• No results found

(Stuk 139 (1999-2000) Nr. 1 – red.)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "(Stuk 139 (1999-2000) Nr. 1 – red.)"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 77 van 12 maart 2004

van de heer GILBERT VANLEENHOVE

Technisch en beroepsonderwijs – Toepassing Wel-zijnswet 1996

Uit het antwoord van de minister op een schriftelijke vraag van de heer Jos De Meyer (vraag nr. 92 van 21 maart 2000 ; Bulletin van Vragen en Antwoorden nr. 13 van 19 mei 2000, blz. 1246) blijkt dat de federale "Wet betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk" (04.08.1996-BS.18.09.1996) ook van toepassing is op jongeren die in het kader van hun opleiding een vorm van ar-beid verrichten. Voor het secundair onderwijs (inz. technisch en beroepsonderwijs) worden hieronder alleszins de praktijkvakken verstaan, georganiseerd hetzij als praktijkonderricht op school, hetzij als sta-ges op basis van een overeenkomst in bedrijven of ondernemingen. Leerlingen die een vorm van arbeid verrichten, vallen dus als werknemers onder het toe-passingsgebied van de wet. Onder werkgevers wor-den, voorzover het om leerlingen gaat die praktijk-onderricht op school volgen (en om schoolperso-neel), de respectieve inrichtende machten van het onderwijs verstaan.

Het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescher-ming (ARAB) (11.02.1946-BS.03.04.1946) bepaalt duidelijk : "De werkkledij wordt geleverd, gereinigd, hersteld en in normale bruikbare staat gehouden door de werkgever en blijft diens eigendom. Het is verbo-den de werknemers toe te staan hun eigen werkkledij aan te schaffen en er henzelf het onderhoud van te la-ten verzekeren." (Titel II, Hfdst. II, Afd. III, Art. 103bis3 v/d gecoörd. tekst). Wat de strikte toepassing van deze ARAB-bepaling financieel voor de scholen zou kunnen betekenen, behoeft weinig uitleg. De overheid stelt geen specifiek budget voor scholen be-schikbaar om de – zeer ruime en erg diverse – wets-bepalingen na te komen. De kosten gaan bijgevolg af van de algemene werkingsmiddelen. Met leerlingen als werknemer zou dit bijvoorbeeld alleen al op het vlak van de persoonlijke beschermingsmiddelen (werkpak, veiligheidsaccessoires,…) zware bijkom-ende kosten met zich mee kunnen brengen.

Vermits de kosteloosheid van het onderwijs (op het verbod op het heffen van inschrijvingsgeld na) voor het secundair onderwijs niet absoluut is, kunnen de inrichtende machten natuurlijk een deel van de on-derwijskosten (bv. op het vlak van de persoonlijke

beschermingsmiddelen) op de ouders verhalen. An-derzijds stelde de Onderwijsbeleidsnota 1999-2004 (Stuk 139 (1999-2000) Nr. 1 – red.) dat er, in af-wachting van de conclusie van een wetenschappelijk onderzoek naar het factureren van kosten aan ouders, een "stand still" in acht moest worden genomen, "wat betekent dat het kostenpeil zeker niet mag toenemen" (sic). Deze intentie werd door de minister herbeves-tigd in antwoord op de reeds vermelde vraag van Vlaams volksvertegenwoordiger Jos De Meyer. De minister achtte het – binnen het geciteerde ant-woord – trouwens ook opportuun om de bevoegdhe-den van de Commissie Laakbare Praktijken uit te breiden met de behandeling van vragen en klachten inzake het kosteloosheidsbeginsel van het onderwijs. Nog in datzelfde antwoord vermeldde zij dat de al-gehele problematiek van de Welzijnswettoepassin-gen voor leerlinWelzijnswettoepassin-gen binnen het Onderwijsdeparte-ment behandeld werd door een werkgroep ad hoc. 1. In hoeverre kunnen de inrichtende machten

inge-volge de Welzijnswet verplicht worden tot aan-koop en onderhoud van persoonlijke bescher-mingsmiddelen voor hun leerlingen ?

2. Welke beleidsmatige conclusies heeft de minister getrokken uit het wetenschappelijk onderzoek in-zake het factureren van kosten aan ouders ? 3. Hoe zijn de gemiddelde onderwijskosten voor

ouders in de laatste vijf jaren geëvolueerd, inzon-derheid voor ouders met kinderen in het tech-nisch en beroepssecundair onderwijs ?

4. Wanneer werd de bevoegdheid voor behandeling van vragen en klachten inzake het kosteloosheids-beginsel aan de Commissie Laakbare Praktijken toegekend ? Hoeveel dergelijke vragen en klach-ten zijn er door die Commissie al behandeld ? 5. Heeft de departementale werkgroep ad hoc

in-zake de Welzijnswettoepassingen voor leerlingen reeds haar onderzoek afgerond ? Wat waren de precieze resultaten van dat onderzoek en welke beleidsmaatregelen vloeiden eruit voort ?

(2)

Antwoord

1. De welzijnsverplichtingen dienen in beginsel na-gekomen te worden door de werkgever, zijnde de stagegever (= het stageverlenend bedrijf) ten aan-zien van leerlingen-stagiairs en de inrichtende macht ten aanzien van haar personeelsleden, res-pectievelijk leerlingen in zoverre die op school een vorm van arbeid verrichten.

Wat leerlingen op school betreft, behoeft het vo-rige een zekere nuancering ; zo is het verplicht arbeidsgeneeskundig onderzoek op deze leerlin-gen niet van toepassing, terwijl het voorzien in persoonlijke beschermingsmiddelen slechts voor de inrichtende macht de verplichting inhoudt om de nodige maatregelen te nemen zonder de over-eenkomstige kosten te moeten dragen. Dit laatste wordt gelinkt aan het feit dat er geen absolute kosteloosheid in het secundair onderwijs bestaat en dat voor bepaalde diensten of goederen de kostprijs op ouders mag worden verhaald.

Wat stages betreft, raadt de ministeriële omzend-brief terzake sterk aan om de persoonlijke bescher-mingsmiddelen van de school zoveel als mogelijk op de stageplaats te gebruiken, teneinde bijko-mende kosten (met slechts tijdelijke effecten) voor stagegevers te vermijden.

2. Uit het onderzoek uitgevoerd door HIVA(Hoger Instituut voor de Arbeid – red.) is gebleken dat de bijdragenregeling, die sedert het schooljaar 2002-2003 door elke school moet worden opge-steld, slechts een nuttig instrument kan zijn in-dien deze voldoet aan twee criteria, namelijk vol-ledigheid en duidelijkheid. Van de scholen wordt verwacht dat zij aan de hand van de bijdragenre-geling aan ouders een zo volledig mogelijk beeld schetsen van de te verwachten kosten voor het betrokken schooljaar. In die zin is het aan te be-velen een volledig overzicht te geven van ver-plichte én facultatieve kosten.

Daarnaast is het wenselijk dat de bijdragenrege-ling duidelijk is geconcipieerd, zodat de te ver-wachten kosten per studierichting/leerjaar er di-rect kunnen worden uit afgeleid. Het onderzoek uitgevoerd voor HIVA omvat hieromtrent een aantal goede praktijkvoorbeelden. Ten slotte wordt aanbevolen dat op onderhavig vlak scho-len een specifiek beleid voeren ten aanzien van minder gegoede ouders.

Ik benadruk het belang van de lokale participatie-organen inzake het kostenbeleid van de instel-ling. Het zijn die organen die moeten overleggen over de inhoud van de bijdragenregeling en over afwijkingen voor minder gegoede ouders. Het opvolgen door de participatieorganen van de ef-fectief aangerekende kosten versus de vooraf op-gestelde bijdragenregeling, moet uiteindelijk lei-den tot mogelijke verfijning.

3. Voormeld HIVA-onderzoek was niet van die aard dat conclusies kunnen worden getrokken aan-gaande onderwijsvormgebonden ontwikkelingen van onderwijskosten voor ouders.

Vroegere studies toonden echter keer op keer aan dat studiekosten sterker toenamen dan de gemid-delde levensduurte. In een trend van toenemende welvaart en vooruitgang is het niet onlogisch dat ouders meer aan onderwijs besteden, doch ander-zijds is het niet meer dan redelijk om het peil van studiekosten te bewaken en desnoods af te rem-men. De bijdragenregeling is een belangrijk in-strument in de bewustmaking van scholen rond het gehanteerde kostenbeleid.

4. De destijds op grond van de schoolpactwet opge-richte Commissie Laakbare Praktijken oefende geen bevoegdheden uit rond het kosteloosheids-beginsel. De huidige Commissie Zorgvuldig Be-stuur doet dat wel ; ze behandelt vragen en klach-ten en kan beslissingen nemen en sancties opleg-gen.

De toekenning van deze bevoegdheden aan de Commissie is vastgelegd in een bepaling opgeno-men in onderwijsdecreet XIII-mozaiek dd. 13 juli 2001, bepaling die in werking is getreden op 1 september 2001 ; het uitvoeringsbesluit van de Vlaamse regering dd. 27 september 2002 hou-dende inrichting van de Commissie is evenwel slechts per 1 september 2002 van kracht gewor-den. Tot op heden heeft de voor het secundair on-derwijs bevoegde kamer van de Commissie Zorgvuldig Bestuur vijf klachten en acht vragen inzake kosteloosheid behandeld.

(3)

herinnerd te worden dat de Welzijnswet primor-diaal bedoeld is voor het personeel van de scho-len, zij het met een uitbreiding naar leerlingen die een vorm van arbeid verrichten.

Voorstel van de werkgroep is een structuur uit te bouwen waarbij iedere school, ongeacht de grootte, over een preventiecontactpersoon beschikt. In grotere scholen zou dat een preventieadviseur zijn met een opleidingsniveau zoals door de Wel-zijnswet vereist. Hierop aansluitend zouden per-soneelsleden specifiek dienen te worden opgeleid om nadien met preventietaken (zijnde een be-paalde in uren uitgedrukte opdracht) te worden belast.

Het is evident dat het aanwenden van uren be-stemd voor preventieadviseurs en de opleiding van deze personen, voor alle onderwijsniveaus samen substantiële kosten vertegenwoordigen. Met inbegrip van de kosten voor arbeidsgenees-kundige onderzoeken (die ook onderdeel vormen van de Welzijnswet), komt men tot een globale prijs van 24 miljoen euro op jaarbasis. Gelet op de budgettaire ruimte en rekening houdende met andere prioritaire beleidsdoelstellingen, is de rea-lisatie van desbetreffend voorstel tot hiertoe on-mogelijk gebleken.

Wat het arbeidsgeneeskundig onderzoek betreft, werd intussen in samenspraak met de federale staatssecretaris bevoegd voor Welzijn op het Werk, wel een voorlopige regeling getroffen, die er in de praktijk op neerkomt dat voor tal van leerlingen-stagiairs het arbeidsgeneeskundig on-derzoek kan worden herleid tot een huisartsbe-zoek. Intussen wordt met het bevoegde staatsse-cretariaat naarstig naar een definitieve regeling gezocht.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

118 van 9 februari 1999 werd meegedeeld dat voor de actie "Vlaanderen Proper" op initiatief van de Openba- re Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaams Ge- west (OVAM)

Is het – gelet op het steeds toenemend belang van de thuiszorg – niet aangewezen om de vrij- stelling van de milieutaks op drinkwater uit te breiden naar gezinnen waar

Daartoe worden de bos- sen in het Vlaamse gewest op een duurzame wijze beheerd en aangelegd, gericht op de verweving van deze verschillende functies, wat niet wegneemt dat

Wordt er, gegeven de genoteerde verhoudingen voor 1996-1998, voor 1999 een verhoogde mid- deleninzet voor fietspadenaanleg gepland voor respectievelijk Vlaams-Brabant, Oost-Vlaande-

Binnen deze budgetten wordt het grootste deel (gemiddeld ongeveer 90 %) voorbehouden voor de rijwegen (met aanliggende fietspaden) en wordt ongeveer 10 % van dit budget besteed aan

Deze "multipartite", zoals ze ook wel eens wordt genoemd, heeft onder andere als opdracht : "een dialoog tot stand te brengen met betrekking tot alle vragen die

Hoewel er in 1999 (in vergelijking met 1995) globaal genomen een lichtjes positieve evolutie van het visbestand in de Demer kon worden vastgesteld, was dit niet van toepassing voor

Met het decreet van 7 mei 2004 werd het aantal omroepprogramma's met must-carrystatuut bij- gevolg verminderd en geldt dit enkel nog voor: 1° alle bestaande analoge