• No results found

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek · dbnl"

Copied!
190
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

daverende wedloop. Tweede boek

Joost Mendes

bron

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek. W.L.

& J. Brusse's Uitgeversmaatschappij, Rotterdam 1924

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/quer001gesl08_01/colofon.php

© 2010 dbnl / erven Em. Querido

(2)

Voor LICE en ARIE

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(3)

Vijfde hoofdstuk Het schoone gild

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(4)

Dortendam druilde naar den winter toe. De boomen der grachten en singels stonden klam en grauw in de mistende mot en in het grimmig-chagrijnende niet dagende licht van den kniezenden Novemberdag. Hun ontluisterde, armelijke, magere kruinen rezen nederig naar den lagen, weeken, grijzen hemel op, als in een stille, onklachtelijke bereidheid nu op te vangen het allereerst en te ondergaan het hevigst den

onbarmhartigen geesel van het nu komende getij. Over het grachtewater liep een dreinend-rillende rimpeling, waarin de lauwe wind telkens bij vlaagjes

tegenstroomsche, fijner golvende, moireerende plekken blies. En op de straten was de kille, kleffe waseming van het zich omhoog zuigende water ondergrondsch. De gevels der huizen waren als beschreide gelaten; het plekkende vocht sijpelde en droop van de daken en puien omlaag en vloeide uit in den kledderigen neerslag van den grond. De triestgrauwe hemel lei omneer gezakt diep in de holte der stad, vaagde wreed alle schoone aspecten weg, wischte uit alle fijne contouren, versmoorde het stadsvertier tot een mach-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(5)

teloozen kreun. Heel Dortendam was in het grijs-donkerende nevelvocht verzwolgen, lei omlaag in de modder verzonken en omhoog naar den hemel uitgewischt-vernietigd.

De bij zonneschijn of schelle hemel-openheid anders wel tierige binnenstad stond in een nietig-armelijke vergoordheid nu, klam en dreinend overduisterd. Het kleine stille gewroet in de vele zaakjes was huis aan huis naar de achterwinkels onder de daar schaarsch ontstoken stekende lichtpitten gekropen, terwijl de voorwinkels ontvolkt, slaperig-stil onder de vale wade van den nacht-dag bleven.

Maar over Dortendam voer niet enkel de rilling van het druipend-donkere seizoen;

er waarde ook de huiver overheen van een barre junctuur, die niet alleen het

werk-gerucht der stad tot lanterfantering en lediggang verstilde, aan duizenden ruige arbeidersknuisten het machtig geweld hunner breed-heerlijke productie-actie ontnam, maar die de meerwaarde-dieven, allerhand, ook de vuige kans bood, de zwoegende nog niet werkelooze werkers te knevelen, te onderdrukken en uit te buiten, in kalme rechtzinnigheid en

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(6)

in het aanschijn des Heeren, hoonend-brutaal en ongebreideld.

De werkelooze bouwmannen - de als door hun bedachtzame, precieze werk van meten en passen en haakschheid droog-koele, altijd ordelijkjes gekleede broze timmermannetjes, de als door hun vlotteren arbeid minder intelligente en door hun buitenwerk ook verweerder, ruiger, volbloediger in onverschilliger kleedij gaande metselaartjes, de stoerdere kerels van de heete trillende heimachine en het

vermodderde grondwerk met de hooggekapte, beslijkte waterlaarzen tot aan de dijen, de oog-ontstoken, wit-doorstoven, bleeke stucadoors, mager en rillend in hun dunne plunje en de altijd talmende, onwezenlijk-waanwijze, vermalde schildertjes met hun dikke bouffantes om - ze gingen daags bij kleine groepen en als waren ze saamhoorige maats, hun tamme kuiertje door de stad, zoo maar, als een sloom verzetje, lummelend langs de werken die nog niet stop stonden, mak hongerend en gansch den dag bijna enkel levend op tabakssap dat ze weeïg door hun pezige strotten al maar naar hun

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(7)

magen slikten.

Bestrijding der werkeloosheid door productieve werkverschaffing van

overheidswege, regeeringshulp of gemeentelijken bijstand, eigen werkeloozen-kassen om althans den eersten en allerergsten nood af te weren, een enkele gevaarlijk-rooie onder hen repte er wel eens van, maar werd op slag dan koest gehoond. Wel hadden ze hun vereenigingen; maar dat waren er uitsluitend van ontspanning en vermaak, die en passant en dan alleenlijk bij ziekte of ongeval, de onderlinge hulp betrachtten.

Het waren hun liedertafels, hun visch-colleges, hun loterijclubs en hun potverterende Pinksterdriegezelschappen, die de ziekenpotten voerden. De kerels, ze bleven secuur achter adem en hun koppen werden paars, iederen keer bij het uitspreken van de zware, logge vereenigingsnamen op hun roerige banieren. ‘Dominus providebit’

waren de schilders, ‘Intra muros’ de heiers, ‘Eventus docebit’ de stucadoors,

‘Concordia intra nos’ de timmerlieden. Die namen, ze waren de gezwollen zalving uit het weldoorvoede mom der zwaar-buikige zwartjas-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(8)

sen, die de werkers mee omneer hielden. Het vakverband in de groepen manifesteerde zich enkel als er een tot crepeerens toe in zijn bedstee lei te wentelen of driekwart dood uit een hanebalk omlaag was gestort. Waar ze overigens samenkwamen of met mekaar optrokken, waren de metselaars visschers, de timmerlieden zangers, de stucadoors spelers in de staatsloterij, de grondwerkers Jan-pleizierende

pinksterblommen. En nergens waren ze volkomener uiteengevallenen, het starst van elkaar geïsoleerd en het ijzigst aan elkaar vreemd, dan op het op mekaar aangewezene solidaire werk.

En zoo gingen ze, de bouwwerkers, dan ook nu weer, gelijk ieder winterbegin, in stommen nood door de stad, waren ze, als zoovele jaren al, de ondervoed-gore, verschrompelde, eerste hongeraars van het druilend-donkere jaar-einde, de tamme, verdropen groepen, die geruchtloos telkens even doemden uit het nat-nevelende dag-grijs en bijna stiller nog en sneller weer wegschimden in den hen op slag geheel vernietigenden mist. Maar in de bij groepjes saâmklonte-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(9)

rende werkeloozenscharen was die Novembermaand, anders dan vorige jaren, een grooter golvende beweging. Het was niet enkel de seizoenslediggang der bouwers die Dortendams verwaten, kille welgedaanheid aanvrat. Een neergaande conjunctuur, als een weer-depressie, loeiend en striemend over de bedrijfs- en industriecentra der grootkapitalistische landen trekkend, had ook het kleine Holland, met zijn belachelijke kouwe drukte van kleinburgerlijk keuterstaatje ‘crisis’ gebracht. En als met de brute geste en machtsgreep der magnaten dier wereldrijken hadden nu ook de plompe blozende broodheertjes van het lief-vlakke, dood-stille polderlandje, uit gebrek aan beweging en in een lekkertjes zwellend gevoel van aangekittelden heerschwellust, fabrieken gesloten, bedrijven stopgezet en de loonen omlaaggedrukt. De

sigarenmakers kuierden nu mee en de typo's, de metaalbewerkers en de meubelmakers.

En heel een klein-nijvere menigte van verziekten, verminkten en half-verganen - de nooit zichtbare, levende lijken der huisindustrie - bang voor het buitenlicht en bang voor de

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(10)

stad, was nu ook uit de nacht-donkere modderkelders naarboven gekropen en van de vermolmdezolderkrottenomlaaggestrompeld en uit nooddruft de straat opgeslopen.

In dit platte, ondiepe, nu heelemaal wegmistende landje, zonder

groot-kapitalistische productie en wereldhandel en zonder de geraffineerde razernij nog van het verbranden en in zee storten der heerlijk-overvloedige oogsten uit vrees voor prijsdaling der producten op de wereldmarkten; in dit waterigkleierige landje van calvinistisch-achterlijke astrantigheid en benepen bolle hoovaardij, keken de liberale, de radicale en de kerkelijke ondernemertjes in trillende, de handen wrijvende welbehaaglijkheid naar de grootscheepsche, bruut-voortvarende uitbuitkracht hunner groote broers in de wereldrijken, om ervan over te nemen en toe te passen alles wat hun macht kon vergrooten en hun winst vermeerderen en zagen de van individualisme doorvreten en door pastoor en dominee dom en klein gehouden arbeiders nog niets van het door hún broeders daar al op- en uitgebouwde geweldige werk der

economische

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(11)

organisatie, bleven ze staan, onbeschermd en overgeleverd rond hun armelijke ziekenpotten, vereenigd als mannenkoren en hengelaars.

En nu lei de ‘crisis’ neer op de stad, triest en schreiend en stil, als het nevelende, weenende November-duister, vloeiden de tranen van het getij onstilbaar in den nood der werkers uit en verloor zich het kreunende wee der wroeters klachtloos in de naakte snikkende somberheid van het al. Maar het bleef stil zijn gangetje gaan in die al grooter wordende, toch klein blijvende, groote klein-Hollandsche stad; geen geruchtje ging er en haar verwaten facie bleef onaangedaan. Doch de particuliere weldadigheid, meerendeels in bekrompen exclusiefheid van gezindt toegepast, was geducht in actie. De gevulde struische dames en de gladde gesoigneerde heeren in hun rotondes en pelsjassen, ze liepen zich in het zweet naar de strak-gewichtige lokalen, waar de één-broodkaarten leien, de vijfentwintig-, de vijftig-, en de honderd-turfkaarten, de kaarten voor een blauw baaien rok en de kaarten voor een bruin pilo broek. En

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(12)

detectivisch-scherpzinnig, onfeilbaar-rechtvaardig en in koel-milde gestrengheid, werkten ze, die bedeelingsvereenigingen, met hun regenterig-topzware, echte, hechte, negenmansbesturen van drie allen, drie mallen en drie niemendallen.

Zoo gingen en kwamen de lichtlooze dagen in drenzende opeenvolging, zonder dat er in de physionomie der stad, door al dat verspreid en verbrokkeld straatslijpend volk, een trilling van dieper leven kwam. Er was geen zweem van mannelijk-vereend beraad tot teweerstelling of spontaan-vitalen moed bij de zwoegers, geen verlangst om menschelijk te lenigen, noch vrees of spanning zelfs voor die grauwe

neergeworpenen, bij de bourgeoisie. De hongering, de uitmergeling voltrok zich, stil, aangepast en gelaten en ging, den hemel zij dank, lekkertjes om buiten

Dortendams groot-middenstandsche nering in de binnenstad. Het winkelbedrijf dáár was noch gebaat, noch geschaad bij den arbeid of den lediggang van duizenden nijveren met een uurloon van veertien, zestien en negen-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(13)

tien cent, van arbeidzamen, wier koopkracht, zelfs in den gunstigen tijd van hóoge conjunctuur, zoo miserabel gering was, dat ze de bevuiling der winkelvloertjes waard zou zijn.

Maar toen in dezelfde Novembermaand Dortendams grootste industrie, zijn waarlijk wereld-vermaarde nijverheid, die de stad pit gaf, kleur, karakter, beweging en glans, ook begon te kwijnen en als een vreeselijk geïnfecteerde met beangstigend snel verloop inzonk, toen de diamantbewerkers - ook jaren na den kaapschen tijd altijd nog de arbeiders die Vrijdags met zwaar zilveren rollen weekloon thuiskwamen - individueel begonnen te verstillen, hun fel gebaar versteende en hun vitaal collectief lawaai niet meer opraasde, toen was er over Dortendam als een floers gedaald. Er was een krimping van de straatjes, een versmalling van de huisjes, een verdoffing van de winkeltjes. Heel de binnenstad leek een troosteloos ingeduisterd complex van kniezende vervallenheid, waar alle vertier uit was heengeweken en de kledderige grond, in zijn onbeschuifelde verstildheid nu, de huizen al dieper omlaag zoog.

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(14)

Geringheid en vernietigdheid was overal; alleen de onvermurwbare gevels der grachten verhieven zich als in een nog strengere rijzigheid, onaangetast. De anders op Vrijdag en Zaterdag al maar zwierende, zwaaiende, groen baaien tochtdeuren der groote koffiehuizen gingen nu spaarzaam, kierden aarzelend en traag. En er binnen stond geen benauwde walming tegen de zoldering te blauwen, was geen plasserigheid rond de tafeltjes en ingeloopen morsigheid tusschen de doorgangen, niet de

ondoordringbare dikke gonzing ook, die alle andere geluiden zonder notie en onverstoorbaar worgde. Stil en strak en van een ongerepte glanzigheid was het in al de gelegenheden; de kellners zaten er met hun krantje neer en de hooge

nikkel-blinkende reservoirs stoomden er suizend. De werkers van het edel-vak, ze gingen nu daags, ruig en baardig, weemoedig-baloorig door de stad. Heel het energieke van hun lijven, het voorover gebogene, als tegen alles altijd aandringende en als overal altijd binnendringende, gansch het heet en jachtig stuwen van hun verzenuwde innerlijk, waarmee ze tot nu

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(15)

toe het wonder hunner vurig-onverzettelijke, voorbeeldige arbeidzaamheid hadden geschraagd, het was tot een ravage geworden. De tartend-brutale, meest-geraffineerde loondruk was het, die hen, erger nog dan de werkeloosheid, als beesten striemde; en al dieper kromden ze stom den rug onder den vergulden en rauwen knoet der vetvormers, de heeren van hun brood. Geen schafttijden hadden ze en geen reinigingsgelegenheden; ze vraten onder den arbeid door, mèt de zoetolie en het doppenlood, hun brood naar binnen, maakten werkweken van wel tachtig uren, hadden hun vele geschenk-plichtige perioden. Er waren groepen arbeiders en arbeidsters onder hen, waar een fel-kwellende vorm van ‘gedwongen nering’

heerschte, met de kerels onduldbaar werd gesold, met de wijven beestig gehoereerd, voor de mannen de stoepen en de gangen waren om te wachten, voor de vrouwen de wachtkamers .... vanwege de veile canapé's. De huisarbeid in bepaalde takken van dit edel-bedrijf was van een levenbekortenden langen duur; dagen van achttien uur werden er versloofd,

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(16)

waarbij in den tragen gang der lange, lange etmalen in de rillende laat-nachten werd aangevangen en in de huiverende vroeg-nachten geëindigd.

Zoo was in de vijftien tot twintig jaar na de alles overstelpende, druipende welvaart der Kaap, Dortendams machtigste industrie snel doch zoetjes-aan weer verworden.

Maar de ineenstorting nu zou scheurender leed brengen en martelender armoede dan het bedrijfsverval van vóór '71 dit had gedaan; en niet vooral doordat de oorlog van '70 het economisch bestel der maatschappij tot een sneller en gecompliceerder wentelen had gebracht, in de groote landen rondom en verderaf de moderne techniek de eerste aanen opzwevingen tot haar vlucht begon, een jeugdig-brute expansie zich wild overal doorhenen boorde, de uitbuiting alom zich verfijnde, verscherpte, ondanks, of beter, juist doordat er een dieper besef van de afzichtelijke klasse-wereld bij een voorhoede der werkers eindelijk klarend daagde, maar wijl de suggestieve macht van den gouden tijd

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(17)

der Kaap, de Dortendamsche diamantnijverheid tot een schare van duizenden arbeiders had gemaakt.

En al naar de gulle rinkeling van hun duiten door de stad nu aan het verstillen was, zonk ook de nering en het vertier in. Niet de groezele duisterende keutel-nering en het goorarmzalige lugubere kreupel-vertier in de vunze oude en stakerige nieuwe stadswijkjes der vele nu ook in diepen nood verkeerende altijd toch min of meer hongerende werkers, maar het glanzend-lokkende, zich in enorme spiegels veelvoudig verkaatsende breed-uit en hoogop gaande winkelbedrijf in de binnenstad en

hetgroote-stadsachtigebeweegrondschouwburg, variété, tingeltangel en koffiehuis.

De eerste Hollandsche Opera, waarvan ze eenige jaren achtereen de enthousiaste recette-opbrengers waren geweest, kwijnde. De spullebaas-directeur met den gouden knijpbril op zijn hevig opengatenden heiersneus en den gouden horlogeketting, vingerdik, op zijn heerschzuchtigen zwelgersbuik, vloekte tegen de crisis in ‘het vak’, die de eerste en eenige Hollandsche vocaal-drama-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(18)

tische instelling van het land gladweg naar de verdommenis hielp en zijn persoonlijke, verheven altruïstische kunstmin potverdorie kikhalsde; de artistieke leider en dirigent, het kleine, tanige broodmagere mannetje met het gladde, blauw-grauwe, langwerpige wilsgezicht, de haren van peper en zout in kunstverknochte extase, woest rijzend omhoog, golvend naar achter en zwierend op zij, dirigeerde schreiend voor leege zalen de 100ste voorstelling van de Troubadour, de 150ste van de Hugenoten, de 200ste van de Jodin. En ook het nabij diergaarde en academischen kruidentuin gelegen smeuïge, haast historische theatertje, waar de zoete, melodieuze, pikante operettes van Jacques Offenbach en Charles Lecocq bruut waren verdrongen door

pornografische boulevard-kluchten, waarop de gemoderniseerde, maar altijd nog geile kaper tuk was, kniesde in gore verlatenheid. En of hun bolle, dolle, rosharige komiek, waaraan ze zich nu al een kwarteeuw hadden vet gelachen, zich telkens weer, iederen avond, het klapzuur schreeuwde aan zijn gein dáár, en hun nog vele jaren meer vereer-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(19)

de, befaamde Frits, de Koning der variétédirecteuren, van alles nu al verzon om hen te lokken, elders, ze kwamen niet, die warme werkers, ze konden niet; ze gingen ook de hitsige uitverkoopen der groote magazijnen voorbij, schuifelden triest-huiverend langs de nu in glorie staande banketbakkerijen en overvulde, blinkende

speelgoedwinkels, kuierden bij kleine groepen, schuin de schouders dringend tegen elkaar aan, weeïg-watertandend, voorbij den heerlijken, blank-marmeren winkelhal, waar de fameuze zee- en riviervisch in heel zijn zilverende schubbenpracht versch en bloedend uitlei, lieten de kasteleins ook met hun kruiïge borrels zitten, het Grand Café met zijn groote koppen koffie en enorme koekpunten, de Groote Kast met zijn fijne likeuren, maische heele biefstukken en in de boter druipende cotelettes.

En zij, die de weldadigheid altijd hadden gehanteerd, teeder, warm,

strooiend-goedgeefsch, zij het dan als reflex van het eigen wroegend begeeren hun heimelijk-schaamvol, openlijk-schuldig, driest-genietend zinneleven te vereffenen met hen die niet anders

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(20)

hadden dan hun schraal-naakte lijf, zij werden nu door de weldadigheid gehanteerd, aasden er omheen en besprongen haar, gristen naar de grauw papieren zakken erwten en boonen, verdrongen zich om de porties zwart-puistig kopvleesch, trapten elkaar de teenen af voor een maaltje magere poonse, ijlden zich in het zweet ter bemachtiging van een kooksel schrale beenen. Was de bedeeling de ‘humane’ geesel van hun nu weerstandloos-ineengezonken altijd zoo prachtige materieele onafhankelijkheid, de lommerd was het triestonzalige oord hunner vrije, stille zelfvernietiging. En zulke om hun grauwen nood nog diep-beschaamden waren er onder hen, dat, terwijl de lommerdschrijver met het lustre timmermanspetje altijd op, hen bij naam en toenaam kende en in zachten antisemitischen spot dikmaals vroeg hoeveel Nachie Duim, Zavelt Erwtenman of Sjimme Muis op hun panden wilden hebben, vele dier zwartste, ruigste, ineengedrongenste joden hun briefjes bij de inschrijving schuw lieten stellen ten name van Peters, Van Balen en Disselkoen, de vlassigste, blankste, rijzigste gojiem.

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(21)

En terwijl ‘het vak’ al dieper kelderde, de werkeloosheid bleef teisteren, de al vuigere uitbuiting de mannen tot schreiende wanhoop bracht, de bedeeling ontoereikender werd, de chewre-kasjes finaal uitgeput raakten, brak er toch nog een droeve glimp van hun verminkt-geranselde, natuurlijke energie door, begonnen ze door de stad te kruien met wrakke karretjes sinaasappelen en blauwwaterigen katvisch, verschenen ze op de markten met vijftig stuiver drek-negotie en meldden ze zich bij de

stadsreiniging voor sneeuwruim aan.

Maar op een morgen, de dag kon onder de wreed-neerplettende duistering niet uit, twee nachten - de voorbije die niet heen wilde en de komende die aan-ijlde - drongen, zijn licht vernietigend, over hem heen, in macaberen triomf op elkander aan; het mistte, het droop, het zoog, het kledderde, en de kreet van den wil tot het stuipende zelfbehoud rees troosteloos gesmoord uit de zwarte modder omhoog; op een morgen, terwijl de sjieke juweliertjes op hun kantoren zaten te luiwammessen, heel rustig en gemoedelijk met hun lichte

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(22)

dekblad-sigaartjes in den loomen mond; de blanke makelaartjes, als gevulde, welverzorgde prostituées, af en aan gingen; heel het diamantwereldje in het

maatschappelijk-keurige, stil-knusse evenwicht lei van geruchtlooze uitgebuiten en gerazende uitbuiters, had de meest verdrukte groep der werkers onder hen, de chipsslijpers, spontaan het werk neergelegd. En dadelijk, als onverzettelijk te zaam gehouden door de macht van een fluïdieke, onzienlijke kracht en als onstuitbaar gestuwd door de energie van een onzichtbaren electrophoor, stroomden ze hun stinkende, dreunende werkholen uit, gingen ze in jachtige, vreemd-ontdane groepen door de binnenstad naar het nu ook mee-druilende fijne bloemenmarkt-singeltje, waar, onder de onmiddellijke, kinderlijk-arrogante surveillance van den kleinen, dommen toren, het hooge gildehuis ‘De Goudvink’ stond. En terwijl daar hun vurige beraad fel en luid dooreenraasde, hun houding door hartstocht en waanwijsheid telkens ongewis werd en wankel kwam te staan en het door hun schreiende onbekwaamheid soms zelfs leek

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(23)

of dit prachtige psychologische moment hun toch nog zou ontsnappen - gelijk dit alles paste bij werkers die nog nimmer voor hun materieele belangen in verzet waren gekomen en van vak-actie nog minder besef hadden dan een onintelligente zuigeling van zijn flesch - terwijl het tenslotte, god zij gezegend, toch nog glanzend-eensgezind in hen klaarde en ze als schoonste ingeving besloten te trachten heel het bedrijf tot stilstand te brengen, ze zich gereed maakten de straat op te gaan en langs de fabrieken en werkplaatsen te trekken, gingen door het opeens doodgeschrokken Dortendam de wildste geruchten, was het den ver van het diamantkwartier verwijderden

Dortendammertjes, wier bekrompen bange breinen staking vereenzelvigden met opstand, brandstichting en moord, of er ergens een brok van hun zoete stadje al vernield ineengestort lei, moesten in lachwekkende geagiteerdheid de fijne

jurkjesmeisjes en de slanke spanbroekjesknaapjes door de bonnes van school gehaald, werden de lieve mannies door de schattige vrouwkies trillend-nerveus aan de straatdeurtjes opge-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(24)

wacht, stonden intusschen de diamantwijk en de jodenbuurt in een waarlijk weldadig, vreemd-heerlijk geraas en ongekende spanning en hadden middelerwijl, wat het heete doel was, de van wanten wetende, keurige juweliertjes, vóór ze het wisten, den eersten maischen rakerd op hun verbaasd-domme, glad-uitgeschoren gezicht.

Nu ging de actie met een vaart. Een juichende solidariteit galmde uit de

werkersharten op. De overreding van den eersten stond was als een log te langzaam werkend krachttuig overbodig buiten werking gesteld. Op elke fabriek en werkplaats ging de arbeid dadelijk neer, zoodra het vreemd-ontroerende, zacht-schallende geweld van den bij het kwartier groeienden stoet maar naderde. En halverwege den rondgang nog pas, steeg de donker-gonzende vreugde tot een daverenden jubel, wijl honderden werkers der verderaf gelegen werkplaatsen op de groote schare kwamen aangeijld en zich in de electriseerende macht van haar saamhoorigheid neerstortend oplosten.

En in een kleinen halven dag stond Dor-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(25)

tendams grootste nijverheid tot den laatsten man stil. De groote klein-Hollandsche stad lei nu in verwezenheid ter neer, met op haar blanke welgedane aangezicht van domme peizigheid en uitgestreken ordentelijkheid een diepe, fel-omschramde kloof, het eerste, haar zoetemelksche gaafheid schendende letsel, haar toegebracht door dien eersten grootsteedschen economischen kamp. En of de barsche grachten hoog en grimmig haar nu al strak omringend troostten, de blanke fijne wijkjes, daas, haar vleiend beglansden en heel haar benepen burgerdom zijn verbolgenheid, die niets dan diepe onrust was, binnenskamers en op de veilige tramwagentjes hevig dreigend luchtte, de stakers vieze kapers schold, verkwisters, gore brassers en smerige hoereerders, ze had den eersten houw beet, de verwaten poezele polderstad en was geteekend.

Het organiseeren van den strijd, van dat nog nooit beleefde, ongekende, en vooral de actie er omheen, waren nu het levenwekkende heerlijke kabaal dat door de stad ging. Heel de jodenhoek, het oude en meer moderne

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(26)

ghetto was op straat. Er was daar een schuin schouder-dringen tegen elkaar aan, een speekseiend betoogen tegen elkaar op, een intensieve gelatenmimiek en een gebarend armenen handenspel als nog nooit bij eenig feit te voren. De sinaasappelenkarren, de karretjes stuipigen platvisch, de stalletjes rommel-negotie op de markten, ze waren in den steek gelaten en stonden onbeheerd. De Groote Kast en het Grand Café zaten stamp en de groen baaien tochtdeuren zwaaiden en zwiepten in redelooze drift al maar heen en weer. In een deftig gesloten lokaliteit, dicht nabij het Grand en de Kast, even over 't met alles altijd contact hebbende pleintje, groepten de juweliers, de ruwhouders en de makelaars bijeen. Ze keken secuur bedrukt en het was of in die korte spanne tijds hun gesoigneerde, miensche bakkessen waren versmald en hun drieste embonpoints geslonken. De chipsheeren, de minder ooglijke kornuiten onder hen, waren in den frisschen allereersten aanloop der arbeiders op slag onderste boven gegaan; de overigen, de rijkeren en voornameren, bleven, als ze het voor het zeggen hadden, liever op

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(27)

de been en prefereerden ook een minder smadelijken, ruwen watjekou. Maar dat het ook misliep met hen, dat zagen ze.

En de actie der werkers zette door in stage spanning, door niets afgeleid, oolijk op haar qui-vive, met ontzaglijken druk, jong-pootig en onvervaard. Ze aten niet, dronken niet, sliepen niet, bewaakten als dreigende doggen de fabrieken en

werkplaatsen, postten, uren blauwbekkend, verdachte adressen, volgden de leelijke smiechten, rapporteerden schielijk de leiding hun bevindingen, terwijl hun kleeren wasemend dropen en hun voeten sopten in hun doorgemodderde laarzen, vergaderden in groepen, vergaderden algemeen, heele dagen en uren van den nacht.

Hun prachtige schare was voor al de Dortendamsche middelmaat-lokaliteiten te omvangrijk; zij behoefden berging voor hun duizenden; en ze huurden met een lachend élan den vervallenden namaak-Moorschen schouwburg in hun wijk af en toen die ook te krap bleek, heerlijk-onverstoorbaar, de waarlijk enorme zaal van het schlemieligpompeuze tentoonstellingengebouw, vlak

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(28)

nabij de gracieuze Dort. Dat had Dortendam nog nooit gezien. De bourgeoisie, zich voelend als om haar kop gepatst, zag scheel van onmacht. De juweliertjes, achter de schermen, kuipten vuil en de liberale krantjes van stad en land hitsten zacht. Het groote Dortendamsche beursblad, sluw, conserveerde zorgzaam in de onsmakelijke provisiekast, die haar ingezonden-stukken-rubriek was, de goorste kost en zoetjes-aan ontstond er een algemeen gevoelen, een boos publiek opinietje dat van de ‘brutale bende’ sprak en bij de autoriteiten aandrong op grooter waakzaamheid bedacht te zijn. En inderdaad, na eenige broeische zittingen van het liberaalradicale

gemeentebestuur, waarin over die eerste, grootsch-rechtmatige economische beweging van een groep arbeiders, allerdeftigst en heel academisch was georakeld, dat het zonder den minsten twijfel een poging tot een niet onbelangrijke, niet onbedenkelijke machtsverschuiving zou blijken te zijn en dat, op grond hiervan, verre van

kinderachtige vrees of beduchtheid voor het eigen lijf natuurlijk, strenger maatregelen ter beveili-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(29)

ging van de orde een daad van wijs beleid zou wezen - immers, dat opwindend massaal vergaderen, dat sluipsche achtervolgen, dat griezelige posten en meer van dat allernieuwste moois dier kerels, niet waar - had de aristocratisch-autocratische, melancholischdonkere burgemeester de toezegging gedaan, dat hij aan de hand van de gemeentewet de politieverordening zou aanvullen met een paragraaf op het

‘hinderlijk volgen’.

En toen de organisatie der staking wonderlijk snel tot een perfectie steeg, die de werkers als een levende muur, als een ondoorbreekbare fanatiek gelijkgezinde strijdmacht tegenover de werkgevers bracht, ze hun eerste directe eischen hadden opgesteld en kenbaar gemaakt, het strengere politietoezicht niet hielp, de verordening op het ‘hinderlijk volgen’ niet en allerminst de domme, vuige laster; er als een nog bleek-bedeesd geluk iets van een voorzeggende, zeker komende glorie in hun oogen kwam te glanzen, door hun groote vergaderingen een nog teruggehouden zachte juiching van onverwinlijke maatschap begon te trillen en er uit die horde

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(30)

plots een koppel leiders was opgekomen, dat duizenden zoo intens had weten te bezielen en elk oogenblik bewees zijn enorme taak met een bijna onbegrijpelijke bekwaamheid te volbrengen, voor alle listen en lagen ontrefbaar bleek en van geen deinzen wist, toen zakte de weerstand der patroons ineen, was de jubelende zege over de heele linie behaald en de groote algemeene staking in nog geen vijf dagen geëindigd.

En voor wie het zien wilden, stond er van toen af een zacht, stil, aanklarend, niet meer wegstervend licht in een vreemden gloor boven de stad.

Het eerste groote gerucht was nu geluwd. Dortendam, als was er geen vuiltje aan de lucht geweest, had zich vlug en luchtig hersteld. Maar in al wat er zwoegde onder den druk van een onbeperkte uitbuiting, kreunend neerzat en wee rondslenterde door een den geest en het lichaam uitmergelende, vernietigende werkeloosheid, leefde de koene daad der diamantwerkers en haar alarmeerende zegepraal, als een

zacht-vlammende gloed. En de diamantnijveren zelf, in hen had zich het

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(31)

groot-gebeurde vastgezet als een geheel losstaande, hun werkmansleven

warm-vergenoegende episode, die nu voorbij was en geen verdere strekking meer had. Door een wonder, waarop ze achteraf nu staarden, was op een bepaald moment hun aller denken en voelen heet en bruisend te zaam gestroomd en hadden ze zich als arbeiders gevonden. Hun doel - waarvan ze de wezenlijke beperktheid in causaal verband niet beseften - bereikt, waren ze opgewekt en tevreden; ze meenden nu dra weer uiteen te kunnen dwalen en, als voorheen, elk naar eigen kracht en geaardheid, hun persoonlijk belang weer zelf te hanteeren, voelden er wel voor, het in hùn nijverheid, als in geen andere, oud-vertrouwde zeer eigene verband tusschen patroon en werkman, dat in wezen voor hen het meest vermomde, vernederendste knechtschap schiep, allereerst en vlugjes te herstellen. De heete kerels, ze waren te wild, te egoist, te bekrompen en te achterlijk vooral, om achter dien door hen zoo fier en vurig gestreden strijd van enkele dagen iets anders, iets meer te zien, dan wat enkel direct behaald voor-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(32)

deel, indien althans de van overdaad en weelde vermoeid zuchtende diamant-sinjeuren het door de staking afgedwongene en ingewilligde, zonder sluiksche knevelarijen of sluwe trucs uitvoerden. En dat ze niet anders zagen dan dit, het was hun

nomaden-aard, het onvervalschte horde-wezen nog in hen, dat alleen maar op zijn felste instincten leeft; eten, drinken, den coïtus en nog velerlei ander zinsgenot begeert en voor alle hoogere doelbewustheid het zintuig mist. Want zij waren het eerste broed uit de paring van den Kaapschen wellusttijd; de besefloos-onschuldige stoel-wichten eerst, die, gelijk jonge morsige zwijnen zich gulzig wentelend in een overvetten weelde-poel, stompzinnig in de breedte gedijden, in tragen groei, goor van huid en laag van voorhoofd daarna, door stinkendwasemende, stakkerige schooltjes

schooierden en met half-volgroeid lichaam en totaal onvolgroeiden geest, wat later weer, werden gestuwd, gejaagd, naar het gouden vak om de groote rijksdaalders uit den nabloei van de Kaap mee weg te halen. En daar, als prachtige prooi door de uitbuiting gegrepen,

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(33)

hun stomme driften in onderlinge nijd, afgunst en hebzucht ziedend gewekt en hun onstilbare zinnelijkheid vaak uitslaand als vlammen bij brand, onbluschbaar, verschrompelden ze jammerlijk in hun laatsten groei, werden ze mannen met onoogelijke kleine lichamen en diknekkige kleine hoofden zonder licht.

Maar nu, eenmaal verzameld, hielden de kwieke voormannen hen vast. Voor dat doel, wisten die, zouden ze nooit zóó weer bijeen te krijgen zijn. Nog stonden ze er allen; het was opnieuw een psychologisch moment. En op dit oogenblik en in deze situatie was het, dat daar die zelfbewuste vastberaden voorman opkwam, de stoere, onverzettelijke voornaamste leider hunner groote gewonnen staking, die krachtige, blanke, breede, rosblonde jood met de oolijke, frissche twinkeling van humor en de prachtig-beheerschte, altijd toch reeë onversaagdheid in zijn lichte, blauw-grijze oogen, de jong-gave kerel, die door geestelijke zelfdwang en door de heerlijke bezieling van het prille socialisme dier dagen, als met een ruk nu boven hen uitge-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(34)

rezen stond. Met al zijn physieke kracht en heel zijn idealen-volle innerlijk wierp hij zich op de schare; doormokerde de massieve trage koppen, striemde de

ineengedrongen lijven, hieuw en hakte in het rond, tot, als in een massaal

verrustigenden zucht, stil en gedwee, het machtige, diepe luisteren naar hem begon.

Toen zwol zijn hart in enkel liefde naar hen toe, ontsluierde hij al het goede dat er latent toch in hun wezen was, schonk hun fierheid en kracht en al de blinkende idealen waarvan zijn geest en lichaam trilde.

... In één sterk verband vóór alles moesten ze blijven. De strijd, grandioos gewonnen, was nu eerst goed begonnen en moest voortgezet; afbrokkelen en uiteenvallen zou misdrijf tegen henzelven zijn; de fijne heeren van het ‘geslepen’ en het ‘ruw’ zouden gemeen genoeg blijken om alles waartoe zij zich hadden verplicht te ontkennen en terug te nemen of door nieuwe streken te ontkrachten en waardeloos te maken; de barrière van eenheid dus niet enkel in stand gehouden als een noodig kwaad, maar versterkt als een heerlijk heilig recht...

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(35)

Zoo sprak hij dagen en avonden tegen die duizenden koppen aan. De uitputting nabij, liet hij zijn stem al meer vieren tot naar de uiterste ruimte der verre, breede zaal;

liever sloeg hij neer dan niet te worden verstaan. Zijn onstuimige bloed stortte hij staag in hen over en zijn jonge, zuiver-schoone leven liet hij hen. En in de getraliede donkere breinen viel het eerste prille bleeke licht hunner bewustwording: een nog aarzelende, nog geen weg wetende federatieve samenvoeging der groepen ontstond.

Maar behalve de lust tot den dagelijkschen strijd van actieven afweer zonder poozen en lijdelijke bedreiging onophoudelijk en als gevolg vooral van dat velerlei, al intensievere, voortdurende contact, had, als een zich snel verbreidend vuur, een warmgonzende maatschap de werkers aangetast, prachtig van stabiel vertrouwen, en was er een beweeglijkheid, een ijver, een te zaam gaand begrip tusschen hen ontstaan, zoo vol, overstelpend, wild, dat het koele staket van hun officieel los verband, als een hardnekkig stuk individualisme tusschen hen nog opgetrokken, binnen een minimum van tijd voor

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(36)

driekwart overhoop geloopen lei. En toen ook het laatste kwart dier gefedereerde organisatie-gedaante door den zich al meer opdringenden gecentraliseerden vorm driest lei vertreden, de werkers de snelheid, de kracht, de raakheid der actie op deze nieuwe basis aan den lijve hadden gevoeld, toen, tegelijk met een zich moeizaam uit den donkeren grond omhoog zwoegend, blij-licht voorjaar, verrees daar uit de ruige horde van nog geen half jaar geleden, straf gecentraliseerd, enorm van

weerstandskracht, hun aller nieuwe vakgemeenschap: de machtige, groote Bond.

Heel Dortendam keek er heen. De hooggeboortigen van de oude grachten en het nieuwe blanke Zuid verachtelijk, met opgetrokken neus: het zou wat, die proleten.

De geld-aristocratie van scheepvaart, beurs en windhandel met een vuilen, smadelijken lach, de middenstand met het afzichtelijke dubbeltronie van den de geldia open-en dichtschuivenden winkelaar, die om het kwartier een anderen klant verloochent, de vele duizenden werkers van alderhand bedrijf en industrie, verheerlijkt, met

diep-trillend, broederlijk ont-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(37)

zag, de juweliers met het verbeten inzicht, dat het nu voor goed gedaan was met hun rijk, het liberalisme zwaar beteuterd, het radicalisme zoetjes geschrokken, de kerk in fronsend afkeurende gestrengheid, het frisch-bloeiende jonge socialisme met een hoog uitslaanden kreet van trillend enthousiasme. En de jonggeborene reus, als in onnoozele neutraalheid, liet hen. In zijn warme lichaam raasde het van groei. Want de onvervaarde voorman en zijn engere makkers hadden bij zijn verschijning en springlevende doop dadelijk begrepen, dat nú niet enkel meer met den feilen strijd naar buiten kon worden volstaan, maar dat met een minstens even krachtige intensiviteit naar binnen moest gewerkt. Het steen-stugge buitenwerk, het enkel geweldige, holle karkas van hun kloeken vakbond stond nog pas. En van drie, vier hoeken uit gelijk werd de binnenbouw nu aangegrepen. Een weelde aan kracht, een overvloed van wil stroomde de als geëlectriseerd vonkende, scherp gecentraliseerde spits nu toe. Naast den doortastenden, breeden, blonden leider met het intelligente, fel-reëele inzicht, vormde zich

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(38)

snel een ruig-kerelige, manhaftige leiding en om deze heen weer een kern van prachtige trawanten, die als een onzichtbaar opgestelde, reusachtige dommekracht zwoegde, altijd door. Allereerst werd nu een nog nimmer vernomen progressieve, zeer hooge contributie in heffing gesteld. De duizenden venten, ze schrokken ervan.

Gedwongen haddenze voor elkander nog nooit een cent over gehad. En nu, het allereerste wat van hun loon af moest, die hooge, ongelijke afdracht bij een absoluut gelijk recht. Dit eerste nieuwe, het botste tegen hun enge voorhoofden aan en wilde er niet in. Ze gromden, gebaarden en agiteerden, schoolden in achterklap saam. Hun ingevreten individualisme bovendien verdroeg de koele kortheid van een besluit nog niet, behoefde, voor dat wat van hen werd verlangd, nog het voorafgaand-mildere, minder abrupte commentarieerende woord. En de onvergelijkelijke leider, monter en kalm en zonder omwegen, vertelde het hun: uw contributie is progressief als eerste beginsel van recht en offervaardigheid; uw contributie is hoog omdat het uw munitie is; wie haar ont-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(39)

duikt is een verholen smeerpijp dien we zullen weten te snappen; wie er zich aan onttrekt een misselijke klaplooper dien we zullen signaleeren. Toen kwam als een tweede schok over hen de bezoldiging van een volledig bestuur. Ze brieschten, liepen te hoop, joegen elkaar op. Die hooge contributie voor de munitie, jawel, vuiligheid!

baantjesjagerij! ... En de klein-Hollandsche politiek, ziende dat er wat loos was en smuigem als altijd, ging aan den snater. De liberalen vonden de arbeidersschouders nu toch waarlijk te goed voor de haken der klimladders van de raddraaiers, die het er op toelegden op den arbeid hunner broeders als luie heeren te parasiteeren. De radicalen, ontkennend den klassestrijd en zijn onderdeel, den vakstrijd - patroon en arbeider hadden eenzelfde belang - spoorden zoetjes, al temperend, tot desertie aan;

de van decentralisatie doorvreten syndicalisten spraken in beminnelijke synthese van dat dievenpak. Het sprak vanzelf, dat de leiders uit zelfrespect uit dit vuil wegbleven;

en als ongemoeid gelaten gingen ze door met het volbrengen van hun taak. Het eene na

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(40)

het andere arbeidsgeschil werd in het belang der genooten opgelost, de eene na de andere partiëele staking gewonnen, op elk moment en op iedere manier telkens de macht van het diamant-kapitaal gefnuikt. Maar de gaaf-sterke ploeg der vele ongenoemde mannen, die werkzaam en waaksch als derde wacht altijd voor de geliefde organisatie stond, nam het voor haar zuivere voormannen op, trok uit, scheurde en stompte zich door de dichte volte der dwaas-steigerende werkers heen en veegde met haar stalen bezem van vertrouwenwekkende, onverwoestelijke propaganda al de hurrie en de smurrie tusschen de rijen weg.

Maar nog lang zou het chronische zeer der bezoldiging de jong-mannelijke schoonheid van den Bond bijtijen schenden.

Nu brak de groote tijd voor den vakbond aan. Zijn werfkracht was enorm, zijn strijd naar buiten voortreffelijk, zijn naar binnen gekeerde organisatie gelijk een zending. De groote vergaderingen van de groote beslissingen vulden de groote zalen uitpuilend te barsten, waren als brokken van den cosmoszelf afgeslingerd heet trillend leven; de kleine,

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(41)

cursistisch ingerichte bijeenkomsten geleken ordelijke toegewijde klassen van in luistering en leering kloek en straf neergezeten volwassenen. En zijn royale weekblad, in volhandig-drukke expeditie vanwege de stevige oplaag, ging nu ook stiptelijk iederen Donderdag rond. Het was in zijn nooit ontbrekend, altijd helder hoofdartikel en speciale bijdragen behalve een pootig en vooral onafhankelijk-gaaf stuk

journalistiek, een prachtig instrument van diep indringende, zeer ver reikende sociaal-economische propaganda, een stoer voorbeeld ook van mooie inzichtopening, algemeene opvoeding en strikt eerlijke vak-berichtgeving. En wonderlijk-snel, met een bijna ontstellende saamhoorigheidsdrift, was het nu gebeurd, dat de

wild-doorbrekende, schoon-groeiende mentaliteit der leden, in de krant, meer dan in ieder ander orgaan van den Bond, haar klaarst verkaatsenden spiegel kreeg. Ze was geworden hun hart en hun mond. Want zoo min als hun kaken op de

vergaderingen nog verstijfd deden, waren hun handen van nerveuze schrijfinspanning nog verkrampt. En doordat

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(42)

hun inktpotten in de lauwe schoorsteenhoeken thuis niet meer drassig-drogende greppels geleken, maar heldere zwart-glanzende putjes, en hun schrijfpennen ook geen korstig-roestige of sliertig-dradige monsters meer waren, maar blankgeschuurde spitsjes als altijd gereede blinkende kleine wapens, ging er iedere week een stroom van artikelen en ingezonden stukken naar hun weekblad, die den niet snel

verbouwereerden redacteur vaak in benauwenis tot den hals toe omspoelde.

En terwijl in de jonge organisatie het geestelijk leven met ontembare drift al hooger zwol, joeg er tegelijk even onstuimig een verbazingwekkende materieele

voorspoedigheid doorheen, was het als een heete race tusschen die twee niet te breidelen geweldige krachten daar. Het zwaar rinkelende zilver en het zacht tinkende goud vloeide naar haar kassen, onstelpbaar, en haar daverende deposito's overstortten de groote banken. Er kwamen beambten tot beheer van de stijf-gevulde geldzakken en ter bediening van de kluis, strenge boekhouders, gewichtige kassiers, piendere administrateurs en vlugge klerken,

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(43)

dozijnen boeken, losbladig, gefolieerd en wemelend van lijnen getabelleerd, onverplaatsbaar groot, breed en dik, die met een zwengel als sleutel werden open- en dichtgeschroefd. De groote Bond consolideerde zich onwrikbaar. En toen na ettelijke jaren zijn macht en aanzien als met sprongen waren gevorderd, hij de vakactie had gevoerd naar binnen tot een door niemand mogelijk geachte, heerlijkheilzame metamorphose, naar buiten tot een schallende openbare les voor allen die er in het lief-geniepige Holland uitgeperst en platgedrukt zwoegden, hij alle patroonswillekeur den nek had omgedraaid, het loon op redelijk peil gebracht, den arbeidsduur verkort, een behoorlijken schaft ingevoerd, het leerlingwezen geregeld, een weerstandskas van bijna twee millioen gesticht, toen, in de volle vreugde van dien eersten,

overdadigen, over heel Dortendam geurenden bloei, kreeg de groote, door den nieuwen tijd geïnspireerde bouwmeester opdracht tot het ontwerpen van plannen voor een eigen gebouw.

En na een poos, toen het stond, een vesting geleek het, een citadel. De negentien

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(44)

breede stoeptreden hoog geplaatste toegangspoort, in monumentaal-wijde opwelving reikend tot de volle helft der geheele romphoogte, symboliseerde de heerlijk vereenigde tezaam-strooming der ongetelde massa's. Geen gelijkvloersch, snel onzichtbaar wordend entree voor de werkers; zij moesten decoratief aanschouwd trots en machtig stijgen naar hun burcht en hooggedragen, goed zichtbaar eruit heendalen weer naar den alles altijd dadelijk vereffenenden grond. En van binnen ook, het was er alles kloekheid, reinheid en eenvoud en van een bedachtzame, geen enkel onderdeel verwaarloozende ingetogene sier; strakke, straffe stileering van breuk met het afzichtelijk-huidige en stuwing naar een verblijdende toekomstigheid.

Het kleinsteedsche Dortendam, als een aan rachitis lijdend, op zijn bochtige beenen waggelend, akelig achterlijk wicht, altijd op slag koers zettend naar eiken steen, die er binnen zijn zedige kommetje gesloopt of bijgemetseld werd, liep ook nu hevig geagiteerd te kijk naar dit forsch-schoone vakvereeni-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(45)

gingsgebouw. En in zijn stommen niet en nooit te onderdrukken haat tegen alles wat de diamantnijverheid betrof, begrinnikte het die gekke hooge stoep, die verdwaasde hooge poort en alleridiootsten verwaanden hoogen toren, vond het dien heelen bouw niets anders dan een oude uiting van overmoedige weeldezucht bij dat welbekende vette volkje, dat het door geweld en afpersing nu weer een beetje naar den vleeze ging; een schoon schijnende, in wezen onbeschaamde daad, dezen keer niet van individueele, maar van collectieve geldverpatsing.

‘Oi’, vroeg enkel heerlijk-welsprekend, zalig-ouderwetsch, dat prachtige moderne gild en .... zijn mooie huis hief zich hooger.

Was het tot nu toe de allereerste taak van den Bond geweest, op voorbeeld van het Engelsche Vakvereenigingswezen en volgens de theorie en de praktijk der Webbs en vele eminente anderen - natuurlijk met scherpe attentie voor de speciale eischen die zijn nijverheid stelde - te strijden naar buiten en zich te organiseeren naar binnen, nu, terwijl zijn vesting in onafgebroken juiching in be-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(46)

zit genomen, gloednieuw straalde en forsch, onfeilbaar-vlot als een in klaar licht glansflitsende, blanke raderenhal functionneerde; de felle strijd der vijf, zes eerste jaren zoetjesaan aan het verstillen was, behalve doordat zoovele groote en kleine veldslagen al bevochten en gewonnen waren er ook het meerdere contact en het veelvuldiger overleg was gekomen met de inmiddels ontstane, snel gegroeide juweliersorganisatie, waardoor strijd nu meermalen voorkomen werd; de stabiliteit van het loon onwrikbaar bleef en de werkduur, indien de conjunctuur zich goed hield en geen stoornissen bracht, een grootere mogelijkheid tot meerdere bestendigheid had gekregen; nu, terwijl dit alles hardnekkig was bekampt en eindelijk bereikt, en het stoere gebouw zijn geest, kracht en nieuwen wil, heel zijn gonzend, heet-bedrijvig leven overkoepelde en ommuurde, nu zou die bond ook zijn meer omvattende, veel verder reikende, grootschere taak zien. Zijn innerlijke organisatie van administratie, contrôle en overzichtelijke systematiek zette zich nu allereerst uit tot een bijna kadastrale perfectie.

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(47)

Want de bond, zuiver uit gevoel en enkel intuïtie, uit groot en spontaan avontuur ontstaan, had zich snel van alle vakvereenigingskansspel en verhit-blinde

opgewondenheid afgewend en geconsolideerd en uitgebouwd op de wetenschappelijke basis der economische leer, op de geweldige, onomstootelijke realiteit van

verschijnselen, feiten en cijfers, van cijfers vooral, wijl die alleen stil en stug zonder eenig commentaar de onwrikbare statistieken en de onweersprekelijke, in lijnen van op- en neergang uitstippelende graphische voorstellingen brachten. Het gaaf-nieuwe gebouw borg in keurige regelmaat de duizenden uniforme registers en dossiers, schonk ruimte aan wel twee dozijn kwieke Amerikaansche schrijfbureaux, een half dozijn schrijf- en enkele rekenmachines, creëerde het allernieuwste op het gebied der moderne kantoorinrichting.

Maar vooral op de opvallend vele kaartsystemen, die door het heele gebouw op bijna alle lokalen in hun dof-eiken strakke kasten heerschend pronkten, scheen het aan te komen; dat waren ze, de alles in zich verber-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(48)

gende, ondoorgrondelijke geheimenissen, die in hartelooze levenloosheid uitbrachten de meest vreugdevolle en de meest verpletterende dingen; de felle, verfijnde moderne monsters, die koud en anorganisch-onbewust, al registreerend gaarden de stof voor de tabellen en de schema's en baarden de waarheid, de onherroepelijke, geluidlooze waarheid alleen.

Een uit de eigen rijen gerecruteerde staf van werkers, zorgvuldig gekweekt, bediende nu ambitieus dagelijks dit ingewikkeld-prachtige raderwerk; en zoetjes, amicaal, maar onvermijdelijk-stellig, groeide de Bond nu naar een volslagen bureaucratie, kreeg het binnen zijn muren overal de verlossing der arbeiders symboliseerende schoone huis zijn vele deuren met ‘verboden toegang’, uur- en dag-aanwijzing van de spreektijden der bestuurders en betaaltijden der kassen, zijn vele loketten met het onvermurwbare hunner star-stomme geslotenheid en het driftig-korte geweld hunner omhoog- en omlaag-slaande geopendheid, op bepaalde uren van den dag.

Maar met en naast zijn stralenden voor-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(49)

spoed, zijn technisch hoogst bekwamen, ongeëvenaarden organisatievorm en hardhandig hardende discipline, had hij het geestelijk peil en het zedelijk niveau zijner werkers onweerstaanbaar omhooggestuwd. Allereerst was nu een ongemeen frisch kader van alderhande functionnarissen, wilskrachtig-piendere autodidacten, commissoriale bestuurders en organisators, vlotte sprekers in de vergaderingen en onderlegde, pootige schrijvers in de krant, stil-aan en dicht om de hoofdleiding heen opgekomen. En al hadden de meesten dezer bij alles wat ze deden de woorden, den toon, het gebaar, heel de allure van dien kundigen, schranderen, voorsten kerel in den Bond - den beminden president en erkenden grooten organisator - al was die verbluffende, komiek-overmoedige imitatie van hun voorman doorgaans zóó sterk, dat in hun actie de kwieken dikwijls min of meer goed geslaagde, de minder handigen niet zelden karikaturale copieën naar hem waren, hun ijver was onnavolgbaar en hun arbeid een zegen. Want het was deze vitale staf nu weer op zijn beurt, die fanatiek en overstelpend den

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(50)

wetenshonger onder de duizenden kameraden wekte, hen onontkoombaar overstortte met cursussen en vergaderingen, met lezingen en spreekbeurten op elk gebied, die de meest populaire politici, de knapste wetenschapsmannen en de beroemdste kunstenaars voor hen bracht. En nadat de hoofdleiding op grond van een juist economisch beleid een Bondsdrukkerij had gesticht, welke voor die dagen een model-inrichting bleek, wijl er de nieuwere eischen der typographie op het vele eigen en al druk loopende buitenwerk werden toegepast en doorgevoerd, stichtte een commissoriaal bestuur een pracht-boekerij van duizenden deelen.

Een warm-vreugdige levensdrift klaterde nu door de goud-lichtende trappenhallen, schalde door de strak-zuivere lokalen van het gebouw. Was de organisatie in haar duizendtallig vereenigde maatschap hun als een hoog boven hen uitwelvende beschutting, in ieder afzonderlijk joelde en straalde haar kracht en allen apart droegen ze in zich haar welbewuste macht als een rijk hun teruggeschonken en toevertrouwd deel

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(51)

van dit groote, prachtige gilde-geheel.

Een wilde, juichende voortvarendheid schoot er nu in hen los als nog nooit te voren. Heel het buitensporige van hun oude, heftige innerlijk brak in onbedwingbare vurigheid naar buiten. Niets was hun te gering en ook niets te kostbaar, niets onbereikbaar en ook niets van een te volkomene geperfectionneerdheid, als het middel bleek ter verwezenlijking van hun doel: de organisatie te versterken en te verheffen.

Bemachtigen, vastgrijpen, wilden ze alles wat de moderne cultuur de laatste kwart eeuw in zoo verbijsterende variatie rond de menschheid had saamgedrongen. Ze wilden inhalen het hen zoo fel vernederende tekort aan ontwikkeling, een eind maken aan den hen zoo beschamenden achterstand in hun geestelijk leven. En al hun krachten bonden zich te zaam. Als kinderen ter school togen ze naar de rijk-afwisselende avondbijeenkomsten en gelijk jonge en verjongde collegianten eener vrije universiteit liepen ze door de Dortendamsche straten, de zwaarwichtige boeken ostentatief onder den arm, de heusche was-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(52)

doek-dictaatcahiers studentikoos arrogant in de hand. Naar maatschappijleer, aesthetica, kunst en populaire wetenschap joeg nu hun heete ijver heen. Karl Marx, Sidney en Beatrice Webb, William Morris, Emile Zola, Camille Flammarion, dat waren de almachtig-groote goden, wier leer, wetenschap en kunst hun nu dit nieuwe leven schonk, die ze iederen verschen dag als in eeredienst verheerlijkten in den kinderlijk-getrouwen, liefdevollen aanhang hunner popularisators en verbreiders en in het moeizaam-hardnekkig doorworstelen hunner hun krachten nog veelal te boven gaande werken. En zooals in de verweerde jaren, in de jaren van het roodrige, oud-gouden lampelicht en den galmenden roep van de breed-geheupte, felle

radijsventster der goud-blauwe, luw-lentelijke vroegochtenden; zooals in den zwarten tijd van den onwrikbaren huichel der alles dekkende traditie en het altijd confuus staande, altijd hakkelend-sprekende zwoegersvolk met de eeuwig slaafsche pet op, de jongere kapers van toen het dompe, plat-neergeschroefde, bijna feodale leven hadden gerebelleerd als

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(53)

Multatulianen, zoo revolutionneerden zìj nu in prachtige, saamhoorige

onverschrokkenheid het economisch bestel der maatschappij als straffe, ongenadige wrochters van dit eerste grootsche moderne werkersgild.

De gore, verachtelijke horde, de teugeloos-zwijmelende bende, de

onstilbaar-zinnelijke troep van ettelijke jaren her, was geworden de spits, de bloem van de vakorganisatie in het achterlijke, individualistische kleine Holland en gegroeid tot een moreele, cultureele en materieele macht in gemeente en rijk. In al de

industriesteden en bedrijfscentra, over heel de korte lengte en smalle breedte van het zoet-slaperige, soppige landje, wekte de phénoménale, groot-schoone arbeid der diamantnijveren jong, onstuimig-nieuw leven. De chaotisch door elkaar heen zwalkende zwoegers, van de burgerlijkst behoudzuchtigen af tot de heel en half confessioneelen en de vol en ingehouden krijtend-dreigende anarchisten toe, ze voelden zich allen voor een deel weerzinnig-hanig geïntimideerd en voor een ander deel verbijsterd-aangetrokken beïnvloed. Als een wild-woedende infectie,

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(54)

als een niet te stuiten epidemie sloeg, theoretisch en practisch, het besef en de daad van vakorganisatie en vakstrijd over van industrie op industrie, van bedrijf op bedrijf.

Ziekepotkassen, kassen voor uitkeering bij overlijden, federatief en geheel los verbondschap voor vage, in de lucht zweverige solidariteit bestaande in signaal tot actie en parool tot staking, zwakzinnige samenwerking allerhand bij

verward-schreeuwerige afspraak, het werd alles voor een goed deel herzien,

georganiseerd en vernieuwd volgens het glanzende voorbeeld en de ijzeren methode van dat prachtig-groote gild in die groote, klein-Hollandsche stad. En waar het begrip nog te kort schoot en de pieken ontbraken, daar zond die struische, gezegende vak-gemeenschap haar puikste kerels ter voorlichting en tastte ze mild in haar kassen tot steun. Over de geheele linie, plaatselijk en landelijk, brak nu de bloei en groei van de moderne vakorganisatie door. Het was de groote, heilige vreugde van het meerendeel der zwoegers, die nu als een ontroerende geluidsgolving in hooge en wijde uitschalling boven het land stond. De oudere

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(55)

organisaties vertoonden zich verjongd, vernieuwd en vol energie, de nieuwe droegen dadelijk de straling van een kloeke onweerstaanbaarheid. Bond van Typographen, Bond van Sigarenmakers en Meubelmakers, van Bouwvak-arbeiders en

Slagersgezellen, van Kantoorbedienden en Handelsreizigers, van Lompensorteerders en Bakkersgezellen, het was één bruisende, woelige, wemelende menigte van nog vele organisaties meer, die allen hadden haar bezoldigde bestuur, velen haar eigen orgaan, meerderen haar eigen gebouw.

Met het forsche, het stam-gild, de diamantwerkersbond in zijn midden, was Dortendam wel zoo wat het centrum der koortsende, vol-blije actie. Over heel het land concentreerde zich de nauwlettendst waaksche aandacht altijd daarheen, als een staag zoekspieden van de vlakste, hemel-verre landhoeken in het rond, een hunkerend speuren uit de diepste, kil-duisterende stikgassen brakende mijn-trechters omhoog, een warmgenegen uitzien vanaf de stamp-trillende, zwart-geblakerde, steilst rijzende fabriekscomplexen omlaag over den duizelenden

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(56)

warrel der vele versteende stad-vogelvluchten heen naar die eene hooge burcht, de fiere veste der diamant-nijveren, wijl daar in vereeniging met andere vaardige broederbonden de Hoogeschool der vakbeweging zetelde, wier koel-koene zuivere demonstraties van tactiek en strijd aan het eigen lichaam bedreven, zoo leerzaam, verhelderend en bezielend waren. Was overal in den lande het opheffende en verheffende der moderne vakbeweging duidelijk zichtbaar, gelukkig ook hoorbaar, Dortendam had er een geheel nieuw rhythme door gekregen. Want de rosblonde leider der stomme, afzichtelijke kapers van voorheen - maar van de in dubbelen zin meest geschoolde werkers thans - nu weer wat meer in zijn vleeschje gekomen omdat het goed zoo ging, tezamen met zijn door dieper vertrouwen nog monterder directe medemannen, zich bewust van de wezenlijke en feitelijke beperktheid hunner taak voor de van oneindig meer beteekenis zijnde algeheele arbeidersbeweging in Holland, rustten niet voordat de op- en uitbouw van het schoone gild het menschelijk volmaakte zou zijn ge-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(57)

naderd en opgevoerd tot een veelzijdige, onverzettelijke macht in het land, bij verder voortschrijden en geperfectionneerder organisatiebegrip haast wel zeker ook tot een waardevolle kern vatbaar voor eenheid en solidariteit, internationaal. De zuivere dagelijksche vakactie van den grooten Bond, door al het reeds in strijd verworvene op en het vele al vreedzaam verkregene in gemeen overleg met de

werkgeversorganisatie zoetjes-aan nu verstild; de huishoudelijke bestuursvaardigheid uiterst bekwaam nu van regeling en tot in de fijnst vertakte uitloopers van dit groote, warm-zwoegende, zeer gecompliceerde lichaam nu werkend als een staal-blank mechaniek zoo zuiver, hadden lang in hem bezet gehouden superbe krachten eindelijk bevrijd en geleidelijk-aan was zijn verdere evolutie, naast de nooit verflauwende, altijd waaksche en meest onbegrensde zorg voor het allernaaste zelf, op een breedere, meer algemeene basis komen te steunen. Nu vuurde hij niet enkel meer aan tot vorming van vakvereenigingen bij werkers in eenzelfde bedrijf of industrie, maar tot organisatie

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(58)

van alle loonslaven, onverschillig welke vakken zij beoefenden en in welke bedrijven zij werkten, in straf gecentraliseerde gemeentelijke, gewestelijke en landelijke lichamen. De weldoordachte, gerechtvaardigde afweer van en strijd tegen uitbuiting en ondernemerswillekeur, gevoerd door den mijn werker, den slagersgezel, den sigarenmaker, moest moreel en zoo mogelijk materieel worden, neen, dadelijk zijn, de afweer en de strijd van den diamantwerker zelf en andersom, zonder dat daarbij aan inmenging een oogenblik mocht worden gedacht, noch aan de volkomene, onaantastbare autonomie der organisatie geraakt. Geen overheersching,

meerderheidsgevoel of andere individualistisch-burgerlijke aftandschigheden mochten hierbij werken; het moest zijn enkel zuivere, bijna mechanische solidariteit van de klasse. Zijn scherpinzichtelijke adviezen gingen nu als waardevolle boodschappen door het land en zijn kassen vloeiden aarzeloos, bewust-vrijgevig en zonder

hoovaardij. En terwijl zijn glorieus bestaan naar buiten zich vestigde, onuitwischbaar, de modern georganiseerde en geestver-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(59)

wantelijke arbeiders zijn aanwezen zegenden, hij allengs befaamd werd en tegelijk ... waratje ook berucht, zette hij naar binnen den ontwikkelenden, opvoedenden, beschavenden arbeid zijner leden voort met overstelpende volharding en

onweerstreefbaren drang. Een verbluffende ijver ijlde door zijn gelederen, heet, heftig en onvervaard. Niets mocht veronachtzaamd wat tot leering kon strekken, niets te goed gevonden wat ter ontwikkeling kon zijn. En de ruige, vette, vadsige bende van weleer was geworden een blank-gesoigneerde, beweeglijk-lenige, spiritueele schare, wier stand en aanzien heel het land beïnvloedde, Dortendam geestelijk, moreel en materieel onherkenbaar had gemetamorphoseerd en tot een glanzende plek in het kleine Holland gemaakt.

Ontsproten aan, geboren uit de botsing van maatschappij-krachten was het vanzelfsprekend dat de mentaliteit van dit gave gild zich allereerst en als collectief vastzette op het speuren naar zijn oorsprong en kwam, als jong-lentelijk gewas uit den versch bereiden grond, het besef van de oorzakelijkheid zijner

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(60)

gemeenschap wild en snel omhooggeschoten. Het vakvereenigingswezen in theorie en practijk en zijn geschiedenis niet minder, waren nu allereerst en voor alles de twee nuttige en noodige geschriften, die de joden volksjongen van voorheen, de

voorbeeldigknappe autodidact en pootige leider thans, voor zijn prachtig gild vertaalde en van moeizaam-omstandig, kostbaar noten-materiaal voorzien, in het licht gaf. En al liepen ze met de bar-omvangrijke, loodzware deelen rond als waren het hun wel wat heel kloeke dag-agenda's, waarzonder ze geen oogenblik konden, de warme, vol-ijverige venten worstelden ermee en bestudeerden ze. En zoetjesaan verhelderden en verkalmden ook hun altijd nog wild willende breinen, kwamen ze van de

vakvereenigingslectuur tot de lezing van boeken over meer algemeene economie, ontstond interesse voor staatsinrichting, voor het uitvoerende en administratieve landsbewind, voor bestuur van gewest en gemeente. En doordat de honderden cursusvergaderingen, waarin de nu ook al bedaard, haast goedmoedig geworden rosblonde leider een der

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(61)

beste popularisators was, dit alles nog becommentarieerden, vaak angstvallig nauwgezet veraanschouwelijkten, werden ze betrekkelijk snel, en het sprak vanzelf, natuurlijk ijdele bolleboosjes in die richting, drongen ze voort, bestapten, voor ze het precies wisten, het machtige, wijd-open veld der algeheele maatschappijleer en stonden voor haar nieuwste tendenz: het socialisme.

De gewikste leider en de allervoorste kwanten van het gild hadden vooraf geweten waarheen de moeizame weg hunner enthousiast zoekende broeders aan het eind zou leiden; waren er ook diep van overtuigd, dat de vakorganisatie maar één helft van den bloedenden levenskamp der arbeiders vormde en dat de andere helft positief de politieke organisatie was. Maar gesproken erover hadden ze spaarzaam, noch bizondere aandacht ervoor gevraagd. Ze hadden hen vrij en rustig laten dolen, tot ervarener aanschouwing en dieper inzicht hen vanzelf naar dit eind zouden brengen.

En toen dan eindelijk een groot deel der schare warm-saamgedrongen stond voor het hoog-welvende, haast kimloos

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

(62)

wijkende verschiet van dit nieuwe, schitterschoone morgenland, straalde zijn onversaagde licht als een ijl-ijlende jubel van waarheid en toekomst hun vlak in de gelaten, omvangend, overweldigend hun heele wezen.

Want het socialisme dier dagen had zijn prille hulpeloosheid achter den rug. Zijn roode vendel joeg in galop als bezeten door het land, Dortendam werd hoofdkwartier.

De bloed-zweetende strijd tegen anarchisme en anti-parlementarisme was geluwd, van hoofd-actie neven-actie geworden; het gevecht tegen kapitalisme en bourgeoisie over de heele linie verwoed en vermetel geopend, de trotsche, grimmig-strenge poort van het tot nu toe onnaderbare parlement door enkelen zijner vurigste kerels in triomf geforceerd. Nu was het wachten op de massa's. En in gesloten gelederen begon daar, eerst wat aarzelend nog, maar spoedig al vrijmoediger en vertrouwensvoller, de vreugdige opmarsch der negatief al lang geprepareerde, modern georganiseerde vakvereenigingsmannen. De rijen stroomden vol, de strijdkracht, ongebreideld, golfde aan. Het schoo-

Joost Mendes, Het geslacht der Santeljano's. 's Werelds daverende wedloop. Tweede boek

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De kleine, alles en ieder tartende, heerlijkbrutale, moedige bende, in rillende afgrijselijkheid als het onreinste gedierte veracht door al wat machtig was en zich daarvoor hield;

inschikkelijkheid, zijn warmte en teederheid al maar toenamen; zijn wonderbaarlijke zelfvergetenheid een diepen glans van bevrijdheid en rust in zijn oogen had gelegd en hij

Maar dien avond, toen in de stad het verzet tot een razende kreet was gestegen, de rieten stok al stukgeranseld door den sabel was vervangen en het arbeiderslijf in zijn

Mordechai in woeste onbevredigdheid alles naderend met zijn hijgende hitte, onbewust zoekend toch naar het verstillend-betere en hoogere, teruggeslagen telkens tot

Maar toen Naftalie's economische basis van bestaan raar was verwankeld, hij als wrak werkman in de diamant-nijverheid ‘het vak’ er aan gegeven had; geestig, leukig,

Als Ko dan overstelpt van geluk en vrede met Rosetta alles uit-leefde wat zijn rijke, kwistige hart maar kwijt wou, de vrije dagen zilversferig, de vrije avonden fijn van

Tekst & muziek: Keith & Kristyn Getty / Stuart Townend Ned. tekst: Harold

[r]