• No results found

Adriaan van der Hoop jrsz., De dierenwereld, in rijmpjes voor jonge kinderen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Adriaan van der Hoop jrsz., De dierenwereld, in rijmpjes voor jonge kinderen · dbnl"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

kinderen

Adriaan van der Hoop jrsz.

(2)
(3)

De ezel.

Ach, graauwtje, trek het jou niet aan, Dat ieder op je scheldt;

Je hebt je werk met vlijt gedaan, Al wordt het niet geteld. - Je bent zoo lui niet, kameraad,

Zij maken je altijd zwart;

Als jou je baas wat minder slaat, En wat meer haver voorzet, maat,

Je loopt wel ééns zoo hard!

De zebra.

Jij bent niet mooi voor niemendal, Vriend Zebra, weet je 't wel!

Gevangen zit je in dezen stal Van 't groote beestenspel; - Men haalde je om je fraaije huid, Eens de Afrikaansche bosschen uit:

Soms brengt het schoon ten val.

(4)

De arme jacobus.

Dit goede knaapje had zeer arme ouders. Zijn vader was ziek, en hoewel zijne moeder des nachts werkte, kon zij hare vier arme kinderen niet onderhouden.

Op zekeren dag, dat Jacobus zeer bedroefd en zeer hongerig uitgegaan was, in de hoop eenig geld te verdienen door boodschappen te doen, zag hij eene fraaije beurs op den grond liggen, die vol geld scheen te zijn. Een heer, die op zekeren afstand voor hem uit liep, had die beurs, door zijnen zakdoek uit te halen, laten vallen.

Gij moet weten, mijne jonge vrienden, dat onze kleine Jacobus van zijne ouders eene eerlijke en godsdienstige opvoeding had genoten. Verre van door het gezigt van dit geld in verzoeking gebragt te worden, liep hij den heer na, en riep: ‘Mijnheer, mijnheer! hebt gij dit verloren?’

Deze heer keerde zich om, en herkende zijne beurs. Daar hij een rijk en weldadig man was, was hij zoo over de eerlijkheid van dit kind verheugd, dat hij zich door Jacobus naar diens ouders liet geleiden, hun ondersteuning en werk verschafte, zich het lot van den kleinen Jacobus aantrok en dezen gelukkig maakte.

Adriaan van der Hoop jrsz., De dierenwereld, in rijmpjes voor jonge kinderen

(5)

De Beer.

De Ysbeer.

(6)

De beer.

Wacht snoeper, 'k weet hoe 't jou vergaat, Wanneer je er niet op past,

Men vangt je met een honigraat Zeer maklijk, bruine gast;

Zoodat het je eindlijk slecht bekomt, En je in een kuil nog eenmaal bromt,

Of in een kermistent misschien, Je zelf voor geld moet laten zien.

De ijsbeer.

Een ijsbeer zwemt gelijk een eend, Dat komt hem goed te pas:

Ik wenschte, wie het anders meent, 't Ook zoo met kindren was.

Had ieder 't zwemmen maar geleerd, Hoe menig onheil wierd gekeerd!

Adriaan van der Hoop jrsz., De dierenwereld, in rijmpjes voor jonge kinderen

(7)

De pruiloor.

De kleine lieve Eugenie, die zes jaren oud was, had ook een uitmuntend karakter;

maar dit kunnen wij van Prosper niet zeggen. In alle omstandigheden toonde hij, eene slechte inborst te hebben. Bij het minste wat hem niet beviel, ging hij in een hoek staan, en bleef uren daarin staan pruilen.

Te vergeefs poogden zijn vader en zijne moeder, die hierover bedroefd waren, het dit af te leeren.

Op zekeren dag, dat men aan de twee kinderen hun ontbijt bragt, dacht Prosper, dat de peer zijner zuster grooter was dan de zijne. Hierover driftig wordende, wierp hij zijne peer uit het raam, en ging in een hoek staan pruilen. De goede Eugenie was dadelijk bereid hem de peer te geven, die hij haar benijdde, en zeide hem: ‘kom Prosper, pruil niet langer!’ Maar hun vader had alles gehoord, en toen hij binnenkwam, zeide hij tegen Eugenie: ‘Ik ben over u tevreden, mijne dochter! maar Prosper zal gestraft worden. Wij zullen, zoo als ik u reeds lang beloofd heb, eene wandeling naar buiten doen; Prosper zal te huis blijven, en van daag slechts droog brood te eten krijgen.’

(8)

De Panter.

De Koninklijke Tijger.

Adriaan van der Hoop jrsz., De dierenwereld, in rijmpjes voor jonge kinderen

(9)

De panter.

Den panter siert een schoone huid, Toch is hij steeds op moorden uit;

Zoo ziet men op het duidelijkst hier:

DE VACHT MAAKT ALTIJD NIET HET DIER; En, wat men er van zeggen kan,

DE KLEEREN MAKEN NIET DEN MAN.

De koninklijke tijger.

Ziet, hoe, door zucht naar bloed vervoerd, De tijger op zijn offer loert!...

Dat hij, wanneer hij honger heeft, Niet voor een fermen aanval beeft, Neem 'k hem niet kwalijk; maar wel, dat Hij zoolang op een loeren zat.

Wie in een hinderlaag zich legt, Die wil geen eerlijk, flink gevecht.

(10)

De reiger.

Reiger, die zoo vlug kunt duiken Naar een kleine, schrale visch, k' Kan u als een beeld gebruiken,

Dat der jeugd tot leering is;

Wat gij aanpakt pakt ge goed;

En - een baas, die dat steeds doet!

De vos.

Wel vos, wel vos, wat loop je snel, Vervolgd door hond en paard;

Maar, ouwe Rein, we weten 't wel:

Jij bent niet eens vervaard;

Want slimmert, jij bent vlug en kloek, En zit een hond jou op je broek,

Je ontloopt het naar den aard.

Adriaan van der Hoop jrsz., De dierenwereld, in rijmpjes voor jonge kinderen

(11)

De Reiger.

De Vos.

(12)

De Katten.

De Apen.

Adriaan van der Hoop jrsz., De dierenwereld, in rijmpjes voor jonge kinderen

(13)

De katten.

Wel, Poesje, Poes, maar al te veel Schuift men u op den hals,

Wanneer het menschdom van u spreekt, Heet gij ontrouw en valsch;

En toch, ik ondervond het niet, En 'k weet, dat gij in huis Een heel gezellig beestje zijt,

Een schrik voor tot en muis.

De apen.

Slaat, kindren, eens een aapje ga, Hij doet de kinders alles na -

Wanneer gij iets naar iemand doet,

Zij 't dan steeds braaf, zij 't dan steeds goed;

Want, als men 't naäpen vergeeft, 't Is als men een goed voorbeeld heeft,

't Is als dat voorbeeld zooveel deugt, Dat het tot voorbeeld strekt der jeugd.

(14)

De hyena.

Een valschaard, die de graven schendt, Ziet gij op deze plaat;

k' Hoop, kindren, dat gij steeds begrijpt, Dat valschheid leelijk staat.

De luipaard.

Wel zijn je vlekken bijster schoon, Maar toch, jou aard deugt niet, Jij bent aan diefstal steeds gewoon,

En bij den roof een piet. -

'k Dacht vroeger, dat jij eerlijk was, - Maar 'k zag hoe schijn bedriegt;

Er schuilde een addertje onder 't gras, Jou fraai omhulsel liegt!

Adriaan van der Hoop jrsz., De dierenwereld, in rijmpjes voor jonge kinderen

(15)

De Hyena.

De Luipaard.

(16)

Het weldadige kind.

O, wat een goed hart had die jonge Frederik. Hij zag geen arm mensch, dat hij niet trachtte te ondersteunen of te helpen. Op zekeren dag ontmoette hij eenen kleinen schoorsteenveger, die van koude verkleumd was, en bijna van honger stierf.

Frederik, die juist zijn ontbijt in de hand had, deelde dit in tweeën, en zeide tot hem: ‘Daar, arme kleine jongen! laat ons zamen deelen.’

De liefdadigheid van den kleinen Frederik werd weldra beloond. Op zekeren dag dat hij wandelde, horde hij opeens uitroepen: Uit den weg! uit den weg! een dolle hond! Inderdaad zag Frederik een dollen hond op zich afkomen; en hij zou zonder twijfel door dit dier gebeten zijn geworden, zoo niet een kind, met even veel geluk als behendigheid, dat dier met eenen steen zoo geworpen had, dat het daardoor geheel bewusteloos nederviel. Van dit oogenblik maakten de personen, die dit dier

vervolgden, gebruik, om het onschadelijk te maken, door het te dooden.

Frederik herkende in zijnen redder den kleinen schoorsteenveger, met wien hij zijn ontbijt gedeeld had. Hij nam hem met zich naar huis, en zijn vader beloonde rijkelijk den redder van zijnen zoon.

Adriaan van der Hoop jrsz., De dierenwereld, in rijmpjes voor jonge kinderen

(17)

De arend.

Een aadlaar streeft steeds naar het licht, Geen berg is hem te hoog;

Streeft, kindren! zoo naar eer en pligt, Houdt steeds het oog op God gerigt,

En houdt Zijn wet in 't oog!

De marmotjes.

Ik hoop dat ieder kind gelooft, Dat wie een dier zijn vrijheid rooft,

Daarvoor moet zorgen met meer trouw, Dan hij voor zich wel zorgen zou;

Laat men een dier in vrijheid gaan, Dan zorgt het zelf voor zijn bestaan. -

't Marmotje waakt in 't zomertij, Er voedsel voor den winter zij.

Sluit gij hen in een hokje nu, Welaan, dan rust die zorg op u;

En zorgt gij voor hen niet altijd, 'k Zeg dat ge danEEN MOORDNAARzijt!

(18)

De Arend.

De Marmotjes.

Adriaan van der Hoop jrsz., De dierenwereld, in rijmpjes voor jonge kinderen

(19)

Het edelmoedige kind.

Anselmus was slechts acht jaren oud, maar hij had een edelmoedig en zeer menschlievend karakter.

Wel verre van de dieren, of zwakkere kinderen dan hij zelf was, te mishandelen, verdedigde hij die zoo veel hij slechts kon. Eens zag hij eenen grooten jongen, die een klein kind sloeg; zonder te denken om verschil van ouderdom en krachten, en zonder te denken dat hij ook op zijne beurt wel mishandeld kon worden, liep hij naar dien slechten jongen, hem zeggende: ‘wilt gij dit kind wel eens met rust laten!’ Die slechte knaap lachte om de bedreiging van Anselmus, en ging voort met het arme kind te slaan, toen de vader van dit kind kwam toeloopen. Die gemeene jongen nam dadelijk de vlugt; het knaapje verhaalde zijnen vader hoe Anselmus edelmoedig partij voor hem getrokken had, en hem had willen verdedigen. De vader van dit kind was een koopman in kinderspeelgoed, en gaf Anselmus veel schoon speelgoed ten geschenke, waarover hij zeer verheugd was; vervolgens bragt hij hem bij zijne ouders te huis, en vertelde aan hen de edelmoedige daad van hunnen zoon, waarover Anselmus ook door hen geliefkoosd en geprezen werd.

(20)

De jagthond.

Ei, zie de wakkere Diaan

Eens voor dat schuchter haasje staan;

Hij grijpt het niet, omdat zijn heer Het aanstonds schiet met zijn geweer;

Hij wilde 't wel, maar durft het niet -

D o e t g e o o k z ò ò , a l s m e n u v e r b i e d t ?

Het bolognesche hondje.

Daar ligt de kraamvrouw in haar mand!

Bedenk - zijt gij haar vreemd - Dat Cora heeft een scherpe tand,

En ligt iets kwalijk neemt.

Nu, wie die 't in een moeder wraakt, Dat zij trouw voor haar kleinen waakt?

Adriaan van der Hoop jrsz., De dierenwereld, in rijmpjes voor jonge kinderen

(21)

De Jagthond.

Het Bolognesche hondje.

(22)

De kleine vogeltjes.

Julia had een even edelmoedig karakter als Anselmus, van wien wij u dit zooeven verhaald hebeen.

Eens zag zij op zekeren dag een boosaardig kind, dat, met steenen, een nest uit eenen boom trachtte te werpen. De vader en de moeder der vogeltjes vlogen angstig schreeuwend om het nestje heen waarin hunne jongen lagen. Op het oogenblik toen de ondeugende jongen weder eenen steen wilde werpen, hield Julia zijnen arm tegen en zeide: ‘wilt gij die lieve kleine beestjes wel eens met rust laten!’ Maar de jeugdige booswicht gaf volstrekt geen acht op haar verzoek, en wilde met steenen-werpen voortgaan toen Julia hem aanbood, dat zij hem zooveel geld zou betalen als de jonge vogeltjes waar waren, zoo hij die slechts in vrede wilde laten. De jongen nam dit aanbod aan, en Julia gaf hem al het geld dat zij bij zich had.

Toen Julia's vader vernomen had, wat er gebeurd was, beloonde hij haar, door haar een lief zijsje, dat heerlijk zong, ten geschenke te geven, in eene fraaije, geheel vergulde kooi.

Adriaan van der Hoop jrsz., De dierenwereld, in rijmpjes voor jonge kinderen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

doorbrengen, kinderen met andere kinderen kunnen samen spelen en/ of ouders andere ouders kunnen ontmoeten in de. aanwezigheid van

In de tweede stap werd aan de ouders die op de screeningslijst aangegeven hadden benaderd te mogen worden voor nader onderzoek een vragenlijst gestuurd met vragen die

Wat we in tabel 4 wel zien, is dat als een werkende moeder geconfronteerd wordt met een werkgever die een onderbreking negatief onthaalt, moeders toch vaak hun loopbaan

daar in de nacht vol duister, knielend op een steen, was Hij aan het bidden met zijn gevecht alleen.. Vredig groeien rozen, bloesem wonderschoon, maar bij de stenen trappen

Of heeft u 't oorlogslot bestemd, Om door een muur van staal beklemd, En door een meir van vuur ombruischt, En door een kogelbui vergruisd, Te dulden, dat der Franken

Nieuw lied van een koopman met kanten en een jonge

Hoefsmid, niet ieder die 't wil kan het wezen, Sterk moet men zijn en steeds uiterst bedaard, En, wil me als werkman in 't vak zijn geprezen,.. Dan hebb' men slag van behandling van

Neurenberger