjes is de Dwingelerstroom (zie figuur 2.3). Dit beekje ontspringt aan de voeten van de Hondsrug bij het plaatsje Elp. De Elperstroom zoals het beekje in de bovenstroom nog heet, gaat vervolgens over in de Westerborkerstroom en daarna in de Beilerstroom. Vanaf Dwingeloo wordt de naam Dwingelerstroom gebruikt die al snel weer overgaat in de Oude Vaart. Uiteindelijk mondt het beekje uit in het Meppelerdiep.

Het lager gelegen gebied ten westen van Oldengaerde is gevormd door de Dwingelerstroom en haar zijtak ‘het Waterloopje’. Hier zijn naast de zandige beekeerdgronden ook de drassiger (made) veengronden te vinden (zie figuur 2.4). Het hoger gelegen gebied ten oosten van Oldengaerde bestaat uit Zwarte Enkeerdgrond, op de plek waar zich de oude Dwingelderesch bevond. Het huis Oldengaerde bevindt zich op de Veldpodzolgrond die de overgang vormt van het lage naar het hoger gelegen gebied. Het landgoed is verspreid over zowel de hoger gelegen voormalige essen (akkers) als de lager gelegen groengronden (hooi- en weilanden).

Figuur 2.4 De bodemkaart van de omgeving van Oldengaerde laat de ligging op de overgang van de es (zwarte enkeerdgrond) en het beekdal (madeveen en beekeerdgrond) goed zien. Bron: auteur.

12

2.3 De vroege bewoningsgeschiedenis van Drenthe en de havezate

Zodra ongeveer 4000 voor Chr. de eerste mensen verschijnen in Drenthe, worden de eerste landbouwactiviteiten ontplooid. Op open plekken verschijnen kleine akkertjes waar men gerst en primitieve tarwesoorten verbouwt en tussen de bomen vindt bosbegrazing plaats. Tegen het einde van de Bronstijd ontstaan er schaakbordachtige patronen in het landschap. Het gaat hier om de zogenaamde Celtic Fields. Deze akkercomplexen bestaan uit akkertje van ongeveer 30 bij 30 meter die van elkaar gescheiden zijn door zandwallen van ongeveer een meter hoog. Ongeveer 200 meter ten zuiden van Oldengaerde is een Celtic Field te vinden (zie figuur 2.5). De Celtic Fields op de keileemplateaus worden doorgaans pas rond de Midden-IJzertijd gedateerd.50

Figuur 2.5 Het Celtic Field bevindt zich ongeveer 200 meter ten zuiden van Oldengaerde op een keileemplateau. Het gebied wordt tegenwoordig het Dwingelderzand genoemd. Rechts de uitvergroting van het Celtic Field.

In de Romeinse tijd is er sprake van grote welvaartsverschillen in Drenthe, wat zich ook uit in de grootte van de huizen. De grotere huizen behoorden vermoedelijk toe aan lokale of zelfs regionale hoofdmannen. Handel vond in deze tijd vooral plaats tussen het oostelijk rivierengebied en het terpengebied in het noorden van Nederland.51 Drenthe bevond zich halverwege deze route die door Meppel liep.

Gedurende de Middeleeuwen groeien in de rest van Nederland nederzettingen uit tot steden, zodat de vraag naar voedsel toeneemt. De boeren moeten zich gaan specialiseren om de stijgende

pachtprijzen te kunnen betalen. In Drenthe ontstaan geen steden en de boeren bezitten vaak hun eigen grond, waardoor de Drentse boeren vaak zelfvoorzienend blijven.52 In de vroege

Middeleeuwen woonden de grondbezitters vaak buiten de steden.53 Archeologische opgravingen lijken te bevestigen dat reeds in de 10e en 11e eeuw sprake was van pre-feodale adel in Drenthe.54

Hier was sprake van landadel, die niet voort kwam vanuit ridders maar vanuit boeren. Doorgaans

50 Th. Spek. Het Drentse esdorpen-landschap, (Utrecht: Matrijs, 2004) 123-146.

51 Ibidem, 154.

52 B. van Bavel. ‘De commercialisering van de landbouw in de Late Middeleeuwen’. I. Bejczy. Een kennismaking

met de middeleeuwse wereld, (Bussum: Countinho, 2004) 180.

53 I. Bejczy. Een kennismaking met de middeleeuwse wereld, (Bussum: Countinho, 2004) 33.

54 V.T. van Vilsteren. ‘Een ‘steghereep’ uit Zwinderen en andere middeleeuwse stijgbeugels uit Drenthe’.

13

ging het om de eerste boeren die het zich konden veroorloven om een stenen huis te bouwen, waarin ook de andere dorpelingen bescherming konden vinden.55

De grafelijkheid Drenthe wordt in 1046 door de Duitse koning Hendrik III overgedragen aan het bisdom Utrecht. De bisschop van Utrecht was dus ook de Graaf van Drenthe. Om het gezag in Drenthe te waarborgen, werd in Coevorden een burcht gebouwd waar een amptman zetelde. De amptman was verantwoordelijk voor de inning van belastingen en het delen van voorrechten. Bisschop Hardbert van Bierum gaf in 1143 het burggraafschap van Coevorden in erfleen aan zijn broers Leffard en Ludolf, waardoor de heren van Coevorden veel macht kregen in Drenthe. De familie Van Echten komt voort vanuit de heren van Coevorden.56

Reynold van Echten is de eerste die zich heer van Oldengaerde laat noemen.57 Via verervingen verkrijgt hij het leengoed aan het begin van de 15e eeuw.De oudste versie van Oldengaerde is waarschijnlijk in deze tijd gebouwd. Het huis was rechthoekig en had een zadeldak.58 Wanneer de Bisschop Rudolf van Diepholt in 1435 een lijst uitbrengt met de leden van de Drentse Ridderschap vinden we Reynold terug onder de naam Reynold van Echten toe Dwyngell.59 De Drentse adel stelde in het midden van de 16e eeuw nog niet veel voor. Er waren in totaal slechts 30 leenmannen. De leenman had grond van de Bisschop van Utrecht in leen. Dat gold niet voor elke havezate.

Oldengaerde was wel in volle eigendom van de heer terwijl bijvoorbeeld Batinge een leengoed van de bisschop was.60 Vanaf 1600 werden de rechten van de leenmannen uitgebreid. Zo kreeg men in sommige gevallen het recht van collatie, de mogelijkheid om kerkelijke- en onderwijskundige functionarissen aan te wijzen. Tot 1660 blijft Oldengaerde in het geslacht van Van Echten. Het huis gaat dan over op de familie van Dongen, doordat Cornelis van Dongen met Anna Elisabeth van Echten is getrouwd.61

Na de 80-jarige oorlog verloren de havezaten hun militaire betekenis en werden de huizen verbouwd tot landhuis. Het stofferen van het huis werd belangrijker dan de weerbaarheid. De huizen werden groter en op het voorterrein verschenen aan beiden zijden een schat- of bouwhuis. Deze

boerenbedrijven zaten niet aan de havezate vast. In het begin van de 17e eeuw wordt Oldengaerde vergroot met twee zijvleugels die haaks op het hoofdgebouw staan. Het binnenplein dat op deze manier ontstaat, wordt geleidelijk aan ook volgebouwd. De doorsnee bewoner van een Drentse havezate leefde betrekkelijk eenvoudig. De manier van leven was niet te vergelijken met de welvaart op de Amsterdamse grachten. Uitzonderingen zijn de Oldenhof, Echten, Batinge en Oldengaerde.62

De waarde van het huis werd in 1646 op 2000 gulden gesteld en daarmee behoort het tot één van de grootste adellijke huizen in Drenthe.63

55 M. van der Laan. ‘Hoe is het eigenlijk met de adel in Noord-Nederland?’, Dagblad van het Noorden, (29 juli 2017).

56 H. Kamphuis, 75-76.

57 P. Brood. Vier Drentse huisarchieven, (Assen: Rijksarchief Drenthe, 1979) 105-107.

58 G. ter Braake, 113-116.

59 J. Bos, P. Brood en F.J. Hulst (red), 162.

60 J. Heringa, 16.

61 P. Brood, 105-107.

62 J. Heringa, 14.

14

Figuur 2.6 Oldengaerde na de verbouwing in 1717, getekend door Cornelis Pronk in 1732. Bron: J. Bos.

Een groeiende behoefte aan comfort en status uitte zich vaak in stuksgewijze verbouwingen en vergrotingen. De familie van Dongen behoort in de 17e eeuw tot de rijkere Drentse adel en hebben dus ook de middelen om het huis in 1717 ingrijpend te verbouwen (zie figuur 2.6).64 De complete voorgevel werd vernieuwd en het huis krijgt aan de voorzijde een extra verdieping. In de 17e eeuw werden de natuurstenen ornamenten regelmatig op voorraad vervaardigd en ‘aftermarket’ aan de gevels gehangen. De verhoudingen klopten dan lang niet altijd en dat lijkt ook op Oldengaerde het geval te zijn. De gevel kent verhoudingsgewijs enorme pilasters met Ionische kapitelen, maar een zeer magere gootlijst. Het dak kende een topgevel om het gebouw meer rijzigheid te verschaffen. De onderdelen die de gevel een heel nieuw aanzien geven, zouden voor een zacht prijsje in Amsterdam overgenomen kunnen zijn. De nieuwe verdieping die op Oldengaerde geplaatst wordt, kent alleen in het midden kamers. Aan de zijkanten was door de balken heen het dak te zien. Het huis werd dus gebouwd met de mogelijkheid om te kunnen groeien.65 Tussen 1781 (25.000 gulden) en 1806 (20.000 gulden wordt het huis enkele malen verkocht). 66

De Fransen laten in 1795 alle rechten van de havezaten vervallen, waardoor het bezit niet langer privileges oplevert. Vanwege een tekort aan bouwmaterialen was het in deze tijd zelfs zeer lucratief om een havezate af te breken en als bouwmateriaal te verkopen.67 In de hierop volgende periode worden De Oldenhof in Ruinen (1795), Huis te Anssen (1800), Huis te Peyse (1806), Vennebroek te Anloo (1820), Batinge (1830) en Rheebruggen (1835) gesloopt. Nadat de Fransen zijn verdreven en in 1814 een nieuwe grondwet wordt vastgesteld, krijgt de adel opnieuw een belangrijke positie. De Ridderschappen nemen een kwart van de zetels van de Staten-Generaal in. De rol van een havezate is niet langer bepalend, het draait nu om afkomst en vermogen. Dat levert in Drenthe qua adellijke families niet veel wijzigingen op ten opzichte van de periode voor 1795.

Met de komst van Aalt Willem van Holthe in 1808 keerde het grote geld weer terug op Oldengaerde. Hij bezat 280 hectare land en 14 huizen in Dwingeloo, een zaagmolen en handelsmaatschappij in houtschors in Assen en Meppel, een kunstmestfabriek en twee plantages in Suriname. De

Oldengaerde vormde dus het hoofdkantoor van een klein imperium.68 De ondernemende Aalt Willem weet zijn grondbezit tussen 1832 en 1853 zodanig uit te breiden dat het van 457 hectare in zes Drentse gemeenten groeit naar 619 hectare in tien verschillende gemeenten in Drenthe en

Overijssel. Een groot deel van deze uitbreiding komt voort uit de verdeling van de markegronden in Dwingeloo in 1835. Dat levert Aalt Willem 155 hectare grond op.69 De grond bestaat grotendeels uit hooi- en weiland. Na de markeverdeling neemt ook het aandeel heide en zandgrond sterk toe. De 64 H. Kamphuis, 77-78. 65 Janssen, 64-66. 66 H. Kamphuis, 77-78. 67 G. ter Braake, 11-13. 68 G. ter Braake, 115. 69 D. Schaap, 53.

15

pacht voor de bouwlanden werd betaald in natura, de pacht voor de hooi- en weilanden werd contant betaald.70

In de 19e eeuw krijgt het huis te maken met enkele veranderingen. De voorgevel wordt opnieuw aangepast (zie figuur 2.7) en krijgt de opvallende houten timpaan. Omdat het rechter bouwhuis afbrandt wordt deze vervangen door de aanbouw van een schuur aan het linker bouwhuis.71

Figuur 2.7 In de 19e eeuw kreeg Oldengaerde haar huidige aanzien door de plaatsing van de timpaan in het midden en de nieuwe locatie van de beide schoorstenen op de hoeken van het dak. Bronnen: J. Bos en P. van der Wielen.

2.4 Het esdorpenlandschap in Dwingeloo omstreeks 1900

Vanaf de Middeleeuwen ontwikkelt zich in Drenthe een manier van landbouw bedrijven, die sterke invloed heeft op de ontwikkeling van het landschap zoals we dat vandaag nog steeds kennen. Het wordt het Drentse esdorpenlandschap genoemd (zie figuur 2.8). De manier van landbouw bedrijven blijft tot ver na 1900 nog bestaan.

De benaming geeft al aan dat de es het meest kenmerkende element in dit landschap is. De es is een verzameling akkers die ontstaat op de voedselarme zandgronden. Aangezien de bodem uit zichzelf geen hoge opbrengsten voortbrengt, is het van belang dat de akkers bemest worden. Vanwege de bemesting van de akkers is het van belang dat er schapen en koeien gehouden worden. De schapen worden overdag de heide opgestuurd en zorgen door de begrazing dat de heide een open landschap blijft. Aan het einde van de dag komen de schapen terug naar Dwingeloo en worden opgevangen op de brink. De brink is een centraal grasveld waarop zich vroeger ook een dobbe of drinkplaats bevond, maar deze is in 1900 al verdwenen. Omdat de Brink een gemeenschappelijk bezit was moest hier belasting voor betaald worden. In 1923 bedroeg deze belasting één gulden per schaap.72 Rondom de brink zijn de boerderijen te vinden waar de schapen ’s nachts in zogenaamde potstallen verblijven. Hier wordt de mest verzameld die gebruikt wordt om de akkers te bemesten. De mest van schapen en koeien wordt vermengt met heideplaggen zodat het meer structuur krijgt. Door het jaarlijks bemesten van de akkers vormt zich op de akkers een dikke, donkere laag. Deze akkers komen hoger te liggen dan de omgeving en worden essen genoemd. De term akkers wordt in Drentherond 1900 niet gebruikt, men heeft het over bouwlanden. Ten zuiden van Dwingeloo bevinden zich de

Dwingelder (links) en Lheeder (rechts) esch. Ten oosten van Oldengaerde bevindt zich de Westeinder

70 D. Schaap, 57-58.

71 G. ter Braake, 115-117.

72 Provinciale Drentsche en Asser courant. Assen, 27-03-1923. Geraadpleegd op Delpher op 08-05-2019, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000111517:mpeg21:a0010.

16

esch en ten noorden van Dwingeloo zien we de Brug esch. Aanvankelijk kenden de essen een

blokverkaveling, maar door jarenlange verervingen bestaan de essen rond Dwingeloo in 1900 uit een lappendeken van honderden versnipperde, langwerpige perceeltjes. De boeren bezitten zelden aaneengesloten stukken grond. Rogge vormt al sinds de Romeinse tijd het belangrijkste gewas op de Drentse essen.73 Het grootste deel van de pacht die Oldengaerde ontving, werd in natura (rogge en haver) betaald.74

Figuur 2.8 Oldengaerde te midden van het klassiek Drents esdorpenlandschap van Dwingeloo rond 1900. De buitenplaats ligt op de rand van de vochtige hooi- en weilanden en de hoger gelegen, drogere essen en bossen. Bron: auteur.

Ten zuiden van de es bevinden zich de uitgestrekte bossen en woeste gronden (zandverstuiving en heide). Vaak lopen deze gebieden in elkaar over, waardoor een duidelijke grens soms ontbreekt. Het gaat om de voormalige markegronden. De markegronden waren gemeenschappelijke gronden die door de plaatselijke boeren gebruikt werden. Halverwege de 19e eeuw wordt het eigendom van deze markegronden verdeeld onder de leden van de Marke, maar dat leidde meestal niet tot een directe in gebruik name. De heide moest voor de schapen bereikbaar zijn vanaf de brink en daarom

In document tegen wil en dank? Oldengaerde (pagina 13-93)

GERELATEERDE DOCUMENTEN