De elite in de verzorgingsstaat
P. Thoenes
bron
P. Thoenes, De elite in de verzorgingsstaat. H.E. Stenfert Kroese, Leiden 1971 (tweede druk)
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/thoe001elit01_01/colofon.htm
© 2008 dbnl / erven P. Thoenes
Deel I Theoretische kanttekeningen
1
Inleiding
Die Soziologie entsteht als das wissenschaftliche Selbstbewusstsein der sich als kritische Etappe empfindenden bürgerlichen Gesellschaft. Sie entsteht darum von vornherein als Gegenwartswissenschaft.
H. Freyer
In Nederland heeft de elite als studieobject zich niet in veel aandacht mogen
verheugen. Ter Braaks politiek-literaire verhandeling over de Nieuwe Elite is vrijwel de enige originele publikatie, die op belangstelling in die richting wijst. Een late belangstelling overigens, evenals de verwante in Marsmans Tempel en Kruis voornamelijk gevoed door de angst voor het opkomend nationaal-socialistisch getij, dat mèt de door hen au fond weinig bewonderde burgerlijke democratie ook die vrijheden dreigde weg te vagen, die Ter Braak voor het functioneren van de soort intellectuele elite, waarvan hij zelf een voorman was, onontbeerlijk achtte.
Het zou een aparte studie vergen om op te sporen, welke factoren het Nederlandse politieke, sociale en culturele denken verder verre hebben gehouden van dit
onderwerp, dat elders toch wel de aandacht had. Voorlopig kan men slechts
vermoeden, dat een bepaalde, burgerlijke, egalitair-democratische traditie hierbij ten onzent een remmende rol heeft gespeeld. Het begrip elite ademt iets feodaals, iets van beter zijn dan anderen, iets van een aristocratische pretentie, die in het
Nederlandse cultuurpatroon bijna als ongepast wordt ervaren. (Zo al een enkele religieuze sekte een dergelijk elitebesef kon opbrengen, dan kleedde zij dit zo nadrukkelijk in religieus gewaad, dat het zich welhaast aan sociologische analyse onttrok.)
Daarbij komt dat, moraliserende trekjes daargelaten, het Nederlandse
wetenschappelijke denken over Staat en Samenleving veelal gekenmerkt was en is door het overheersen van een technisch-descriptief element. In deze sfeer werd het zich verdiepen in elitevraagstukken al snel als onwetenschappelijk, speculatief of, o ernstigste aller verwijten, als politiek gezien.
Zo vertoont ook de huidige Nederlandse sociologie weinig affiniteit tot elitestudies.
Op een aanverwant terrein zijn F. Beerling en J.A.A. van Doorn begonnen met studies
over het begrip macht, dat, naar blijken zal, gerelateerd is aan eliteproblemen. F. van
Heeks studies over standen
en klassen, met de bijbehorende mobiliteitsvragen, hebben zelfs een nog directere verwantschap, maar in geen dezer gevallen heeft deze belangstelling geleid tot een brandpuntvorming in de vorm van een meer vaktechnische verhandeling over elites.
Er is dan ook, vergeleken met de situatie in andere landen, sprake van een zekere leemte. De aandacht die vele coryfeeën in de sociale wetenschappen elders reeds aan dit onderwerp hebben gegeven, is zelfs zo overvloedig, dat het bijna van slechte smaak schijnt te getuigen hier nog iets aan toe te willen voegen. Lang vóór er sociologie was hadden Aristoteles en Plato, Morus en Machiavelli, Montesquieu en Rousseau, Hobbes en Hume er het hunne over gezegd.
De sociologie vond het onderwerp dan ook reeds als erfstuk in de wieg, en heeft het, dat moet gezegd worden, gretig aanvaard. Het is al dan niet onder de naam elite een paradepaard bij zeer velen, die wij nu als Grand Old Men zijn gaan zien:
Saint-Simon, Comte, Pareto, Spencer, Gumplowicz en Marx. Deze gretigheid was niet helemaal toevallig. Het erfstuk kwam vnl. uit de politiek-wijsgerige hoek en de negentiende-eeuwse sociologen bewogen zich veel meer en veel enthousiaster op het terrein der politieke sociologie, dan vele hunner volgelingen zich in onze dagen wel wensen te realiseren. Onmiskenbaar brengen deze sociologen een nieuw element in de discussie; het is niet meer alleen een politieke elite in een politieke wereld, die hen bezighoudt. Naast de staat komt bij hen de maatschappij met een eigen
ontwikkeling, die het oude Aristotelische schema een nieuw relief geeft, met dien verstande dat de studie van de maatschappij niet die der staat vervangt; haar
bestudering geeft extra verklarende factoren bij de analyse van de ontwikkeling van de Staat.
Naast dit gemeenschappelijke is er, met name bij de vele - na de hiervoorgenoemde komende - auteurs oneindig veel variatie. Sommige blijven zeer vaag over het begrip, andere definieren het zeer eenzijdig, toegespitst op een speciaal onderwerp.
Verenigt men de meest gangbare opvattingen in een soort inventariserende definitie dan zou men, terugblikkend althans, een omschrijving krijgen als:
Elite is de relatief kleine, eventueel georganiseerde maatschappelijke groep die, legitiem of niet, zeggenschap uitoefent, meent uit te oefenen, of meent te mogen uitoefenen over andere groepen, waarmee zij een veelal politieke of culturele relatie onderhoudt. (Deze, als een soort kleinste gemene veelvoud te beschouwen definitie wordt hier als eerste kennismaking gegeven, maar in het verdere betoog vervangen door een meer selectieve.)
De vaste kern, die alle hiertoe bijgedragen hebbende definities gemeen hebben,
is nog wel herkenbaar:
3
Een relatief kleine groep pretendeert zeggenschap over andere groepen. Hoe verheugend de ontdekking van deze vaste kern ook moge zijn voor allen, die sociologie gezegend zouden willen zien met overal en altijd geldige definities, zij is natuurlijk te algemeen, om in een concrete situatie veel te kunnen onthullen over structuur en functie van een bepaalde elite.
In het eerste deel der onderhavige studie wordt het eliteterrein nog eens in de breedte doorkruist en wordt getracht een bepaald theoretisch apparaat te ontwerpen.
In het tweede deel echter wordt een speciale elite, die in de Verzorgingsstaat, nader bezien. Beide delen worden verbonden door één, nog volgende, definitie van elite, een omschrijving die breed genoeg is om de gehele ontwikkeling tot dusver te helpen doorlichten en toch weer voldoende toegespitst om verhelderend te kunnen zijn voor een meer gedetailleerde studie van één geval. Deze dubbele functie heeft bij de opstelling noodgedwongen geleid tot een zekere mate van geven en nemen.
Desalniettemin heeft de gekozen hierna volgende definitie een dubbele pretentie. Zij is algemeen genoeg om theoretisch van belang te zijn en gespecialiseerd genoeg om operationele waarde te hebben in een case-study. Hierin steekt met opzet iets programmatisch. De huidige sociologie is vaak doortrokken van een niet reële tegenstelling tussen theorie en practijk. Een diepzinnige maar weltfremde theorie, of een eigentijdse niet diepgravende practijk, daartussen schijnt de socioloog te moeten kiezen. Deze studie is een poging om theorie en actualiteit meer te verenigen.
Het eerste deel levert de theoretische apparatuur, om daarmee in het tweede deel te kunnen komen tot de analyse van een actuele situatie.
Maar achter het probleem van de relatie theorie en practijk, dat zo op het eerste gezicht vooral voor de vakgenoot, maar veelal niet voor anderen, interessant zal zijn, gaat in dit geval nog een ander, aan een wijder publiek appelerend, probleem schuil.
West-Europa is er trots op, de bakermat te zijn der ons dierbare politieke democratie. Het begrip is oud, de realiteit, voor zo ver aanwezig, jong. Het is een nog onvolgroeide politieke structuur, die om zorg en aandacht vraagt.
Maar naast deze politieke is er hier een nog jongere nieuwe maatschappijstructuur, met de enigszins oneigenlijke naam Verzorgingsstaat. Beide, de politieke en de maatschappijvorm zijn familie en wonen in één huis.
Een nadere analyse van het karakter van de Verzorgingsstaat, doet vermoeden,
dat er de mogelijkheid is van spanningen in het gezinsverband tussen Verzorgingsstaat
en democratie. Moet één van de twee de deur uit? Of is er alsnog een mogelijkheid
tot vreedzame coëxistentie? Het vraagstuk heeft zeker meer dan alleen sociologische
facetten. Maar binnen het sociologisch kader staat in de problematiek het elitebegrip
centraal, het schijnt onmisbaar in de Verzorgingsstaat en moeilijk te realiseren in de democratie. Van de elite is immers een essentieel kenmerk, dat zij zich niet verplicht acht, van haar doen en laten verantwoording af te leggen aan haar feitelijke of verwachte subjecten. Wat te doen?
Als er gekozen moet worden, betreft het goeddeels een morele keuze. Men zal zich uit moeten spreken voor bepaalde waarden: welvaart, veiligheid,
verantwoordelijkheid, vrijheid. De socioloog, die de lezer op deze keuze attent maakt, levert meer dan een technische analyse. Hij stuwt hem naar een politieke stellingname in de ruimste zin des woords. Hij loopt in Ter Braaks voetsporen, maar in
tegengestelde richting. Hij keert terug naar Domineesland.
5
I. Uitgangspunten
The optimist says: Do nothing because there is nothing to do. The pessimist says: Do nothing because nothing can be done. The Meliorist says: Do something because there is much to do and it can be done.
Lester Ward
Definitie: Een maatschappelijke elite is een deelgroep, die de rol opeist de geboden - die de structuur, functies of ontwikkeling van de grotere samenleving (of een sector ervan) bepalen - te kennen, te verwezenlijken, of te handhaven
1.
De algemene sociologische veronderstellingen, die los van het directe elitebegrip zelf, aan deze definitie ten grondslag liggen zijn:
1. Het weten en handelen in het maatschappelijk vlak is op enigerlei wijze gerelateerd aan het kennen van of het hanteren van geboden. De samenleving is geen onvoorspelbare chaos; in haar werken ordenende beginselen. De formulering daarvan kan de vorm aannemen van een physische of biologische wet, van een Goddelijk gezag of van een sociaalwetenschappelijk leerstuk.
2. Er is geen heldere, algemeen aanvaarde relatie tussen deze geboden en de leden van de samenleving die er aan onderworpen zijn. Er is nog geen sluitende,
alomvattende, algemeen aanvaarde en gekende theorie van de samenleving. De onvolmaaktheid van deze relatie vindt haar uitdrukking in de veelvoudigheid van theorieën en stelsels.
3. De theorie zowel als de practijk ervaren deze situatie veelal als onbevredigend en overkoombaar. Vandaar dat vrijwel elke theorie en elk stelsel pretendeert in haar gegeven situatie het laatste woord te zijn. Indien die pretentie niet door alle
situatiegenoten wordt gedeeld, verkeren maatschappij en wetenschap in een toestand van onderlinge strijd.
Dat in een samenleving verschil van inzicht leidt tot strijd tussen groepen en scholen is een uitdrukking van de realiteit van die sámenleving. Het is het besef van een gemeenschappelijke lotsverbondenheid, van een sámen moeten leven in de realiteit van een gedane keuze, die het voor allen stellen en aanvaarden van één bepaald ordenend beginsel zo précair maakt.
4. De geestesgeschiedenis van het maatschappelijk gebeuren is de geschiedenis
van de onvolmaakte verwezenlijking van onvolmaakte inzichten.
Binnen dit kader is het werkterrein der maatschappijwetenschap gesteld. Op de dag, dat het volmaakte inzicht volmaakt is gerealiseerd, stopt de geschiedenis en daarmee ook de maatschappijwetenschap even volledig als op de dag, dat de onvolmaaktheid als de onvermijdelijke status quo wordt aanvaard.
Het is in het kader van deze algemene veronderstellingen, dat een meer toegespitste studie van elites in bovengedefinieerde zin, zij het van het theoretisch concept, zij het van het concreet verschijnsel, zin krijgt.
De speciale aspecten die dan in het eerste deel de aandacht verdienen zijn:
1. Het verband tussen het optreden of ontwerpen van een elite (concept) en het bestaan van een maatschappelijke situatie waarin een onvolkomen relatie wordt verondersteld tussen het behorende en het zijnde (hfdst. II).
2. De speciale pretentie van de elite, dat zij de uit de geboden voortvloeiende orde beter kan kennen, verwezenlijken of handhaven, dan andere groepen. Op welke gronden baseert een elite haar superioriteit en waarom vindt zij het nodig zich zelf als exclusief te stellen? (hfdst. III).
3. De aanzet voor een typologie van elites. Zijn elites uitverkoren als brengers van superieure kennis (de profetenrol), zijn zij rechtvaardigers der bestaande situatie (bewakers der gegeven Orde) of zijn zij de herauten der betere toekomst (de voltrekkers van het gegeven Plan) (hfdst. IV)?
Binnen dit raam van gestelde voorwaarden en gekozen rollen, vindt de hiervolgende studie van elites plaats.
Dat déze opzet werd gekozen en niet één van de vele andere, die mogelijk zouden zijn geweest, zal uiteindelijk wel zijn oorzaak vinden in de persoonlijke instelling van de auteur. Voorzover er een meer zakelijke motivering is te geven, is de keuze zó, mede gedaan in de hoop, dat deze opzet het vruchtbaarste is voor het uiteindelijke doel van de studie, voor de toepassing van in het verleden gewonnen inzichten op de huidige situatie, voor het analyseren van de maatschappelijke processen in de geleide samenleving, waarin wij onze bestemming hebben te vinden
2.
Eindnoten:
1 De deelaspecten van deze definitie komen in de volgende hoofdstukken nader aan de orde. Over de keuze der gebruikte termen het volgende:
Deelgroep. Dit woord brengt tot uitdrukking het dubbele karakter der elite: haar apartheid en exclusiviteit enerzijds en haar een taak willen hebben voor de samenleving als geheel, waar zij dan toch deel van uitmaakt, anderzijds.
Rol. Leden der elite zelf zouden misschien liever van functie spreken, daar dit nauwer aansluit bij de hen zo dierbare idee van een noodzakelijke taak. De waarnemer is meer geneigd te spreken van rol, omdat daar au fond min of meer willekeurige verwachtingen een centraler element vormen, terwijl voor hem als buitenstaander het willekeurige in het elitegedrag typerender is dan het dwingende.
Geboden. Men zou hier ook kunnen denken aan termen als ‘wetten’ of ‘waarden’, die voor sommige elites zeker bruikbaar zouden zijn. Maar voor de elitepretentie is waarden te vrijblijvend, vaak te algemeen. Wetten past in het dwingende karakter, maar heeft een objectiviteitspretentie, die in feite alleen berust bij de elite en haar volgelingen. Vandaar de
term geboden, die iets weergeeft van aan een groep uitverkorenen bekende morele regels van een dwingend karakter.
Structuur, functies of ontwikkeling. De keuze van deze termen dient vooral om de veelzijdigheid van de pretentie te belichten. ‘Structuur’ vooral in het kader van een ordehandhavende,
‘ontwikkeling’ van een profetische elite, het functiebegrip zowel bij de een als de ander. Te kennen, te verwezenlijken of te handhaven. Deze drie termen preluderen op de latere indeling in types van elites.
2 Waar het volgende noch gebracht wordt als een strikt persoonlijke literaire visie, noch als een objectieve alleengeldige theorie, kan het misschien het best worden gekarakteriseerd als een
‘model’, als vermeld door Vercruijsse, E.V.W. in zijn - Het ontwerpen van een sociologisch onderzoek - Assen 1960, p. 101.
II. Voorwaarden tot elitevorming
Zie, de aarde is rood van den tragischen wijn 't paradijs een woestijn maar het schepsel wordt groot.
H. Marsman