• No results found

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen · dbnl"

Copied!
98
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Joost Mendes

bron

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen. W.L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij, Rotterdam 1919

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/quer001gesl04_01/colofon.php

© 2010 dbnl / erven Em. Querido

(2)

Eerste hoofdstuk Groei I

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(3)

Het karakter-enge van heel dat vlakke, lage, natte Holland hield Dortendams domme zatte klein-stedelijkheid vast zoo lang het kon en met alle macht. In zijn blinkende stadjes aan mooie stroompjes en blonde stranden heerschten gedegen dekerk-spitsjes vol zedig-vriendelijk vermaan, stonden de torentjes in klein-trotsche bejaardheid en stille, alziende macht. Over dat frisch-waaierige landje schoten vol licht-kracht de lenten, stoofden in zoeten broei de zomers, geurden in bronzigheid de herfsten, leien roerloos de nevel-witte winters; alles rechtschapen op tijd, zonder stoornis en in fatsoenlijke behoorlijkheid van aflossing en opvolging. Er was een altijd beradene warmte in de zomers en een tamme lentelijkheid in de winters. Nooit schoot de zon in wilde wegbranding van het land omlaag, verschroeide ze tot uitgeputte magerte het welgedane, blanke weidevee, stak ze een maaier neer of zoog ze al het

overvloedig-vette merg uit den grond. En de winters waren doorgaans enkel grijs en stil in druilige vocht of lagen wijd in blanke pracht van blauw-witte sneeuw. Geen

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(4)

razende noodweeren zetten de stadjes ooit in jammer, sloegen er in tweeën of versplinterden er geheel; en nooit drong een felle vrieskou in de lichamen der menschen tot bloedsstilstand en doodsverstijving. Alleen een bollig briesje speelde er soms ruchtig elementje, blies met lachwekkende branie de poldertjes op en bolderde leuk tegen de dadelijk verschrikte huisjes aan. En opslag stonden de

krant-kolommetjes dan vol over geteisterdheid van en nood in het landje.

Zoo werd het degelijke Hollandsche gemoed ook nooit door de bulderende razernij van natuurkrachten, door de wreede vernieling van natuurrampen tot bewogenheid verruimd.

Het platte land, dat geen kranten las, zag alleen maar zijn op- en ondergaande zonnetje, zijn groeiend voorjaarsregentje, zijn boterige mellekie en roomige kaas;

en in de stadjes zaten knus buur en familie bijeen, in de schemerige zomertuintjes of bij den haard, beconverseerend droog, dor en ondeelnemend de schrikkelijke rampen in een verren aardehoek. Maar gezinsnarigheidjes - waterpok-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(5)

jes van het leuke Keesje, mazeltjes van blonde Miepje - brachten waarlijk schokkende ontsteltenissen, vaagden elk ver massa-onheil, rampenden ondergang van honderden vol afzichtelijkheid en ontzetting, als een nietsigheidje weg. De Hollandsche harten bleven altijd dicht door hun opgroei in dat landje van diepe ligging en omringde onzichtbaarheid. Alleen het water was er altijd stuntelig bekampt met wrakkige, drassige dijkjes en achterlijke gemaaltjes. Maar de felle, dolle natuur-elementen waren zonder aandacht er overheen gejaagd en ongeschokt was het gebleven in heel zijn bestaan. De platte gelijkvloerschheid van het land benam het volk het ver-franke wereld-uitzicht, de bedaardheid en gematigdheid van zijn getij, zijn weerkracht. Geen onheilen, jammerende nooden of massa-kommer en dus ook geen altruïsme, diepere menschelijkheid en heroïek. Voor het groote niet ontvankelijk, voor al wat nieuw was vijandelijk-ondoordringbaar, zonder vitaal besef of trillende ontroering.

Onbuigzaam-klein, hardleersch en vol miezige zelfzucht deinde er in blinden zelfdunk het leven.

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(6)

De zoet-stroomende spoeling en vlakke spiegeling van 's landjes blauwe water was onaantastbaar bezit van het volkje; ‘vreemden’ mochten zich daaraan niet verlustigen.

Het cosmopolitisme moest buiten de stede-poortjes gehouden en dwaalde het er toch eens ongemerkt binnen, dan werd het grof, lomp en vijandelijk behandeld.

Het was er een uitputten en telkens weer opnieuw leven van het al jaren onder elkaar uitgeleefde leven en de sexueele moraal daardoor van een verholen, diepe verdorvenheid. De uitgestreken, blauwbaardige vaders en de domme, breeë blanke moeders - de vroomzedige Hollandsche gezinnenstichters - hadden de voorvaderlijke zinnelijkheid zonder de voorvaderlijke kracht, waren stil naar binnen

brandend-pervers, naar buiten versmuigemd-koel, oogen-neerslaand bedeesd.

In dit tamme bedrog van in het zwart-gekleede Zondagsche kerkschheid, brave schuwing der buurlandige mondainheid en profaan gerucht, was een kwart-eeuw van doezel-dommelende, stomp-kwijlende slaap over dat stille, glinster-mooie gehuchtje van

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(7)

Europa heengegaan. Maar Dortendam was als een kind stout wakker geworden; het geraas van de buren had het gewekt en een lief eeuwtje later werd dáár pas gehoord wat overal rondom al tot een al-herkennenden galm was gestegen. Heel het

polderlandje deed verschrikt en gegeneerd, keek preutsch naar het onbehoorlijke gedrag van zijn rijkste en grootste stad. En Dortendam-zelf stelde het sussend gerust, liet naar alle hoekjes weten, dat het wat scheel en gedeukt uitschot was dat dit genante kabaal maakte. En zijn liberale persje deed mee, loog en hitste in verwoedheid zijn kolommetjes vol; het ‘Geeltje’ zag groen en het groote beursblad wit van nijd en macht. Multatuli werd de moreel laagstaande, de fantast, de vogelvrij verklaarde neurasthenicus. Al wat hoog en duchtig was, trad hem in den weg. Hing hij in lachende kracht Hollands vuile wasch te drogen, dan zeiden ze dat het allemaal zijn vieze kleeren waren, en eischte hij luid-ontroerd in dringende climaxen recht, dan verweten ze hem dat hij vulgair zijn hakken scheef liep, een armoedzaaier was en nergens verstand van

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(8)

had. Maar een deel van Dortendam hàd hem en liet hem niet meer los, was hem dankbaar en had hem lief; dat had hij ontbolsterd en bevrijd, had hij zijn

Hollandschheid ontstolen, gevoel geschonken en vurig gemaakt.

Dortendam begon zoetjes-aan zijn kleinsteedsche stilheid te verliezen; want al wat amechtig, zat en dom jaren had terneer gelegen, moest nu overeind om de door hem losgewoelde roestig-burgerlijke flankjes van braafheid en fatsoen te herstellen. De bedaagde week-avonden van huiselijke vreê, waarop om de tamme gezinstaf el en onder het gedweeë lamplicht de vermoeienis van den dagarbeid werd weggerust, waren vreemd verwilderd tot rusteloozen uittrek en opgang naar vergadering van leering en strijd. De krantenpersen verraasden wild de verslagen in druk der lange en veelvuldige debatten; en de brochures pro en contra gingen versch en nog nat links en rechts door de stad. En alles was op het pad, toog uit ter bestrijding; de welgedane, blozende pater, de grauwe, harkerige dominee, de opgedirkte liberaal-parvenu, de zwarte, wroetende calvinist. En aan

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(9)

den anderen kant prepareerden zich, klein, onaanzienlijk, de jonge joden; druk, moedig en brutaal, in vurige glorie van jong wetensbegin. Breedgeschouderd en gespierd, lenig, lachend, stralend, stonden ze om hun meester heen in naïeve, warme adoratie, of betraden in bazige afzonderlijkheid met enkel dolle lef van geluk en liefde het podium en gingen voor hem vechten. Dan leien ze het dikwijls af tegen list van weten, tegen woord-raffinement en verlegen makende hilariteit En weenend, vol ruwe drift, kwamen ze dan tot hem om hulp en troost Zacht en lachend zamelde hij ze dan om zich; begon fijn, mensch-kennend, een parabel en maakte ze weer kalm en sterk en vol diepe juiching in de omvanging van de stille klank zijner stem.

Zoo warmde het leven aan in geestelijke roerigheid en ongekend vitaal De kamp brak los aan allen kant. Het jonge, wilde socialisme zette in schallende utopie zijn wekkingswerk voort, het Darwinisme kwam op, werd ruchtig gepopulariseerd.

En de stilte-rust die van de strakke, blanke dorpen glanzend naar de ‘groote’ steden

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(10)

spreidde, was daar plots zoetjes, verschrikt boven blijven staan en toen voor dat vreemde lawaai van actie en enthousiasme ijl teruggevlucht naar het veilig nog slapende oord van het enkel vlakke wei- en waterland.

Het trillende individualisme van Multatuli, het felle gemeenschapsverlangen van het socialisme en - onbewuster - het blinkenddemocratische eenheidsbegrip in Darwins natuurleer, ze werden het eerst en het volst, min of meer massaal, in verhongerde gretigheid en driftige hebzucht omvat door wat ruige werkersarmen. Dat deze drie stroomingen eikaars afzonderlijke en met elkaar verbondene beteekenis nog niet zagen, stroef elkander negeerden, duchtig zelfs waren gebrouilleerd, daar had het wije, groote hart dier werkers wild maling aan, kon hun heerlijk-argelooze hoofd niet bij. Zij drukten ze te zamen aan hun breede warme borst, droegen ze overal met zich, hieven ze bijeen omhoog met de forsche, eerlijke kracht van hun roerende, hunkerende aanhankelijkheid.

De diamant-nijvere wildebrassen hadden

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(11)

den gouden tijd der Kaap nu ettelijke jaren achter zich. Hun uiterlijke emancipatie was van een zegevierende stuwing geweest, had Dortendam een andere sfeer, een andere kleur gebracht, had het op zijn kop gezet en warm overweldigd. De

negotie-jood was er het taaie, oude, verzworven type geworden, dat stilletjes aan het wegdunnen was. Heel Dortendams gezinsrijk jodendom was Kaapsch en had er de breede, onbeschaafdvergulde grofheid van. Alleen de allerjongste generatie, die nog op de banken zat, was door het burgerlijk-beschaafder contact der dure, betere scholen fijner van wezen en uiterlijk en tot dieper intellectualiteit aan het omgroeien. Hààr jongens werden de latere jong-joodsche dokters en advocaten, die de tweede diepe splitsing, in intellectueel opgaande lijn, onder de Dortendamsche joden zouden brengen. Maar toen het toppunt der drieste Kaap-welvaart was bereikt, de heete weelde de perversie en apathie waren genaderd, velen hun geest en lichaam hadden stuk-geleefd en de teruggang naar een economische crisis over het ‘vak’ was komen

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(12)

aandonkeren, toen was het arbeidersbewustzijn bij de Kaapsche kerels, die uit de weggetraptheid en den zwoeg toch waren opgekomen, weer het eerst wakker geschokt Multatuli's ontbolsterend woord hadden zij het diepst verstaan, doordat ze de praktijk er van hadden geleefd vóór dat ze de theorie nog kenden. En nu propageerden zij het felst en het wildst, in zìjn woorden de leer van het burgerlijk-ongebonden

individualisme, dàt stuk van hun leven, dat het opkomende socialisme, verward nog en zwak, in hen alweer begon te kenteren.

En ook wat er aan zuiver kapitalistisch leven in de diamantnijverheid bewoog, had sterk op de psyche van Dortendam ingewerkt De juweliers en ruwhouders bevolkten regelmatig de treinen naar Parijs, de booten naar Londen, voor den afzet van hun geslepen en den inkoop van hun ruwe diamant. Als Hollandsche joodsche kleinburgers, kort en ineengedrongen, gingen ze er heen, als Fransche en Engelsche groot-bourgeois kwamen ze verslankt terug. Ze verwisselden er van kleeren tot op hun hemd, lieten er hun

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(13)

baarden verknippen tot zinnelijke Henri-Quatres, hun ruige hoofdhaar verplakken tot uitheemsche sluikheid. En voor hun vrouwen kochten ze er de grilligste modes;

ze moesten Parisienne zijn op straat, in huis en in bed. En de lompe schuwheid van Dortendam voor al wat vreemdeling was, keerden ze bazig; meepaaiden ze de hooge wereldstad-vrienden naar hun mooie, kleine Holland, lieten hen uitbundig het stede-schoon zien van Dortendam, bluften er de argelooze straatjes, verschrikten de klare singeltjes, pochten met hun wazig Dortje en hun wilde, wije Vram; beloerden waaksch-wantrouwend en gereed de groote baldadigheid in hun kleine stad. In de café's brachten ze drukte en verwarring; verlangden de tafels geserveerd met fijn damast, een vaasje, een blommetje, een lampje; vroegen café-noir, petits-beurretjes en uitsluitend gruyère, pikante hors d'oeuvretjes en beefsteak à la tartare.

Den winkelstand dreven ze voort, stuwden ze op, overraasden ze met hun Parijs, Londen en Weenen; niets was goed, niets chic. En stiekem, zoet, buigsch deed deze er zijn voor-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(14)

deel mee; luisterde, reorganiseerde en gedijde stil.

In heel het binnenstadje steeg waardevol de grond. De oude, smalle straatjes lagen vol hout en puin door driftigen sloop en vertimmering der huizen. Al wat laag, smal en weggedonkerd lei, verrees hoog, breed en licht. De winkelvoorraden werden grooter, de artikelen fijner, de etalages kloek en gedurfd.

Een jong bediende-proletariaat ontstond, onbeschermd en uitgezogen in zijn grauwe nieuwheid.

En kleintjes zwol in de polderstad het leven; materieel en geestelijk, gonsde het er al meer en sterker. Het omwentelings-wilde kwam diep van onder op; de breeder en warmer welstand, uit den heeten, arbeidbarenden schoot van burgers, werkers, die den forschen bloei van een nijverheid met de felle intensiefheid van hun machtigen werkwil hadden doorgloeid.

De Dortendamsche patriarchalen hadden zich neus-opgetrokken afzijdig gehouden, in versteenden afkeer hoog neergekeken op al die welvaart zonder hen, op al dat evoluee-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(15)

rende gerucht van menschen onbekwaam en zonder hersens.

Hun Dortendammetje, hun gehoorzame, stille, lieve stadje, was onherkenbaar in zijn roezemoezige, wilde vreemdigheid. De gedegen, strakke straten van Dortendams gouden stadsrand, liggend onder den zoeten grasgeur van het benepen, wije stadspark en de nabije koel-schaduwende in bedeesd licht spiegelende grachten, ze hieven zich op nu in geslotener kracht tegenover al die onordentelijkheid. Ongenaakbaarder nog en strenger, als in machtige te weerstelling, gingen op de grachten de dubbele stoepen naar de forsche, antiek-fiere deuren omhoog, blonken in de straten tartender de zuivere, glanzende ruiten en koperen bellen. Met beschaafd-nijdigen wrok, in haastiger onachtzaamheid voor wat er langs en vóór ze uitging, rolden de equipages door de stad. En stil, achterbaks, kregen deftige winkelhuizen vermaan en bedreiging, werden er koffiehuizen ‘druktevrij’ gehouden. Met een fel, maar schijnheilig-beheerscht anti-semitisme werd de psyche der stad verrijkt. En die ras-haat, van boven af

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(16)

de stad geschonken, werkte in zijn verholen afkomstigheid helsch-onaansprakelijk stevigjes door de stads-gemeenschap; eenmaal ter zekerlijke verbreiding overgenomen en bevestigd, werd hij door de vale, aanstichtende patriciërs in bedaagde woordjes afgekeurd, vermanend onbeschaafd, dom genoemd, en er smuigem - het verschil in ras en de daaruit voortkomende, dikwijls stuitende eigenaardigheden pleizierigjes erkennend - zalvend verdraagzaamheid gevraagd. En het groote persje, dat vol flikflooiend ontzag stond tegenover al wat patriarchaal was, daarvan precies het wezen kende en al het handelen wist, werd het leugenachtig tolkje van dit laffe, schamele bedrog.

Maar er was geen keeren aan, geen intrigeeren tegen; het bracht alleen meer ruchtigheid. Na tientallen van doode, grijze jaren was het eerste leven gewekt en had het vooral materieel geflonkerd en om zich heen geslagen. De felle warme kracht der Dortendamsche joden had het bar, gul naar buiten gesmeten, in een breed verlangen naar diepe, machtige uitleving en bevrediging. De stad

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(17)

was te enghartig om het historisch te verklaren, te dom en te modern-feodaal om het te begrijpen. Gebruikt werd het en er van geprofiteerd, door al wat koel, hebzuchtig en slimchristelijk was, er op geparasiteerd in spinseiende, vuilaardige berekendheid.

Op den Vrijdag en Zaterdag werden ze overal binnengelokt om het ongekend, dwars rollen van hun duiten; maar zoodra kwam hun wilde, overvloedige, hun naïeve, brutaal-weelderige ruimhartigheid stop te staan - kregen hun portemonnaies de weeksche platheid - dan werden ze zoo snel het kon er uit-gespot, er uit-gepest. En dat wat in hun persoonlijkheid altijd het behoud van het ras was: de moeizame weder-oprichting telkens, onder alles uit en met nooit verminderde kracht, die duizend-malige, onuitputtelijke zelf-herstelling en stage weder-aanvanging, deed ze ook hier weer terugkomen, zacht-smartelijk in hun onbewuste verworpenheid, goedlachsch, zonder rancune en joviaal, zoodra de beurzen weer waren gevuld.

Maar al meer was hun maatschappelijke macht in de stad gestegen. Zij kochten wat

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(18)

anderen staan lieten en boden meer voor wat anderen hadden gekocht, waren de alles leeghalende consumenten, de steun der opera en variété. En weldadig waren ze met dezelfde breedheid en zonder aanzien van gezindt. De kleine wijk-nering rondom hen en in hun midden werd een welgezeten stand. Er groeiden daar uit tot

groot-winkelier, huiseigenaar en rentenier. Hun koopkracht en vitale actiefheid, hun stroom van warmteweelde en roerig-wentelend leef-geluk, hadden den gierigen, kouden rijkdom der stad overdonderd en verdrongen. De winkelstand en het koffiehuis-bedrijf, hoewel hun nog diep en smuigem ongezind, hadden begrepen dat de forsche, ongekende opbloei van hen afhankelijk was, met hen stond en viel; hadden zich belangzuchtig onderworpen en waren begonnen den rijkdom te weerstaan. En niet alleen was de lijfeigenschappelijke winkelstand aan het omgroeien, een nieuwe, meer gericht op de breedere behoeften van vlug welgesteld gewordenen en grof geld verdienende nijveren, kwam op.

En Dortendams vernieuwd gerucht galm-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(19)

de over heel het landje. De andere ‘groote’ steden imiteerden het De

spoorwegverbinding met het buitenland voor personen-vervoer en ijl-bevrachting werd uitgebreid; het binnenlandsch verkeer een verheuging van voortvarendheid en gemak.

Nu ging een razing door de polderstad, een ongekend geweld. Het tram-verkeer steeg, de aandeelen der maatschappij werden waardevol bezit. Een Dortendamsche rijtuigmaatschappij verrees, ter stationneering van rijtuigen aan stations en voor openbare gebouwen. Het waren kleine, lichte fiacretjes op coquette, gele wieltjes, die in hun ondeugdelijke onhollandschheid zonder eind werden begaapt en langen tijd met stompe, kleinsteedsche gêne en harkerige aarzeling gebruikt. Het

goederen-vervoer te water nam toe, maar kwam door de dagelijksche massa's niet heen en het transport over de keien begon te ratelen. En al wat de poorten binnenkwam om te zwoegen, wilde onder dak. Aan twee, drie randen gelijk breidde de stad zich uit. Op drassige, poelige vlakten verrezen de straten in een ommezien; wat vandaag nog

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(20)

laag, wijd land was, was morgen hooge, ineengebouwde stad.

Het naarstig bouwen en driftig vervoer, het vlottere verkeer en gonzend

menschenbeweeg, heel het leven in zijn benauwende jacht en scheurenden krijsch, het steeg op allemaal te zamen tot een schrikkelijken dissonant, maar vloeide uit in den machtig-eeuwigen, harmonischen galm der oneindige, hemel-koepelende wereld-gong.

Door dit hoog der conjunctuur, den bloei na den oorlog van '71, was massa-arbeid geschapen, waren er Proletariërs bij duizenden geëischt. Maar toen het symptoom van economische inzinking weer duidelijk zichtbaar werd, crisis onafwendbaar naderde, daalden in overmachtige bruutheid eerst deloonstandaarden, zonk de werkeloosheid neer, kommervol en grauw, onmiddellijk daarna.

Hadden vredige nijverheid en groeiende welstand zoetjes Dortendam gewekt, het zijn dorpige oudbakkenheid en dommel ontnomen; zijn ijverige omvorming naar industrie en groothandel brachten er de daar niet en nooit

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(21)

gekende, onverzoenlijke doodsvijanden, kapitaal en arbeid, met hun daar nog nimmer gehoorden fel-rumoerenden strijd. En dat wat weinige glorie-volle moedigen al eenige jaren daadkrachtig-koen in worsteling van enkelingen tegen massa's

ontroerend-enthousiastisch hadden gepropageerd, werd diepere wil nu van een breedere schare.

Toen in het eerst Dortendam dan door werkeloozen-massa's werd beslenterd, grauw zag van al die versletenheid en hongerigheid, heel de stad vaal leek en besmeurd; de statig-norsche grachten zoo maar iederen dag werden bekuierd; de proper-vriendelijke singeltjes en kaaitjes dik in het slik gelegd en de aankante winkel-straatjes door al dat leegloopende geschooier werden bevuild, toen keek heel de braaf-burgerlijke polderstad weer ouderwets afkeerig-zuur, begreep met haar dadelijk weer werkende feodale wezen niet dat het maatschappij-verwording was, rampzalig-logisch gevolg dus, maar hield het voor onwil, luiheid en onbekwaamheid.

En al wat zich in die achtereen gevolgde jaren van ongebreidelden bloei door uitbuiting en onderdrukking had

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(22)

weten binnen te maken, zich had weten te vestigen tot verzorgdheid en weelde, tot ordelijke gezinnetjesglans, knus, soliede en gierig, verfoeide niet de diep-schuldige samenleving die de ellende der werkeloosheid over de werkers bracht, maar de werkeloozen; wees in verwaten eigenwaan smuigem-ordentelijk, bevredigd-doorvoed de jongeren er op wat luiheid en onbekwaamheid brachten, goot ze den afkeer in voor wat leed en terneer lei.

Maar Hollands oude phase, waarin geestelijke gebuktheid en opgerichtheid zich nog zachtzinnig afwisselden, was door Multatuli diep doorboord en tot splijten gebracht en op de verweerde gehavendheid daarvan de Vrije Gedachte gefundeerd.

Het daardoor gewekte Ik had het individu van het individu min of meer verlost en nu konden gelijkwillenden en gelijke belangen hebbenden gemakkelijker tot elkander komen, om zich, onpersoonlijk, in gelijkheidsgemeenschap te stellen tegenover ander gemeenschappelijk belang en baatzucht.

En het machtig perspectief van den Strijd der Klassen ging voor de werkers open.

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(23)

Nu leefde het jonge socialisme op in Dortendam, zwol aan in onweerstaanbare kracht, sloeg over van stad naar stad, joeg door het land, fel, wild en opstandig-heet. Heel het revolutionnair instinct, losgescheurd en verwoed, wierp zich op straat; honger en inzicht stuwden brandend verzet, heroïsme en wraak. Een nauw vastgehouden, gloeiende toorn steeg op tegen regeering en Hof, als de onwetende bestendigers van onrecht ennood, en een naïeve diep-burgerlijke, van het maatschappelijkgroei-proces nog niets begrijpende neiging was er, om zich over de regeerders en politiekers heen, te richten tot hem die het hermelijn droeg en het goud. Maar zoolang dit contact niet verkregen was - waarschijnlijk diep-in ook niet begeerd - en van bovenaf geen teeken tot begrip van het jammerende volkswee was gezien, klonk vol en luid en overal de schimp tegen dit eenige en allerhoogste gezag.

De zachte, bleek-seniele adelijkheid verschrikt, de verweerd-ruwe, god-vreezende roovers in den ‘roofstaat’ - de geld-aristocratie - gebelgd, en al wat verder

oranje-gezinde rijkdom was, finaal van streek, beval

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(24)

krachtige onderdrukking van dit, het zoete leven verstorende kabaal. En de pers van den handel en die van de vromigheid vielen elkaar aandoenlijk-zwaarmoedig om den hals, vereenigden zich in vernietenden laster en brandende ophitsing tegenover de groeiende ellende en het verschrikkende, nieuwe geweld.

De geagiteerde, kolkig-schuimende volksvergaderingen werden bruut verstoord door oranje-furiënde groepen uit steeg en slop en daarna venijnig uit elkaar geranseld door den oppermachtigen smeris. Spuwende haat brak los, prachtig van eenheidskracht en daadmoedigheid naar binnen, fel-vijandelijk en ongebonden tegen al wat machtig was, naar buiten. De klasse-politie en de klasse-justitie werden de aangebeden hoop en steun van stad en land. Met aanslagen en majesteitsschennis ontwaakten de dagen, met sleuring naar politie-hok en cel donkerden ze weg.

Dortendam was een stuk van zijn klein-stedelijkheid kwijt. Zijn pracht van glinstering en sprankeling, van ijle klaarheid en droomerige wazigheid, lei in trieste veronachtzaming ver-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(25)

geten, zooals hoog-teer vrouwelijk schoon kan weg-stillen in diep leed.

Alleen het geweld der los-worsteling en der neerdrukkende omlaag-houding sloeg op in domineerende verdringing van alles; zette de straten in rumoer, bracht oploop en gevecht, gejoel en gegil.

En toen op een troostend-zonnigen, blinkenden Meimorgen het al zoo ontdane, zenuwachtige polderstadje wakker werd en al wat muur was, was beplakt met een proclamatie waarbij Willem en de Minister kennis gaven:

dat de Koning, begaan met de ellende des volks en zijn einde voelende naderen, afstand deed van zijn jaarlijksch inkomen van f 600.000 - alsmede van de inkomsten uit de domeinen en van al wat verder uit het zweet en bloed der arbeiders afdruppelde op hem en zijn verdorven hofhouding

dat hij vrede sloot met Atjeh, het staande leger afschafte, en invoerde een algemeene volkswapening

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(26)

dat hij afstand deed van de kroon voor zijn nakomelingen en de kamers ontbond om door een beroep op het geheele volk een beslissing te doen nemen omtrent den regeeringsvorm,

toen was al wat welgedane bourgeois was, verbijsterd, al wat rijk en machtig was, krankzinnig; zagen ze rood de revolutie in hun lieve, droeve stadje en de onbeperkte macht van het plebs.

Het radicalisme begon toen eerst recht zijn rol, wilde slimme middelaar wezen tusschen kapitaal en arbeid. Het wierf aan twee kanten tegelijk, bracht blazerige liberalen en bibberende socialen samen, met al het verholen bedrog van het koppel-genot Rooden werden rose, rosen rood; het werd de politieke formatie der afvalligheid, de incarnatie van lijm en stok en wankele tweeslachtigheid, de opheffing der krachten, het schrale, leege niets. De stompe, gevoellooze, maar sterke, openlijke behoudzucht verdoezelend, de wilde, vernieuwende opstandigheid temperend, was het de verdorven stichter en hoe-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(27)

teerende waard tegelijk van het politieke bordeel Geen deftige die er aan wou, geen proletariër die het zijn hart gaf; al wat sterk in zichzelf was, verachtte het Maar de geschokte, achter de diepe vensternissen zich schuil houdende rijkdom en het van benauwdheid zweetende, zenuwachtige liberalisme liet het zijn gang gaan, wijl zij inzagen dat het een buffertje kon zijn tusschen hen en het heetverwilderde volk. En aan het beloven sloeg het-Bestrijding der werkeloosheid door werkverschaffing zou worden een zaak van urgentie, een wet op den arbeid van kinderen zou er komen.

En op groote schaal werden werkeloozen-collecten georganiseerd; steun en bedeeling gingen rond, mild-goedmoedig en sussend. En zoo werd het radicalisme de smuigeme redder van de stad, had het vat gekregen op Dortendams laffe inborst, speculeerend op de orde-zucht en ordentelijkheid, den koud-Hollandschen kleinburger ingeboren, op de milddadigheid en rechtvaardigheidszin, den vrekkigen, recht-verkrachtenden rijkdom vreemd.

Nu stond de radicale groep midden-in, le

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(28)

vend van en gedijend door renegaten en bedriegers. De moedige laffen kwamen van links, de laffe moedigen van rechts. Het fatsoenlijk geworden, in de gratie komende kleinburgerdom en het alles verloochenende, ontrouwe snobbisme hadden elkaar gevonden, intrigeerden naar omlaag, werden de schijnheilige knechten naar boven.

Maar het warm-geboren, jonge socialisme, getroffen wel door het verraad in eigen hart en feller nog bestookt en opgejaagd door het samendringende openlijke en gemaskerde behoud, won, bij zijn verlies in de breedte, aan diepte. Er was een haat-jubel nu van de stelligste onverzoenlijkheid; elke meeting was een zweepende aanzetting tot daad-geweld, een zoet tafereel van enthousiast, naïef-gezien

toekomst-geluk tegelijk. Ze trokken er heen, de mannen, bij dreigende stoeten met zachtjuichend lied, verlieten ze kracht-verzadigd en ongebreidelder, in stormende eenheid en hoog-schallenden zang. Schimp voor het koningschap, bespuwing voor ter wereld gekomen en slim-vergaarde machtigheid, en vernielende haat tegen het broederlijk geboort

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(29)

dat kroop en slaaf bleef, waren de heete afschuwen in hun brein, gierden los, verwoed en razend, in al heroïeker geweld. En toen het bange behoud naar de geliefde voormannen greep, ze opsloot als dieven en moordenaars, toen steeg de agitatie tot schrikwekkende mokering, leek het of de glanzend-heldere polderstad zou worden vergruizeld tot puin.

De straat der Santeljano's lei stil en ver van dit angst-gerucht. Als de vensters hunner woning 's avonds openstonden, dan was de bange galming der stad onder den verren, door licht-gloed rood aangeschenen hemel.

Iederen avond in die dagen, na hun dag van arbeid, staken Daan en Ko in zenuwende eenheid hun hoofden buiten het hooge raam, beluisterden zij dien nijpend-stijgenden levenskreet, om daarin dan eindelijk te hooren den gil van den opstand. Dan was er dikmaals in Ko's oogen het eerst de felle schrik van hartkloppend herkennen, luisterde Daan gespitster en drong zachtjes Ko's diepe verbeelding naar het geruststellend-werkelijke terug. Dan togen ze uit naar de stad, naar hun jon-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(30)

gens en vrinden. Ze hadden velen gewonnen en enkelen verloren. Maar binnen in dezen wijd-gegroeiden, naar intellectualiteit grijpenden, rijpenden jongenskring, waren onveranderd al de krachten werkzaam als in het vriendenkringetje van hun blanke, prille jeugd. Zij waren middelpunt en omtrek. Haat en de warmste

genegenheid, sarrende weerstreving en innige overgave, miskenning en adoratie stonden hun vlak op het lichaam, waren de levenwekkende stroomingen voor den kring, deden er de jonge ambitie zwellen, de blijheid der zegeviering opschateren, de smadelijke neerzetting stil zinnen op revanche, maar gaven de Santeljano's van allen de zwaarste dracht, eischten van hen den eersten en raaksten aanval en den krachtigsten weerstand.

De Leeuwensteijns waren stil aan het wegschimmen, maar bij de groep bleven ze, uitsluitend ter afwachtende beleving van een beschamend fiasco der Santeljano's.

Jozef van Collem was nog om en bij hen; maar de vriendschap was verslonken tot onverschilligheid en sleur, lei dikwijls geheel

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(31)

vernield door Van Collems fel bedrog en Ko's herhaaldelijke, ongenadige ontmaskering daarvan. Zij tweeën waren in den kring de kampers; Ko zich

blootgevend-spontaan, open, wild en zich bar verbruikend, vol gracielijke noblesse van den fleren, fijnen strijder die mild den tegenstander te lijf gaat en legt; Van Collem afgemeten, bedaard, sarrendarrogant, onbezield en zelfgenoegzaam al toenemend in koude kracht, behoedzaam sluipend naar de veronachtzaamde

worgslipjes om die onverhoed te kunnen dichtstrikken. Tegenover Ko's subjectieve, stralende liefdevolheid was Van Collem geworden de objectieve, dorre liefdelooze.

Vóór elk treffen liet hij zich altijd genoegelijk heulend inlichten en met het mom van den bewaker der waarheid voedde hij dan duchtig den haat tegen Ko. Woest sloeg dikwijls Daan dan naarbuiten, in zijn stug-omsloten liefde-bescherming zich stortend op elk tarten aan Ko. Maar mèt het wegtrekken der verwekte ontsteltenis waren dan ook te vaak zijn argumenten zoek, was de winst aan den kant van den nijd.

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(32)

In dit stuk groei-levenvan Ko had stil hem lief gekregen André Rosetta.

Rosetta was het prachtige sterk-geprononceerde type van den enkel diep-gevoeligen jood. Zijn gezicht was blank en zijn zwart, vol, ruig hoofdhaar beaureoolde lichtelijk, stil-bewust al de geweten en ongeweten fijnheid van zijn diepe innerlijk. Zijn zuidelijkbruine, weemoedige oogen verglansden enkel trouw, en zijn kleine, fijne kin droeg dadelijk-sprekend heel de verborgen bekoorlijkheid van zijn wezen, had de weeke, zachtvrouwelijke lijn van overgave en onderworpenheid. Geboren was hij uit een familie van wette kapers en half-artisten. Van grootouders tot kleinkinderen schalde gretig de populaire zang door dit geslacht. De vaudeville was hun eten en drinken, het libretto hun ochtend- en nachtgebed, Offenbach hun levende god. Met zijn vrienden Eliazer en Joppe van Caspel was Rosetta in den kring der Santeljano's gedwaald; toen hadden zij Ko voor het eerst gezien en gehoord. De Van Caspels, afgunstige, weeke, gedegenereerde, blond-bleeke jongens hadden hem

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(33)

wel ‘aardig’ gevonden, maar te schreeuwerig. Zij hadden de kracht van zijn persoonlijkheid dadelijk voelen drukken op hun slemperige zelf-troeteling, haar ondergaan als een ontsteling aan hun zelf. Maar Rosetta had al meer geluisterd naar zijn stemme-klank; in stilte onstuimig mee-geademd Ko's bewogene impulsiefheid, al meer bewonderd zijn manmoedigheid, sterke zelf-opheffing en wilsvolle

ontkruiping aan het te kort van zijn achterlijke opvoeding; had diep en zeker in hem herkend het wild-bewegende opheffende en neersmakkende van de alles aandurvende artistieke natuur. Heel zachtjes had hij het op zich laten afkomen en in zich dringen en toen zijn heele lichaam en geest er van doortrokken was, had hij al wat hij aan andere vriendschap had, snel verwaarloosd en driftig van zich afgetrapt, de bleeke Van Caspels met hun slijderig viool-spel en klazerige declamatie laten zitten bij hun door hen overheerschte bedel-moeder, was losgebroken en bevrijd naar Ko gesneld en van toen af diens liefste dienaar geworden.

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(34)

Tweede hoofdstuk Groei II

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(35)

Het was een avond van snel-wisselend machtsgeweld.

De tamme binnenstad stond in duizel van lawaai. Joelend ijlden de socialen-stoeten aan, en uiteengeranseld weer terug. Heel de ‘Tuin’ scheen leeggeloopen, trok vrijelijk op; het stompe, dronken oranje-getier tot vrijgeleide en pantser, het verraderlijk verkregen recht, neer te beuken wat hem voor den voet kwam, stijgend tot waanzin van macht.

Gejammer en gegil stegen plots vol nood omhoog, kermden weer weg onder de agiteerende signalen der politie en den fellen, wederzijdschen schimp van oranje en rood.

De donkere diendertjes, met hun avondlicht verglanzende helmen, chargeerden in brute ijverigheid wild, dol, door de donkere stoeten, opgewarmd en aangezet door spichtige snotaap-inspecteurtjes, die met generalismus-waan als in het vuur van een oorlog stonden. En waren de straten even geruimd, dan klonk dadelijk de felle roep van den rossen sik-duiveligen colporteur, kalm, tartend en hoogmoedig; kwam heel gedwee het

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(36)

goedtijds-simpele geklepel van het torencarillon omlaag, als manend tot ordentelijkheid en vreê.

Maar op slag werd het wild weer overraasd, weggescheurd, door het bang-loeiende geweld der aanlaaiïng en der neerbeuking van den opstand, een geweld dat nog maareen weemoedig-zwakke meegalming was in de ontzettend over elkaar schuivende dondering der door gansch Europa jagende krachten: Kapitaal en Arbeid.

En terwijl het blinde, tierende, oranje-dolle volk, met zijn stomme, wilde lust onbehouwen, wreed opstuwde tegen die uitgemergelde, jammerende stoeten van ontwaakt-verdrukten, lei heel de burgerlijke ordelijkheid der stad zonder kikken weggeschuild in de veiligheid van haar onaantastbaar woon-bezit en ijzersterke gevestigdheid. Alleen had ze haar welstand binnen - de statig-hooge kamerwanden met de goud-gelijste schilderijen-weelde en het rijke licht der machtige kronen - naar buiten toe verdonkerd door zwaren gordijn-val, verstild door de uitgeklapte luiken.

En ook het bange middenstandje had

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(37)

zijn winkeltjes in verbergende duisternis gelegd, keek boven zijn puitjes uit langs zijn beveiligde zaakjes omlaag, op het heete botsen van zich oprichtende en gebukt blijvende verworpenen, met de felle, partijdige politie midden-in.

Er was een rijk gevoel van diepe bevredigdheid in de jongens Santeljano.

Hun hart had altijd den wilden klop gehad van opstaan en vrij-vechten en hun bloed stroomde rumoeriger en heeter nu door het fiere geweld van het revolte verzet.

Heel hun jong-korte leven was tot nu toe een los-worstelen geweest van eiken druk, hun vrijheids-verlangen het meest ongebreidelde in hun wezen.

Multatuli had hen met zijn suggereerende rhetoriek over de rhetoriek der conventie heengetild. Niet hadden ze alles begrepen, maar wel met hun stoute intuïtie gevoeld, dat al wat er latent in hen kreunde, snakte naar bevrijding, in zijn stem lei.

Los-scheuring van zwakke knussigheid en schijnheilige vreê - het bedrog der tamheid

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(38)

- voelden ze, moest vol-juichende uitkomst brengen, karakter-kracht, durf; moest evolulueeren naar vernieuwing, altruïsme, gemeenschapszin. En nu kwam die krachtige om woel diep van onder op; de gezamenlijke afwerping, niet van enkel burger-fatsoen en ‘eer die boven-den navel zit’, van verzwakkende gezinsvertroeteling en landziekige familieconventie, maar van tiranniseerende vernedering en lage parasiteering. Dat bracht hun schrik, bewogenheid en vreugd.

Wild, vol zielskracht en gloedpropageerde vooral Ko de revolutie mee in den kring. De laffen schold en tartte hij, de ontvankelijken zette hij aan, de enthousiasten streelde hij met zijn waardeering en gunst. En Daan was naast hem, stil en sterk, schonk hem gul het daad-materiaal, noodig ter sterking van zijn vurig wervend woord.

Avond aan avond, in het buurt-cafétje waar de jongenskring samenkwam, had Ko met den volgroeiden ernst van een man en de vage, naïeve visie van een kind, het felste, meest onberadene verzet gepredikt. En niet waren zijn woorden napraat of vadsige Schablone.

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(39)

Het jonge socialisme - Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap - omsloot vol en warm zijn hart, schonk hem het compleetste geluk, de oplossende beëindiging van weelde en gebrek. Zijn persoonlijke machtshunkering hoorde hij in die beweging uitklagen, de brute knotting er van, mee-schreeuwen. Erkenning, vrijheid, recht, macht; macht door geestkracht en welstand, macht door daad en geweld, macht door getal, de voorstellingen er van laaiden door zijn jonge brein in rustelooze begeerte en zijn fijne gesluierde stem zong ze te zamen tot een lied van geestdriftige ontroerdheid.

De Leeuwensteijns vonden alles valsch in zijn doen, belachten zijn opwinding, rilden van het woord socialisme, verafschuwden het roode tuig. Maar openlijk en voor Ko's gezicht vermoffelden ze hun meening.

De twee Van Caspels behielden hun bleeke, bloedlooze ongeroerdheid voor de nieuw beweging, maar Ko's levenwekkende strijdkracht er voor, vonden ze miraculeus.

En Jozef van Collem bleef bedaard, nuchter; poogde met zijn burgerschool-mathesis

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(40)

de vanzelf-sprekende onhoudbaarheid van een socialistische maatschappij aan te toonen in traag, beschaafd woord-gegoochel; omstandige logiek die zoetjes-aan naar den breeden, lokkenden schoot der onsamenhangendheid dwaalde en daarop dan leelijk verstrikt op zijn brutaalst te dazen zat. Op hem wierp zich Ko dan in onbetoomde heftigheid; de Leeuwensteijns verbleekten er van, weken stilletjes achteruit en verdwenen. En al de anderen ook voelden het met hem eens zijn het veiligst.

Maar André Rosetta had zijn wilde stuwing ondergaan in al vrijwilliger overgave van zijn diepe aanhankelijkheid; bekoord, overstelpt door Ko's machtige vermogen aan geest, enthousiasme en kracht, zijn onuitputtelijken drang naar omschepping en vernieuwing, onbewust-groot en ingeboren natuurecht als een zeldzaam-rijk

begiftigde.

Dien avond ook, terwijl de uitheerschende macht, met de blinde, oranje-furiënde massa zoet-verzekerd in haar voorhoede, als een razende te keef ging, en de al maar teruggebeukte, gil-klagende wijking der telkens weer

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(41)

aanstormende jong-koene vrijheid als een hoog en ver nood-geschrei tegen den nachthemel galmde, zaten de jongens in het buurtcafétje bijeen, ging daar wilder dan ooit het felle dispuut in overredenden drang en patsenden schimp door het zaaltje;

was ook daar het harde behoud dat de vrijheidszin smoorde, de gloriënde vrijheid die de behoudzucht besprong.

Ko week voor niets; hij verdedigde wat hij wist en wat hij enkel voelde. In zijn weten brandde de bloed-warme overtuiging en in zijn voelen klaarde zich een breed-gehallucineerde voorstellingen-reeks tot een intuïtie van het stoutste perspectief.

Zijn woord-macht smeedde dit aaneen tot een verbijsterende begoocheling en naar buiten brak het in een koortsende overrompeling. Hij viel één aan en beschermde tegelijkertijd een tweede, belachte een derde in een adem door, zóó fel en luid, dat de stille vernederdheid in een hoog schaamrood zoetjes snikte en had al een vierde onbegrijpelijk dwars-gelegd als de drie vorigen door zijn sterkende stutting en felle vernie-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(42)

ling nog niet tot bezinning waren gekomen.

Al wat in de buurt, en straten verder Ko's kwieke zonnige charme onderging en onder zijn woord-bekoring ademde, al wat gemakzuchtig belust was op krenkenden tournooi, wat Ko Santeljano eens wilde zien vernederen, krijschend zien onderleggen, of zich sterk had gemaakt den opschepper eens danig te lijf te gaan, was naar Schüller gestapt en zat daar nu dampend en drinkend bijeen.

Café Schüller was een leuke quelle om den hoek van ‘de Straat’. De tafeltjes waren bont gedekt, de leestafel en het bier best. Ramenas onder zoutwater ging er gratis rond en leverworst en gemarineerde haring stonden op de spijslijst vet gedrukt.

Schüller was een grove mof, een breede kracht-kerel, hoog op de beenen, met korte, vlugge armen. Zijn gemillimeterde kop was zuiver rond, kolossaal en hecht en sluw stonden de kleine, lichte oogen wreed, misdadig-diep onder het stompe voorhoofd.

De twee eerste jaren had het zaakje morsdood gelegen, geen vat op de buurt kunnen

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(43)

krijgen. Het cafétje had zich daar gevestigd op het psychologisch-onjuiste tijdstip van een keerpunt. De oude garde der buurt was aan het verstillen tot huishokkende oudjes, slofte het mal-moderne quelletje zonder ambitie en dommelend voorbij; en de man-wordende jongens hadden zich, in jachterige begeerigheid naar de volte der binnenstad, losgemaakt van de straat, toen een paar jaar geleden hun galmend straatspel was afgebrokkeld, uiteengevallen en verstild.

Schüllers blond, fijn vrouwtje, dat hem als een zacht, blank dochtertje

gehoorzaamde, had zich weken achtereen in de deurpost te kijk gezet. Maar het had niet geholpen. Het Duitsch-koude kroegje behield zijn zindelijke onbetredenheid en zijn stil-wachtende regelmaat, werd eens per maand even zwaar bedreund door een pootigen, rooien bierkarkoetsier die er een kwart vaatje pils naar binnen rolde. Maar het Duitsche vrouwtje in de deurpost had ook nooit gelokt; ze stond er altijd als neergezet, de zacht-glanzende blauwe oogen innig weggedroomd van haar taak. Vele malen had Daan haar zoo zien staan. En

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(44)

toen hij op een keer, terwijl Ko van hem was weggetroond, stil en zacht-bedroefd zijn avond had verzworven, in omzichtige uitfluistering van zijn leed om zijn alleenheid al maar had geloopen langs de diep-wegdonkerende grachten en hij moe was teruggekomen in de buurt, toen had hij ineensaan dat teere vrouwtje gedacht en was hij de quelle binnengestapt. Van toen af was hij er meer gekomen, als Ko hem in de ruchtig-drukke blijheid van zijn zwellend groei-leven vergat, als Rosetta Ko heelemaal voor zich nam, gretig, liefdevol en vurig, en vele anderen zijn fijne en krachtige veelwaardigheid als een nieuwe heerlijkheid ondergingen en begeerden.

Zoetjes-aan, heel teer, was de trillende nadering-schroom tusschen Daan en het vrouwtje Schüller geweken. Zij zag hem altijd ingekeerd, strak en ernstig, met een warm-glanzende, vastgehouden schreiïng in de oogen, hij haar in de zoetsmartelijke zelf-omvanging van haar oogenlichtend gedroom. Stil over elkaar peinzend waren ze van elkaar gaan weten. Bij zijn binnenkomen was zich de hem altijd omschuttende harde stugheid gaan verzachten tot

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(45)

schuchtere vriendelijkheid en haar ontvangst was telkens een haar blond, blank gezicht warm doorblozende verheuging. In den vinnig-sluwen Schüller werkte dadelijk de platste baatzucht. Berekend-loerend liet hij, zoodra Daan binnenkwam, het vrouwtje los, kroop er schuwe, valsch-vriendelijke gedweeheid over al het even dieper lig gende lage in zijn kop, ging hij opslag een boodschap doen of bottelen in het sousterrain. Heel teer, in dadelijke wegzweving weer, bediende ze Daan dan altijd;

vlug bracht ze hem het bestelde, zuiver en ordelijk zette ze het zacht voor hem neer.

Maar hun oogen waren daarbij in bedeesde aarzeling nog, telkens langer in elkaar blijven zien en het schroomend aanduiden van hun beider innerlijk was stil en zoet gekomen.

En op een keer, fluisterend en in snikkende bewogenheid, had ze Daan alles verteld.

... Eenentwintig was ze en Schüller negenendertig. Haar vader was een vrome, ruwe man, maar haar moeder een godsengel. Nog vijf zussen had ze, tot de jongste grooter dan zij en allemaal nog blonder. In Berlijn was ze op een mode-atelier geweest.

Toen ze op een

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(46)

avond naar huis ging, had Schüller haar aangeklampt Dadelijk was er een diepe vrees voor dien man in haar geweest. En iederen avond na dien, als ze uit haar atelier kwam, stond hij er, sloeg de schrik van zijn verschijnen haar tot bevende volgzaamheid en onderworpenheid. In suffe, beangste verwezenheid had ze van toen af al zijn willen uitgevoerd. De zieke onmatigheid van zijn begeerten verbruikte haar lichaamskracht tot op het gebeent; hij leefde haar dood. En heel zijn doen in alles was enkel

oogwenkend bevel, hevig dreigende stille eisch, ruwe afpersing van het verlangde zonder een woord. Avond aan avond had hij haar vastgehouden en toen ook nachten, terwijl haar hart verlangend snikte naar de engelen-goedheid van haar zachte moeder.

Voor goed had hij haar toen van die innige vrouw afgescheurd; op een dag had hij haar naar den trein gedreven en was met haar naar Holland gereisd ...

In diep-bewogene rust had Daan geluisterd. Zijn oogen hadden dadelijk het innigst gelooven en de zachtste troosting verglansd. Niet had hij alles begrepen; de vreemde,

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(47)

brute macht van dien man, het geheimvolle volgen en neerliggen van die vrouw, het waren dingen die zijn ideaal-diep jongenshart niet verstond. Zijn blank-kuische liefdedroom verloor er even zijn glanzing door en zijn manne-fierheid was brandend aangejaagd tot verniel-drift. Maar de volheid van zijn deernis met het stil-gemartelde, gehavende vrouwtje had hem dadelijk breed geheven over gebrekkige doorgronding en woede heen, tot de zachtste, allerbeste daad: haar kracht geven, helpen.

Hij was nu de vurige propagandist voor de quelle geworden. Al wat er jong en aan het rijpen was in de straat leidde hij er zacht, of als het moest, met geweld heen.

Met Ko, Van Collem en Rosetta had hij de discussieclub ‘De Lamp’ opgericht; haar bijeenkomstlokaaltje dààr gekozen. De quelle werd het brandpunt. Nu begon de koffie er te geuren, schuimde er het bier, stoomden de blanknikkelen water-reservoirs op het buffet den ganschen dag in lustige werkzaamheid. De welstand klom er met den dag, glansde stralend en proper over het al tweemaal ver-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(48)

groote buffet, koesterde heel het interieur tot warmte en genot En al wat de jongens vroegen aan gemak, comfort en uitheemsche studentikoosheid, verzorgde het vrouwtje Schüller. Er waren deksel-bierpotten gekomen en hooge roemers, leuke leunstoelen en een biljart Schüller werkte administratief, stil, strak, teruggetrokken; kwam weinig van zijn boeken weg. Maar het vrouwtje Schüller stond midden-in, in nauw contact met al dat jonge leven. Eerst had ze nog veel gesproken met Daan, zacht-dankbaar, vriendelijk en gelukkig; geïnformeerd naar al die jongens die nu zoo druk en wild aan het in- en uitloopen waren. Maar toen Daan dacht dat het nu zijn beurt zou worden om zijn stil gemijmer haar te zeggen, was de drukte al zóó om haar heen gekomen en had ze haar blanke bekoorlijkheid zoo tot algemeen eigendom gemaakt, haar gesprek en lach zoo algemeen-intiem, dat hij zoetjes-aan was weggetrokken, stil nu achter al de anderen stond, stug weer, hard en ongekend.

Maar de quelle, al maar door, gedijde snel lederen avond schoof de geldlâ zwaarder.

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(49)

En als tegen eenen het jonge, krachtige dispuut, het felle geweld van betoog en debat, de roes van spel, de lol der dollerij en de schreeuwende sarring der wisselende heerschzuchten waren weggestild, de rook bij breede bundels door de geopende vensters de stille nachtstraat insteeg en het vrouwtje Schüller, moe van allemanslach en allemansvriendelijkheid naar haar nachtkamer was getrokken, dan kwam er sterk geconcentreerd leven in den misdadig-schuwen Duitscher, vouwde hij het bankpapier uit, stapelde de rijksdaalders en guldens tot massieve rollen en sorteerde de pasmunt;

ging naar boven en maakte zijn vrouw in wraak en hartstocht tot zijn alleenlijk bezit.

Zoo was de quelle in enkele jaren geworden het roerige oord van ontspanning en kamp; juichte er de illusie en snikte er de teleurstelling, schoot er het schallende idealisme soms stout omhoog, sloop het giftige cynisme er rond en klonk er soms fijn en heel apart de roerend-aarzelende stem van een nog schroomvol altruïsme. Het lei alles bin-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(50)

nen de dispuut-club ‘De Lamp’ vreemd en kinderlijk dooreen. Maar daarbuiten, binnen den wijderen kring van de quelle, stond welbewust het brute practische leven, hard en hondsch in zijn ongebonden uiting der tegenstellingen. Daar heerschten de leege uiterlijke verschijning, de materieele toegerustheid; zaten er breed met lakschoenen en het gaafste linnen, druk en hoog van woord, naast anderen met gelapte laarzen en rafelige kleeren, schuw-verdoken en stil.

Boven in het club-lokaaltje heerschte de intelligentie - aaneenschakeling en dooreenstrengeling van verstand, gevoel en woordmacht - zat het geïmiteerde dandysme zot, stom, beschaamd en zonder aanzien. Maar beneden speelde het vette epicurisme de baas, hadden de spiegel-eieren, de roer-eieren en de biefstukken de macht, werd het armelijke broodje-met-kaas als een verachtelijkheidje over een tafeltje geritst en schuchtertjes verorberd. Al naar de quelle-jongens bij elkaar zaten nam het eene op het andere wraak. Maar nu de vurige agitatie van arm tegen rijk en de onderdrukkende, verdrukkende af-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(51)

weer van rijk tegen arm, heel het Dortendamsche kleinburgerdom op zijn kop had gezet, het opstand-geweld er was mèt het ontwakend dagen der stad en niet stilde in haar vrede-zedig nachtelijk duister, nu drong ook wild, revolt het geest-leven van

‘boven’ in het lokaaltje ‘beneden’, verstoorde er het smakkend eetgenot, hoonde er de lijfschic en de snobbistische zelfgenoegzaamheid.

Het was ‘beneden’ in het lokaaltje in die felle dagen geworden een telkens terugkeerend, niet-eindigend agiteerend tumult van de platste pesterij der eene groep en naar kleur-bekennen dringende stuwing der andere. Iederen avond waren de jongens verhitter uiteengegaan. Maar dien avond, toen in de stad het verzet tot een razende kreet was gestegen, de rieten stok al stukgeranseld door den sabel was vervangen en het arbeiderslijf in zijn warme woede-kracht ook hiervoor niet week, maar breed en ongedekt de houwen opving; het gillen van al wat weerloos was, uitgalmde tegen de brute, wreede neerpletting van het wapengeweld en tot een ijlende verbijstering was geklommen, toen was ook

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(52)

n de quelle de haat tegen burgerlijkheid en ivetmesterij losgebroken en de wederzijdsche zich op elkaar stortende verbittering een feit.

Naar aanleg en geestesgelijkheid hadden zich de jongens dien avond in het lokaaltje zoo vanzelf gegroepeerd. De felle materialisten, de genotszwijmelaars, de pootige geldverdieners, de kwieke verstaanders van hun vak, waren saam-gekringd naast en tegenover de vak-brekebeenen, de stoffelijk-onverschilligen, de ontevredenen, de wekkers van nieuw leven, de zoekers naar het hoogere. Aan de tafeltjes van den vetten welstand en zinnelooze zorgeloosheid ging hoog het dollende woord rond, werden steken-onderwater naar den anderen kant gepest, viel telkens de lach als een golf van zinsgenot redeloos en heet middenin. De anderen zaten in schijn-gedweeë stilheid, fel-luisterend, bleek en met het hart vol aandoening en afwachting.

Salomon Blok, de ergste dol-broer, had nog geen woord gezegd. Hij genoot kalmpjes de gijn om hem heen en zijn fijne biefstuk. Hij at keurig en op zijn gemak, en zijn gave handen

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(53)

en de blankheid van zijn manchetten waren daarbij van een onjoodsche, suggereerende distinctie. Blok, Salomon Blok, was de benijde van al wat grof geld verdiende en puik werkman was. Wat al de anderen bereikten met de hoogste inspanning, volbracht hij met een lachje en fijn-zinnige bedaardheid. Elke patroon dien hij verliet, hield zijn plaats open en waar hij kwam was voor hem open de eerste plaats.

Van de jeugdige, moderne kapertjes was hij de vlugste, fijnste werkman. En zóó ging zijn roep door het diamant-nijvere Dortendam, dat zijn aanbeveling van een ander in zijn plaats, de glanzende illuzie aan zijn clever werkmanschap wekte en in het volste vertrouwen den doorslag gaf. Al de achter hem komenden in vlugheid en bekwaamheid waren hem hierom ter wille, blauwbekten 's morgens hem afhalende, kwartieren voor zijn straatdeur, wachtten 's avonds dikwijls een lang half uur eer hij gereed was met zijn kraakzindelijke chic, om hem te vergezellen naar huis. Maar Salomon Blok-zelf wist van geen kruiperigheid en vleien, of van zachtaardige

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(54)

genoegentjes doen. Hij was de door baat- en onbaatzuchtigen onafhankelijk-beminde.

In welgemoede egoïstheid, met de kalme zekerheid van zijn wekelijksch flink verzilverde arbeidskracht stevig wetend in hem, ging hij door het leven.

Ontwikkelingsdrang, strijd, vromigheid, godloochenarij, hij vond het allemaal

‘frottigheid’. Alleen het perfectioneeren van zijn werk was rustige ernst in hem, al het andere lol. Heerlijk vond hij gouwe tientjes, fijn eten, fijne kleeren, een fijne meid. Blok, Salomon Blok, was ook een knappe jongen; welgevormd en frisch, een jongen met chance. Hij had vurige, lachende, lichtbruine oogen, zacht haar, een ronde volle kin en een altijd diep-uitgeschoren, gaaf, blankblauw baard-gezicht. Hij was een dandy; het mode-voorbeeld voor heel de buurt. Maar hij wist wat hij aantrok en was nooit bespottelijk. In hem culmineerde zich het domste en zinnelijkste, het meest egoïstische en naar het uiterlijk meest beschaafde type waaruit het jonge, opkomende, in instabiele welvaart levende diamantwerkersgilde mee aan het bijeen groeien was.

De Leeuwensteijns had-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(55)

den zich vast bij hem aangesloten; die dreven in hun welvaart niet puur op hun arbeidspraestatie. Zij hadden de protectie noodig, die ze listig wonnen door

vernederende inschikkelijkheid en zich verwringende tegemoetkoming. Zij ook waren flinke, presentabele werklui, maar hadden niet dat groote, bijna geniale evenwicht en kalm-standvastige van een Salomon Blok in hun arbeid. Zij sloofden; waren den ganschen langen werkdag bezeten door een zwijgende verstompende jacht waarin zij zich den schaft niet gunden en werkten 's avonds thuis nog uren over, waarbij Naftalie het licht van hun werklamp tegen het venster voor de buren wegdekte. En meerdere anderen zogen zich vast rond Blok; en had geen hunner zìjn staal-zuiver werkersvermogen, ze waren ook niet zóó onslim, rustig-koel en eerlijk-dom als hij.

Tegelijk was dit ook zijn aantrekkelijkheid binnen de groep der niet enkel naar rijksdaalders graaiende en op welstand azende jongens. En zóó onberekenbaar was dit in elkaar vervlochten, dat Salomon Blok, de meest geziene onder de felle, ijverige geldverdieners

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(56)

en sluwe, stompe genotsbruten, een jolig-hartelijke genegenheid had voor Ko Santeljano, den eersten en heftigsten onder de anderen, in alles zijn levende tegenstelling; Ko Santeljano, de steeds gereede, wilde, niets en niemand ontziende kamper, altijd zacht-beschermend deed tegenover Blok. Het was tusschen die beiden een vreemde uitwisseling van gevoelens waarvan niemand iets begreep. Maar zij zelve hadden er de stille, onzegbare bewustheid van. Zij wisten dat het, elk op een ander plan, de Uitmunting was die hen, over alles en allen heen, boven de velen uit, naast elkander bracht als machtigen.

Voor Daan Santeljano had Blok geen aantrekkelijkheid; die zag in hem niets anders dan den geestelijk-vadsigen kaper op zijn vuilst, een die een vet brok materieel leven naar zich toehaalde en dit enkel in afschuwelijke behagelijkheid over zijn eigen lichaam uitsmeerde. En of Ko Daan nu al wees op Bloks openhartige stompheid, zijn bedaarde goedhartigheid en warsheid van alle vleierij. Daan kon, wilde deze trage, dunne goede hoedanigheden niet zien in een vent, zoo in zelfzucht ge-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(57)

zwollen en van zoo'n bijna barstende zelfstreelende gevuldheid.

Het was dit begin van fijnere nuanceering en diepere waardebepaling van het menschelijk innerlijk, dat Ko fijnzinnig en practisch hanteerende. Daan rauwhartig missende, later tot een koppig karakter-verschil tusschen hen beiden zou uitgroeien.

Nu bevocht Ko het nog in Daan met dikwijls trotsche en krenkende woorden; vond hij hem blind, stomp, ruw en valsch, maar waakte hij tegelijkertijd ervoor, dat Daan door zijn zich vereenzamende weemoedige steilheid niet dupe werd en onder den voet kwam van al wat hem haatte en te lijf wilde. Voor Ko was dit dikmaals een zware taak, wijl Daan altijd rechtstreeks aanviel op het prototype van een groep die om haar leer, beginsel of levenshouding zijn afkeer had; vanzelf zich dus gooide op de felsten en krachtigsten en er dikwijls dan gehavend tusschen kwam te zitten. Veel meer dan Ko nog missend het weten, stroef van woord en ook zonder de gave van een tartenden hoon, sloeg zijn woestheid dan om tot enkel sprakeloos sentiment en werd hij

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(58)

buit van platte cynische kracht. Dan kwam Ko met een hoogen lach en het gewaagdste woord en ontzette hem fier.

Vooral sinds de bijeenkomsten van ‘De Lamp’ was Daan de meest gehate door de gladde, chique bende met de glanzend-geplakte koppen en de tot over de kruin heen loopende scheidingen. Strak, koel bleef hij altijd op een afstand van die vet-gecosmetiekte heertjes; had nooit een lach voor hun lol, liep droog, gesloten langs hen heen. Maar op de bijeenkomsten, als hij Ko lang en ongemoeid kunstig had laten werken aan de verheldering van hun traag-functioneerende hersens en die rijke heerschersjongen dan eindelijk geniaal en diep-menschkundig hen het gehoor had ontwrongen, dan kon hij door een enkele stomme vraag, een enkelen verholen lach van een hunner, ineens zóó wild en bar losschieten, dat heel de door Ko geïnspireerde leergierige belangstelling en moeizaam gekomen genottelijke vrede zich keerden in een heftig tumult Zoo had hij zich al eenige malen met de felheid van een razende op Blok gegooid. Ko had toen zacht gesust, hun beider ver-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(59)

keerd en tekortschietend begrip hen in lachend-verrassende klaarheid voor hun neus gezet. Ongelooflijk sip hadden ze gekeken, waren op elkaar toegetreden en hadden mekaar de hand gedrukt. Beiden hadden ze gehandeld onder Ko's fluweel-zachte suggestie; maar in Daan was de afkeer van en de wrok tegen Blok een eind dieper gezakt en al heel kort daarna ging hij hem weer stug en hard voorbij, klom de vecht-drift in hem op als hij hoorde zijn stem of enkel maar zijn lach.

Met de uitlegging, de verdubbeling van het strijd-gebied in de quelle, door het galmend-beroerende gebeuren in de stad, brak de strijd onder de jongens daar ook ongebondener los. Beneden in het lokaaltje was voor hen het woord vrijer, heerschte niet de democratische tucht en voorzitterlijke macht die Ko Santeljano ‘boven’ in

‘De Lamp’ met bloed-warme hartstochtelijkheid en hoogrechtvaardig handhaafde.

Daar had elk woord dadelijk zijn tegen woord, heftig, fel, persoonlijk, schreeuwden twee debatteerenden heel ongegeneerd het debat van twee

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(60)

anderen weg. Maar dien avond drong het al sterker op. Ko's kracht en slagvaardigheid namen geen eind. Op elke uiting reageerde hij; hij schold, hoonde, tartte; wierp de schrik rond zich heen. Daan groeide en Bloks zorgelooze jool was langzaam-aan tot domme extase verstild. De Van Caspels hadden geen pro- of contra-trek; zaten in weeke, bleeke neutraliteit energieloos te genieten van Ko's energie. Maar de Leeuwensteijns verdomden het hun misprijzend venijn tegen de schoreme socialen in te binden. Vooral Meijer Leeuwensteijn, die de laatste jaren tot een ingetogen, klein zwart-joodsch heertje was verslankt, in de liefhebberij-comedie zijn adoratie genoot, zich op straat niet wist te draaien van verdwaasden zelfdunk, had zijn mond vol weerbarstige lafheid; beïroniseerde brutaal den toestand in de stad, zocht telkens bijval bij Blok, dien hij altijd aaide en likte, maar het licht niet in de oogen gunde.

En ook naar de jongens Halberstadt vleide hij listig zijn gijn; die wilde hij altijd winnen omdat hij heel verliefd was op Eva Halberstadt, hun zuster, een kittige, vurige meid met

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(61)

een Kaapschen bruidschat, robuust-gegroeid, krachtig al hoerig kind, dat hem dol maakte door haar perverse behaagzucht van aanhalen en afstooten, in haar hart hem verfoeide omdat hij te arm was en te spichtig.

- Heb jullie die heere gezien, vroeg hij met sarrende bravoure in het rond, ... heb jullie gezien die tronies ... Dat wil gelijkheid ... dat wil dat de koning zijn salaris deelt, of zij, man voor man, evenveel als hij ... niet slecht ... de koning 's morgens 'n droge krentemik, of Pietje Buldog die er vent met ‘uit de ton en uit de ton’ ook met 'n degen en 'n gala-steek in 'n equipage ...

Heel het Kaapsch-pronkende bendetje lachte vermaakt; Zadok Leeuwensteijn knorde, broederlijk-genegen, gul. En Juda Leeuwensteijn, bruut, hoog en hard van stem, dikte Meijers stompe humoristiek zouteloos aan.

Maar Ko Santeljano, fel en vol hoon, viel uit naar Meijer Leeuwensteijn:

- Zeg arme ziel, waar wagen zich je hersens an... pas op man, wor niet stapel...

diamantjes heb je nou eenmaal met veel moeite leeren snije, maar van dat wat er in de stad

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(62)

gebeurt, daar snapt je armzalige hoofd niks van...

- Professor Ko Santeljano, hoonde nu Juda Leeuwensteijn dom-lachend.

- Repliek die ik breed an m'n laars lap, Juda, liet Ko Juda's woorden nog niet den tijd koud te worden ... Begrijp stommerik, accentueerde nu driftig en overtuigend zijn stem,... dat dat wat er nu in de stad rond gaat, niet zoo maar 'n relletje is ...

oppervlakkige idioten, laffen kunnen, willen, durven het niet zien ... heerlijk, jullie gevoel van stomme veiligheid moet maar eens 'n flinke opdonder hebben ... ze moesten de boel rinkinke zonder genade ...

- Dan is t'r toch nog politie, kwam klein, zich beschermd voelend, Zadok Leeuwensteyn.

- Daar heb je waarachtig Zadokkie ook.... Nou hebben we ze alle drie gehad, de helden Leeuwensteijn, spotte vinnig Ko ... De politie, blozende keutel, lachte hij hoog, ... moet en doet dadelijk mee met het volk, of krijgt anders net zoo hard op 'r falie, als al wat er zuigt en gapt ...

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(63)

Rustige genoegdoening spreidde zich stil en vreugdig over de tafeltjes rond Ko. Van Collems gezicht was onbewogen, had de ongemeend-homogene uitgestrekenheid van den koelen vriend die vol genoegen over de repliek van den tegenstander peinst.

Maar André Rosetta straalde; die lachte breed en juichte zacht, zijn oogen diep van glans en aandoening. En in Daan leefde enkel vurig de actie van Ko's zweepend, neerwerpend woord. En al de anderen, de bewuste en onderworpene medestanders der Santeljano's, zaten rustig, sterk en veilig achter Ko's breed-uitgezette macht van neersmakkende hekeling, keken in verholen hoon naar den mond-gesnoerden overkant.

Daar was vreemde onvastigheid nu van woede, schaamte en standhouden. Meijer Leeuwensteijns radde mond stond vertrokken tot nerveuzen lach, Juda hield in een schel en valsch fluiterijtje zijn blazende woede vast en de Halberstadters zaten in het zweet van hun groote lichamen. Maar Salomon Blok zat ongeschonden, frisch in zijn lekkerste bedaardheid; die vond nu de situatie pas lollig; zijn warme oogen

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(64)

glommen van stil vermaak en boosaardige opzettelijkheid.

- De heer Meijer Leeuwensteijn heeft 't woord, zei hij in imiteerende

voorzitterlijkheid, zwaar en met uithaal lachend. En met den flukschen gijn van den gewiksten diamantwerker drong hij Meijer Leeuwensteijn zachtjes, wreed, weer tusschen de barre knuisten van Ko.

Meijers gezicht verbleekte en heel zijn spichtig lichaam trilde van haat tegen Blok.

Maar Blok hield hem vast:

- Ja Meijertje, d'r zit niks anders op ... we zijn allemaal zwaar beleedigd ... en als je 't niet heel gauw doet ...

- Hij verdomt het, schreeuwde Juda plots middenin.

- Juda, maande Blok bedaard en stevig, ... als je vloekt ben je kwaad ... netjes blijve jonge ... en, jij hebt heelemaal niet 't woord ... jij dus smoel houe ... Meijer het alleen 't woord ...

En zóó stil en vol afwachting was het nu in het lokaaltje geworden, dat geen van allen dronk of rookte; het vrouwtje Schüller van

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(65)

achter het buffet tot bij de tafeltjes was gekomen, Schüller benieuwd, zijn pen had neergelegd.

Toen sprong Meijer op, greep hoed en jas, vloog naar de deur. Maar met een grooten, kwieken stap stond Daan er voor.

Een felle joel brak los. En toen in de opslag weer neergevallen stilte de twee in de spannendste dreiging tegenover elkander stonden, zei Daan:

- Je mag er niet alleen uit, maar je moet er uit... ik hou je alleen even an, om je te zeggen dat je de grootste labbekak van allemaal bent ...

Hij duwde de deur open en Meijer stortte naar buiten.

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

(66)

Derde hoofdstuk Groei III

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. De revolte-dagen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De schildwacht afgebraeckt, ontharnascht word verpoost, De stormbock blutzens moe' verpaystert wat zijn hoornen, En 't Roomsch veldteecken zwiert te dertel van de toornen Die

Joost van den Vondel, Voor de Leydsche weezen, bij den aanvang van het jaar MDCCLXXXVIII.. Z.p.,

Van zijn fel-bezonnen willen die er leien schrok ze soms; wreede voornemens van aanval en verplettering, van geesel en breuk; zameling van vernielkracht, blind en zonder breidel

En dit was niet enkel uitkomst van de vurige propaganda der diamantnijveren voor hem en zijn werk gemaakt - al had hem die ook heel wat bewonderaars gebracht - maar vooral

Toen Ko en Myriam van hun een vlucht gelijkenden, geëxtasieerden uitstap, waarover zich heel de kring gekrenkt had gevoeld, eindelijk waren teruggekeerd, Bram Pakkedrager onder

haar, bleef hij haar meestal enkel heel stil aanhooren en heel stil aanzien; deed zijn stem, àls die soms al even opklonk, heescher gesluierd nog dan anders, niets dan

De kleine, alles en ieder tartende, heerlijkbrutale, moedige bende, in rillende afgrijselijkheid als het onreinste gedierte veracht door al wat machtig was en zich daarvoor hield;

inschikkelijkheid, zijn warmte en teederheid al maar toenamen; zijn wonderbaarlijke zelfvergetenheid een diepen glans van bevrijdheid en rust in zijn oogen had gelegd en hij