• No results found

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela · dbnl"

Copied!
561
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

H.H. van Kol

bron

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela. Sijthoff, Leiden 1904

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/kol_002naar01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

Naar de Antillen en Venezuela.

A. - Inleiding.

‘Und die Welle trägt dich weiter, Und sie weisz es selbst nicht wie.’

(GEIBEL).

[Verder dragen u de golven, En zij weten zelf niet hoe.]

Wegens gebrek aan tijd moest mijn studietocht door onze Koloniën worden onderbroken; zoo spoedig dit slechts eenigszins mogelijk was, heb ik hem hervat.

Na onze Oost te hebben bereisd, zal ik thans onze West doorkruisen.

Ditmaal loopt mijn weg door mij geheel en al onbekende landen, en wil ik behalve de Nederlandsche Antillen en ons Guyana (Suriname), ook die der Franschen en Engelschen bezoeken. Wellicht kan ik daar iets leeren of opmerken, wat voor ons kan zijn een voorbeeld tot navolging, dan wel een waarschuwing.

Als voorbereiding heb ik alle boeken die ik over de West-Indische Koloniën kon machtig worden, doorloopen; en het trof mij, dat terwijl in het Engelsch slechts een paar goede boeken verschenen, de Fransche literatuur over dit onderwerp

onbeduidend, en de Nederlandsche eenvoudig armzalig is. In hoeverre deze schetsen, op een slingerend schip of na vermoeiende tochten in een tropisch en vochtig klimaat gemaakt, daarin eenigszins zullen te gemoet komen, ligt niet aan mij ter beoordeeling.

Het gebrek aan andere bronnen dan mijn aanteekeningen, mag als verschoonende omstandigheid gelden, wanneer zij niet datgene leveren, wat bij meer tijd en gezette studie der onderwerpen, daarvan kon worden gemaakt.

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(3)

Onze kennis omtrent deze landen en volken vermeerderen; gegevens verzamelen betreffende de economische toestanden; een blik werpen in de toekomst dezer rassen en gewesten, dat is, veeleer dan het geven van een boeiende reisbeschrijving, het doel waarnaar ik streef.

Zondag, 29 Maart 1903, nam ik een haastig afscheid van mijn kinderen aan het station, een der minst geschikte plaatsen om vaarwel te zeggen aan hen die u dierbaar zijn. Tevens moest ik al weer scheiden van mijn vrouw, die mij nog nooit heeft weerhouden waar mijn plicht het heengaan gebood.

Den volgenden ochtend reeds had ik in zijn kabinet een langdurig onderhoud met den Franschen Minister van Koloniën, die mij zijn verlangen had te kennen gegeven, eens met mij te spreken over koloniale aangelegenheden. De heer Doumergue deed zich daarbij kennen als een man, die meer gevoelt voor gekleurde inboorlingen dan voor Fransche kapitalisten; als een tegenstander van alle verdere uitbreiding der Koloniën, zelfs voor een Groote Mogendheid; en als iemand die hart heeft voor zijn schoone doch moeilijke taak. Dat slavenarbeid en de suikerplantages een ramp zijn geweest voor de normale ontwikkeling der West-Indische eilanden, werd door hem volmondig erkend. Voor de toekomst zag hij meer heil in den kleinen landbouw, in

‘cultures vivrières’ voor de voeding der bevolking, en van vruchten en andere gewassen voor den export, om de welvaart dier gewesten te vermeerderen.

Dat deze Minister, als Franschman, de voorkomendheid in persoon was, en mij overlaadde met aanbiedingen van hulp en steun bij mijn pogen - dat zijn volle instemming genoot - behoeft nauwelijks te worden vermeld. Trouwens, reeds nu kan ik dankbaar erkennen, dat het mij ook van andere zijden aan welwillende medewerking niet heeft ontbroken, om mijn studiereis zoo vruchtbaar mogelijk te maken. Met tal van invloedrijke aanbevelingen gewapend, kon ik dan ook in den laten avond van 31 Maart zee kiezen van Hàvre naar Southampton.

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(4)

Reeds bij het krieken van den dageraad wandelde ik langs de kaden en de dokken dezer havenplaats, om mijn boot, de ‘Orinoco’ van de R o y a l M a i l Steam Packet Company, op te zoeken. Voor de gesloten poorten der Veem-etablissementen stonden al drommen arbeiders te wachten, hopende straks werk en brood te vinden.

Verschillende negers zag ik in hun midden, die waarschijnlijk uit de West waren overgekomen om hier tegen spotloonen hun gespierde armen ten dienste te stellen van het kapitaal, wellicht zelfs als loonbedervers op te treden. Toen ik terugkwam waren de meeste dokwerkers al binnen de poorten, doch stonden nog velen,

voornamelijk ouderen en grijsaards, altijd tevergeefs op werk te wachten.... Dit waren reeds de eerste slachtoffers der concurrentie door gekleurde loonarbeiders aan blanke werklieden aangedaan, waarvan de gevaarlijke gevolgen nog niet zijn te overzien!

De pier te Southampton.

Eenige uren tot mijn beschikking hebbende, maakte ik een rit door Southampton, en las ik niet zonder aandoening op een reeks als villa's uitziende gebouwen onder het opschrift: B a r n a b y ' s h o u s e s de woorden: ‘Doors ever open for orphan waifs.’ Geruimen tijd bracht ik door in de ‘P u b l i c L i b r a r y ,’ waar tal van arbeiders tijdschriften en boeken lazen, wat in Nederland nog maar al te zelden geschiedt.

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(5)

Omstreeks 3 uur, nadat wagens vol mailzakken waren ingeladen, werden de trossen losgemaakt en was alles op de ‘Orinoco’ tot vertrekken gereed. Op de kade stonden velen te wachten, lachend en sprekend met hun vrienden en bloedverwanten, op het dek achter de verschansing geschaard. Eensklaps veranderde het vroolijke tooneel;

op een signaal van de fluit van den stuurman werd de loopbrug weggetrokken, en - waren de vertrekkenden en de achterblijvenden gescheiden. Voor hoe lang? Wellicht voor altijd? Wel wuifden de zakdoeken, maar nu en dan verdween er een om moedertranen te drogen, dan wel om een uitdrukking van smart te verbergen. En terwijl onze mailboot statig de zee te gemoet stoomde, waren in de verte nog opgeheven armen zichtbaar, wanhopige gebaren makende naar hen die verdwenen naar de ‘far West’, waarvan zoovelen nooit terugkeerden. Die menschen waren mij vreemd, geen enkele zakdoek wuifde voor mij, den eenzamen vreemdeling, die ook door de golven werd meegedragen naar het mij onbekende land. Doch een telegram van slechts twee - maar veelzeggende - woorden was mij komen opbeuren, een riem mij stekend onder het hart, omdat het woorden waren van hoop en troost, die weerklank vonden in mijn gemoed.

De reis over zee beschrijven, ligt niet in mijn plan. Dat deden reeds zoo velen vóór mij.

Onze snelvarende doch daardoor zeer beweeglijke stoomboot bracht ons langs Kaap Lizard in den Atlantischen Oceaan, en reeds den volgenden dag voelden wij de deining van den ‘G u l f s t r e a m ’. Deze reuzenrivier in zee, zooals Maury haar beschreef,

1)

zendt haar golven van de kusten van Noord-Amerika naar Ierland en IJsland, en doet zich vooral gevoelen in de ‘r o a r i n g f o r t i e s ’, zooals onze matrozen de stormachtige zeeën tusschen 40° en 50° noorderbreedte noemden. Daar aan onze machine iets was gebroken, wat in volle zee moest en kon worden hersteld, hadden wij het genoegen bijna 5 uren lang zwalkende op dezelfde plaats heen en

1) Maury. Physical geography of the sea.

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(6)

weer te slingeren, waardoor het dek spoedig werd schoongeveegd van alle levende wezens, die niet tot het ras der zeelieden behoorden. In een paar etmalen hadden wij deze Oceaan-rivier doorsneden, en Zondagmiddag kwamen de A z o r i s c h e e i l a n d e n in het zicht. Des ochtends hadden wij bijna allen een ‘church-service’

bijgewoond, waar op ernstige en plechtige wijze, onder de leiding van den Kapitein, hymnen werden gezongen en de afwezigen herdacht.

Eenzaam lagen daar die afgebrokkelde eilanden, met hun zwarte bergen,

voortdurend gebeukt door de golven van den onmetelijken Oceaan. Op de kale toppen was slechts spaarzaam houtgewas merkbaar; langs de flauwere hellingen zag men weiden en bouwland, en in de nauwe valleien witte huizen en boomgaarden. Hier en daar had het van de bergen afstroomende regenwater diepe groeven geschuurd, en alom wezen bergen van puin langs de steile stranden op den vernielenden invloed der branding. In deze Portugeesche kolonie wonen eenzaam en verlaten ongeveer 270,000 menschen, die voornamelijk van veeteelt, vischvangst en ooftbouw leven.

Zij leiden er op dat viertal eilanden een tamelijk idyllisch bestaan, ver van het gewoel der wereld, rondom door de golven omgeven.

Hebben wij hier te doen met het laatste brok van het vroegere vasteland A t l a n t i s , reeds eeuwen en eeuwen geleden in den Oceaan verzonken? Dit vraagstuk is nog onopgelost; doch volgens sommige geleerden zijn de drijvende geelgroene

grasvlakten, die wij nu en dan doorsneden, afkomstig van dat bedolven werelddeel.

Thans minder veelvuldig te dezer plaatse dan vroeger, schijnen zij als in een kring om en om te drijven op het kalme vlak der zee, tusschen den Golfstroom en den Aequatoriaalstroom. Dit ‘Gulfweed’ en de kleinere dieren die zich er in vastklampen, groeide eenmaal op de klippen van dat vasteland, en veranderde, toen dit verzonk, van een ‘wortelende’ in een ‘drijvende’ plant, altijd rond zwalkende op deze zeeën, steeds zoekende naar de rotsen waarop zij eenmaal woonde.

Onze weg liep in een rechte lijn van Southampton naar Barbados, zuidelings langs de Azoren, om den Golfstroom zoo snel mogelijk te kunnen snijden; op de thuisreis volgen deze mailbooten

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(7)

de noordelijke route, die dezen afstand van ruim 3650 mijlen van Southampton naar Barbados ietwat verkort. En zoo voeren wij, met een snelheid van ongeveer 343 à 346 Eng. mijlen, dat is 630 kilom. per etmaal, verder op die onmetelijke watervlakte, niets anders ziende dan een groot zeilschip, dat bij den noordelijken keerkring ons statig met volle zeilen voorbijstevende. Zaterdagavond tusschen 6½ en 10 uur konden wij een volle maaneclips prachtig waarnemen; en Zondag 12 April omstreeks 2 uur in den namiddag, kwam aan den horizon B a r b a d o s opdoemen, het meest westelijke der West-Indische eilanden en der Kleine Antillen.

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(8)

B. - De Kleine Antillen.

Years after years, through blood and tears, And a thick hell of hatreds and hopes and fears, We waded and flew, - and the islets were few, Where the bud-blighted flowers of happiness grew.

***

[Jaren na jaren, door tranen en bloed,

Door een duistere hel van haat, vrees en hoop.

Waadden en vluchtten wij; en weinige waren de eilanden, Waar de geluksbloem groeide - bedorven in den knop.]

I.

Geographie.

De Groote en Kleine Antillen begrenzen noordelijk de Middellandsche zee van Amerika, waaraan tal van republieken tusschen Venezuela en Nieuw-Orleans zijn gelegen. Ongeveer 4500 kilom. lang, komt zij in lengte overeen met de groote binnenzee die het zuiden van Europa besproeit. Waarschijnlijk vormden in vroegere geologische tijdperken de G r o o t e Antillen (Cuba, Jamaïca, Haïti en Porto Rico) en eenige der kleinere eilanden, tot Anguilla, met het schiereiland Yucatan en het vasteland van Mexico één geheel, noordelijk waarvan de Mississipi zijn wateren in zee stortte. De K l e i n e Antillen, van Barbuda en St.-Kitts tot Trinidad, waren een landtong van Venezuela en de Guyana's, door een der mondingen van de

Orinoco-rivier bij Martinique doorbroken.

Thans vormen de Kleine Antillen een keten van berg-eilanden, in het noorden bij de kale kalkklippen van Sombrero beginnende, om, bij steeds stijgende hoogte der toppen, in den Morne Diablotin op Dominica het hoogste punt te bereiken, en dan weer te dalen

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(9)

tot aan de heuvels van het zuidelijk gelegen Trinidad. Door tal van zeeëngten mengen zich thans de wateren van den Atlantischen Oceaan met de veel ondiepere der Caraïbische of Middellandsche zee.

Men kan de Caraïbische eilanden splitsen in bergachtige, die alle vulkanisch zijn, waarvan de toppen tot in de wolken steken en die volop regen genieten, en de heuvelachtige met zacht golvende terreinen, die van koraalformatie zijn, als B a r b a d o s , A n t i g u a , B a r b u d a en A n g u i l l a . Een meer voorkomende indeeling is die in B o v e n w i n d s c h e en B e n e d e n w i n d s c h e eilanden, die echter verschilt met elke koloniale Mogendheid. De bewoners der eerste groep gaan zelfs verder, en spreken nooit van de Oostkust of de Westkust van hun eiland of hun huis, doch van de Bovenwindsche of Benedenwindsche zijde, al naarmate deze al dan niet is blootgesteld aan de luchtstroomingen over den Atlantischen Oceaan aangevoerd, en die zoo krachtig zijn, dat nagenoeg geen enkele goede haven aan die zijde wordt aangetroffen.

Deze eilandenreeks vormt aldus een soort golfbreker voor het vasteland van Midden-Amerika, dat zij beschermt tegen de rollende baren van den Oceaan. Ofschoon zeer verschillend in oppervlakte, vorm en uiterlijk, kenmerken deze eilanden zich uit de verte voor de overgroote meerderheid door een gekartelden rug als men aankomt over de diepe blauwe zee, die hen omringt. Dichterbij gekomen ziet men beter den kegelvorm der bergen, tot aan hun top bedekt met groen tropisch woud; in wier flanken diepe ravijnen werden geschuurd, dan wel vruchtbare dalen zich vormden, en die nog nu en dan langs hun hellingen gloeiende lava-massa's afvoeren, die verzeld van asch, steenen, vlammen en rook, dood en vernieling brengen.

Doch oppervlakkig beschouwd vormen deze fraaie groene eilanden in die

schitterende zee, deze ‘Anterior isles’ (Antillen, aan de andere zijde gelegen) ‘a string of jewels round the neck of the Caribbian sea’,

1)

een snoer van juweelen om den nek der Caraibische zee. Deze ‘eilanden der Cannibalen’ werden in 1493 door Columbus ontdekt, en hij en zijn opvolgers waren vol bewondering

1) F r o u d e . The English in the West-Indies or the Bow of Ulysses, p. 30.

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(10)

voor de betooverend schoone vormen door de natuur aan deze gezegende landen gegeven. Zij meenden in het ‘Aardsche Paradijs’ te zijn aangeland; in de ‘schoonste, rijkste, vruchtbaarste en gelukkigste landen der wereld.’ In oorden ‘waar God bijeenbracht alle dingen die het leven vroolijk en genoeglijk kunnen maken, daar men er goud, zilver, paarlen en edelgesteenten vond naast heerlijke vruchten en prachtvolle bloemen, en millioenen menschen die onverschillig waren voor al die rijkdommen’.

1)

Wat er thans van dat Paradijs is geworden, welk het lot is der menschen die het thans bewonen, een handvol blanken, naast een paar honderdduizend Afrikaansche zwarten, enkele duizenden Aziatische bronskleurigen en verder mengsels van allerlei ras en kleur, zal geleidelijk worden besproken. Vóór wij de reis aanvangen, achtereenvolgens den geheelen eilanden-cirkel doorloopende, moge een korte schets van hun droeve geschiedenis in vroeger eeuwen voorafgaan.

II.

Geschiedenis.

Geen land ter wereld was getuige van zooveel gruwelen en gewelddaden als deze zonnige eilanden met hun groene landouwen, rustende onder een helderen hemel op een blauwe zee. Wanneer men hun historie leest, valt een donkere schaduw over al die schoonheid; schijnt de lucht vol geesten van moordenaars en vermoorden, van roovers en hun slachtoffers, van slaven en hun pijnigers, van krijgslieden en zeeroovers. Eeuwenlang werd er geworsteld om het bezit van dit Paradijs, het Goudland der legende.

Spanjaarden vermoordden er de Indianen; de Boekaniers beiden; Franschen, Engelschen en Hollanders veroverden, verloren en heroverden deze eilanden, leverden een strijd op leven en dood om dit ‘paarlensnoer’, tot elk eenige brokken er van in handen hield; het machtige Albion de meeste.

1) D e L a s C a s a s . Relation des Voyages des Récouvertes que les Espagnols ont fait dans les Indes Occidentales. (Amsterdam. MDDXCVIII) p. 2.

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(11)

Vóórdat de blanken er den voet zetten, waren de Bovenwindsche eilanden bewoond door dappere en oorlogzuchtige Indianenstammen, de Caraïben, die bijna naakt rondliepen, door inkervingen en kleuren het lichaam versierden, van jacht en vischvangst leefden, en vaak menschen roofden op de naburige eilanden, soms om hen te verslinden.

Op de Benedenwindsche eilanden vond Columbus half beschaafde, vriendelijke en gastvrije Indianen, bruin van kleur, met mooie fijn besneden gelaatstrekken. Zij waren vredelievend gestemd; en toen het schip van Columbus, de ‘Santa Maria’, strandde op de rotsen van Trinidad, boden zij dezen vreemdelingen hulp, weenden over hun ongeluk, verleenden hun gastvrijheid, en bewaakten hun goederen. Doch de vredelievende Arawakken ontsnapten evenmin als de oorlogzuchtige Caraïben aan de wreedheid en de hebzucht der ‘bleekgezichten.’

Alle schrijvers waren vol lof over deze volken, die hen ontvingen met geschenken en eerbewijzen. ‘Geen beter ras werd ooit geboren,’ schreef Columbus aan zijn Souverein; ‘zij zijn zacht, vriendelijk, voorkomend,’ en ‘zij beminnen hun evennaasten als hun eigen zelf.’ Baatzucht was hun onbekend. Toen Columbus op Trinidad landde, kwam een hunner Hoofden, een Cacique der Indianen, nam hem de roodfluweelen muts van het hoofd, en verving die door een ring van goud, dien hij zelf droeg als teeken zijner waardigheid. Noodlottig geschenk, dat de gouddorst dezer avonturiers zou opwekken, en een zee van bloed en tranen doen vloeien door dit Aardsche Paradijs, weldra door de hebzucht der blanken in een hel herschapen.

Dat Dorado moest gevonden worden; roovers en moordenaars drongen binnen, doorsnuffelden alle schuilhoeken, ontvolkten het land, eerlang door hen tot een wildernis gemaakt. Een Spaansche bisschop, monnik van de Orde der Dominicanen, Dom B. de Las Casas, had den moed als ooggetuige deze gruwelen te boekstaven, in het straks door mij aangehaalde boek, dat mij kort geleden toevallig in handen kwam in zijn oorspronkelijke uitgaaf van het jaar 1698. ‘En de Spanjaarden kwamen de rust verstoren,’ lezen wij daar, ‘als hongerige leeuwen en wreedaardige tijgers....

Zij verdreven en vermoordden, sloegen in slavenketenen of deden in

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(12)

de zilvermijnen omkomen 12,000,000 mannen, vrouwen en kinderen, terwijl wel 50 millioen Indianen verdwenen ten gevolge hunner wandaden.’ De cijfers zijn wellicht voor herziening vatbaar, doch dat deze Christenbeschavers weddenschappen aangingen, wie met één zwaardslag deze weerlooze slachtoffers van hun bloeddorst zou kunnen in tweeën klieven of het hoofd afslaan; dat zij van zwangere vrouwen den buik opensneden om de ongedoopte vrucht te dooden; dat zij geheele rijen menschen ophingen aan de boomen en vuren brandden onder hun voeten; en dat zij de handen afsneden van hen, die zij in het leven lieten, is uit tal van andere bronnen eveneens bewezen. In volgepropte schepen werden zij naar het vasteland gevoerd, zonder drinken en voedsel, zoodat velen op reis bezweken nog voor zij de mijnen hadden bereikt. Daar moesten zij werken tot zij er bij neervielen, en werden dan met stok en zweep tot meer ijver aangespoord, indien al geen meer verfijnde martelingen op hen werden toegepast. Wanneer zij trachtten te ontvluchten, werden zij aan palen vastgebonden en liet men verscheurende honden op hen los, die gewoon waren zich met menschenvleesch te voeden, (p. 232)

In onrechtvaardige oorlogen werden de mannen door schrootvuur en kanonnen neergeschoten, de vrouwen en kinderen ten doode gedoemd, dan wel ter slavernij veroordeeld, waarbij menschen als ruilmiddel werden gebruikt. (p. 287) En dat alles geschiedde tot meerdere eer en glorie Gods, en in naam van Zijn Heiligen!

De Hoofden der Indianen, Caciquen, werden gedwongen hun goud af te staan, en aan de voeten geroosterd om hun nog meer af te persen; dan wel werden hun vrouwen en kinderen voor hun aangezicht neergestoken. Geen wonder dat één hunner te San-Domingo, toen men, op het punt hem levend te verbranden, hem nog een kruisbeeld voorhield om hem tot het Christendom te bekeeren, met afschuw zijn hoofd omwendde en uitriep: ‘Nooit wil ik in een Hemel komen, waar zulke wreedaards wonen.’

Wel had de Inquisitie, die in dezelfde tijden in Europa zoo vreeselijk huishield, en meer gruwelen op haar geweten heeft dan alle Heidensche offerdiensten en alle Kannibalen van den ganschen aardbol te zamen, trouwe volgelingen in die verre gewesten! Doch een man als De Las Casas, die de Indianen tot Christenen wilde

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(13)

bekeeren ‘door zachtheid, teederheid, op vreedzame wijze en vol liefde,’ vond onder die bloeddorstige goudzoekers geen gehoor.

De inboorlingen verdwenen onder dit Spaansche regiem met ongeloofelijke snelheid; in San-Domingo of Haïti woonden bij de aankomst van Columbus ongeveer 1,000,000 Indianen; 15 jaar later waren er niet meer dan 60,000 over; en toen Albuquerque er Gouverneur werd, waren er nog maar 14,000, en dezen werden verkocht. Uitroeiing der inboorlingen was het doel der Spanjaarden, en zij slaagden daarin maar al te goed. Wat niet werd neergeschoten, opgehangen of verbrand, stierf door honger en ziekten, door zwaren arbeid voor de mannen in de mijnen, van de vrouwen op het veld, waar zij saamgeketend moesten arbeiden. Het tengere Indiaansche ras was niet bestand tegen dat vermoeiende zwoegen, die martelingen en die ontberingen; het in aanraking komen met onze beschaving was zijn ondergang;

het verdween. Nieuwe bewoners moesten worden aangevoerd om de ontvolkte eilanden dienstbaar te maken aan Europeesche winzucht, en daarvoor zouden millioenen menschen in de binnenlanden van Afrika worden geroofd om hier in slavenketenen te worden geklonken. Dat Ethiopische ras bleek taaier van gestel, sterker van spieren; en ondanks vermoeienissen, afbeuling en martelingen bleef het stand houden, en Negers zullen eenmaal de Caraïbische eilanden bevolken, de blanken voor zich uit drijvende, die reeds nu zoo goed als verdwenen zijn.

Doch daarover later. Eerst zij er nog aan herinnerd, hoe de onverbiddelijke Nemesis de Spanjaarden deed boeten voor hun onmenschelijke gruwelen.

Daar Paus Alexander VI het geheele westelijk gedeelte van den aarbol in vollen eigendom had afgestaan aan den ‘Roi très Chrétien’ van Spanje, die zorg moest dragen voor de prediking van het Evangelie in de Nieuwe Wereld, duldden de Spanjaarden geen enkelen mededinger. Zij eischten voor zich het alléénbezit van geheel Amerika. Zoowel Franschen als Hollanders en Engelschen, zoowel kooplieden en kaapvaarders als vrijbuiters en zeeroovers kwamen daartegen in verzet, en tastten met geweld dit monopolie van den handel aan, bestreden overal den alom gehaten en gemeenschappelijken vijand.

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(14)

De B o e k a n i e r s of F l i b u s t i e r s organiseerden in de 2

de

helft der XVII

de

eeuw smokkelhandel op groote schaal, die weldra in zeerooverij ontaardde.

Het waren vrijbuiters van alle natiën, die met hun lichte booten, ‘fly boats’, (vandaar hun tweede naam) als vagebonden zonder vrees of geweten den Spanjaarden zooveel mogelijk afbreuk deden. Steeds op de loer naar schepen die met goud en schatten beladen naar Europa stevenden, tastten zij onversaagd de groote Spaansche galjoenen aan, en behaalden menigmaal rijken buit, die dan onder dobbelen en slempgelagen werd verbrast. Steeds volop in het bezit van goud en zilver, hadden zij vaak gebrek aan levensbehoeften, waarom zij het door de wreedheden der Spanjaarden ontvolkte San-Domingo in bezit namen. Dit vruchtbare eiland was de verblijfplaats geworden van vele kudden wild vee, dat zij slachtten, op Indiaansche wijze droogden,

1)

en op hun zwerftochten meenamen. Ook werd daar hun graan geteeld, zoodat zij, van San-Domingo het centrum voor hun smokkelhandel en rooftochten makende, zeeman, jager en planter te gelijk waren. Deze stoute zeevaarders vormden aldus een soort huurvloot tegen Spanje, die vaak door Frankrijk, Engeland en Holland werd gesteund, om hun gehaten mededinger afbreuk te doen. Mansvelt, een Nederlander, was een hunner dapperste aanvoerders, en in 1685 waren vrij wel alle kusten van Californië tot Chili toe in hun bezit, terwijl zij Honduras en Cuba plunderden, Panama belegerden en uitmoordden. Het was een soort zeeroover-Republiek geworden, die veel heeft bijgedragen om het gezag van Spanje in Amerika te ondermijnen, en waaraan de andere Europeesche Mogendheden voor geen gering deel hun West-Indische bezittingen hebben te danken. Onderlinge twisten, verraad in hun rangen, en de verzwakking der Spaansche overmacht, deden hen langzaam ten onder gaan, want toen alle zeemachten er belang bij hadden om hen uit te roeien, verdwenen zij in het begin der XVIII

de

eeuw na een lange reeks van nederlagen.

Andere machten traden op het tooneel van den strijd, en honderdduizenden menschenlevens werden geofferd om een deel dezer

1) ‘Boekan’, waarvan hun naam Boekaniers

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(15)

‘juweelen’ machtig te worden. De worsteling tusschen Frankrijk en Engeland zou een heldenepos kunnen vormen, waarin de rollen werden vervuld door mannen voor wie ‘het scheepsdek het veld van eer en de Oceaan het graf was.’ Tallooze avonturiers en zeelieden hebben de zee rood gekleurd met hun bloed; het aantal zeeslagen was zoo talrijk, dat de haaien op het gedonder van het scheepsgeschut afkwamen, zeker een goede prooi aan lijken te vinden voor hun vraatzucht. Ook op het land werd een hardnekkige kamp op leven en dood gestreden, en in bijna elk ravijn dier liefelijke bergen zijn geraamten te vinden, elke groene vlakte bevat de graven van hen, die vielen in den strijd om het bezit dezer eilanden.

Hier hadden menschenlevens nooit waarde; werden de oorspronkelijke inboorlingen uitgeroeid; bezweken Negers onder de slagen der slavenzweep; vielen blanken in dienst van het Imperialisme en wat er uit dien chaos van dood en verwoesting geworden is, zullen wij later zien. Nog is echter de rust niet ingetreden, want de dood bedreigt er allen voortdurend onder de meest vreeselijke vormen.

III.

Dreigende gevaren.

A a r d b e v i n g e n vernielen er steden en begraven de inwoners onder haar puinhoopen; o r k a n e n blazen hun verwoestenden adem over die landouwen en laten slechts ruïnes en woestenijen achter. V u u r s p u w e n d e b e r g e n bedekken vruchtbare streken met asch en puin, of scheuren eilanden uit elkander, doen ze in den afgrond verdwijnen. Elk beekje kan eensklaps veranderen in een razenden stroom, waarvan de met verwoedheid neerstortende wateren menschen en dieren meesleepen of huizen onder het gruis der bergen bedelven. Voor zijn monding vormt zich vaak een klein moeras, dat na het afloopen der wateren pestdampen en koortsmiasmen verspreidt.

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(16)

Want gevaarvoller dan de titanische krachten der onderaardsche machten, zijn de overal verspreide en schier dagelijks zich vernieuwende en vermeerderende kiemen van dood en verderf in dit heetste en vochtigste laboratorium der natuur.

De Mont Pelée in werking.

(Vuurspuwende bergen bedekken de vruchtbare streken met asch en puin.)

De onbeperkte

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(17)

kracht der zon doet alles snel groeien doch ook snel vergaan; schept hier wat zij elders vernielt; leven en dood reiken hier elkander de hand. G e l e k o o r t s en c h o l e r a , m a l a r i a en de afzichtelijke y a w s - z i e k t e ,

1)

v e n e r i s c h e kwalen en m e l a a t s c h h e i d , t y p h u s en d y s e n t e r i e , kunnen hier soms vreeselijk huishouden. En wie door ziekten wordt gespaard, kan door den beet van dieren, te land en te water, op het meest onverwachte oogenblik omkomen S l a n g e n en s c h o r p i o e n e n vindt men er van allerlei soort; de zwarte Cribo die op de erven naar ratten zoekt; de gevaarlijke ‘fer de lance’ die de gebaande wegen opzoekt, en wier beet een bijna onmiddellijken dood veroorzaakt; de ‘Mangrove Cascabel’ die in holen leeft, en doodt al wie er binnen dringt, - zijn te lande een allen dreigend gevaar. In het water zwemt rond als een zwaan de 10 voet lange ‘Whiponaks’, die onder bamboestruiken huist; de ‘Huillia’ of w a t e r b o a , die soms badende meisjes aangreep en meesleurde naar een donker labyrint onder water. E l e c t r i s c h e a l e n doen den bader door hun schok zinken; a l l i g a t o r s en boa constrictors grijpen naar den reiziger die hun lagunen moet doortrekken, terwijl h a a i e n de uit een sloep gevallenen meesleuren. Ook de ‘cephaloptera’, een reuzenrog, omhelsde soms een in zee gevallen matroos met zijn breede vleugelvin, en sleepte hem mee naar de donkerste diepten van den Oceaan.

Van tarentula-spinnen, muskieten en duizendpooten is het der moeite niet waard te spreken; wel van de v a m p y r , die zich 's nachts vastzuigt aan menschen en paarden en hun het bloed aftapt. Over het al of niet gevaarlijke van de geheime kunst van den O b i a m a n , den Afrikaanschen toovenaar tevens gifmenger, en van den eenoogigen

‘Nycteribius’ of geitenzuiger, wiens aanblik, als die van den basilicus der Ouden, doodelijk is, wil ik mij thans nog niet uitlaten.

Dit is reeds voldoende om aan te toonen dat in deze vochtige tropische moerassen vol ongedierten en gevaren, waar de natuurkrachten zich in haar verschrikkelijkste vormen openbaren, tal van gevaren dreigen; doch het ware dwaasheid deze te overschatten. Men wordt er niet elken dag door een haai aangegrepen, door een

1) Een besmettelijke huidziekte, waarover later meer.

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(18)

slang gebeten of door een vampyr uitgezogen; de meest te vreezen diertjes zijn wellicht nog de kleine muskieten, die de kiem der malaria bij zich dragen. Doch verder wake men tegen onverstand; neme, waar mogelijk, voorzorgen, en rekene ietwat op zijn goed gesternte, dat ons altijd en overal tegen gevaren moet beschermen.

Bovenstaande had meer ten doel eenigen indruk te geven van het eigenaardige karakter der Kleine Antillen, van het vreemdsoortige dezer eilanden, die te zamen een oppervlakte hebben van bijna 6,500 vierk. kilom., waarvan er 3,600 aan

E n g e l a n d , 2,800 aan F r a n k r i j k en slechts 81 aan N e d e r l a n d behooren, en een paar eilandjes bij San Thomas aan D e n e m a r k e n , - tot zij aan Amerika zullen worden afgestaan. De bevolking dezer koloniën telt resp. 712,000, 385,000, 52,000 en 15,000 inwoners, of samen ongeveer 1 1/6 millioen.

Voor zoover de omstandigheden dat eenigszins toelaten, wil ik de volgende reisroute volgen: (alle opgenoemde eilanden zonder eenige bijvoeging zijn in E n g e l s c h e handen.) Van B a r b a d o s naar T r i n i d a d , G r e n a d a , S t . - V i n c e n t en S t . - L u c i a naar M a r t i n i q u e (Fransch). Van daar naar D o m i n i c a , om te trachten een bezoek te brengen aan de laatsten der Caraïben, en dan naar de Fransche kolonie G u a d a l o u p e . Verder over M o n t s e r r a t en A n t i g u a naar N e v i s en S t . - C r i s t o p h e l of S t . - K i t t s , om dan S t . M a r t i n (half Hollandsch en half Fransch) te bereiken. Van daaruit worden de Nederlandsche eilanden S a b a en S t . - E u s t a t i u s bezocht, om daarna de Caraïbische zee in haar volle breedte per zeilscheepje over te steken en te C u r a ç a o aan te landen. Een zeetochtje naar A r u b a en B o n a i r e zal mij aldus in staat stellen, alle zes eilandjes te zien die onze kolonie Curaçao vormen. Langs de voornaamste havens van Ve n e z u e l a , met een tocht over land van P o r t o C a b e l l a , C a r a c a s en G u y a r a verbonden, gaat de reis dan (over Trinidad) naar D e m e r a r a ,

S u r i n a m e en C a y e n n e , wat in de tweede afdeeling van dit werk, de Guyana's, nader zal worden toegelicht.

1)

1) Nadat dit reeds ter perse was, ontving ik bericht dat niet te voorziene omstandigheden de reisroute, vooral tegen het einde der reis, aanmerkelijk deden afwijken van het oorspronkelijke plan. Alle bijzonderheden daaromtrent weet ik zelf nog niet, waarom ik het bovenstaande laat gelijk mijn man het schreef. (Noot bij de correctie.)

Mevr. v.K.

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(19)

De rondreis langs zoo goed als alle Kleine Antillen vormt aldus een gesloten cirkel;

geen eind weegs behoeft nutteloos te worden afgelegd. Een zoo gewenscht bezoek aan de Neger-Republieken H a ï t i en S a n - D o m i n g o , moest ten gevolge van mijn enkele weken verlaat vertrek achterwege blijven, hoe nuttig het ook ware eens na te gaan tot welk stadium van ontwikkeling deze slaven, sedert een eeuw aan zichzelf overgelaten, het wel hebben gebracht. De oordeelvellingen daarover loopen zeer uiteen, naarmate men Fransche of Engelsche schrijvers over hen leest.

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(20)

Martin's Baai op Barbados.

C. - Barbados.

‘The forest is gone, and human beings have taken the place of it.’

(FROUDE).

[De wouden zijn verdwenen, en menschelijke wezens hebben hun plaats ingenomen.]

Ofschoon rondom door koraalriffen omgeven, die soms drie mijl in zee vooruitsteken, heeft Barbados in de Carlisle-baai, in zijn hoofdplaats B r i d g e t o w n , een zeer goede en druk bezochte haven. In den regel worden hier alle passagiers der Royal Mail overgescheept op de steamers, die hen naar S a n T h o m a s in het noorden, D e m e r a r a in het zuiden of P a n a m a in het oosten voeren.

Vóór wij de flinke stad Bridgetown, aan de westkust gelegen, naderden, moesten wij nagenoeg het geheele eiland oostelijk omstoomen. Alle hellingen waren bebouwd, en vormden met haar lichtgroene tinten een aanlig geheel met de witte stranden en de blauwe zee aan haar voet. Tal van schoorsteenen verrieden het

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(21)

bestaan van groote suikerfabrieken, ofschoon vele windmolens het bewijs opleverden, dat ook hier het kleinbedrijf in de suikerindustrie zich nog had weten staande te houden. Wouden waren nergens te zien, alleen staken palmboomen op de bergruggen hun breede toppen op slanke stammen naar boven. Op sommige plaatsen had de branding van den Oceaan de kalkrotsen blootgelegd, die steil uit zee oprezen.

Hier en daar waren dorpen en kerktorens zichtbaar, en op een hoogte boven zee lag een groot hotel dat als sanatorium voor ambtenaren wordt gebruikt; een hooge lichttoren moest des nachts de zeevaarders waarschuwen dat het einde der reis over den Atlantischen Oceaan naderde.

Een fort waarop de Engelsche vlag wapperde, reusachtig groote kazernes, pakhuizen en plompe Gouvernementsgebouwen, bewezen ons dat wij te B r i d g e t o w n waren aangekomen. Daar wachtte mij een teleurstelling. Wegens het uitbreken eener pokkenepidemie waren B a r b a d o s en T r i n i d a d besmet verklaard; het landen was in beide plaatsen streng verboden, en de passagiers die noordelijk wilden, moesten zich onmiddellijk overschepen op de ‘Eden’, die op de reede voor anker lag....

Mijn reisplan moest dus veranderd worden, en in plaats van 13 April T r i n i d a d te bereiken, zou dat eerst over enkele weken mogelijk zijn, in de laatste dagen van Mei. Binnen tien minuten was ik met bagage en al op de ‘Eden’, om daar nog enkele uren voor anker te blijven liggen. Ik kortte mij den tijd met het kijken naar tal van knapen, die hier naar zilvermunten doken, en die mij de gelegenheid gaven het verschil op te merken tusschen de gespierde negerjongens en de ziekelijk uitziende Indianen-kleurlingen, die men aan hun roodachtige huid kan herkennen. Rondom onze stoomboot kwamen op dezen Zondagavond tal van zwarte dames en heeren in bonte kleeding spelevaren, terwijl volle trams langs de kaden rolden. Tot mijn genoegen vernam ik, dat van de ‘l u i h e i d ’ van den Neger hier althans niet blijkt;

een gevolg der economische omstandigheden.

Allen, mannen en vrouwen, werken; en moeten werken om te eten, daar vruchtboomen noch kokospalmen, cassave noch yams in

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(22)

hun levensonderhoud kunnen voorzien, en er nog veel minder voedsel te vinden is dat wild in de bosschen groeit. Eenmaal tot den arbeid verplicht, werken zij goed, met lust en bekwaamheid. De betere klassen der Negers kregen in huur stukken grond, afkomstig van de braakliggende suikerplantages, en werden kleine

landbouwers; de anderen trachtten elders werk te vinden. Van de 106,000 acres grond zijn er 100,000 bebouwd, en steeds zijn er werkkrachten in overvloed te vinden; van verhuizing naar het dun bevolkte Guyana, Trinidad of Dominica toonen zij zich meestal afkeerig.

Allen werken ijverig voor hun ‘hungry little ones’ (hun eetgrage kleintjes); zij winnen daardoor in gevoel van eigenwaarde, dat zij in hoogere mate bezitten dan hun naburen van Santa Lucia en Dominica. Het bankroet der groote Estates, die men toen verplicht was in kleine perceelen te splitsen en tegen lage pachten af te staan aan de vroegere slaven, was voor deze inboorlingen een bron van opkomst. Het verschil in maatschappelijke positie dezer duizenden nijvere werkbijen is, vergeleken bv. met Trinidad, aan alles, zelfs aan hun uiterlijk zichtbaar. Thans is geheel Barbados één groote riettuin; elke acre bebouwbaar land wordt door den ploeg doorsneden, en de cultuur van suiker vooral wordt er steeds intensiever gedreven, ofschoon in de laatste jaren de aanplant van granen en wortelgewassen voor het locale verbruik steeds meer wordt beoefend.

De snelle aanwas der bevolking maakte Barbados tot een der dichtst bevolkte oorden van de wereld. Op 106,000 acres of 430 vierk. kilom. woonden in 1851 136,000, in 1861 153,000, in 1871 162,000, in 1881 172,000, in 1897 186,000 zielen, en in 1901 196,000, dus meer dan 456 per vierk. kilometer, terwijl N e d e r l a n d er slechts bijna 160 en de zwaarst bevolkte Chineesche provincie Kiang-Su er nog maar 360 telt.

Negen tienden der inwoners zijn Negers of Kleurlingen en hun percentage neemt steeds toe, terwijl dat der Europeanen of Creolen afneemt en nauwelijks 7 pCt. meer bedraagt.

De jaarlijksche geboorte van 36 à 38 per 1000 inwoners overtreft de sterfte van 27 à 32 met 6 à 9 per mille; 57 pCt. van alle geboorten zijn echter onwettig, om redenen die wij elders zullen mededeelen.

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(23)

Wel is het motto boven dit artikel geplaatst van toepassing. Nog in 1624 was het eiland onbewoond, en bedekt met dichte wouden waarin talrijke wilde varkens rondzwierven. Walvisschen werden in grooten getale rondom het eiland gevangen, waar de zee wemelde van zeeroovers; de oorlogen tusschen de Vorsten van Europa werden in deze wateren vaak uitgevochten. Doch het eiland zelf werd door de Engelschen gekocht van de Caraïben die daarop aanspraak maakten, en had meestal vrede terwijl overal elders in den Archipel de krijg woedde.

In vroeger tijd werden blanke werklieden, ‘Servants’, ingevoerd, die echter geen weerstand konden bieden aan zwaren arbeid onder een tropische zon, evenmin als de Indianen ten tijde der Spanjaarden; en het was een wreed en onmenschelijk systeem, aldus deze arme blanken in de klauwen van den dood te drijven. Toen zij eindelijk werden vrijgelaten, en een huisje en een lapje grond in eigendom kregen waarop zij een armzalig bestaan leidden, zagen zij, trotsch op hun schoone

gelaatskleur, met minachting neer op de zwarte en gekleurde rassen hunner woonplaats. En toch zouden juist dezen in den strijd om het bestaan zegevieren;

alleen Negers bleken bestand te zijn tegen den plantage-arbeid op de suiker-Estates.

Deze bloeiden, en maakten vooral groote winsten toen de vernieling der Estates op St.-Kitts en Antigua, door de oorlogvoerende partijen, de waarde van hun suiker sterk deed stijgen. Het lot der slaven echter was hard; en vele Negers bedreven zelfmoord, hopende te zullen herleven in de binnenlanden van Afrika, vanwaar zij waren geroofd en weggesleurd. Om dit bijgeloof, getuigende van roerenden eenvoud en diep heimwee, den kop in te drukken, werden de lijken der zelfmoordenaars in kooien tentoongesteld, en de arme zwarten ‘destroyed themselves no more’ (deden zichzelf niet meer te kort.) Deze slaven, slecht gevoed, vreeselijk afgebeuld, lieten geen enkele kans van opstand voorbijgaan, doch werden zonder genade gedood, bij het minste spoor van insubordinatie. Toch ondervond Barbados weinig nadeel van de emancipatie der slaven in 1834, en herstelde het zich van dien schok sneller dan al de andere eilanden.

Ondanks belemmeringen van velerlei aard, als politieke beroeringen, orkanen en branden, nam het eiland voortdurend in welvaart

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(24)

toe zoolang de suikerprijzen op behoorlijke hoogte bleven, om echter snel achteruit te gaan toen deze, door de concurrentie van den beetwortel en van de suikerpremiën in Europa, begonnen te vallen.

1)

Behalve door eenige duizenden Ieren, die na hun Groote Rebellie hierheen werden gebannen, (welk feit door sommige plaatsnamen nog in herinnering wordt gebracht,) werd Barbados gekoloniseerd door eenige bedrijvige Engelsche ‘Yeomen’, kleine boeren die minder naar natuurschoon zochten dan naar een vruchtbaren bodem.

Eenmaal door den aanplant van suikerriet rijk geworden, bleven zij daarmede doorgaan van overgrootvader op achterkleinzoon, ondanks de harde tijden die voor hen aanbraken ten gevolge van de opheffing der slavernij en de concurrentie der beetsuiker. Lang hielden zij dezen strijd hardnekkig vol, doch ondanks verbetering der cultuur en volmaking der machinerieën, moesten zij het onderspit delven en bezweken zij ten langen leste.

Gedurende meer dan 240 jaren was dus dit eiland in Engelsche handen; nergens deed de Engelsche invloed zich zoo sterk gelden; en terwijl hier geen zweem van Fransche beschaving te bemerken valt, wat overal elders wel degelijk het geval is, liet die der Engelschen diepe sporen achter. De ‘blacks’ waren alleen instrumenten tot productie van suiker, ‘werktuigen’ waarmede een maximum hoeveelheid arbeid tegen een minimum van kosten moest worden verkregen. Van een menschelijke verhouding tusschen blanken en zwarten was geen sprake; de planter had minder omgang met zijn werkers dan met zijn rashond en zijn rijpaard.

Doch de suikerprijzen vielen en de winsten verdwenen; alleen de Estates door de eigenaren beheerd, hielden nog eenigen tijd het hoofd boven water; maar de meesten verpachtten of verkochten hun plantages; het zoo noodlottige absenteïsme werd regel, en de voormalige slaven bebouwen ten eigen bate de gronden hunner meesters, al zijn de Estates hier meer bijeen gebleven dan bijvoorbeeld in Grenada.

Geen stuk grond blijft braak liggen op dit dicht bevolkte eiland, waar tegen lage loonen overvloed van werkkrachten beschikbaar zijn voor den arbeid ten bate van het militaire garnizoen en

1) In de XVIIIdeeeuw kostte de suiker f 2.40 per pond; nu nauwelijks 6 cent.

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(25)

aan de publieke werken, vooral spoorwegen en waterwerken. Door nieuw kapitaal alleen kon de suikerindustrie herleven, en krachtige steun wordt door de Engelsche schatkist in den vorm van ‘grants’ en ‘botanische stations’ verleend. Volgens Dr.

Morris, Voorzitter der Imperial Commission of Agriculture, kan de rietsuiker na afschaffing der premiën, de concurrentie met den beetwortel best volhouden. Er wordt ernstig over gedacht om ‘Government Factories’ op te richten, wanneer de kleine landbouwers voldoende riet willen beloven; dan wel zal men dezen vrij laten in hun cultuur, doch de fabricage tot rietsuiker tegen billijken prijs voor hen in de centraalfabrieken der Regeering doen verrichten. De bestaande ondernemingen zijn door haar zwaren schuldenlast vrij wel het zinkingspunt genaderd; daar zij geen andere cultuur uitoefenden, stonden en vallen zij met de suikerprijzen. Alleen Staatshulp kan nog redding brengen aan den inboorling, want aan emigratie der bevolking, die zoo sterk gehecht is aan haar geboorteland, valt niet te denken. Men zal op het eiland zelf hulp moeten verschaffen om de dreigende, ja reeds heerschende armoede te keeren.

De loonen der landarbeiders zijn gedaald tot 10 à 18 d. (50 à 90 ct.) daags voor mannen en 3-6 d. (15-30 ct.) voor de vrouwen. Ofschoon hun behoeften gering zijn, en zij zich met 7 à 8 ct. per dag kunnen voeden, zijn dit hongerloonen te noemen, te meer daar alleen gedurende den oogsttijd geregeld werk is te vinden, en in de natte maanden - Augustus tot en met December - er veel werkloosheid heerscht. ‘The poverty is steadily increasing’ (de armoede neemt geregeld toe), las ik in een Officieel Rapport waarin men blijkbaar de volle waarheid niet schuwt. ‘Als wij er niet in slagen hen te doen emigreeren, zal het vraagstuk hoe deze groote bevolking in het leven te houden, boven de macht onzer “poor-relief” (armenzorg) gaan. Geduldig dragen duizenden der arbeidende klasse “a vast amount of poverty on the verge of starvation”

(een groote mate van armoede, op de grens van verhongeren af); de werklieden lijden de uiterste armoede, hun arbeidskracht gaat door gebrek aan voedsel achteruit, vele kinderen sterven door ellende, en de slecht doorvoede inwoners kunnen geen weerstand meer bieden aan de ziekten die hen steeds meer teisteren.’

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(26)

Behalve dat de ‘Barbadian’ afkeerig is van emigratie, is hij om zijn onafhankelijk karakter niet gewild op de andere eilanden. ‘Allen,’ schrijft de sympathieke Mr. F.M.

Hodgson, ‘allen hebben heimwee naar hun land, allen zijn ‘as even- negro averse of being bound by contracts’ (hebben er, als alle Negers, een hekel aan door contracten te zijn gebonden) [onze koeli-contracten!] ‘daar deze hen herinneren aan de tijden van vóór hun emancipatie, en beschouwd worden als een nieuw juk van slavernij.’

En intusschen groeit het aantal Negers aan, en vermenigvuldigen zij zich in sterke mate; een algemeen bankroet dreigt, waarin hongerende massa's, zonder kans op voeding, werkloos zullen rondloopen!

Bij mijn vertrek beschouwde ik dat vlakke eiland, met zijn zacht golvende terreinen rustende op een bodem van koraal, met een ander oog dan toen ik het, een groen weiland gelijk, met teedere lijnen zag opdoemen uit de blauwe golven. B a r b a d o s schijnt een Portugeesch woord te zijn, dat beteekent ‘de gebaarde’, vanwege de lange vezels die bij de ontdekking afhingen van de stammen der wilde pisangboomen. De gemiddelde regenval bedraagt er 65 inches. (1625 m.M.) jaarlijks, en het heeft zelden te lijden van droogten, fel en langdurig genoeg om de oogsten in gevaar te brengen.

De bronnen leveren er helder drinkwater, en de zuivere zeewind maakt er het klimaat gezond; de gemiddelde temperatuur is er niet hooger dan 78,6° Fahrenheit.

Aardbevingen zijn er, wegens de afwezigheid van bergen, zeldzaam; orkanen kunnen er soms vreeselijk huishouden. In 1831 o.a. veroorzaakte een enkele orkaan in een paar uren een schade van f 18,000,000 en liet hij 1591 dooden achter. Tien September 1892 werden 18,000 hutten vernield, 334 menschen gedood of gewond en talrijke oogsten verwoest. Een collecte bracht ruim een half millioen gulden bijeen, de Engelsche Regeering schonk uit eigen kas een bijdrage van f 480,000.

Veel industrie wordt er niet aangetroffen, behalve een sigarenen een ijsfabriek; er wordt ook sodawater en rum gefabriceerd, zwavelzuur bereid voor meststoffen, en chemische mest vervaardigd.

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(27)

Daar visch, in sommige tijden van het jaar, het voornaamste, vaak het eenige voedingsmiddel is der bevolking, waaraan wellicht de sterke nativiteit is toe te schrijven, wordt er vooral door de armere klassen veel aan v i s c h v a n g s t gedaan.

Met name vliegende visschen, die ik op den Atlantischen Oceaan slechts zeer weinig zag, worden er veel gevangen door een vloot van 250 booten, met een bemanning van ± 1000 man.

De handel is achteruitgaande; van 1878 tot 1901 daalde de invoer van 1,103,000

£ tot 1,022,000 £, en de uitvoer van 1,078,000 £ tot 950,000 £. Suiker is nog steeds het voornaamste uitvoerartikel, terwijl eenige mijnen die ‘manjak’ (teerhoudende brandstof) uitvoeren, nog in haar kindsheid verkeeren; de waarde van dit artikel wordt op f 108 per ton aangegeven. Daar veel gezouten visch uit Canada moet worden aangevoerd (f 600,000 per jaar) liet het Gouvernement de mogelijkheid onderzoeken om deze zelf te maken, even goed als reeds nu veel ‘sea-eggs’ (soort zeevisch) werden verkregen.

Daar bij Terre Neuve veel kabeljauw gevonden wordt, die zich uitnemend tot inzouten leent, is het niet twijfelachtig of hier even geschikte vischsoorten aanwezig zijn.

Om het gevaar van een ‘c o t t o n - t r u s t ’ in de Vereenigde Staten van

Noord-Amerika te bezweren, legt men zich in de laatste tijden toe op de cultuur der katoenplant. Daar deze hier een zeer geschikten bodem en waarschijnlijk een goed klimaat vindt, terwijl deze plant na enkele maanden reeds oogsten oplevert, hoopt men - in geval van nood - de Engelsche katoenfabrieken onafhankelijk te maken van den speculatie-geest der Yankees, die nog kort geleden de prijzen der ruwe katoen wisten op te drijven tot een peil hooger dan voor de gesponnen garens was te krijgen.

Terwijl, in vroeger jaren, Barbados wereldbekend werd als een kolonie die al haar eigen uitgaven dekte, zal dit door kwijnenden handel, weinig loonende industrie, en verminderende koopkracht en welvaart der inwoners wel niet lang meer duren; vooral niet daar de invoerrechten en de accijnzen de voornaamste bron van inkomsten vormen. De som der o n t v a n g s t e n bedroeg reeds in 1878 131,000, in 1896 177,000, en in 1901 179,970 £; daartegenover stonden in 1878 u i t g a v e n van 124,000 en in 1901 van 175,350 £,

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(28)

benevens 52,000 £ aan I m p e r i a l T r o o p s . Deze uitgaven die geheel ten bate van het moederland komen, bedroegen in het laatste jaar 52,000 £ voor het garnizoen op Barbados en 86,000 £ op Santa Lucia, dus in het geheel 138,000 £ of f 1,656,000.

De politieagenten, ten getale van 237, komen ten laste der gemeente, waarvan 11

‘vestries’ (parochiën) een budget hadden van 47,500 £ inkomsten en 42,900 £ uitgaven, dus ook een batig saldo overhielden. De totale schuld van deze kolonie bedroeg in 1902 428,600 £; 6/7 daarvan werd aan waterwerken besteed.

Van de 40,000 kinderen op schoolplichtigen leeftijd, bezochten er slechts 23,660 de school, waarvan nauwelijks 7/12 geregeld; l e e r p l i c h t ware dus hier wel noodzakelijk. Aan de Oostkust van het eiland bestaat in het C o d r i n g t o n C o l l e g e het meest gewichtige opvoedings-instituut van geheel West-Indië.

A r m e n b e d e e l i n g werd uitgekeerd aan 23,000 personen, terwijl er gemiddeld 1633 in de ‘poor-houses’ aanwezig waren; de totaal-uitgaven voor het armwezen bedroegen 32,000 £.

In het l e p r o z e n g e s t i c h t werden 112 lijders verpleegd, ofschoon alleen die zonder bestaansmiddelen zijn, tot het gaan naar een asyl kunnen verplicht worden;

door aanvulling dezer voldoende wetgeving hoopt men de lepra te zullen uitroeien, wat bij ernstigen wil geenszins onmogelijk is.

In de g e v a n g e n i s werden in het laatste jaar 4,202 personen opgenomen, waardoor gemiddeld per dag 278 mannen en 121 vrouwen aanwezig waren; de laatsten meestal wegens ‘schelden en vechten.’ Vooral in de maanden der meeste werkloosheid kwamen veel diefstallen van oogsten te velde voor; het aantal

rietbranden doet voor Java naar verhouding niet onder, en bedroeg in de laatste jaren gem. 98, die beschouwd worden als een ‘conspiracy of silence’ (stille samenzwering) tegen de justitie.

Voor jeugdige misdadigers bestaat een Verbeteringsgesticht voor jongens, terwijl voor meisjes eerlang ook zulk een ‘Reformatory’ zal worden gebouwd. Voor 118 jongens werd aan onderhoud per jaar f 71 uitgegeven per pérsoon, terwijl de totaalkosten f 160 per hoofd bedroegen. Het aantal recidieven was groot, en wel 29 pCt., wat men een gevolg noemt van ‘depressie op de arbeidsmarkt in

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(29)

deze overvulde kolonie.’ Alle veroordeelden waren gedwongen om te arbeiden; het celstelsel was er regel; en de geeselstraf werd over 1901 op 689, in 1900 op wel 959 gevangenen toegepast.

De k r i j g s g e v a n g e n B o e r e n werden te Fortescue en Cranecamp onder dak gebracht, en brachten in deze plaatsjes veel vertier.

De w e g e n schijnen er over het algemeen goed te zijn, terwijl een s p o o r w e g Bridgetown met St.-Andrew, een afstand van 45 kilom. verbindt. Een algemeen h o s p i t a a l werd er reeds in 1880 gebouwd, terwijl aan de verstrekking van gezond drinkwater schatten werden uitgegeven: meer dan f 4,500,000. Spaarbanken zijn er reeds sedert jaren opgericht, doch de inbreng is luttel in dit arme land, waaruit schatten verdwenen voor welke in de Schotsche Hooglanden kasteelen gebouwd en lustparken aangelegd werden.

Om de reeds gemelde reden stevende ik niet met de ‘Orinoco’ naar T r i n i d a d om daarna G r e n a d a en S t . - V i n c e n t te bezoeken, doch ging het 13 April van B a r b a d o s rechtstreeks naar S a n t a L u c i a en M a r t i n i q u e .

Volledigheidshalve wil ik echter toch een en ander over die tusschen Trinidad en Santa Lucia gelegen eilanden, zij het kortelings, mededeelen.

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(30)

D. - Grenada en St.-Vincent.

‘Ill fares the land, to hastening ills a prey!’

(GOLDSMITH.)

[Wee het land, dat ten prooi is aan snelschrijdende rampen!]

Ruim 150 kilom. noordelijk van Trinidad ligt G r e n a d a , ‘the most beautiful of the Caribbees’; het is bijna 34 kilom. lang en op zijn breedst 19 kilom. Het hoogste punt rijst 3200 voet boven de zee, en tusschen de tot aan den top begroeide vulkanen liggen vruchtbare valleien, die talrijke rivieren overvloedig van water voorzien. Meer dan 1800 voet hoog ligt een bergmeer in een uitgedoofden krater, waar de Regeering een s a n a t o r i u m bouwde. Dit is vooral hier noodig, daar Grenada het warmste klimaat der Antillen heeft. De regenval is gemiddeld 56 inches (1400 m.M.) en orkanen kwamen er hoogst zelden voor. Vlakten van beteekenis zijn er niet, en de snelstroomende riviertjes leveren er de beweegkracht voor watermolens, die het suikerriet uitpersen of het graan tot meel maken.

G r e n a d a heeft een oppervlakte van 88,300 aren = 353 vk. kilom., en telde in 1887 42,000, in 1891 53,000 en in 1900 57,000 inwoners, waarvan 9/10 Negers zijn.

De hoofdplaats is G e o r g e t o w n , in het genot der beste haven van West-Indië, gevormd door een ingestorten krater en rondom door bosschen omgeven. Als zwaluwnesten zijn tegen de hellingen de woningen der inwoners gebouwd, langs evenwijdig loopende straten door trappen met elkander verbonden. Het is de zetel van den Gouverneur der W i n d w a r d s -eilanden St.-Vincent, Santa Lucia, de Grenadines en Grenada, waarvan eerst in 1885 Barbados als afzonderlijk Gouvernement werd afgescheiden.

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(31)

Het eiland doorliep een droeve geschiedenis. In 1650 drongen er van Martinique komende Franschen binnen, die met ruw geweld de Caraïben verdreven. Nog wijst men op de noordwestelijke punt van het eiland de ‘Morne des Sauteurs’

(Springers-hoogte) aan (thans een verblijfplaats van leprozen), waar de laatste Caraïben door den Gouverneur du Parquet met het zwaard in de lenden vervolgd, te pletter sprongen van de klippen die hier loodrecht uit zee oprijzen. Onder tal van andere gruwelen beschrijft E. Drayton in zijn belangrijk boek (Lampson Low en C

o

., Fetterlane, L o n d o n E.C.) de volgende: Twee Fransche officieren hadden een mooi 12-jarig Caraïbisch meisje gevangengenomen; toen zij twist kregen over haar bezit, schoot een derde haar een kogel door het hoofd. De mannen werden uitgeroeid, de plantages vernield, de dorpen verbrand; en toen het werk der lafhartige vernieling voltooid was, werden plechtige Te Deum's gezongen en Missen gevierd ‘ad majorem Dei gloriam!’

Zóó stierven de Caraïben van Grenada, en hechtte de Koning van Frankrijk een parel te meer aan zijn kroon.

Doch weldra brak een burgeroorlog uit en werd er jaren gevochten om den buit, tot deze in 1762 in handen der Engelschen viel. Gele koortsen maaiden honderden weg; een mierenplaag, door slavenschepen aangebracht, vernielde de oogsten; en nauwelijks was men deze gevolgen te boven, of anarchie en burgeroorlog ontstonden door de Fransche Revolutie, zoodat eerst in het begin der XIX

de

eeuw een eind kwam aan deze aaneenschakeling van rampen, die het geheele eiland tot een onbewoonde wildernis dreigden te maken.

De blanke overwinnaars verdwenen, de afstammelingen der slaven bleven achter;

de suiker-Estates werden verkocht, en kwamen in handen van enkele duizenden zwarte eigenaren, die geheel onafhankelijk geworden, er cacao en vruchten plantten, en ‘all were doing very well’ (en het ging hun allen heel goed.) Het bezit van eigendom ontwikkelde bij deze kleine boeren het gevoel van recht en eigenwaarde, wat zich wel eens verkeerd door overdreven proceszucht schijnt te uiten. Doch op dit eiland zijn reeds jarenlang, alle wetgevende, gemeentelijke en handelszaken, evenals de regeling van het onderwijs en zelfs de pers, in handen van Kleurlingen, zonder dat deze macht tot billijke klachten schijnt aanleiding te geven. Wel

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(32)

N a a r d e A n t i l l e n e n Ve n e z u e l a . Waschvrouwen op Grenada.

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(33)

een bewijs dat onder gunstige omstandigheden de Neger zeer goed ook voor intellectueele ontwikkeling vatbaar is.

Langs eenige kleine waterlooze rotseilanden, de G r e n a d i n e s , bereikt men in den eilandengordel die Noord- en Zuid-Amerika verbindt, het ietwat kleinere, doch wegens zijn vulkanen meer bekende eiland St.-Vincent.

St.-Vincent.

Dit eiland heeft den vorm van een ei met het spitse einde naar boven gekeerd, waarvan de bovenste helft thans zoo goed als geheel is verwoest. Zoowel hier door de S o u f r i è r e , als op Martinique door den Mont Pelée, werden tal van menschen door verstikkende dampen op slag gedood, en geheele dorpen en lachende velden onder een dikke aschlaag bedolven; overal heerschte dood en verwoesting. In 1718 was het oostelijk deel van het eiland ingestort, thans was het noordelijk deel aan de beurt om door de onderaardsche natuurkrachten te worden geteisterd; de toenmalige vulkaan was verdwenen, de S o u f r i è r e zou zijn rol overnemen.

Reeds 30 April 1812 gaf deze teekenen van leven: een stroom van lava golfde naar zee, en de aardbevingen die men twee jaren lang had gevoeld, namen na de catastrophe een einde. Sedert 1785 had de Soufrière gezwegen, en een diep blauw meer vulde den krater, toen 27 April 1812 de strijd een aanvang nam. Een negerjongen die op de helling een kudde schapen weidde, zag eensklaps een steen vallen in zijn nabijheid; denkende aan een jongensstreek wierp hij steenen terug, doch het aantal door zijn onzichtbaren vijand geworpen, werd grooter, en hun omvang nam steeds toe. In doodsangst holde hij naar huis, en de mitrailleuses der Titans vervolgden haar werk. Gedurende drie dagen regende het asch op het eiland, en wel zóó sterk, dat de boomen braken onder haar gewicht; menschen en dieren verbrandden en gebouwen werden vernield. In Barbados was alles stikdonker; de menschen zochten schreiend een toevlucht in de kerken; en velen die nog nooit gebeden hadden, knielden nu biddend neer. Een oogenblik was alles doodstil,

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(34)

zelfs de branding der zee had opgehouden; alleen het gekraak der takken, doorbrekend onder het gewicht der aschlagen, stoorde die ontzettende stilte, voorafgaande aan den donder. De vulkanen der Fransche eilanden bleven zwijgen, latende het werk der vernieling aan hun Engelschen broeder over.

Door de aardbeving van 12 Maart 1812 te Caracas (Venezuela), waren in enkele minuten 10,000 lijken bedolven onder de puinhoopen van kerken en huizen; de overige inwoners stierven van honger of ten gevolge van koortsen, en anderen dwaalden wanhopig rond, daar in de vernielde dorpen nergens dak en bescherming kon gevonden worden. Toen de Soufrière eindelijk uitbarstte, was de kanonnade zoo sterk, dat men waande dat in de onmiddellijke nabijheid een zware zeeslag werd geleverd. Daarna kwam er weer rust; kalm bleef de waterspiegel van het fraaie meer, en nog in 1888 schreef een reiziger, dat achter de T w e e P i t o n s (kegeltoppen) de Soufrière lag ‘waarschijnlijk het overblijfsel van een ouderen krater.’ Doch bijna een eeuw na die vreeselijke uitbarsting van 1812 zou de Soufrière opnieuw van zich laten hooren. Men weet van de erupties van 6 Mei, 3 September en 15 October 1902;

van die van Maart 1903 kon ik hier en daar nog de versche sporen waarnemen.

De vulkaan wierp telkens modder, asch en steenen uit, en bedekte 1/3 van het eiland, noordelijk van Georgetown en Château Bélair, met een laag asch van 10 inches (ruim 25 c.M.) dikte. De eerste uitbarsting op St.-Vincent werd één dag later door die op Martinique gevolgd. Korte weken daarna waren de aschhoopen weer door een tropische vegetatie in groene heuvelen herschapen, tot nieuwe uitbarstingen weer allen plantengroei vernielden. Het aantal gedooden wordt op 1800 geschat, veel minder dan rondom St.-Pierre, wegens de geringere dichtheid der bevolking; doch de huizen waren ingestort, de velden verwoest en de arrowroot-oogsten vernietigd.

De aschwolk, door den wind meegenomen, ontlastte zich over Barbados op 180 kilom. afstand, en bewoog zich met een snelheid van 72 kilom. per uur door het luchtruim. Te Bridgetown was het 22 Maart j.l. pikdonker van 11¼-4¼ uur namiddags, en een zware kanonnade werd er gehoord. Denzelfden dag zond de Mont Pelée een fraaie rookwolk met gekleurden rand meer dan 12,000 voet

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(35)

omhoog, door haar witte kleur scherp afstekende tegen het azuur van den hemel. Er bestaat tusschen de twee eilanden een onderzeesche verbinding; het eiland Santa Lucia, waar wij 13 April heenstoomden, ligt in rechte lijn tusschen beide in, en ook daar gaf de Soufrière door sterke uitstooting van zwaveldampen teekenen van leven, gelukkig zonder rampen te veroorzaken.

Deze laatste, zoo heftige uitbarstingen, zijn zoowel op St.-Vincent als op Martinique door verschillende geleerden nauwkeurig onderzocht. Dr. Tempert gaf daarvan in het ‘Geographical Journal’ van Maart 1903, en Prof. Heilprint in ‘The American’

een wetenschappelijke beschrijving, evenals elders Dr. Hower, lid van de Geological Survey van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. De eerste kwam tot de volgende conclusie:

Vroeger onderscheidde men steeds twee soorten van eruptiën. Bij de eerste borrelde langzaam de gesmolten lava op in den krater en liep over den rand vrij door de ravijnen naar de vlakte. Aldus zouden de Prairiën van Noord-Amerika ontstaan, en Herculaneum bedolven zijn.

In het tweede geval neemt de uitbarsting meer den vorm aan van een geweldige explosie: gloeiende, schuimende lava wordt uit den krater geschoten tot een groote hoogte, en valt weer neer in den vorm van asch en puimsteen; aldus werd Pompeji voor ruim achttien eeuwen begraven.

De laatste uitbarstingen op St.-Vincent en Martinique weken van deze beide sedert eeuwen waargenomen vormen af; zij deden eer denken aan een vereeniging van beide verschijnselen. In plaats van een hagel van asch, stof en steen, was het eer een

‘avalanche’, die er dood en verderf zaaide. Alles deed meer denken aan een

sneeuw-lawine der Alpen of een instorting van gletschers. Een kokende massa rolde dalwaarts, vermengd met lucht en stoom; zij gleed naar beneden volgens de wetten der zwaartekracht, alleen wat versneld door de gas- en stoomvorming uit den krater.

Als bij de lawinen, ging deze beweging van reuzenmassa's gepaard met een vreeselijken luchtstroom, die hier, sterk verhit en met giftige gassen bezwangerd, alle dieren- en plantenleven doodde, en verbrandde wat op zijn weg lag; vooral op Martinique was dat het geval.

Thans vindt men weer water in het diep gelegen meer op den

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(36)

bodem van den krater, in het midden opborrelende door bij regelmatige

tusschenpoozen uitgestooten stoom; stooten die, geysers gelijk, een massa modder en steenen spiraalsgewijze naar boven werpen, om ze weer in den krater te doen terugvallen (Dr. Hower). Soms vormt zich boven den top een wolk van stoom, die een fraaien vorm aannemende, van een lila-kleurigen rand omgeven, zich langzaam verspreidt in de ruimte; doch een enkele maal wordt door deze wolken met stof beladen de zon verduisterd, en doet een vreeselijk gedonder de inwoners voelen dat een eruptie in aantocht is.

Meestal is er verband tusschen beide vuurhaarden van Vulkaan, en 30 Augustus en 3 September 1902 antwoordde de donkere massa van den M o n t P e l é e met een enkel saluutschot, telkenmale wanneer te midden van vuur en bliksem de S o u f r i è r e een tien- tot twaalfmaal zijn dondergeknal had laten hooren. Eensklaps, schrijft Prof. Heilprint, werd een groot rood licht aan het uitspansel merkbaar, de kanonnade had haar toppunt bereikt, en de Soufrière was weer eenige weken stil,

‘released from the energies, which had been stored within’ (want de hevige spanning der in haar opgesloten gassen was geweken). Doch de bevolking van het eiland leeft voortdurend in angst en vreeze; zoo vaak reeds werden haar oogsten vernield, haar huizen verbrijzeld, haar hoop om rustig van de vrucht van haar arbeid te genieten, verijdeld. Steeds meerdere stemmen gaan op ‘that St.-Vincent is not worth living in it’ (dat St.-Vincent niet waard is bewoond te blijven), en men het fraaie, 381 v.k.

kilom. groote eiland zal moeten verlaten, en dat voor altijd, in afwachting dat het zal verdwijnen in de diepten der zee....

Thans leven er 41,000 inwoners, meestal Negers; vóór 1675 had er geen enkel Europeaan zich gevestigd, doch was het bevolkt door Caraïben-stammen. Deze kwamen in opstand tegen de hun opgedrongen heerschappij, en na een bloedigen en langdurigen strijd werden zij in 1776 voor goed onderworpen, zoover zij niet waren vermoord en uitgeroeid. Enkele weinigen waren nog overgebleven, die echter door de uitbarstingen der Soufrière in 1902 zijn omgekomen.

1)

1) De hoofdplaats Kingstown telt 5000 inwoners; de Botanische tuin in 1764 opgericht is de oudste van geheel West-Indië, waar er thans zoovele worden aangetroffen.

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(37)

Vóór mijn vertrek van Barbados kon ik nog eens even in het klein dien strijd der rassen waarnemen. Onder de duikers waren een paar afstammelingen der Indianen, die trouw mededoken, doch door de glinsterend zwarte negerjongens door stompen en trappen onder water van het toegeworpen geldstuk werden verdreven. Toch hadden zij in een zakje eenige muntstukken verzameld, wat door een gespierden Neger met een akeligen grijns werd opgemerkt. Terwijl allen te water waren, wierp hij hun ranke bootje om, en de zoo moeilijk verzamelde spaarpenningen verdwenen in de golven.

Het verdriet der Roodhuiden, toen zij het verlies van hun geheele bezit bespeurden, was pijnlijk om te zien; treurig staarden zij voor zich heen, wat nog sterker deed uitkomen het droefgeestige in het uiterlijk van dit ten dood gedoemde ras. De Negers schaterden van pret; de Engelschen naast mij op het dek lachten uitbundig; een Franschman, reiziger der 2

de

klasse, riep uit: ‘pauvres bougres, va!’ tastte in zijn zak en herstelde een deel van de hun toegebrachte schade; de rest vulde ik aan.

Ofschoon geheel en al verstoken van alle verkeer met de wereld, daar elke communicatie met wie ook buiten het schip streng verboden was, hoorden wij toch van medereizigers die van ‘Demerara’ kwamen, een en ander over de ‘r i o t s ’ te T r i n i d a d , waarover ik later zal verhalen, na de plaats van den opstand te hebben bezocht. Veel woorden werden er niet over gewisseld: ‘we have put them down!’

(we hebben ze er onder gekregen!) was den zonen van Albion voldoende, al waren 53 dooden gevallen door koloniaal wanbeheer. En toen wij uren lang het knallen der geweerschoten bij het schijfschieten over de reede van Barbados hoorden weerklinken, heette het uit den mond van een hunner: ‘and if needed we have still powder and money enough!’ (en als het er op aan komt, dan hebben we nog kruit en geld genoeg.)

Wanneer men toch genoeg kruit en geld heeft, waarom zou men zich dan bekommeren om recht en menschelijkheid?

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

(38)

E. - Santa Lucia.

To govern nations, Albion, was thy care, To crush the mighty, and the weak not spare.

(SHERBROOKE.)

[Uw eenige zorg, o Albion, was natiën te overheerschen Den machtige te fnuiken en den zwakke niet te sparen.]

Om het bezit van weinig eilanden is zoo zwaar gestreden, als om dat van deze parel uit het snoer der Antillen, om Santa Lucia, dat ik 14 April betrad. Deze worsteling van meer dan twee eeuwen, tusschen de Engelschen en de Franschen, zou heel wat meer stof tot een epos geven, dan de strijd der Grieken en Trojanen om het bezit der schoone Helena. Als een staaltje dat grootendeels ook gelden kan voor vele andere eilanden, wil ik alleen de gevechten, in dien langdurigen strijd geleverd, kortweg opsommen.

In 1502 door Columbus op zijn vierde reis ontdekt, trachtten in E n g e l s c h e n 1605

het eiland te veroveren, doch werden zij door de Caraïben met zware verliezen verdreven. H o l l a n d e r s bouwden er in dien tijd een fort aan de Zuidoostkaap.

Werd het eiland door den F r a n s c h e n Koning aan Duplessis geschonken, doch reeds in

1635

door Lord Willoughby veroverd. De E n g e l s c h e n werden in

1638

vermoord en weggejaagd toen zij zich aan menschenroof schuldig maakten.

1640

Afgestaan aan de F r a n s c h e West-Indische Compagnie, en 1642

aan Duparquet verkocht. Deze wist het vertrouwen der Caraïben te winnen, doch reeds

1650

werd het eiland weer aan den Earl van Carlisle afgestaan.

1652

H.H. van Kol, Naar de Antillen en Venezuela

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

~- Van Heeke. een optic waarin de FSLN cen stroming zou kunnen zijn. maar liefst niet de dominerende. Oat laatste is echter voor de FSLN voorlopig nog onaan- vaardbaar. Daar

"rote snelheid naar de onafhankelijkheid toegaan, willen zij de ernstige sociale en politieke problemen, waar zij voor staan, oplossen en levensvatbare vrije

de aandacht op de centrale betekenis der evenwichtsgedachte voor de maatschappelijke orde. Eucken herinnert er aan, dat het evenwichtsprobleem van universele

Nellie van Kol, Nellie's groote vertelselboek. Sprookjes en vertellingen van Mevrouw van Kol.. opdokken, en ik moest er 2 kreutzers uit mijn zak bijpassen. Intusschen kwam de trein

- Onderhoud en periodieke controle van - Administratiekosten ad 5% over de hierboven brandmelder-, gebouwbewakings-, genoemde leveringen en diensten;. storingsmelder- - BTW over

Er zal een vast bedrag in rekening worden gebracht, zonder afrekening van € 7,- exclusief BTW, per m² per jaar voor de navolgende leveringen en diensten:. ● de assurantiepremie

Ziet, deze eeuwige, gewisse en onveranderlijke waarheid van het Heilig Evangelie drukt Gods Geest alle ware uitverkorenen, als Hij nu een oprecht geloof in hun binnenste

Wij zijn gewoon elkander een gelukkig nieuwjaar toe te wensen, zo wens ik u dan ook een gelukkig nieuwjaar, u en mij een jaar van nieuwe rijke genade, een jaar van de volle troost