• No results found

Administratieve lasten en. ondernemerschap

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Administratieve lasten en. ondernemerschap"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

dr. J.M.P. de Kok J.J.M. Hogerwerf BSc dr. A.J. van Stel

Zoetermeer, Januari 2010

A d m i n i s t r a t i e v e l a s t e n e n o n d e r n e m e r s c h a p

Z i j n d e a d m i n i s t r a t i e v e l a s t e n v o o r b e d r i j v e n

e n d e k o s t e n v a n i n f o r m a t i e v e r p l i c h t i n g e n

a a n d e r d e n v a n i n v l o e d o p d e d y n a m i e k v a n

h e t b e d r i j f s l e v e n ?

(2)

2

EIM Research Reports

reference number H201001

publication januari 2010

emailaddress corresponding author jko@eim.nl

address EIM

Bredewater 26 P.O. BOX 7001

2701 AA Zoetermeer The Netherlands

Phone: +31 79 343 02 00 Fax: +31 79 343 02 03 Internet: www.eim.nl

Dit onderzoek is mede gefinancierd door het programmaonderzoek MKB en Onderne- merschap (www.ondernemerschap.nl)

Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.ondernemerschap.nl

De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.

The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be kopied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.

(3)

Inhoudsopgave

Samenvatting 5

1 Inleiding 7

2 Administratieve lasten en ondernemerschap in theorie 11

2.1 Wat zijn administratieve lasten? 11

2.2 Hoe kunnen administratieve lasten de mate van ondernemerschap

beïnvloeden? 12

2.3 Een theoretisch model 12

2.4 Informatieverplichtingen aan derden en ondernemerschap 13

3 Onderzoeksaanpak 15

3.1 Beschikbare gegevens 15

3.2 Een econometrisch model 19

4 Beïnvloeden administratieve lasten de mate van

ondernemerschap? 23

4.1 De veranderingen van administratieve lasten over de tijd 23 4.2 De verschillen in administratieve lasten tussen sectoren 27

5 Conclusies 29

Literatuurlijst 33

Bijlage

I Tijdreeks administratieve lasten 35

(4)
(5)

Samenvatting

A a n l e id i n g

Diverse achtereenvolgende kabinetten hebben doelstellingen geformuleerd om de administratieve lastendruk fors te verlagen. Een van de argumenten hiervoor is dat hoge administratieve lasten het moeilijker maken voor bedrijven om concur- rerend te zijn. Dit kan vervolgens een negatieve invloed op de mate van onder- nemerschap hebben. In dit rapport onderzoeken we in hoeverrre de administra- tieve lasten voor bedrijven van invloed zijn op de mate van ondernemerschap.

We meten ondernemerschap hierbij aan de hand van drie maatstaven voor de bedrijvendynamiek: starters, nieuwe dochterbedrijven en netto toetreding1 in Nederlandse sectoren.

O n d e rz o ek s a a n pa k

Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, kiezen we voor een econo- metrische aanpak. We formuleren een aantal vergelijkingen waarin we de mate van ondernemerschap in een sector relateren aan de administratieve lasten per bedrijf in die sector en een aantal controlevariabelen (bijvoorbeeld economische groei, kapitaalintensiteit en loonkosten per werknemer in de verschillende secto- ren).

Deze vergelijkingen schatten we met behulp van een unieke dataset, waarin we voor acht sectoren, drie grootteklassen en negen opeenvolgende jaren (1998 t/m 2006) gegevens over de administratieve lasten en de kosten van informatiever- plichtingen aan derden hebben verzameld (dit zijn de administratieve lasten vol- gens de oude definitie - afgekort als v.o.d.). Ook bevat deze dataset informatie over het percentage starters, dochters en de netto toetreding (per jaar en per sector) en over de benodigde controlevariabelen.

R e la t ie t u s s en a dm in i s t r a t i ev e la s t en e n o n d e rn em e rs c h a p v o o ra l in a rb e i ds in t e n s i ev e s e c t o r e n

De administratieve lasten v.o.d. per bedrijf zijn gedurende de onderzochte perio- de afgenomen. Onze analyses laten zien dat de relatie tussen de administratieve lasten v.o.d. per bedrijf en de mate van ondernemerschap niet voor alle sectoren gelijk is. Voor arbeidsintensieve sectoren (sectoren met een relatief lage toege- voegde waarde per werknemer) vinden we duidelijk negatieve verbanden. Als de administratieve lasten v.o.d. per bedrijf uit het kleinbedrijf met € 1.000 zouden dalen, dan zou het aantal starters met 1,14 procentpunt stijgen. Dit lijkt een be- hoorlijke stijging, als je bedenkt dat het percentage starters in de arbeidsinten- sieve sectoren gemiddeld 10,0% is. Ook voor het percentage dochters in ar- beidsintensieve sectoren vinden we een significant negatieve invloed, maar deze is wel minder sterk: een afname van de administratieve lasten v.o.d. per bedrijf met € 1.000 zou het aantal dochters met 0,18 procentpunt doen stijgen. De in- vloed op de netto toetreding ligt hier tussenin.

1 De netto toetreding is het verschil tussen het aantal starters en nieuwe dochterbedrijven in een bepaalde periode (de bruto toetreding) en het aantal bedrijven dat die periode haar werkzaam- heden beëindigt (de uittreding).

(6)

6

Voor de kapitaalintensieve sectoren (industrie; vervoer, opslag en communicatie;

en financiële instellingen) vinden we geen relatie tussen de mate van onderne- merschap en de administratieve lasten v.o.d. per bedrijf. Kennelijk speelt de hoogte van de administratieve lasten binnen deze sectoren een minder belangrij- ke rol. We vermoeden dat dit komt doordat het starten van een bedrijf in een kapitaalintensieve sector relatief veel andere kosten met zich meebrengt. Het aandeel van de administratieve lasten v.o.d. per bedrijf in de totale kosten van de bedrijfsvoering is dan geringer, waardoor ze minder van invloed zijn op de uiteindelijke beslissing om al dan niet te beginnen.

V a r ia t i e in a d m in is t ra t ie v e la s t en t u s s en d e s ec t o r en

De gebruikte dataset bevat niet alleen informatie over verschillende jaren, maar ook over verschillende sectoren. Dit maakt het mogelijk om ook de verschillen in administratieve lasten v.o.d. per bedrijf tussen sectoren te onderzoeken (in plaats van de ontwikkelingen over de tijd).

Wat betreft de administratieve lasten v.o.d. per bedrijf blijken er behoorlijke ver- schillen tussen de sectoren en grootteklassen te bestaan. Als we vervolgens de relatie tussen de administratieve lasten v.o.d. per bedrijf en de mate van onder- nemerschap onderzoeken, dan vinden we significant negatieve relaties voor twee van de drie maatstaven van ondernemerschap. Voor starters vinden we dat een verschil tussen sectoren van € 1.000 administratieve lasten v.o.d. per bedrijf samenhangt met een verschil in het percentage starters van 0,13 procentpunt.

Ook voor de netto toetreding vinden we een significant negatieve samenhang met de administratieve lasten v.o.d. per bedrijf, maar dit effect is kleiner dan voor starters.

B e le i ds i m p l i c a t i es

Gedurende de jaren 1998 t/m 2006 zijn de administratieve lasten v.o.d. per be- drijf voor het grootbedrijf aanmerkelijk sneller afgenomen dan voor het klein- en middenbedrijf. Dit geldt voor alle onderzochte sectoren. Voor de internationale concurrentiepositie van het grootbedrijf heeft dit wellicht positieve gevolgen ge- had. De resultaten van dit onderzoek suggereren echter, dat dit op de mate van ondernemerschap minder effect heeft gehad. Als het gaat om het stimuleren van ondernemerschap, dan lijkt het aan te bevelen om vooral de administratieve las- ten voor het kleinbedrijf te verlagen, en dan met name voor de arbeidsintensieve sectoren. Voor deze sectoren blijkt de invloed van de administratieve lasten op de mate van ondernemerschap het grootst.

(7)

1 Inleiding

A c h t er g ro n d

Er komt steeds meer onderzoek beschikbaar dat aantoont dat ondernemerschap een positieve invloed heeft op macro-economische prestaties zoals innovatie en groei van werkgelegenheid en productie (Wennekers en Thurik, 1999; Carree en Thurik, 2003; Van Stel, 2006; Van Praag en Versloot, 2007). Het stimuleren van zelfstandig ondernemerschap is dan ook een belangrijke beleidsdoelstelling van het huidige kabinet.1 Een gerelateerde kabinetsdoelstelling is het reduceren van de administratieve lastendruk met 25% in de huidige kabinetsperiode. Hierbij wordt verondersteld dat hoge administratieve lasten het moeilijker maken voor bedrijven om concurrerend te zijn. Wanneer deze lasten te hoog zijn, zullen sommige bedrijven wellicht zelfs niet kunnen overleven. Ook kan het zijn dat po- tentiële ondernemers ervoor kiezen om geen bedrijf op te richten wanneer zij de inschatting maken dat hoge administratieve lasten het runnen van hun bedrijf te zeer zullen bemoeilijken. Empirische ondersteuning voor deze veronderstellingen ontbreekt echter, vooral door de beperkte beschikbaarheid van kwantitatieve ge- gevens over administratieve lasten.

O n d e rz o ek s v ra a g

In dit rapport gebruiken we een nieuwe, door EIM geconstrueerde dataset waarin de administratieve lasten (samen met de kosten van informatieverplichtingen aan derden) gemeten worden voor een aantal sectoren over de periode 1998- 2006. Met behulp van econometrische modellen onderzoeken we vervolgens in hoeverre deze lasten invloed hebben op verschillende vormen van bedrijvendy- namiek in Nederlandse sectoren, met name het aantal starters, het aantal nieu- we dochterbedrijven en de netto toetreding2.

O n d e rn em e rs c h a p e n r eg u le r in g

Er zijn verschillende vormen van regulering die de mate van ondernemerschap in een land kunnen beïnvloeden. Er kan onderscheid gemaakt worden naar regule- ring die betrekking heeft op het starten van een bedrijf en regulering die betrek- king heeft op het runnen van een bedrijf (na de start). Bij de eerste vorm kan gedacht worden aan het aantal procedures dat doorlopen moet worden om (le- gaal) een bedrijf te kunnen starten. Dit type regulering kan ook uitgedrukt wor- den in termen van benodigde kosten of het benodigde aantal dagen om een be- drijf te starten. Op dit terrein is inmiddels beperkte (landenvergelijkende) litera- tuur voorhanden. Er is echter geen consensus over de invloed van startersregu- lering op ondernemerschap. Waar sommige studies een sterk negatief verband vinden tussen startersregulering en het aantal ondernemers (Djankov et al., 2002; Scarpetta et al., 2002; Ardagna en Lusardi, 2009), vinden andere studies geen verband (Van Stel et al., 2007; Capelleras et al., 2008). De verschillen zijn

1 Zie het 'Coalitieakkoord tussen de Tweede Kamerfracties van CDA, PvdA en ChristenUnie', d.d. 7 februari 2007, www.regering.nl (geraadpleegd 4 november 2009).

2 De netto toetreding is het verschil tussen het aantal starters en nieuwe dochterbedrijven in een bepaalde periode (de bruto toetreding) en het aantal bedrijven dat die periode haar werkzaam- heden beëindigt (de uittreding).

(8)

8

terug te voeren op verschillende definities van ondernemerschap en verschillen- de selecties van landen.

Hoewel strikte regulering van het starten van een bedrijf een serieuze belemme- ring kan vormen, heeft de ondernemer in principe slechts eenmalig met dit type regulering te maken, namelijk bij de start van het bedrijf1. Regulering van het runnen van een bedrijf komt voortdurend terug tijdens de levensduur van de on- derneming en heeft daarmee een meer permanent karakter. Men kan daarom veronderstellen dat dit type regulering een grotere impact op ondernemerschap heeft dan startersregulering. Regulering van het runnen van een bedrijf kent meerdere vormen, zoals patentwetgeving, belastingwetgeving, arbeidsmarktwet- geving, milieuwetgeving enzovoort. Met name arbeidsmarktwetgeving heeft een grote invloed op ondernemerschap. Wanneer het aannemen en ontslaan van per- soneel met veel kosten gepaard gaat, is het moeilijker om een bedrijf te runnen.

Diverse studies tonen aan dat rigide arbeidsmarktwetgeving negatief samen- hangt met het aantal ondernemers in een land (Van Stel et al., 2007; Ardagna en Lusardi, 2009).

O n d e rn em e rs c h a p e n a d m in i s t ra t i ev e la s t en

De totale kosten die bedrijven maken om te voldoen aan wet- en regelgeving staan bekend als de nalevingskosten voor bedrijven (Regiegroep Regeldruk, 2008, pag. 5). Deze nalevingskosten worden in drie groepen onderverdeeld: fi- nanciële kosten, inhoudelijke nalevingskosten en administratieve lasten. De ad- ministratieve lasten voor bedrijven zijn gedefinieerd als 'de kosten voor het be- drijfsleven om te voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid' (Regiegroep Regeldruk, 2008, pag. 10). Aangezien deze verplichtingen nadrukkelijk beïnvloedbaar zijn door de overheid en deze verplichtingen ondernemerschap negatief kunnen beïnvloeden, bestaat er een sterke maatschappelijke en politieke wens tot vermindering van administratieve lasten, zoals blijkt uit de eerder genoemde kabinetsdoelstelling (die overigens ook al door eerdere kabinetten gehanteerd werd). Het doel van dit onderzoek is dan ook om na te gaan of er inderdaad een statistisch verband bestaat tussen administratieve lasten voor bedrijven en de mate van ondernemerschap, en hoe groot dit verband is.

S t ru c t u u r v a n h e t ra p po r t

Centraal in dit onderzoek staan administratieve lasten. Het volgende hoofdstuk begint daarom met een korte beschouwing van de definitie en afbakening van administratieve lasten en de nalevingskosten waar ze onderdeel van uitmaken.

In de rest van hoofdstuk 2 bespreken we waarom en hoe administratieve lasten in theorie de mate van ondernemerschap zouden kunnen beïnvloeden. Dit resul- teert in een theoretisch model en een aantal vergelijkingen die we empirisch wil- len onderzoeken.

De gegevens die we gebruiken om deze vergelijkingen te schatten, zijn onder andere gebaseerd op verschillende nulmetingen administratieve lasten die in 2002 zijn uitgevoerd. Toen deze nulmetingen werden uitgevoerd, werd een ande- re, ruimere definitie van administratieve lasten gehanteerd. Het belangrijkste

1 Dit geldt ook voor een nieuw dochterbedrijf.

(9)

verschil met de huidige definitie is dat de kosten van informatieverplichtingen aan derden in 2002 nog tot de administratieve lasten gerekend werden, terwijl ze nu tot de inhoudelijke nalevingskosten worden gerekend. In de laatste para- graaf van hoofdstuk 2 maken we aannemelijk dat dit geen consequenties heeft voor het schatten van het model.

De onderzoeksaanpak wordt in hoofdstuk drie besproken. In de eerste paragraaf bespreken we de herkomst van de gegevens die we voor dit onderzoek gebrui- ken. Ook presenteren we enkele cijfers betreffende het niveau en de ontwikke- ling van ondernemerschap en administratieve lasten (volgens de oude definitie) van 1998 tot en met 2006. In de tweede paragraaf bespreken we de econometri- sche methoden die voor dit onderzoek worden gebruikt.

In hoofdstuk vier worden de vergelijkingen van het theoretische model geschat op basis van de beschikbare data, en worden de resultaten besproken. In het laatste hoofdstuk zetten we de belangrijkste conclusies op een rij.

(10)
(11)

2 Administratieve lasten en ondernemerschap in theorie

2.1 Wat zijn administratieve lasten?

N a l e v i n g s k o s t en

Verschillende overheden kunnen regels opleggen aan bedrijven. Dit betreft niet alleen de rijksoverheid, maar ook bijvoorbeeld gemeenten en publiekrechtelijke bedrijfsorganen (zoals bedrijfsschappen en productschappen). Vaak zijn er kos- ten verbonden aan het naleven van deze regels. De verzamelnaam voor deze kosten is nalevingskosten. De formele definitie hiervan luidt als volgt: 'Nale- vingskosten zijn alle kosten die bedrijven maken om te voldoen aan wet- en re- gelgeving' (Regiegroep Regeldruk, 2008, pag. 5). Er worden drie soorten nale- vingskosten onderscheiden: financiële kosten, inhoudelijke nalevingskosten en administratieve lasten.1

F in a n c i ë l e k o s t en

Er is sprake van financiële kosten als er sprake is van een verplichting om de overheid een bepaald geldbedrag te betalen (bijvoorbeeld in de vorm van belas- tingen). Er is hierbij geen sprake van een informatiebehoefte van de overheid.

Financiële kosten spelen in dit onderzoek verder geen rol.

I n h o u d e l i jk e n a l ev i n g s k o s t en

In het standaardkostenmodel over nalevingskosten wordt een onderscheid ge- maakt tussen inhoudelijke verplichtingen en informatieverplichtingen. Er is spra- ke van inhoudelijke verplichtingen als de overheid het bedrijfsleven verplicht om bepaalde handelingen of gedragingen te doen of juist na te laten. De kosten die het gevolg zijn van deze inhoudelijke verplichtingen, worden inhoudelijke nale- vingskosten genoemd. Voorbeelden hiervan zijn de kosten voor het naleven van de algemene boekhoudverplichtingen en nalevingsverplichtingen op het gebied van milieu en arbeidsomstandigheden.

A d m in i s t ra t i ev e la s t en

Bij administratieve lasten staat de informatiebehoefte van de overheid centraal.

Administratieve lasten zijn gedefinieerd als 'de kosten voor het bedrijfsleven om te voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid' (Regiegroep Regeldruk, 2008, pag. 10). Administratieve lasten betreffen de kosten die gemoeid zijn met het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie. Administratieve lasten kunnen bijvoorbeeld het gevolg zijn van informatieverplichtingen die samenhangen met het toezicht dat de overheid houdt op de controle en handhaving van wetten.

1 Deze paragraaf is grotendeels gebaseerd op hoofdstukken 1 en 2 van het rapport 'Meten is weten II' van de Regiegroep Regeldruk (2008). Voor verdere uitleg over het definiëren en meten van administratieve lasten voor het bedrijfsleven verwijzen we naar dit rapport.

(12)

12

I n f o r m a t i ev e rp l i c h t i n g en a a n d e rd en : v a n a d m i n i s t ra t i ev e la s t en n a a r i n h o u d e l i jk e n a l ev in g s k o s t en

Bedrijven kennen niet alleen informatieverplichtingen naar de overheid toe, maar ook informatieverplichtingen aan derden. Ten tijde van de nulmetingen admini- stratieve lasten die in 2002 zijn gehouden, werden kosten van informatiever- plichtingen aan derden nog tot de administratieve lasten gerekend. In 2008 heeft de Regiegroep Regeldruk echter, in nauw overleg met betrokken partijen (zoals het ministerie van Economische Zaken en Actal), besloten om de kosten van in- formatieverplichtingen aan derden in principe tot de inhoudelijke nalevingskosten te rekenen. De reden hiervoor is dat informatieverplichtingen aan de overheid doorgaans een ander doel dienen dan informatieverplichtingen aan derden. Het doel van informatieverplichtingen naar de overheid is dat de overheid kan moni- toren en controleren of bedrijven zich daadwerkelijk aan de wet- en regelgeving houden. Bij informatieverplichtingen aan derden gaat het er niet om dat de over- heid geïnformeerd wordt, maar dat overige partijen zoals bijvoorbeeld consu- menten of andere bedrijven worden geïnformeerd. Voorbeelden hiervan zijn bij- sluiters bij medicijnen en de verplichting om een waarschuwing op een pakje si- garetten te plaatsen.

2.2 Hoe kunnen administratieve lasten de mate van ondernemerschap beïnvloeden?

Administratieve lasten kunnen ondernemerschap op twee manieren beïnvloeden.

Ten eerste kunnen hoge administratieve lasten leiden tot lagere winstverwach- tingen. Tijd en kosten moeten worden besteed om aan de informatieverplichtin- gen te voldoen, hetgeen ten koste gaat van het ondernemen zelf.

Ten tweede kan een overvloed aan verplichtingen en regelgeving ook een bron van irritatie zijn. Veel genoemde motieven om een bedrijf te starten zijn bijvoor- beeld de wens om eigen baas te zijn (autonomie), de uitdaging, en de mogelijk- heid om zich te richten op specifieke werkzaamheden. Dit is voor veel startende ondernemers een belangrijker motief dan de mogelijkheid om meer geld te ver- dienen. Het uitvoeren van administratieve taken gaat ten koste van het plezier van het ondernemen.

De lagere winstverwachtingen en hogere irritatie kunnen leiden tot zowel minder toetreding (wanneer de lagere winst of het lagere werkplezier geanticipeerd wordt) als meer uittreding (wanneer de ondernemer de problemen ondervindt tijdens het ondernemen). Om deze twee mogelijkheden te onderscheiden zullen we zowel het effect op bruto toetreding als op netto toetreding (toetreding minus uittreding) onderzoeken.

2.3 Een theoretisch model

Wanneer we de invloed van administratieve lasten op ondernemerschap willen meten, dienen we te corrigeren voor andere determinanten van onderne- merschap. Hierbij houden we rekening met het feit dat we ons regressiemodel zullen schatten op meso-niveau, d.w.z. op het niveau van sectoren. Hoewel er uitgebreide literaturen bestaan over determinanten van ondernemerschap op mi- croniveau (individuele ondernemers) en op macroniveau (ondernemersratio's per land), zijn de empirische mogelijkheden op meso-niveau beperkter. Variabelen die op het niveau van individuen (bijvoorbeeld opleidingsniveau) of landen (bij-

(13)

voorbeeld gemiddeld opleidingsniveau van een land) variëren, komen niet in aanmerking, aangezien ze niet variëren over sectoren (ons niveau van analyse).

Om verschillen in ondernemerschap op sectorniveau te verklaren, nemen we naast administratieve lasten de volgende controlevariabelen op in ons theore- tisch model.

1 . Ka p i t a a l in t e n s it e it

In sectoren met een hogere kapitaalintensiteit is meer startkapitaal vereist om een bedrijf te beginnen. Het aantal toetreders in kapitaalintensieve sectoren (bijvoorbeeld industrie) is om die reden lager dan in sectoren waar weinig kapi- taal vereist is (bijvoorbeeld horeca of zakelijke dienstverlening).

2 . L o o n v o et

Een hoge loonvoet maakt het relatief aantrekkelijker om als werknemer te wer- ken. Anders gezegd: de opportunity costs van ondernemerschap zijn hoger. Het verwachte effect van een hogere loonvoet op ondernemerschap is daarom nega- tief.

3 . W in s t n i v ea u

Hogere winsten maken ondernemerschap aantrekkelijker. Het verwachte effect van een hoger gemiddeld winstniveau op de mate van ondernemerschap is daar- om positief.

4 . C o n ju n c t u u r v a n d e s e c t o r ( s e c t o r g ro e i)

Sectoren die groeien (bijvoorbeeld in termen van toegevoegde waarde) zijn aan- trekkelijk om een bedrijf in te starten omdat de vraag naar de producten en diensten van die sector stijgende is. Het verwachte effect van sectorgroei op de mate van ondernemerschap is positief.

5 . C o n ju n c t u u r v a n d e e c o n o m ie (e c o n o m i s c h e g ro e i)

Analoog aan de vierde variabele geldt ook dat in jaren van economische groei de vraag naar producten en diensten hoger is en dat de omstandigheden om een bedrijf te beginnen dus relatief gunstig zijn. Het verwachte effect van economi- sche groei op de mate van ondernemerschap is daarom ook positief. In tijden van hoogconjunctuur is het verwachte aantal uittredingen ook lager, dus het ef- fect op netto toetreding is mogelijk nog hoger dan op bruto toetreding.

2.4 Informatieverplichtingen aan derden en ondernemerschap

In paragraaf 2.2 is beargumenteerd hoe de hoogte van de administratieve lasten de mate van ondernemerschap zou kunnen beïnvloeden. Dezelfde argumenten gelden ook voor de invloed van de kosten van informatieverplichtingen aan der- den op de mate van ondernemerschap.

Vanuit het perspectief van de overheid gezien zijn administratieve lasten en kos- ten van informatieverplichtingen aan derden het gevolg van activiteiten met we- zenlijk verschillende doelen. Dit verklaart waarom er een onderscheid tussen beide vormen van nalevingskosten gemaakt wordt en waarom ze apart worden gemeten. Vanuit het perspectief van de individuele bedrijven hebben de desbe- treffende activiteiten echter belangrijke kenmerken met elkaar gemeen: zowel

(14)

14

administratieve lasten als kosten van informatieverplichtingen aan derden vloei- en voort uit handelingen en/of investeringen1 die het gevolg zijn van wet- en re- gelgeving, die geen noodzakelijk onderdeel vormen van de organisatie en be- drijfsvoering, die regelmatig terugkomen, en over het algemeen administratief van aard zijn. De argumenten uit paragraaf 2.2 lijken dan ook direct van toepas- sing op informatieverplichtingen aan derden. Ten eerste kunnen hoge kosten van informatieverplichtingen aan derden leiden tot lagere winstverwachtingen. Tijd en kosten moeten worden besteed aan de informatieverplichtingen aan derden, hetgeen ten koste gaat van het ondernemen zelf. Ten tweede kan een overvloed aan informatieverplichtingen aan derden ook een bron van irritatie zijn.

Dat het doel van administratieve lasten en informatieverplichtingen aan derden verschillend is, maakt voor de bedrijven waarschijnlijk niet veel uit. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat de invloed van kosten van informatieverplich- tingen aan derden op ondernemerschap merkbaar afwijkt van de invloed van administratieve lasten op ondernemerschap. Het theoretische model uit para- graaf 2.3 heeft dus in feite betrekking op de invloed van administratieve lasten én kosten van informatieverplichtingen aan derden op ondernemerschap.2

1 Voorbeelden van dit soort investeringen zijn de kosten van een bijsluiter bij medicijnen of de financiële bijsluiter bij financiële producten.

2 Het valt zelfs niet uit te sluiten dat het model ook opgaat voor inhoudelijke nalevingskosten in algemene zin (dus niet beperkt tot de informatieverplichtingen aan derden).

(15)

3 Onderzoeksaanpak

3.1 Beschikbare gegevens

Om het theoretische model uit het vorige hoofdstuk te onderzoeken, hebben we gegevens nodig over de afhankelijke variabelen, onafhankelijke variabelen en controlevariabelen uit dit model. De afhankelijke variabele betreft de mate van ondernemerschap, meer in het bijzonder de bruto en netto toetreding van be- drijven. De onafhankelijke variabele is de hoogte van de administratieve lasten.

De controlevariabelen in het model zijn de kapitaalintensiteit, de gemiddelde loonvoet, het winstniveau, de sectorgroei en de economische groei. Voor dit on- derzoek hebben we, voor zover mogelijk, gegevens over deze variabelen verza- meld voor de jaren 1998 tot en met 2006. In deze paragraaf bespreken we de herkomst en enkele kenmerken van achtereenvolgens ondernemerschap, admini- stratieve lasten en de in het model gebruikte controlevariabelen.

De data over toe- en uittreding van ondernemingen en administratieve lasten zijn beschikbaar voor acht verschillende sectoren en drie verschillende grootte- klassen. De acht sectoren zijn: industrie; bouwnijverheid; handel en reparatie;

horeca; vervoer, opslag en communicatie; financiële instellingen; zakelijke dienstverlening en verhuur; en overige dienstverlening. De drie grootteklassen zijn het kleinbedrijf (KB: 0 t/m 9 werknemers), het middenbedrijf (MB: 10 t/m 99 werknemers) en het grootbedrijf (GB: 100 werknemers of meer).

3 . 1 . 1 Data over ondernemingen

Ondernemerschap wordt voor dit onderzoek geoperationaliseerd als dynamiek in de bedrijfspopulatie: toe- en uittreding van bedrijven. Gegevens hierover zijn af- komstig van de EIM dataset 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid' (die o.a.

via de Kennissite MKB en Ondernemerschap1 beschikbaar is). Deze gegevens zijn gebaseerd op ruwe data van de Kamers van Koophandel, die daarna door EIM zijn bewerkt. Op basis van deze data kunnen drie maatstaven voor onderne- merschap worden onderscheiden: de bruto toetreding van starters (nieuwe be- drijven die door personen worden opgericht), de bruto toetreding van dochters (nieuwe nevenvestigingen en dochterondernemingen die door reeds bestaande bedrijven worden opgericht) en de netto toetreding (bruto toetreding van star- ters en dochters minus de uittreding van bedrijven). Figuur 1 geeft inzicht in de dynamiek van de startende ondernemingen per jaar. Ter vergelijking is ook het verloop van de economische groei2 over de onderzochte periode in deze figuur opgenomen.

Er wordt ook informatie gebruikt over het aantal ondernemingen per jaar, sector en grootteklasse. Gegevens hierover zijn afkomstig uit de EIM dataset 'Actieve ondernemingen en vestigingen'.

1 www.ondernemerschap.nl.

2 De groei van het bruto binnenlands product; zie paragraaf 3.1.3.

(16)

16

Figuur 1 Het aantal starters, dochters en de netto toetreding van bedrijven per jaar, als percentage van het aantal bedrijven aan het begin van het jaar (1998 tot en met 2006), per sector

Pe rce ntage starte rs

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20

1998 2000 2 002 20 04 200 6

Pe rce ntage nie uwe dochte ronde rne minge n

0 1 2 3 4 5 6 7

1 998 2 000 20 02 20 04 200 6

Pe rce ntage ne tto toe tre ding

- 2 0 2 4 6 8 10 12 14 16

1998 2000 2 002 20 04 200 6 0.0

0.5 1.0 1.5 2.0 2.5 3.0 3.5 4.0 4.5 5.0

% Economische groei

Indus trie B ouw nijverheid Handel en reparatie Horec a

Vervoer, ops lag en c om m unic atie Financ iële ins tellingen

Zakelijke diens tverlening en verhuur O verige diens tverlening

E c onom is c he groei

Bron: EIM, dataset Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid.

3 . 1 . 2 Data over administratieve lasten

In 2002 is voor het eerst een complete nulmeting van administratieve lasten uit- gevoerd (Boog, Jansen en Tom, 2003). Voor deze nulmeting zijn voor alle wet- gevingsterreinen inschattingen gemaakt van de administratieve lasten. Toen de- ze nulmetingen werden uitgevoerd, werd een andere, ruimere definitie van ad- ministratieve lasten gehanteerd (zie hoofdstuk 2). Het belangrijkste verschil met de oude definitie is dat de kosten van informatieverplichtingen aan derden nu niet meer tot de administratieve lasten gerekend worden, terwijl dat ten tijde van de nulmetingen in 2002 nog wel gebeurde. Volgens de huidige definitie heb- ben de beschikbare gegevens dus betrekking op administratieve lasten en kosten van informatieverplichtingen aan derden. Voor het schatten van het theoretische model hoeft dit geen problemen te geven, aangezien dit model zowel op admini- stratieve lasten als op kosten van informatieverplichtingen aan derden betrek- king heeft. Bij het presenteren van de verschillende cijfers in dit hoofdstuk zullen we steeds duidelijk vermelden dat de gegevens betrekking hebben op admini- stratieve lasten volgens de oude definitie (v.o.d.).

Het macrobedrag administratieve lasten 2002 v.o.d. is een sommatie van alle administratieve lasten v.o.d. uit de nulmetingen van de verschillende wetten. In 2002 bedroegen de totale administratieve lasten v.o.d. in Nederland € 16,46 mil- jard (Boog, Suyver en Tom, 2004, pag. 14). Voor de verdeling van het macrobe- drag over de sectoren is per wet een verdeling van de administratieve lasten v.o.d. over de sectoren bepaald. Vervolgens zijn per sector de toegerekende ad- ministratieve lasten v.o.d. voor de verschillende wetten opgeteld om een totaal-

(17)

bedrag per sector te krijgen. Omdat we voor dit onderzoek geïnteresseerd zijn in de administratieve lasten per bedrijf, zijn de totale administratieve lasten v.o.d.

per sector (per grootteklasse, per jaar) gedeeld door het aantal bedrijven (per grootteklasse, per jaar). De aldus berekende bedragen staan in Tabel 1 vermeld.

Tabel 1 Administratieve lasten v.o.d. per bedrijf, 2002 (in duizenden euro's)

Sector KB MB GB

Industrie 38,0 56,2 208,3

Bouwnijverheid 15,9 35,5 181,8

Handel en reparatie 21,3 35,7 194,9

Horeca 24,6 36,7 191,8

Vervoer, opslag en communicatie 49,0 67,1 271,0

Financiële instellingen 68,8 81,7 442,3

Zakelijke dienstverlening en verhuur 14,0 26,7 210,1

Overige dienstverlening 6,6 9,4 14,4

Bron: Eigen berekeningen op basis van diverse Monitoren Administratieve Lasten (EIM) en voortgangsrapportages (IPAL).

Voor de overige jaren zijn geen metingen over de hoogte van de administratieve lasten v.o.d. bekend. Wel zijn inschattingen gemaakt van de veranderingen in administratieve lasten v.o.d. als gevolg van veranderingen in wet- en regelge- ving en veranderingen in het aantal ondernemingen. Deze informatie is gebruikt om een tijdreeks te construeren1 voor de hoogte van de administratieve lasten v.o.d. (op sectorniveau) over de jaren 1998 t/m 2006. De veranderingen in ad- ministratieve lasten zijn reële veranderingen, gecorrigeerd voor inflatie. Dit re- sulteert in een tijdreeks van de gemiddelde administratieve lasten v.o.d. per be- drijf, uitgesplitst naar jaar, sector en grootteklasse.

Wanneer we kijken naar de procentuele verandering van de administratieve las- ten v.o.d. in de door ons onderzochte periode (Tabel 2), dan zien we dat de ad- ministratieve lasten v.o.d. per bedrijf in alle sectoren gedaald zijn. Wat opvalt is dat de daling van de lasten in alle sectoren in het grootbedrijf het grootst is. Dit is opmerkelijk, aangezien het voor het stimuleren van ondernemerschap waar- schijnlijk meer effect zou sorteren als de administratieve lasten voor het MKB zouden afnemen.

Tabel 1 geeft inzicht in de spreiding in de administratieve lasten v.o.d. per be- drijf tussen de sectoren (in 2002), terwijl Tabel 2 inzicht geeft in de spreiding in de administratieve lasten v.o.d. per bedrijf over de tijd (per sector). De vergelij- king van beide tabellen illustreert dat de verschillen tussen sectoren groter zijn dan de verschillen binnen sectoren over de tijd: terwijl de spreiding binnen de sectoren over de tijd varieert van een afname van 3,3% tot een afname van 33,6% (voor het kleinbedrijf resp. grootbedrijf in de overige diensverlening), komen de relatieve verschillen tussen de sectoren (in 2002) vaak ruim boven de 100% uit. De verschillen tussen de sectoren met de hoogste en de laagste admi-

1 Zie bijlage.

(18)

18

nistratieve lasten v.o.d. per bedrijf1 zijn zelfs veel groter dan 100% (respectieve- lijk 1042%, 869% en 3069% voor de drie grootteklassen).

Tabel 2 Procentuele verandering administratieve lasten v.o.d. per bedrijf, per sector en grootteklasse, over de periode 1998-2006

Sector KB MB GB

Industrie -5,1 -8,5 -17,3

Bouwnijverheid -10,0 -13,3 -20,8

Handel en reparatie -8,3 -10,7 -18,4

Horeca -3,3 -13,3 -33,6

Vervoer, opslag en communicatie -20,2 -17,6 -28,2

Financiële instellingen -14,7 -19,1 -20,4

Zakelijke dienstverlening en verhuur -13,8 -16,5 -23,8

Overige dienstverlening -4,5 -10,9 -9,3

Bron: Eigen berekeningen op basis van diverse Monitoren Administratieve Lasten (EIM) en voortgangsrapportages (IPAL).

3 . 1 . 3 Controlevariabelen

In het vorige hoofdstuk zijn vijf relevante controlevariabelen besproken. Het bleek niet mogelijk data te verzamelen over de winstgevendheid per bedrijf (per jaar, sector en grootteklasse). De overige controlevariabelen zijn geoperationali- seerd op basis van gegevens van CBS en EIM.

Cijfers van het CBS over de jaarlijkse groei van het bruto binnenlands product (BBP) zijn gebruikt als indicator voor de macro-economische groei in Nederland.

De overige controlevariabelen zijn afkomstig uit de EIM dataset 'Reeksen kern- gegevens MKB'. Deze dataset bevat informatie over de totale toegevoegde waar- de2, het totale aantal werknemers, het aantal bedrijven en de gemiddelde loon- kosten per werknemer. Deze informatie is gebruikt om de volgende controlevari- abelen te operationaliseren:

− kapitaalintensiteit: de toegevoegde waarde per werknemer in de sector;

− loonkosten per werknemer: de loonvoet wordt gemeten aan de hand van de gemiddelde loonkosten per voltijdswerknemer in de sector, in duizenden eu- ro's;

− sectorgroei: de procentuele jaarlijkse verandering in de totale toegevoegde waarde per sector;

− toegevoegde waarde per bedrijf: de toegevoegde waarde per sector, gedeeld door het aantal bedrijven per sector. Deze variabele wordt gebruikt als indica- tor voor de gemiddelde bedrijfsgrootte in een sector.

Voor elk van deze variabelen geldt dat ze beschikbaar zijn per sector en per jaar, maar dat er geen onderscheid naar grootteklassen gemaakt wordt.

1 Dit zijn de sectoren vervoer, opslag en communicatie respectievelijk overige dienstverlening.

2 Het betreft hier de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten.

(19)

3.2 Een econometrisch model

S c h a t t e n v a n v e rg e l i jk in g en o p b a s is v a n pa n el d a t a

Omdat we de beschikking hebben over paneldata is het mogelijk om gebruik te maken van de voordelen van deze structuur. Het meest eenvoudige model dat we hierin zouden kunnen gebruiken ontstaat door alle waarnemingen samen te voegen en daar de volgende vergelijking op te schatten (Pooled OLS):

' it it

it x

y =α + β+ε (1)

In vergelijking (1) staat yit voor de toetreding in sector i op tijdstip t en xit voor de verklarende variabelen voor toetreding. Dit model is consistent als geldt dat de constante parameter

α

ook daadwerkelijk hetzelfde is voor alle sectoren in de dataset. Wanneer we kijken naar Figuur 1 dan lijken er wel degelijk constante verschillen tussen sectoren te bestaan. In dat geval is het nodig om een methode te gebruiken die expliciet rekening houdt met de mogelijkheid dat de constante term varieert over de sectoren. Er zijn twee conventionele manieren om dit te doen. Dit zijn het 'random effects'-model en het 'fixed effects'-model. Het ver- schil tussen beide modellen wordt duidelijk als we de modellen in formulevorm opschrijven:

, x

yiti+ 'itβ +εit (2)

waarbij

ε

it onafhankelijk en identiek verdeeld is over i en t. Het fixed effects- model behandelt de sectorspecifieke constante parameters

α

i als afzonderlijk te schatten parameters. Grafisch gezien betekent dit dat de lijn tussen x en y per sector een ander snijpunt met de y-as kan hebben. In het random effects-model worden deze sectorspecifieke verschillen echter niet als te schatten parameters beschouwd, maar als realisaties van een stochastisch proces (waarbij het erom gaat het gemiddelde en de variantie van dit stochastische proces te schatten).

Het random effects-model maakt hiervoor de volgende aannames:

[ ]

[

2

]

it i 2

, 0

~ ,

~ ε α σ ε

σ α

α (3)

De keuze tussen deze twee modellen zit hem in de aanname over deze constan- ten. Als de constanten gecorreleerd zijn met x (bijvoorbeeld: de toetreding is hoger in sectoren met lagere lasten), dan levert het gebruik van een random ef- fects-schattingsmethode inconsistente schattingen op. Als dit echter niet het ge- val is, dan levert het gebruik van een random effects-schatter meer efficiënte schattingen op. Er bestaat een statistische test om deze voorwaarde te toetsen, maar onze dataset heeft te weinig waarnemingen om deze test betrouwbaar uit te kunnen voeren. Dit betekent dat we zelf een aanname moeten doen. Wanneer we de data observeren (zie Figuur 1, Tabel 1 en Tabel 2), dan lijkt er een duide- lijk verband te bestaan tussen de hoeveelheid toetreders per sector en het ni- veau van de lasten. Dit brengt ons er toe gebruik te maken van het fixed effects- model1.

1 Deze modellen kunnen zowel geschat worden met behulp van een specifieke fixed effects- (FE) paneldataschatter, als met een OLS-schatter waarbij voor elke sector een dummie wordt opge- nomen.

(20)

20

V e ra n d e r in g a dm in i s t ra t i ev e la s t en o v e r t i jd

Als uitgangspunt veronderstellen we dat het effect van een verandering in admi- nistratieve lasten voor elke sector even sterk is. Dit resulteert in de volgende modelspecificatie:

it it 5

it 4

1 t 3 t 2 it 1 i t ,

i AL BBP BBP sectorgroei loonkosten/werknemer

y =α +β +β +β +β +β +ε (4)

Hierin staat ALit voor de administratieve lasten v.o.d. in sector i en jaar t (in dui- zenden euro's per bedrijf). Voor economische groei nemen we zowel de groei in het huidige (BBPt) als in het voorgaande jaar (BBPt-1) op.

In dit onderzoek kijken we naar drie verschillende maatstaven voor onderne- merschap: het percentage starters, dochters en de netto toetreding. Het ligt niet voor de hand dat de invloed van de administratieve lasten v.o.d. op elk van deze maatstaven hetzelfde zal zijn. Omdat starters vaak als klein bedrijf beginnen (en klein blijven), lijken voor deze groep voornamelijk de administratieve lasten voor het kleinbedrijf van belang te zijn. Bij de modelschattingen houden we hier reke- ning mee, door de administratieve lasten v.o.d. voor het kleinbedrijf op te ne- men als verklarende variabele. Voor dochters en netto toetreding kunnen ook de administratieve lasten in de andere grootteklassen een rol spelen: voor dochters, omdat de oprichters van nevenvestigingen en dochterondernemingen zelf vaak tot het midden- of grootbedrijf zullen horen, en voor netto toetreding omdat uit- treding niet beperkt blijft tot bedrijven uit het kleinbedrijf. Voor deze twee maat- staven van ondernemerschap nemen we daarom de gemiddelde administratieve lasten v.o.d. voor het gehele bedrijfsleven als verklarende variabele in de te schatten vergelijkingen op.

I n v lo e d v a n a dm i n is t ra t i e v e la s t en a f h a n k e l i jk v a n k a p it a a l i n t en s i t e i t In hoofdstuk twee hebben we de mogelijkheid besproken dat de kapitaalintensi- teit per sector van invloed is op de mate van ondernemerschap. Het is goed mo- gelijk dat in kapitaalintensieve sectoren (sectoren met een relatief hoge toege- voegde waarde per werknemer) de hoogte van de administratieve lasten een minder relevante belemmering vormt om een bedrijf te starten dan in de minder kapitaalkrachtige sectoren. De achterliggende gedachte is dat in sectoren met een hoge kapitaalintensiteit de beslissing om ondernemer te worden veel meer afhangt van andere kosten, kapitaal en/of vereiste opleidingen. Een verandering in administratieve lasten zal dan een kleinere invloed hebben op de totale be- drijfskosten, en daarmee een minder belangrijke rol spelen in toe- en uittre- dingsbeslissingen.

Om dit na te gaan, delen we de sectoren in twee groepen in: de kapitaalintensie- ve sectoren en de kapitaalextensieve sectoren. De kapitaalintensieve sectoren zijn die sectoren waar de toegevoegde waarde per werknemer hoger is dan het gemiddelde over alle sectoren. Dit blijken drie sectoren te zijn: industrie; ver- voer, opslag en communicatie; en financiële instellingen. Vervolgens schatten we het volgende model:

(21)

it it 6

it 5

1 - t 4 t 3 it , TWhoog 2

it TWlaag, 1

i t , i

/werknemer Loonkosten

torgroei sec

P BB P

BB AL

AL y

ε β

β

β β

β β

α

+ +

+

+

+ +

+

= (5)

Het verschil tussen dit model en model (4) is dat de administratieve lasten v.o.d.

per bedrijf uitgesplitst zijn in administratieve lasten v.o.d. voor de kapitaalex- tensieve sector (ALTWlaag, it) en voor de kapitaalintensieve sector (ALTWhoog, it).

V e r s c h i l l en a d m in is t ra t ie v e la s t en o p s ec t o rn i v e a u

In de vorige paragraaf hebben we al vermeld, dat de administratieve lasten v.o.d. per bedrijf in de onderzochte periode wel veranderen, maar dat de reduc- tie relatief klein is ten opzichte van de variatie tussen sectoren. De verschillen tussen de sectoren zijn groter dan de verschillen binnen de sectoren over de tijd.

Deze verschillen worden waarschijnlijk voor een belangrijk deel veroorzaakt door verschillen in sectorspecifieke regelgeving. Het is maar de vraag of het mogelijk en wenselijk is om deze sectorverschillen in de toekomst veel kleiner te maken.

Toch is het interessant om te onderzoeken of structurele verschillen in admini- stratieve lasten tussen sectoren samenhangen met structurele verschillen in on- dernemerschap tussen sectoren. Een negatieve relatie zou een indicatie kunnen geven van de gevolgen van een substantiële verlaging van de administratieve lasten per bedrijf op de langere termijn, met name voor die sectoren waar de administratieve lasten nu nog relatief hoog zijn.

Deze vraag kan niet goed onderzocht worden met de eerder gespecificeerde mo- dellen (4) en (5). Deze modellen richten zich immers op de ontwikkeling van de administratieve lasten over de tijd, waarbij ze corrigeren voor verschillen tussen sectoren door sectordummies op te nemen. Als we de structurele verschillen in ondernemerschap tussen de verschillende sectoren willen verklaren, dan moet een model geschat worden waarin jaardummies worden opgenomen in plaats van sectordummies. Een beperking van een dergelijk model is dat er geen plaats is voor variabelen die variëren over de tijd, maar niet over de sectoren. De invloed van dergelijke variabelen kan namelijk niet onderscheiden worden van de invloed van de jaardummies die worden opgenomen1. Dit betekent bijvoorbeeld dat de economische groei niet meer als verklarende variabele in het model opgenomen kan worden. Om te corrigeren voor sectorverschillen die het gevolg zijn van ver- schillen in gemiddelde bedrijfsgrootte, nemen we de toegevoegde waarde per bedrijf in het model op als indicator voor de gemiddelde bedrijfsgrootte. Dit re- sulteert in het volgende te schatten model:

it it 3

it 2

it 1 t t ,

i J AL TW/Bedrijf Loonkosten/werknemer

y = +β +β +β +ε (6)

Hierin zijn Jt de verschillende jaardummies. Ook dit model kan als een fixed ef- fects-model worden beschouwd (en geschat), waarbij de fixed effects echter be- trekking hebben op tijd (t) in plaats van sector (i).

1 Een andere manier om hier naar te kijken is door het model met jaardummies te herschrijven als een model in afwijkingen van de jaargemiddeldes. Hierbij wordt elke variabele xit verminderd met het jaargemiddeldex . Als xt it varieert over t maar niet over i, dan geldt dat

0 x x x

xit t= t t = . Deze variabele verdwijnt hierdoor uit het model.

(22)
(23)

4 Beïnvloeden administratieve lasten de mate van ondernemerschap?

4.1 De veranderingen van administratieve lasten over de tijd

Gedurende de onderzochte periode zijn de administratieve lasten v.o.d. per be- drijf gedaald. Dit geldt voor alle sectoren en alle grootteklassen (zie Tabel 2 in het vorige hoofdstuk). In eerste instantie willen we weten of (en zo ja, in welke mate) deze afname in administratieve lasten over de tijd van invloed is geweest op de mate van ondernemerschap. Om deze invloed te kunnen bepalen, moeten we corrigeren voor andere determinanten van ondernemerschap en moeten we rekening houden met sectorverschillen. Dit gebeurt door regressievergelijking (4) uit het vorige hoofdstuk te schatten. De resultaten hiervan staan in Tabel 3 vermeld. Het belangrijkste resultaat is dat er geen significante relatie gevonden wordt tussen de administratieve lasten v.o.d. per bedrijf en de drie onderzochte maatstaven voor ondernemerschap.

Wanneer we kijken naar de overige verklarende variabelen in Tabel 3, dan blijkt dat de mate van ondernemerschap vooral samenhangt met de macro-economi- sche groei in het huidige en/of voorafgaande jaar. Voor de groei per sector wordt geen significante invloed gevonden.

(24)

24

Tabel 3 De invloed van administratieve lasten v.o.d. op ondernemerschap: resultaten van een fixed effects-model voor het particuliere bedrijfsleven exclusief land- bouw en zorg, 1998-2006 (standaardfouten tussen haakjes)

Maatstaf voor ondernemerschap

Starters Dochters Netto toetreding

ALKB 0,084 - -

(0,088)

ALtotaal - 0,024 0,132

(0,026) (0,102)

Economische groei 0,361 ** -0,006 0,599 **

(0,177) (0,059) (0,230)

Economische groei 0,237 0,152 *** 0,490 **

t-1 (0,167) (0,054) (0,211)

Sectorgroei 0,029 0,012 0,066

(0,059) (0,019) (0,075)

Loonkosten/werknemer 0,112 * 0,039 * 0,093

(0,059) (0,020) (0,079)

N 72 72 72

adj. R2 0,877 0,889 0,808

De te verklaren variabelen (starters, dochters en netto toetreding) zijn weergegeven als percentage ten opzichte van het totale aantal bedrijven (per sector) aan het begin van elke peri- ode.

De fixed effects-resultaten zijn verkregen op basis van een OLS-schatter voor een model met sectordummies; de parameterschattingen voor de sectordummies en de constante term zijn niet in de tabel opgenomen.

*, **, *** betekent significant verschillend van 0 op resp. 10%, 5%, 1%.

H o e z it h et n u m et lo o n k o s t en p e r w e rk n e m e r e n o n d er n e m e r s c h a p?

Wat betreft de loonkosten per werknemer vinden we een beperkte invloed op de bruto toetreding (het percentage starters en het percentage dochters), maar geen invloed op de netto toetreding. De invloed is slechts significant op 10%- niveau, maar heeft een ander teken dan we vooraf hadden verwacht. De ver- wachting was dat de loonkosten per werknemer een negatieve invloed op toetre- ding zouden hebben. De achterliggende gedachte is dat mensen (onder andere) ondernemer worden omdat ze als ondernemer verwachten meer geld te kunnen verdienen dan in loondienst. Naarmate de loonkosten per werknemer hoger zijn, zullen er minder mensen zijn die denken dat ze als zelfstandig ondernemer meer kunnen verdienen dan in loondienst. Dit impliceert een negatieve invloed van de loonkosten per werknemer op de toetreding. We hebben echter een positieve in- vloed gevonden. Dit suggereert dat er wel wat kritische kanttekeningen bij onze oorspronkelijke aanname geplaatst kunnen worden.

Een eerste kanttekening is dat het argument wel van toepassing is op het aantal starters (en daarmee ook op de netto toetreding), maar niet op het aantal doch- terondernemingen. Deze ondernemingen worden immers niet door personen, maar door bestaande bedrijven opgericht. Een tweede kanttekening is dat het

(25)

argument voorbijgaat aan de mogelijke relatie tussen de loonkosten per werk- nemer en de winstmogelijkheden voor ondernemers. Potentiële ondernemers kunnen een stijging van de gemiddelde loonkosten per werknemer interpreteren als een signaal dat de winstpotentie toeneemt1. Als hogere loonkosten per werk- nemer bijvoorbeeld het gevolg zijn van een toegenomen arbeidsproductiviteit, dan kan diezelfde toename van de arbeidsproductiviteit ook de winstgevendheid van de onderneming verhogen. Dit kan potentiële ondernemers een extra prikkel geven om daadwerkelijk een nieuw bedrijf te beginnen.

I n v lo e d v a n a dm i n is t ra t i e v e la s t en a f h a n k e l i jk v a n k a p it a a l i n t en s i t e i t De resultaten van Tabel 3 suggereren dat er geen ondersteuning is voor de theo- rie dat, gemiddeld genomen over alle sectoren, de hoogte van de administratieve lasten v.o.d. van invloed is op de mate van ondernemerschap. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de invloed van de administratieve lasten samenhangt met de kapitaalintensiteit van een sector. Volgens dit argument zou de relatie tussen de hoogte van de administratieve lasten en de mate van onderne-

merschap minder sterk zijn in kapitaalintensieve sectoren dan in arbeidsintensie- ve sectoren. Om dit te onderzoeken hebben we regressievergelijking (5) uit het vorige hoofdstuk geschat. Tabel 4 laat de resultaten hiervan zien. In tegenstel- ling tot de resultaten van de vorige vergelijking (Tabel 3) is er nu wel sprake van een significant negatieve relatie tussen de hoogte van de administratieve lasten v.o.d. en ondernemerschap: voor elk van de drie onderzochte maatstaven voor ondernemerschap wordt een negatieve relatie aangetoond. Deze relaties vinden we echter alleen voor de arbeidsintensieve sectoren. Voor de drie kapitaalinten- sieve sectoren vinden we geen enkele aanwijzing voor het bestaan van een ne- gatieve invloed van de administratieve lasten v.o.d. op de mate van onderne- merschap2.

Hoe moeten we de gevonden parameterschattingen interpreteren? De maatsta- ven van ondernemerschap (starters, dochters en netto toetredingen) luiden in percentages en de administratieve lasten luiden in duizenden euro's per bedrijf.

De voor de arbeidsintensieve sector gevonden parameters impliceren dus dat een afname van de administratieve lasten v.o.d. per bedrijf in het kleinbedrijf met

€ 1.000 het aantal starters zal doen stijgen met 1,14 procentpunt. Ter vergelij- king: in de door ons onderzochte periode en arbeidsintensieve sectoren ligt het percentage starters tussen 4,8% en 18,3%, met een gemiddelde van 10,0%. Een stijging met 1,14 procentpunt is dus een behoorlijke stijging.

1 De winstgevendheid van bedrijven is bij gebrek aan data niet als verklarende variabele in de door ons geschatte modellen opgenomen.

2 De geschatte parameters zijn zelfs positief (maar niet significant) voor alledrie de maatstaven.

(26)

26

Tabel 4 De invloed van administratieve lasten v.o.d. op ondernemerschap voor kapitaal- intensieve en -extensieve sectoren (TWhoog resp. TWlaag): resultaten van een fixed effects-model voor het particuliere bedrijfsleven exclusief landbouw en zorg, 1998-2006 (standaardfouten tussen haakjes)

Maatstaf voor ondernemerschap

Starters Dochters Netto toetreding

ALKB, TWlaag -1,141 *** - -

(0,067)

ALKB, TWhoog 0,067 - -

(0,081)

ALtotaal, TWlaag - -0,175 ** -0,800 **

(0,085) (0,323)

ALtotaal, TWhoog - 0,019 0,111

(0,025) (0,096)

Economische groei 0,241 -0,039 0,444 **

(0,167) (0,059) (0,221)

Economische groei 0,357 ** 0,180 *** 0,618 ***

t-1 (0,159) (0,053) (0,202)

sectorgroei 0,010 0,008 0,046

(0,055) (0,019) (0,071)

Loonkosten/werknemer 0,059 0,024 0,024

(0,056) (0,021) (0,078)

N 72 72 72

adj. R2 0,895 0,897 0,831

De te verklaren variabelen (starters, dochters en netto toetreding) zijn weergegeven als percentage ten opzichte van het totale aantal bedrijven (per sector) aan het begin van elke peri- ode.

De fixed effects-resultaten zijn verkregen op basis van een OLS-schatter voor een model met sectordummies; de parameterschattingen voor de sectordummies en de constante term zijn niet in de tabel opgenomen.

*, **, *** betekent significant verschillend van 0 op resp. 10%, 5%, 1%.

Voor dochters in arbeidsintensieve sectoren geldt dat een afname van de admini- stratieve lasten v.o.d. per bedrijf met € 1.000 het aantal dochters zal doen stij- gen met 0,18 procentpunt. Deze invloed is beduidend kleiner dan de invloed die we voor de starters gevonden hebben, zelfs als je er rekening mee houdt dat het gemiddelde jaarlijkse percentage dochters (3,8%) veel lager is dan het gemid- delde jaarlijkse percentage starters.

Dit lijkt een opvallend resultaat. Je zou immers mogen aannemen dat bestaande bedrijven (die nevenvestigingen en/of dochterondernemingen oprichten) beter op de hoogte zijn van de daadwerkelijke administratieve lasten waarmee ze gecon- fronteerd zullen worden dan individuen die een nieuw bedrijf beginnen. Ze heb- ben hier immers praktijkervaring mee. Op basis hiervan zou je voor het percen- tage dochters juiste een sterkere invloed van administratieve lasten verwachten dan voor het percentage starters. De (verwachte) financiële aspecten van de

(27)

administratieve lasten bieden echter niet de enige verklaring voor de gevonden relaties. Ook de irritatiefactor kan een rol spelen. Het uitvoeren van administra- tieve taken kan ten koste gaan van het plezier van het ondernemen. Naarmate potentiële starters een lagere inschatting maken van de tijd die gemoeid is met deze 'administratieve rompslomp', zouden ze vaker kunnen besluiten om daad- werkelijk ondernemer te worden. Dit argument geldt echter alleen voor starters, niet voor dochters: nevenvestigingen en/of dochterondernemingen worden niet door individuen maar door bestaande bedrijven opgericht, waardoor de irritatie- factor geen rol meer speelt. Een daling van de administratieve lasten v.o.d. per bedrijf kan zodoende een grotere invloed hebben op het aantal starters dan op het aantal dochters.

Wat betreft de overige variabelen vinden we enkel een positieve relatie met de macro-economische groei in het huidige en/of voorafgaande jaar. Voor de groei per sector en de loonkosten per werknemer wordt geen significante invloed ge- vonden.

4.2 De verschillen in administratieve lasten tussen sectoren

De administratieve lasten v.o.d. per bedrijf variëren over de tijd, maar meer nog tussen de sectoren. Ook toe- en uittredingscijfers verschillen tussen de sectoren.

Dit roept de vraag op, of er sprake is van een verband: hangen de structurele verschillen in toe- en uittreding tussen de sectoren wellicht deels samen met de verschillen in administratieve lasten v.o.d. per bedrijf? Dit kan onderzocht wor- den door regressievergelijking (6) uit het vorige hoofdstuk te schatten. In deze vergelijking zijn jaardummies opgenomen in plaats van sectordummies. Hiermee wordt als het ware gecorrigeerd voor verschillen in de mate van onderne-

merschap over de tijd, waardoor het model zich kan richten op het verklaren van de verschillen die er tussen de sectoren bestaan. De resultaten hiervan staan in Tabel 5 vermeld.

We vinden een significant negatieve invloed van de administratieve lasten v.o.d.

per bedrijf voor het percentage starters. In sectoren met relatief lage admini- stratieve lasten v.o.d. per bedrijf ligt het percentage starters hoger dan in secto- ren waar deze lasten relatief hoog zijn: een verschil tussen sectoren van € 1.000 administratieve lasten v.o.d. per bedrijf hangt samen met een verschil in het percentage starters van 0,13 procentpunt. Ook voor de netto toetreding vinden we een significant negatieve samenhang met de administratieve lasten v.o.d. per bedrijf. Het effect is echter minder groot dan voor het percentage starters. Wel- licht komt dit omdat we geen relatie vinden met het percentage dochters. Daar- naast zou ook het verband tussen administratieve lasten per bedrijf en de uittre- ding van bedrijven minder sterk kunnen zijn dan het verband met (bruto) toetre- ding.

De overige resultaten van de vergelijking tonen aan, dat de mate van onderne- merschap hoger is voor kleinschalige sectoren (dit zijn sectoren met een relatief lage toegevoegde waarde per bedrijf). Dit is niet verwonderlijk: een lage toege- voegde waarde per bedrijf geeft aan dat er relatief veel kleinschalige bedrijven in een sector zijn. In deze sectoren is het relatief makkelijk om een nieuw bedrijf te beginnen. De mate van ondernemerschap is ook hoger in sectoren met relatief hoge loonkosten per werknemer. De relatie is hier zelfs nog sterker dan in Tabel

(28)

28

3. Zoals eerder beschreven vormen hoge loonkosten mogelijk een indicator voor hoge winstmogelijkheden.

Tabel 5 De invloed van administratieve lasten v.o.d. op ondernemerschap, controlerend voor ontwikkelingen over de tijd: resultaten van een fixed effects-model voor het particuliere bedrijfsleven exclusief landbouw en zorg, 1998-2006 (stan- daardfouten tussen haakjes)

Maatstaf voor ondernemerschap

Starters Dochters Netto toetreding

ALKB -0,129 ***

(0,034)

ALtotaal - 0,019 -0,073 **

(0,015) (0,036)

Toegevoegde waarde -4,078 ** -1,554 ** -5,224 ***

per bedrijf (1,599) (0,767) (1,889)

Loonkosten/werknemer 0,301 *** 0,146 *** 0,429 ***

(0,065) (0,029) (0,073)

N 72 72 72

adj. R2 0,602 0,373 0,565

De te verklaren variabelen (starters, dochters en netto toetreding) zijn weergegeven als percentage ten opzichte van het totale aantal bedrijven (per sector) aan het begin van elke peri- ode.

De fixed effects-resultaten zijn verkregen op basis van een OLS-schatter voor een model met jaardummies; de parameterschattingen voor de jaardummies en de constante term zijn niet in de tabel opgenomen.

*, **, *** betekent significant verschillend van 0 op resp. 10%, 5%, 1%.

(29)

5 Conclusies

Diverse achtereenvolgende kabinetten hebben doelstellingen geformuleerd om de administratieve lastendruk fors te verlagen. Een van de argumenten hiervoor is dat hoge administratieve lasten het moeilijker maken voor bedrijven om concur- rerend te zijn. Dit kan vervolgens een negatieve invloed hebben op de mate van ondernemerschap. Het doel van dit onderzoek was om te onderzoeken in welke mate de administratieve lasten voor bedrijven van invloed zijn op het relatieve aantal starters, nieuwe dochterbedrijven en de netto toetreding in Nederlandse sectoren.

Om dit te kunnen onderzoeken hebben we een dataset geconstrueerd waarin we voor acht sectoren, drie grootteklassen en negen opeenvolgende jaren (1998 t/m 2006) de administratieve lasten en de kosten van informatieverplichtingen aan derden hebben verzameld (samen noemen we dit de administratieve lasten v.o.d.). Met behulp van econometrische modellen hebben we vervolgens onder- zocht in hoeverre de verschillende vormen van ondernemerschap samenhangen met de administratieve lasten v.o.d. per bedrijf.

A d m in i s t ra t i ev e la s t en d o en e r t o e, z o w e l o v e r d e ti j d…

De administratieve lasten v.o.d. per bedrijf zijn gedurende de onderzochte perio- de afgenomen. De afname varieert per sector en per grootteklasse, en ligt tus- sen de -3,3% (voor het kleinbedrijf in de horeca) en -33,6% (voor het grootbe- drijf in de horeca). De analyses die we vervolgens hebben uitgevoerd, laten zien dat de relatie tussen de administratieve lasten v.o.d. per bedrijf en de mate van ondernemerschap niet voor alle sectoren gelijk is. Voor arbeidsintensieve secto- ren (dat zijn de sectoren met een relatief lage toegevoegde waarde per werkne- mer) vinden we duidelijk negatieve verbanden. Als de administratieve lasten v.o.d. per bedrijf uit het kleinbedrijf met € 1.000 zou dalen, dan zou het aantal starters met 1,14 procentpunt stijgen. Dit lijkt een behoorlijke stijging, als je bedenkt dat het percentage starters in de arbeidsintensieve sectoren gemiddeld 10,0% is. Ook voor het percentage dochters in arbeidsintensieve sectoren vinden we een significant negatieve invloed, maar deze is wel minder sterk: een afname van de administratieve lasten v.o.d. per bedrijf met € 1.000 zou het aantal doch- ters met 0,18 procentpunt doen stijgen. De invloed op de netto toetreding ligt hier tussenin.

Voor de kapitaalintensieve sectoren (industrie; vervoer, opslag en communicatie;

en financiële instellingen) vinden we echter geen relatie tussen de mate van on- dernemerschap en de administratieve lasten v.o.d. per bedrijf. Kennelijk speelt de hoogte van de administratieve lasten binnen deze sectoren een minder be- langrijke rol. We vermoeden dat dit komt doordat het starten van een bedrijf in een kapitaalintensieve sector relatief veel andere kosten met zich meebrengt.

Het aandeel van de administratieve lasten v.o.d. per bedrijf in de totale kosten van de bedrijfsvoering is dan geringer, waardoor ze minder van invloed zijn op de uiteindelijke beslissing om al dan niet te beginnen.

Het is belangrijk om met dit verschil tussen arbeidsintensieve en kapitaalinten- sieve sectoren rekening te houden. Uit de analyses blijkt namelijk dat als je dit niet doet (en dus aanneemt dat de relatie tussen administratieve lasten v.o.d.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met deze rubriek sluiten we aan bij het openingsartikel waarin we de jonge dichteres Lisa Heyvaert en de poëzie in haar debuutbundel ‘Lieveheersbeestje’..

Wissen: indien u niet meer akkoord gaat met de verwerking van uw persoonsgegevens door de Nederlandse Obesitasstichting of als u van mening bent dat verwerking van uw

Deze sites kunnen gegevens over je verzamelen, cookies gebruiken, extra tracking van derde partijen insluiten en je interactie met deze ingesloten inhoud monitoren, inclusief het

Na de verbreding van de voorbije vijf jaar via bijvoorbeeld loonlastenverlagingen, werkgelegenheidsmaatregelen en pensioen- hervormingen kiezen we nu voor meer verdieping

Het standpunt van het VBO is genuanceerd: de GDPR betekent een enorme workload voor de ondernemingen, maar bevestigt ook het grote belang van persoonsgegevens voor alle

Uit ons onderzoek komt naar voren dat het kabinet, in zijn streven om de administratieve lasten te reduceren, wel het programma (overeenkomstig de afspraken met de Tweede Kamer)

Van de totale jaarlijkse administratieve lasten van sociale diensten in Nederland van € 56 miljoen wordt 82% (ofwel € 46,3 miljoen) veroorzaakt door zes informa- tieverplichtingen

1. Inbreng van mensen met verward gedrag. Beoordeling en risico taxatie 6. Passende ondersteuning zorg en straf 9. In oktober 2018 moeten gemeenten in het werkgebied van GGD HN