• No results found

Belastingrecht MBA 2012

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Belastingrecht MBA 2012"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Belastingrecht MBA 2012

Uitwerkingen opgaven Deel 1 Inkomstenbelasting

Bart Kosters

Noordhoff Uitgevers Groningen/Houten

(2)

Ontwerp binnenwerk en omslag: Studio Noordhoff Uitgevers Groningen

Eventuele op- en aanmerkingen over deze of andere uitgaven kunt u richten aan: Noordhoff Uitgevers bv, Afdeling Hoger Onderwijs, Antwoordnummer 13, 9700 VB Groningen, e-mail:

info@noordhoff.nl

0 / 12

© 2012 Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands.

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of

openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door

fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl).

All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior written permission of the publisher.

(3)

Deel 1 Inkomstenbelasting

Hoofdstuk 1 Algemene uitgangspunten

1.1 Het subject en het object van de belasting moeten van elkaar onderscheiden worden. Subject is de persoon die aan belastingheffing is onderworpen; object is datgene ter zake waarvan de belasting geheven wordt. Aldus kan iemand subjectief belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting terwijl hij geen inkomen (= object) heeft.

a De heer Slothouder is binnenlands belastingplichtig.

b Mevrouw Günter is noch binnenlands noch buitenlands belastingplichtig.

c Niet-natuurlijke personen vallen niet onder de inkomstenbelasting.

d De heer Severin is buitenlands belastingplichtig.

e Pietje Jensma is binnenlands belastingplichtig.

f De firma zelf is niet subjectief belastingplichtig. Ieder van de drie firmanten is subjectief belastingplichtig, ook al is zijn/haar inkomen negatief.

g Mevrouw Schreurs te Baarn is binnenlands belastingplichtig, ook al worden de inkomsten uit haar woning toegerekend aan haar echtgenoot.

h Mevrouw Gitsels te Apeldoorn is binnenlands belastingplichtig, ook al heeft zij geen inkomsten.

1.2 Het kalenderjaar.

1.3 Bronnen van inkomen zijn:

1 winst uit onderneming;

2 belastbaar loon;

3 resultaat uit overige werkzaamheden;

4 periodieke uitkeringen en verstrekkingen;

5 inkomsten uit eigen woning;

6 inkomen uit aanmerkelijk belang;

7 inkomen uit sparen en beleggen.

1.4 a Binnenlandse belastingplichtigen zijn in principe voor hun gehele inkomen, waar ook ter wereld verworven, belastingplichtig voor de Nederlandse inkomstenbelasting.

b Het bedrag dat als inkomen uit werk en woning onderworpen is aan de Nederlandse inkomstenbelasting bedraagt €40.000.

1.5 a Belastbaar inkomen uit werk en woning € 78.500

Verschuldigde inkomstenbelasting:

· tot en met €56.491 € 22.031

· van €56.491 tot en met €78.500 (dus over €22.009): 52% - 11.444

–––––––

€ 33.475

b Met de aanslag wordt bedoeld het brutobedrag van de te betalen belasting, dus vóór verrekening van voorheffingen en/of voorlopige aanslagen.

Dus de aanslag bedraagt €33.475.

(4)

c Span dient per saldo te betalen:

Verschuldigde inkomstenbelasting € 33.475

Af:

· voorheffingen:

– loonheffing € 7.500

– dividendbelasting - 800

· voorlopige aanslag - 1.300

–––––––

- 9.600

–––––––

Te betalen € 23.875

Hoofdstuk 2 Belastbaar inkomen uit werk en woning: belangrijkste onderdelen

2.1 a Indien een min of meer duurzame organisatie van kapitaal en arbeid deelneemt aan het economische verkeer met het oogmerk om winst te behalen.

b Ondernemer is de belastingplichtige voor wiens rekening een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.

Getoetst aan deze criteria en aan het begrip onderneming zijn ondernemer:

1 H.F. Arends;

2 mr. G. Bakker;

3 B. Beunk;

6 de firmanten W. van Eck, Th.C. van Eck en P.N. van Freriks.

Géén ondernemer zijn:

4 Dr. H.J. ten Cate. Hij is in loondienst bij het ziekenhuis. Het kweken van kanaries uit liefhebberij en het verkopen van enkele kanaries vormt geen onderneming.

5 R. Dopper. Als directeur is Dopper in loondienst bij de bv. Een aandeelhouder is geen ondernemer.

6 De firma Van Eck & Co. Daarentegen is ieder van de firmanten wel ondernemer.

7 B. Gesing. Hij beheert zijn eigen vermogen. Hij geniet inkomsten uit sparen en beleggen.

Vermogensbeheer is geen onderneming.

8 Van Haren BV. Slechts een natuurlijke persoon kan ondernemer voor de inkomstenbelasting zijn.

9 G. van Iterson. Een aandeelhouder is geen ondernemer.

10 Mevrouw I. Joosten-Prins. Het enkele feit dat zij in gemeenschap van goederen gehuwd is met een ondernemer, brengt niet mee dat de onderneming via de gemeenschap voor de helft voor haar rekening gaat lopen. Pas wanneer de echtgenoten gezamenlijk het ondernemersrisico dragen – bijvoorbeeld door een maatschap aan te gaan – is ieder der echtgenoten ondernemer.

Bovendien is dan ook nog vereist dat zij beiden rechtstreeks worden verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.

2.2 a Verplicht ondernemingsvermogen:

· bedrijfspand te Utrecht;

· papiersnijmachine;

· drukpers;

· voorraden papier en drukinkt;

· schuld aan leveranciers drukpers;

· hypotheek bedrijfspand.

Verplicht privévermogen:

· woonhuis te Utrecht;

· inboedel woonhuis;

· effecten;

· spaarsaldo;

· schuld aan ziekenhuis;

(5)

· hypotheek eigen woning;

· belegging in goud.

Keuzevermogen:

· personenauto;

· saldo giro.

b

Openingsbalans drukkerij

Bedrijfsmiddelen: Kapitaal € 52.760

· pand € 100.000

· drukpers - 25.000 Crediteuren:

· papiersnijmachine - 2.500 · hypotheek o/g - 60.000

· leverancier drukpers - 17.000 Voorraden:

· papier en drukinkt - 1.500

Liquide middelen:

· Saldo giro - 760

–––––––– ––––––––

€ 129.760 € 129.760

2.3 Ondernemingsvermogen per 31 december € 424.000

Ondernemingsvermogen per 1 januari - 367.000

––––––––

Stijging € 57.000

Bij: onttrekkingen:

· privé-uitgaven € 27.500

· persoonlijk gebruik goederen - 1.800

· aanslag inkomstenbelasting - 6.300

· privégebruik auto (25% van €25.000) - 6.250

–––––––

- 41.850

––––––––

€ 98.850

Af: stortingen:

· erfenis - 10.000

––––––––

Winst uit onderneming € 88.850

NB. De in de bedrijfskas gestorte verzekeringsuitkering voor schade aan de bedrijfsauto is al verwerkt in het ondernemingsvermogen per 31 december. Dit is namelijk geen storting van privévermogen in het ondernemingsvermogen.

2.4 a De ondernemer mag een herinvesteringsreserve vormen. In een verhuurbedrijf van bedrijfswagens is een takelwagen een bedrijfsmiddel. De ondernemer heeft blijkbaar het voornemen om te gaan herinvesteren. Hij vervangt dit bedrijfsmiddel ook daadwerkelijk. Economisch gezien vervult de hijskraan annex takelwagen eenzelfde functie in het verhuurbedrijf als de voormalige takelwagen.

Dit is echter geen vereiste voor bedrijfsmiddelen waarop in minder dan 10 jaar pleegt te worden afgeschreven.

b De herinvesteringsreserve bedraagt €60.000 – €45.000 = €15.000.

c De boekwaarde van het geherinvesteerde bedrijfsmiddel mag door afboeking van de

herinvesteringsreserve op de aanschaffingsprijs van het vervangende bedrijfsmiddel niet dalen beneden de boekwaarde van het oude bedrijfsmiddel.

Berekening boekwaarde:

Aanschaffingsprijs hijskraan annex takelwagen € 50.000 Herinvesteringsreserve €15.000. Echter maximaal af te boeken €50.000 – €45.000 = - 5.000

(6)

–––––––

Boekwaarde hijskraan annex takelwagen € 45.000

d Het restant van de herinvesteringsreserve (€15.000 – €5.000 = €10.000) kan gereserveerd blijven en in de toekomst afgeboekt worden van de aanschafwaarde van andere bedrijfsmiddelen. Uiterlijk in het derde jaar na het jaar waarin de herinvesteringsreserve is ontstaan, moet ze in de winst worden opgenomen, indien en voor zover ze nog niet is afgeboekt. De termijn van drie jaren kan onder omstandigheden worden verlengd.

2.5 De waarde in het economisch verkeer van de aan G. van Steenbergen overgedragen onderneming bedraagt:

Balans

Bedrijfspand € 500.000 Hypotheek o/g € 100.000

Inventaris - 105.500 Crediteuren - 40.000

Voorraden - 30.000 Vermogen - 626.000

Debiteuren - 20.500

Kas - 10.000

Goodwill - 100.000

–––––––– ––––––––

€ 766.000 € 766.000

De winst ter zake van de overdracht bedraagt:

Waarde overgedragen onderneming € 626.000

Af:

· boekwaarde overgedragen onderneming: vermogen € 226.000

· herinvesteringsreserve - 15.000

––––––––

- 241.000

––––––––

€ 385.000

Bij: vrijgevallen herinvesteringsreserve - 15.000

––––––––

Winst € 400.000

Een andere, eenvoudigere, berekeningsmethode is:

Gerealiseerde winst met staking:

· ten aanzien van pand: €500.000 – €220.000 = € 280.000

· ten aanzien van voorraden €30.000 – €25.000 = - 5.000

· goodwill - 100.000

Gerealiseerde winst bij staking:

· de vrijgevallen herinvesteringsreserve - 15.000

––––––––

Winst € 400.000

De stakingswinst bedraagt:

· winst € 400.000

· af: stakingsaftrek - 3.630

––––––––

Belastbare stakingswinst € 396.370

(7)

2.6 a Belastbaar inkomen K.W. Lemstra:

· winst over periode 1 januari-1 augustus € 25.000

· ‘overlijdenswinst’:

– meerwaarde bedrijfsopstallen: €60.000 – €40.000 = € 20.000 – meerwaarde landbouwgrond:

€210.000 – €30.000 = €180.000 vrijgesteld - – – meerwaarde koeien: €47.500 – €42.500 = - 5.000 – meerwaarde varkens: €19.000 – €17.500 = - 1.500 – minderwaarde auto: €4.100 – €4.600 = –/– - 500

– goodwill - 30.000

– herinvesteringsreserve - 8.000

– egalisatiereserve - 23.000

–––––––

- 87.000

––––––––

Winst uit onderneming € 112.000

Af: stakingsaftrek - 3.630

––––––––

Belastbare winst uit onderneming € 108.370

b Nee. De overlijdenswinst wordt als reguliere winst belast tegen het tabeltarief (progressief).

c Er zijn twee mogelijkheden ter voorkoming van de onmiddellijke fiscale afrekening over de

‘overlijdenswinst’:

1 Doorschuiving. Indien zoon B. Lemstra dit schriftelijk verzoekt, kan hij de onderneming

rechtstreeks voortzetten. Hij treedt dan bij wijze van fictie in de fiscale positie van zijn vader. Dat betekent onder andere dat hij de boekwaarden op het moment van zijn overlijden moet

aanhouden en dat hij in alle opzichten het systeem van jaarlijkse winstberekening van zijn overleden vader moet voortzetten.

Aldus worden de fiscale en de stille reserves doorgeschoven naar de zoon.

2 Bedingen lijfrente. Indien de onderneming wordt gestaakt door het overlijden van de ondernemer, bedraagt de maximale extra lijfrentepremieaftrek €443.059.

De weduwe en/of de erfgenamen kunnen een lijfrente bedingen van B. Lemstra, of van een derde, indien de uitkeringen onmiddellijk ingaan na het overlijden.

2.7 a Partners kunnen afzien van de meewerkaftrek. Zij kunnen opteren voor een regeling waarin de meewerkende partner zelfstandig in de belastingheffing wordt betrokken voor de genoten arbeidsvergoeding.

b Tot 2001 moesten de partners schriftelijk overeenkomen dat de meewerkende partner een reële arbeidsbeloning kreeg voor in de onderneming verrichte arbeid.

Met ingang van 2001 is een schriftelijke overeenkomst niet meer vereist. De overeengekomen beloning dient ook niet meer langer een bepaald minimumbedrag te zijn. Wel is in art. 3.16 lid 4 Wet IB opgenomen dat, indien de overeengekomen beloning lager is dan €5.000, de beloning niet in aftrek kan worden gebracht op de winst uit onderneming. In dat geval is de ontvangen beloning ook niet belast bij de meewerkende partner.

c Om in aanmerking te komen voor de bovenstaande regeling hoeven de partners niet aan speciale voorwaarden te voldoen. Uit de aangifte blijkt de keuze die zij hebben gemaakt.

d De ondernemer wordt belast voor de winst; bij de berekening van de winst mag hij de aan de partner toegekende reële arbeidsvergoeding in aftrek brengen, indien deze ten minste €5.000 bedraagt. Deze arbeidsvergoeding is bij die partner belast als resultaat uit overige

werkzaamheden.

e De ondernemersaftrek is het gezamenlijke bedrag van:

a de zelfstandigenaftrek;

b de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk;

c de meewerkaftrek

d de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid e en de stakingsaftrek.

f De ondernemer dient te voldoen aan het urencriterium. Dit houdt in dat hij gedurende het jaar ten minste 1 225 uren aan werkzaamheden moet besteden aan een of meer ondernemingen waaruit hij als ondernemer winst geniet.

(8)

Als de belastingplichtige naast winst uit onderneming nog belastbaar loon en/of belastbaar

resultaat uit overige werkzaamheden geniet, dient hij zijn totale arbeidstijd grotendeels te besteden aan de onderneming(en).

g De zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt (art. 3.76 Wet IB).

h Men moet ten minste 1 225 uur in de onderneming werken.

i Ja.

2.8 a Belastbaar loon:

AOW-uitkering € 10.500

Loon uit dienstbetrekking - 4.500

–––––––

€ 15.000

b De schadeloosstelling bij afvloeiing bestaat uit een recht dat periodieke opbrengsten oplevert. Dit recht blijft buiten de belastingheffing. Het salaris van €30.000 is belast in box I in de jaren waarin het wordt ontvangen.

2.9 a José geniet een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Bij de bepaling van dit resultaat dienen de winstbepalingsregels in acht genomen te worden.

Dit betekent dat zij geacht wordt een zakelijke huur in rekening te brengen aan Paul.

De winst van Paul bedraagt dan:

Jaarwinst € 165.000

Bij:

· correctie afschrijving - 8.000

· geen correctie elektriciteit e.d. (zijn gebruikerslasten) - – · correctie verzekeringspremie pand (zijn eigenaarslasten) - 1.000

––––––––

€ 174.000

Af: zakelijke huur - 40.000

––––––––

Gecorrigeerde winst € 134.000

b José moet een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden aangeven. Zij moet daartoe een balans en een winst- en verliesrekening opstellen.

De winst van José laat zich als volgt berekenen:

Huuropbrengst € 40.000

Af:

· afschrijving - 8.000

· verzekeringspremie pand - 1.000

––––––––

Winst € 31.000

c De terbeschikkingstelling eindigt op 31 december. De boekwinst ad €175.000 (nl.

€500.000 – €325.000) behoort tot het belastbare resultaat van José. De ondernemersaftrek, waaronder de stakingsaftrek, is niet van toepassing.

2.10 a Ingevolge art. 3.92 Wet IB geniet Jaap Kelder een belastbaar resultaat uit overige

werkzaamheden. Ingevolge art. 3.95 Wet IB zijn de winstbepalingen van overeenkomstige toepassing.

Het belastbaar resultaat laat zich als volgt berekenen:

Opbrengst 6% van €250.000 = € 15.000

Af: kosten 6% van €100.000 = - 6.000

––––––––

Belastbaar resultaat uit werkzaamheid € 9.000

(9)

b Ook de Picasso is een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel. Jaap Kelder geniet hierover een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Dit resultaat bedraagt:

Redelijke huur kunstobjecten €25 per maand € 275

Boekwinst ten gevolge van verkoop €50.000 – €35.000 - 15.000

–––––––

Belastbaar resultaat uit werkzaamheid € 15.275

c Rekening-couranttegoeden bij een eigen bv vallen ook onder de terbeschikkingstellingsregeling.

De renteopbrengst dient derhalve, met inachtneming van de winstbepalingsregels, in box I belast te worden.

Indien het rekening-courantsaldo gedurende het gehele jaar minder bedraagt dan €10.000, heeft de taatssecretaris goedgekeurd dat het vergoeden van rente achterwege kan blijven. Uiteraard kan de bv dan ook geen rentelast in aftrek brengen.

d Rekening-courantschulden zijn geen ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen. De betaalde rente over de schuld is dan ook niet aftrekbaar in box I. Wel vermindert de schuld de heffingsgrondslag in box III.

Hoofdstuk 3 Belastbaar inkomen uit werk en woning: overige bepalingen

3.1 Eigenwoningforfait 8/12 × 0,60% × €140.000 = € 560

(tijdsevenredig toepassen, dus over de periode mei tot en met december)

Af:

· betaalde rente € 7.465

· kosten van geldlening:

– hypotheekakte - 1.200

– afsluitprovisie - 1.400

– gemeentegarantie - 215

– taxatiekosten - 140

–––––––

- 10.420

–––––––

Belastbare inkomsten uit eigen woning –/– € 9.860

3.2 a Opbrengst 12 × €520 = € 6.240

ontvangen aandeel in kosten: 3 × 12 × €50 = - 1.800

–––––––

€ 8.040

Aftrekbare kosten:

· onroerendezaakbelasting: 8/9 × €225 = € 200

· gas, water, elektriciteit: 4/5 × (€2.985 + €100 + €1.790) = - 3.900

–––––––

- 4.100

–––––––

Opbrengst uit kamerverhuur € 3.940

Nu de opbrengsten uit kamerverhuur minder bedragen dan €4.410 is de vrijstelling kamerverhuur van toepassing.

b Opbrengst 12 × €520 = € 6.240

Aftrekbare kosten:

· onroerendezaakbelasting: 8/9 × €225 = € 200

· gas, water, elektriciteit: 4/5 × (€2.985 + €100 + €1.790) = - 3.900

–––––––

- 4.100

–––––––

Opbrengst uit kamerverhuur € 2.140

(10)

Nu de opbrengsten uit kamerverhuur minder bedragen dan €4.410 is de vrijstelling kamerverhuur eveneens van toepassing.

3.3 a Als inkomen wordt alleen in aanmerking genomen het eigenwoningforfait. Dit is afhankelijk van de waarde van de woning.

Deze waarde wordt gesteld op de waarde zoals die in het kader van de Wet Waardering

Onroerende Zaken is vastgesteld en aan iedereen in de vorm van een WOZ-beschikking kenbaar is gemaakt.

In casu bedraagt de waarde €175.000.

Het aan te geven forfait bedraagt derhalve €175.000 × 0,60% = € 1.050.

De periodieke rijksbijdragen eigenwoningbezit behoren niet tot de inkomsten uit de eigen woning.

Zij zijn periodieke uitkeringen van publiekrechtelijke aard en als zodanig belast.

b Kosten, lasten en afschrijvingen zijn niet aftrekbaar, met uitzondering van renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, voor zover ze zijn aangegaan ter verwerving of verbetering en onderhoud van de eigen woning en canons en andere periodieke betalingen ingevolge de rechten van erfpacht, opstal of beklemming. In casu is uitsluitend de betaalde hypotheekrente ad €11.300 aftrekbaar.

c Huurwaardeforfait € 1.050

Af: hypotheekrente - 11.300

–––––––

Belastbare inkomsten uit eigen woning –/– € 10.250

3.4 a Nee. Premies voor lijfrenten zijn slechts als uitgaven voor inkomensvoorzieningen aftrekbaar indien zij zijn verschuldigd aan een verzekeraar in de zin van de Wet op het Levensverzekeringsbedrijf.

b Nee. De door I. Kooistra betaalde termijn ad €4.500 vormt de tegenwaarde voor de door R. Drenth verrichte prestatie (namelijk het betalen van de koopsom ad €20.000). De betaalde termijnen kunnen ook niet (ook niet voor zover zij de koopsom van €20.000 overstijgen) als

persoonsgebonden aftrek in mindering worden gebracht.

c Zowel R. Drenth als J. Kooistra-Drenth dienen een en ander op te nemen in de

rendementsgrondslag van box III. Voor R. Drenth houdt dit in dat hij de contante waarde van de toekomstige lijfrentetermijnen (in casu startend met €20.000) dient op te nemen.

Voor J. Kooistra-Drenth betekent dit dat zij het geldbedrag (€20.000) minus de betaalde termijnen als bezitting dient te verantwoorden en als schuld dient op te nemen de contante waarde van toekomstige lijfrentetermijnen.

3.5 Uitsluitend de premie ad €10.000 voor een lijfrenteverzekering bij Centraal Beheer is een uitgave voor inkomensvoorzieningen.

3.6 De voor T. Kartman bestemde uitkering ad €15.600 is bij J. de Jong als persoonsgebonden aftrek aftrekbaar.

Onderdeel van de persoonsgebonden aftrek vormen de uitgaven voor levensonderhoud van kinderen.

Uitgaven voor het levensonderhoud van kinderen worden in aanmerking genomen indien:

· het uitgaven zijn voor het levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar;

· het kind ten minste in belangrijke mate door de belastingplichtige wordt onderhouden;

· op de ouder in het afgelopen jaar ten minste €408 per kwartaal aan kosten voor het levensonderhoud drukt.

De uitgaven voor het levensonderhoud van kinderen worden niet in aanmerking genomen indien de belastingplichtige of een tot zijn huishouden behorende persoon recht heeft op AKW of

soortgelijke buitenlandse kinderbijslag of indien het kind recht heeft op een gift, voorwaardelijke gift of prestatiebeurs WSF of een soortgelijke buitenlandse uitkering.

3.7 Vraag is of Anja de inkomsten heeft genoten in de zin van art. 3.146. Het bedrag is niet ontvangen, niet verrekend, niet ter beschikking gesteld en ook niet rentedragend geworden. Toch zal de niet- ontvangen alimentatie waarschijnlijk gewoon belast zijn omdat sprake is van vorderbaar en inbaar zijn (art. 3.146 lid 1 onderdeel e).

(11)

3.8 a Juist.

b Onjuist. De inkomst moet tevens inbaar zijn. Als de schuldenaar niet kan of wil betalen, kan de belastingplichtige de inkomsten wel opeisen, maar niet met goed gevolg innen.

c Onjuist. Het loon is belast op het moment van ontvangst in jaar 2.

3.9 Verlies jaar 4 negatief € 14.000

Verrekend met inkomen uit werk en woning jaar 1 - 3.000

+ –––––––

Nog te verrekenen negatief € 11.000

Verrekend met inkomen uit werk en woning jaar 2 - 1.000

+ –––––––

Nog te verrekenen negatief € 10.000

Verrekend met inkomen uit werk en woning jaar 3 - 2.000

+ –––––––

Nog te verrekenen negatief € 8.000

Verrekend met inkomen uit werk en woning jaar 5 - 3.000

+ –––––––

Nog te verrekenen verlies jaar 4 negatief € 5.000

Verlies jaar 6 negatief € 2.000

Inkomen uit werk en woning jaar 7 € 6.500

Te verrekenen verlies jaar 4 negatief - 5.000

–––––––

Resteert € 1.500

Te verrekenen verlies jaar 6 negatief - 2.000

–––––––

Resterend verlies jaar 6 negatief € 500

Dit verlies is te verrekenen met inkomens uit werk en woning in toekomstige jaren.

Als sprake is van ondernemingsverliezen, is het restant onbeperkt compensabel in de toekomst.

Als er sprake is van gewone verliezen, dan zijn de verliezen in de 9 jaren volgend op het ontstaan van het verlies compensabel.

3.10 a Horizontale verliescompensatie: een negatieve opbrengst van de ene bron wordt in hetzelfde jaar gecompenseerd met een positieve opbrengst van een andere bron.

Bijvoorbeeld verlies uit onderneming wordt gecompenseerd met belastbaar loon en/of met belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.

De algebraïsche som van de uitkomsten van de verschillende bronnen van inkomen kan zowel negatief als positief zijn.

b Indien het inkomen uit box I respectievelijk box II van een bepaald jaar negatief is, is er sprake van een verlies. Dit verlies kan worden gecompenseerd met positieve inkomens uit box I respectievelijk box II van andere jaren. Dit is de verticale verliescompensatie.

c Horizontale verliescompensatie vindt plaats bij de berekening van het belastbare inkomen uit een box. Deze gaat dus vóór de verticale verliescompensatie.

d Er dient een onderscheid te worden gemaakt in gewone verliezen en verliezen uit onderneming.

De hoofdregel is dat een verlies van een bepaald jaar, ongeacht het soort verlies (gewoon verlies dan wel ondernemingsverlies), verrekend wordt met het positieve inkomen van het derde daaraan voorgaande jaar, vervolgens met het positieve inkomen van het tweede daaraan voorafgaande jaar, vervolgens met het positieve inkomen van het voorafgaande jaar en daarna, indien er nog een te verrekenen verlies overblijft, met de positieve inkomens van de volgende acht jaren.

Indien er sprake is van ondernemingsverlies dan kan het ondernemingsverlies onbeperkt vooruit worden verrekend.

e In principe kan er geen verliesverrekening tussen de boxen plaatsvinden. Een verlies uit box I kan alleen verrekend worden met inkomen uit box I. Hetzelfde geldt voor verliezen en inkomsten uit box II.

Er is één uitzondering. Een verlies uit box II kan, indien de belastingplichtige geen aanmerkelijk- belangpositie meer heeft, niet meer in box II verrekend worden. Daarom wordt 25% van het nog niet verrekende verlies uit box II omgezet in een belastingkorting, welke korting te verrekenen is met de verschuldigde belasting over het belastbare inkomen uit box I.

(12)

f Nee. De Wet inkomstenbelasting 2001 spreekt over ‘voordeel’ uit sparen en beleggen. Dit woord impliceert dat het niet negatief kan zijn. Daarmee kan het forfaitaire rendement (4% van dat voordeel) ook niet negatief zijn.

Hoofdstuk 4 Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang

4.1 Reguliere voordelen en vervreemdingsvoordelen.

4.2 Herman Freriks, Wim Hagen en Gerard Oosterkamp zijn ieder voor ten minste 5% van het

geplaatste kapitaal onmiddellijk of middellijk aandeelhouder in BV D’eendracht en hebben dus een aanmerkelijk belang.

Elianne Freriks heeft slechts een belang van 4%. Zij heeft dus geen aanmerkelijk belang.

4.3 Mevrouw en de heer Cox hebben samen voor nominaal €8.500 aandelen in Fluit BV. Dit is 4,25%.

Dit is minder dan 5% en dus hebben zij geen aanmerkelijk belang.

Wat betreft de soortaandelen A nemen zij samen voor €7.000 deel in het geplaatste kapitaal. In deze soort hebben zij een belang van €7.000/€100.000 = 7%. Dit is een soort-aanmerkelijk belang.

In soort aandelen B bedraagt het belang 1,5% (€1.500/€100.000). Dit is geen soort-aanmerkelijk belang.

Wat betreft de aandelen A is er sprake van een aanmerkelijk belang. Op grond van de meesleepregeling worden de aandelen B eveneens tot het aanmerkelijk belang gerekend. Als gevolg van de meetrekregeling geldt voor de heer Cox dat zijn aandelen ook tot een aanmerkelijk belang horen.

Beiden hebben dus een aanmerkelijk belang in Fluit BV.

4.4 a Overdrachtsprijs 10 aandelen € 20.000

Gemiddelde verkrijgingsprijs 10 aandelen - 10.200

–––––––

Vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang € 9.800

NB. Berekening gemiddelde verkrijgingsprijs:

· 40 aandelen € 40.000

· 2 aandelen - 2.300

· 3 aandelen - 3.600

–––––––

€ 45.900

€45.900/45 = €1.020 per aandeel 10 aandelen: 10 × €1.020 = €10.200.

b Deze winst wordt tegen het 25%-tarief belast.

4.5 Gevolgen transacties:

1 Door de aankoop van 20 aandelen Una Vera BV verwerft A. van Ginkel 20% van het geplaatste aandelenkapitaal van deze bv. Na de aankoop heeft hij derhalve een aanmerkelijk belang in Una Vera BV. De gemiddelde verkrijgingsprijs van de in 2000 verworven aandelen bedraagt:

€30.000/20 = €1.500.

2 Bij de verkoop in 2001 realiseert A. van Ginkel een vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang.

Deze bedraagt:

· overdrachtsprijs € 3.000

· verkrijgingsprijs - 1.500

–––––––

Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang € 1.500

(13)

Dit vervreemdingsvoordeel is belast tegen 22%.

3 De aankoop in 2002 heeft gevolgen voor de gemiddelde verkrijgingsprijs.

Verkrijgingsprijs 19 aandelen € 28.500

Verkrijgingsprijs 10 aandelen - 25.150

–––––––

Totale verkrijgingsprijs € 53.650

De gemiddelde verkrijgingsprijs bedraagt: €53.650/29 = €1.850.

4 De aankoop in 2003 heeft gevolgen voor de gemiddelde verkrijgingsprijs.

Verkrijgingsprijs 19 aandelen € 28.500

Verkrijgingsprijs 10 aandelen - 25.150

Verkrijgingsprijs 2 aandelen - 5.560

–––––––

Totale verkrijgingsprijs € 59.210

De gemiddelde verkrijgingsprijs bedraagt: €59.210/31 = €1.910

5 Bij de verkoop in 2005 realiseert A. van Ginkel een vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang.

Dit bedraagt:

· overdrachtsprijs 3 aandelen € 10.500

· verkrijgingsprijs 3 aandelen - 5.730

–––––––

Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang € 4.770

6 De aankoop in 2007 heeft gevolgen voor de gemiddelde verkrijgingsprijs.

Verkrijgingsprijs 28 aandelen (28 × €1.910) € 53.480

Verkrijgingsprijs 12 aandelen - 36.000

–––––––

Totale verkrijgingsprijs € 89.480

De gemiddelde verkrijgingsprijs bedraagt: €89.480/40 = €2.237

7 Bij verkoop in 2009 realiseert A. van Ginkel een vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang.

Dit bedraagt:

· overdrachtsprijs 36 aandelen € 108.000

· verkrijgingsprijs 36 aandelen - 80.532

––––––––

Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang € 27.468

Door de verkoop van 36 aandelen daalt het aandelenbezit van A. van Ginkel beneden de 5%.

Ingevolge de Wet op de inkomstenbelasting 2001 is het niet langer aanwezig zijn van een aanmerkelijk belang gelijkgesteld met een (fictieve) vervreemding. Dit betekent dat er ook ten aanzien van de aandelen die A. van Ginkel nog in bezit heeft, voordeel uit aanmerkelijk belang wordt gerealiseerd op het moment dat de 36 aandelen worden verkocht.

Het voordeel bij een fictieve vervreemding wordt op verzoek van de belastingplichtige doorgeschoven. Bij latere vervreemding van die aandelen wordt geen hoger bedrag als

vervreemdingsvoordeel in aanmerking genomen dan het bedrag dat zonder toepassing van het doorschuifverzoek in aanmerking zou zijn genomen.

8 De verkoop van de 4 aandelen in 2012 kan tot gevolg hebben dat A. van Ginkel een voordeel uit aanmerkelijk belang geniet. Dit is het geval als hij in 2009 heeft verzocht om doorschuiving.

Het doorgeschoven voordeel uit aanmerkelijk belang bedroeg (4 × €3.000) – (4 × €2.237) =

€3.052. Hierover wordt A. van Ginkel dan in 2012 belast. Heeft A. van Ginkel in 2008

(14)

afgerekend, dan verkoopt hij in 2011 aandelen die niet meer tot een aanmerkelijk belang behoren en is de gerealiseerde winst niet meer belast.

4.6 Opbrengst aanmerkelijk-belangaandelen € 89.500

Af: kosten - 500

––––––––

Overdrachtsprijs € 89.000

Koopsom 160% van €65.000 = € 104.000

Bij: kosten - 1.000

––––––––

Verkrijgingsprijs - 105.000

––––––––

Verlies uit aanmerkelijk belang € 16.000

Het aanmerkelijk-belangverlies wordt op verzoek van J. Koolwijk verrekend door omzetting van dit verlies in een belastingkorting. Deze belastingkorting bedraagt 25% van het verlies, in casu €4.000.

Deze belastingkorting kan verrekend worden met de belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning (box I) in het tweede kalenderjaar, volgende op het jaar waarin sprake is van beëindigen van de aanmerkelijk-belangpositie. Als de korting in dat jaar niet volledig verrekenbaar is, gebeurt dat in de daarop volgende jaren.

4.7 a Overdrachtsprijs 200 × €1.000 × 25% = € 50.000

Verkrijgingsprijs - 100.000

––––––––

Vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang € 150.000

b Op verzoek van De Graaff wordt het voordeel dat bij deze vervreemding van aandelen in het kader van een fusie is ontstaan, buiten aanmerking gelaten.

c De fiscale claim op dit voordeel uit aanmerkelijk belang gaat over op de nieuwe, in het kader van de fusie verworven aandelen van de nv (fictief aanmerkelijk belang).

d Overdrachtsprijs aandelen nv € 300.000

Verkrijgingsprijs - 100.000

––––––––

Vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang € 200.000

Het vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang is derhalve €50.000 hoger dan wanneer De Graaff niet had verzocht om doorschuiving.

Hoofdstuk 5 Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

5.1 a Onder de voorganger van de huidige Wet IB werden alleen inkomsten uit vermogen belast, terwijl vermogenswinsten onbelast bleven. Dit uitgangspunt heeft ertoe geleid dat op het gebied van de inkomsten uit vermogen allerlei constructies werden bedacht waarbij de belaste inkomsten werden omgezet in onbelaste vermogenswinsten. Voor de belegger was zowel in geval van inkomsten als in geval van vermogenswinst sprake van voordeel. De ontwikkeling van deze constructies leidde ertoe dat de heffingsgrondslag van vermogensinkomsten sterk werd uitgehold en dat beleggingen die economisch gezien vergelijkbaar waren, fiscaal totaal verschillend van elkaar werden

behandeld. Bij de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 is daarom gekozen voor een stelsel waarbij het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box III) op forfaitaire wijze wordt vastgesteld. De systematiek in box III wordt aangeduid als de vermogensrendementsheffing.

b De persoonsgebonden aftrek kan het inkomen uit werk en woning niet verder dan tot nihil verminderen.

Een eventueel restant komt, voor zover mogelijk, in mindering op het voordeel uit sparen en beleggen.

c Indien na verrekening met inkomen uit box I en box III nog persoonsgebonden aftrek overblijft, kan deze in mindering worden gebracht op het inkomen uit aanmerkelijk belang.

(15)

Als na deze verrekening nog persoonsgebonden aftrek resteert, kan deze in een volgend jaar worden verrekend. De volgorde van verrekening is dan zodanig dat weer eerst bij box I wordt begonnen.

d In principe is 1 januari van een kalenderjaar de peildatum voor de rendementsgrondslag.

e Zoals antwoord d reeds aangeeft, is in principe 1 januari peildatum.

Bij latere aanvang van de binnenlandse belastingplicht (geboorte/immigratie) geldt dit ook, maar in dat geval wordt het voordeel uit sparen en beleggen naar tijdsgelang herleid.

f Het forfaitaire rendement bedraagt op jaarbasis 4% van de grondslag forfaitair rendement. Deze 4% wordt naar tijdsgelang bepaald over hele kalendermaanden van binnenlandse belastingplicht.

Indien iemand slechts een half jaar binnenlands belastingplichtig is, bedraagt het forfaitaire rendementspercentage 2.

g Met bepaalde schulden wordt geen rekening gehouden. Dit betreft o.a. schulden die voortvloeien uit een belastingwet waarop de AWR van toepassing is en schulden die verband houden met geldvorderingen op de achtergebleven echtgenoot van een overleden ouder op grond van bepaalde verkrijgingen krachtens erfrecht.

Bovendien wordt ook geen rekening gehouden met een bedrag van €2.900 aan schulden. Deze

€2.900 is een drempelbedrag. Bedragen de schulden minder dan €2.900, dan worden geen schulden in aanmerking genomen.

Schulden van meer dan €2.900 worden in aanmerking genomen voor het deel dat zij hoger zijn dan €2.900.

h Het heffingsvrij vermogen bedraagt €21.139 per persoon.

Voor minderjarige kinderen geldt sinds 2012 geen toeslag meer.

Het totale heffingsvrij vermogen bedraagt €21.139.

i Bepaalde beleggingen (maatschappelijke beleggingen en beleggingen in durfkapitaal) zijn tot een bepaald bedrag vrijgesteld in box III.

Teneinde belastingplichtigen te stimuleren om te beleggen in dergelijke producten, geldt tevens dat de gecombineerde heffingskorting verhoogd wordt met 0,7% van het vrijgestelde bedrag van de aangewezen beleggingen in box III. Met ingang van 2003 wordt alleen nog voor maatschappelijke beleggingen en directe beleggingen in durfkapitaal de gecombineerde heffingskorting verhoogd met 1,0% van het vrijgestelde bedrag in box III.

j Maatschappelijke beleggingen bestaan uit groene beleggingen en sociaal-ethische beleggingen.

Groene beleggingen zijn beleggingen in:

· aandelen in · winstbewijzen van · geldleningen aan aangewezen groene fondsen.

Sociaal-ethische beleggingen zijn beleggingen in:

· aandelen in · winstbewijzen van · geldleningen aan

sociaal-ethische fondsen, die bij ministeriële regeling zijn aangewezen.

k Nee. De (directe) beleggingen in durfkapitaal zijn, mits voldaan is aan de voorwaarden, gedurende de eerste acht jaar na het verstrekken ervan vrijgesteld.

l De verliezen op beleggingen in durfkapitaal maken, mits voldaan is aan de gestelde voorwaarden en sprake is van een lening die voor 1 januari 2011 is aangegaan, deel uit van de

persoonsgebonden aftrek.

De persoonsgebonden aftrek kan in mindering worden gebracht op het inkomen uit werk en woning. Voor zover dit inkomen niet toereikend is, kan de persoonsgebonden aftrek tevens in mindering worden gebracht op het inkomen uit sparen en beleggen en het inkomen uit aanmerkelijk belang.

5.2 a Waarde

1 januari

1 Verhuurde onroerende zaak € 200.000

2 Zeiljacht: vrijgesteld o.g.v. art. 5.3 lid 2 onderdeel c

Wet IB: roerende zaak voor persoonlijk gebruik - 0 3 Caravan: vrijgestelde roerende zaak - 0

4 Klassieke auto’s: vrijgestelde roerende zaak - 0 5 Bos: vrijgesteld o.g.v. art. 5.7 lid 1 onderdeel a Wet IB - 0

(16)

6 Aanmerkelijk-belangaandelen horen thuis in box II. Zij hoeven

derhalve in box III niet in aanmerking te worden genomen - 0 7 Voorwerpen van kunst en wetenschap, die dienen ter

belegging, behoren tot de rendementsgrondslag - 140.000 8 Deze vordering behoort niet tot de bezittingen o.g.v. art. 5.4

lid 1 onderdeel a Wet IB - 0

9 Ingevolge art. AN Inv.Wet IB behoren rechten op

kapitaaluitkeringen niet tot de bezittingen, indien aan bepaalde

voorwaarden is voldaan - 0

10 De eigen woning valt in box I en deze hoeft derhalve in box III

niet in aanmerking te worden genomen - 0 11 De verhuurde kantoorvilla behoort tot het resultaat uit overige

werkzaamheden in box I en hoeft derhalve in box III niet in

aanmerking te worden genomen - 0

12 Het groenfonds valt onder de maatschappelijke beleggingen.

O.g.v. art. 5.13 lid 1 Wet IB zijn deze vrijgesteld - 0 13 De lening valt onder de categorie beleggingen in durfkapitaal

en is o.g.v. art. 5.16 lid 1 Wet IB vrijgesteld - 0 14 Geblokkeerde spaartegoeden die worden aangehouden

ingevolge een spaarloonregeling, zijn ingevolge art. 5.11

Wet IB tot €17.025 vrijgesteld - 0

15 De schuld kan in aftrek worden gebracht –/– - 150.000

––––––––

Rendementsgrondslag € 190.000

Af:

· heffingsvrij vermogen Guus € 21.139

· heffingsvrij vermogen Anita - 21.139

––––––––

Totaal heffingsvrij vermogen - 42.278

––––––––

Grondslag forfaitair rendement € 147.722

Voordeel uit sparen en beleggen/belastbaar inkomen uit sparen en beleggen € 5.908

b Ja, in dat geval bestaat er recht op de ouderentoeslag. Hierdoor wordt de grondslag voor het forfaitaire rendement verlaagd en daardoor tevens het in aanmerking te nemen voordeel uit sparen en beleggen.

5.3 Het zeiljacht wordt meer dan hoofdzakelijk als belegging aangehouden en is dus voor €100.000 belast; zie art. 5 lid 3 onderdeel 2 sub c.

Banksaldo €60.000 belast.

De belegging in het groenfonds is vrijgesteld en levert een extra heffingskorting van 0,7% × 18.000 op; zie art. 5.13 en 8.19.

De spaarrekening van het oudste kind is bij hem/haarzelf belast.

De spaarrekening van het minderjarig kind wordt aan Jan en Francien toegerekend; art. 2 lid 15 onderdeel 2.

De belastingschuld wordt niet als schuld aangemerkt; zie art. 5.3 lid 3 sub a.

De schuld aan moeder wordt in aanmerking genomen voor 15.000 – 5.800 = 9.200; zie art. 5 lid 3 onderdeel 3 sub b.

Het heffingsvrije vermogen van Jan en Francien bedraagt 42.278; zie art. 5 lid 5 onderdeel 3.

Het forfaitaire rendement over de som bedraagt 4% van de rendementsgrondslag (per peildatum 1 januari).

(17)

5.4 Overzicht bezittingen en schulden, in euro’s:

Bezit Schuld

1-1 1-1

Eigen woning Nvt = box I Verhuurde woning WEV

WOZ fout! 210.000

Lijfrente art. 19 lid 1 en 5 *)

Uitv.besl. IB 15 × 5.000 = 75.000

Totaal bezittingen 285.000

Af: Hypotheekschuld 120.000

Drempel (5.3.3) 2.900

–––––––

117.100

–––––––

Overbedelingsschuld Vrijgest. art. 5.4 –

Rendementsgrondslag 167.900

Heffingsvrij vermogen 5.5.1 21.139

–––––––

146.761

Heffing box III: 30% van 4% van €146.761 = €1.761

5.5 Bezit Schuld

1 De platen met beleggingswaarde is bezitting: € 150.000 2 Kapitaalverzekering is bezitting: - 26.000

3 Lening is schuld: € 18.000

Rente is schuld: - 1.800

(ook goed helft van 1.800 is 900)

Bank - 5.000

4 Woning is bezitting, waarde: - 250.000

Hypotheek is schuld: - 150.000

Hypotheekrente is niet aftrekbaar

5 Lijfrente geen bezitting, door aftrek zijn uitkeringen t.z.t. in box 1 belast 6 Belastingschulden zijn uitgesloten schulden (art. 5.3a)

7 Auteursrechten zijn bezitting (art. 5.3 lid 2e): - 35.000

Niet-aftrekbaar deel schulden (art. 5.3b): - 2.900

–––––––– ––––––––

Totale bezittingen: € 466.000

Totale schulden: € 172.700

a Rendementsgrondslag is €293.300.

b Heffingsvrij vermogen is €21.139 (art. 5.5).

Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

6.1 P. Kock kan de uitgaven ter voorziening in het levensonderhoud van verwanten tot de navolgende bedragen als persoonsgebonden aftrek in aanmerking nemen:

· t.a.v. dochter: 4 kwartalen × €1.065 = € 4.260

· t..a.v. de zoon: voor de aftrek ter zake van uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud is zowel vereist dat de ouder geen recht heeft op kinderbijslag als dat het studerende kind geen recht heeft op studiefinanciering. Derhalve geen

aftrek mogelijk. - 0

–––––––

Totale persoongebonden aftrek € 4.260

6.2 Als uitgaven voor specifieke zorgkosten worden aangemerkt bepaalde in art. 6.17 Wet IB genoemde uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan.

(18)

In dit geval bestaat geen recht op aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten. Per 1 januari 2009 zijn de mogelijkheden om ziektekosten af te trekken sterk aan banden gelegd. Zo zijn kosten van brillen e.d. niet meer aftrekbaar!

6.3 a Uitgaven voor specifieke zorgkosten:

· huisapotheek (niet aftrekbaar) € 0

· eigen bijdrage medicijnen - 30

· bril (niet aftrekbaar) - 0

· kunstgebit - 370

· Groene Kruis - 50

· ambulancekosten - 350

· nominale premie (niet aftrekbaar) - 0

–––––––

Totaal specifieke zorgkosten € 800

Drempel:

· verzamelinkomen P. Slotboom € 45.780

· bij: verzamelinkomen H. Piek - 22.350

–––––––

€ 68.130

De drempel bedraagt (1,65% van 39.618 + 5,75% van (68.130 -/- 39.618) - 2.293

–––––––

Buitengewone uitgaven € nihil

b Aftrekbare giften:

· kerkelijke bijdrage € 400

· Stichting Wereld Natuurfonds - 75

· contributie Christen Unie - 100

· Rode Kruis - 45

–––––––

Totaal € 620

Drempel:

· verzamelinkomen P. Slotboom € 45.780

· bij: verzamelinkomen H. Piek - 22.350

–––––––

€ 68.130

De drempel bedraagt 1% van €68.130 = - 681

–––––––

Aftrekbare giften € nihil

6.4 Studiekosten:

· cursusgeld € 400

· examengeld - 150

· studieboeken - 1.060

· leermiddelen - 125

· schrijfmateriaal - 100

· reiskosten (niet aftrekbaar) - 0

–––––––

€ 1.835

Af: vergoeding - 500

–––––––

€ 1.335

Drempel - 500

–––––––

Scholingsuitgaven € 835

6.5 a Nee, de standaardheffingskorting is niet een vast bedrag.

De standaardheffingskorting is het gezamenlijke bedrag van de opgesomde kortingen in art. 8.2 Wet IB, waaronder:

(19)

· de algemene heffingskorting;

· de arbeidskorting;

· de doorwerkbonus;

· de inkomensafhankelijke combinatiekorting;

· de ouderschapsverlofkorting;

· de alleenstaande-ouderkorting;

· de jonggehandicaptenkorting;

· de ouderenkorting;

· de alleenstaande-ouderenkorting;

· de korting voor maatschappelijke beleggingen;

· de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen.

Afhankelijk van de samenstelling en de hoogte van de inkomens- en vermogenspositie, burgerlijke staat, gezinssituatie enzovoort heeft iedere belastingplichtige recht op verschillende kortingen.

b Het totaal van de standaardheffingskorting van een belastingplichtige geldt zowel voor de premieheffing van de verschillende volksverzekeringen (AOW, Anw en AWBZ) als voor de inkomstenbelasting. Indien een belastingplichtige in Nederland niet premieplichtig is, krijgt hij de heffingskorting slechts gedeeltelijk.

Hij krijgt dan uitsluitend de heffingskorting voor de inkomstenbelasting. Dit betreft een deel van de standaardheffingskorting in de verhouding belastingtarief in de eerste schijf van box I versus het gecombineerde heffingspercentage in de eerste schijf van box I.

c 1 Geert Jereskes heeft recht op:

· de algemene heffingskorting € 2.033

· de arbeidskorting - 1.611

· korting voor maatschappelijke beleggingen: 0,7% × €35.000 = - 245

–––––––

Standaardheffingskorting € 3.889

2 Nico Broekema heeft recht op:

· de algemene heffingskorting € 2.033

· de arbeidskorting - 1.611

· de inkomensafhankelijke combinatiekorting - 2.133

· de alleenstaande-ouderkorting met aanvulling - 2.266

–––––––

Standaardheffingskorting € 8.043

3 Piet Pech heeft recht op:

· de algemene heffingskorting € 2.033

· de jonggehandicaptenkorting - 708

–––––––

Standaardheffingskorting € 2.741

4 Rob Oud heeft recht op de algemene heffingskorting van € 934.

6.6 De aanslag bedraagt €8.450.

6.7 a Een voorlopige teruggaaf is een voorlopige aanslag tot een negatief bedrag als bedoeld in art. 13 lid 2 AWR. De bedoeling van de voorlopige teruggaaf is dat met negatieve inkomensbestanddelen van belastingplichtigen reeds in de loop van het jaar rekening wordt gehouden.

Het systeem houdt in dat de te veel betaalde loonbelasting (berekend door de inhouding loonbelasting te verminderen met de verschuldigde inkomstenbelasting) rechtstreeks door de Belastingdienst wordt terugbetaald aan de belastingplichtige in maandelijkse termijnen. Bij geringe bedragen wordt er per kwartaal of ineens uitbetaald.

b Bij de vaststelling van een voorlopige teruggaaf worden alleen de volgende negatieve bestanddelen van het belastbare inkomen uit werk en woning in aanmerking genomen:

· reisaftrek;

· negatieve belastbare inkomsten uit eigen woning;

· uitgaven voor inkomensvoorzieningen;

· de persoonsgebonden aftrek;

· verliezen uit werk en woning uit voorafgaande kalenderjaren.

Tevens kan een voorlopige teruggaaf in verband met de heffingskorting worden verleend.

(20)

c Uitgaven voor Persoons-

inkomens- gebonden Eigen

voorziening aftrek woning

1 Contributie vakvereniging niet aftrekbaar 2 Reiskosten niet aftrekbaar

3 Kosten voor kinderopvang niet aftrekbaar 4 Geen aftrekbare kosten

5 Lijfrentepremie, uitgaande pensioentekort € 500 6 Negatieve inkomsten eigen woning:

· huurwaardeforfait: 1/2 × 0,60% van €100.000** = € 300

· rente - 4.000

–––––––

€ 3.700

7 Schoolgelden niet aftrekbaar 8 Personeelsfonds niet aftrekbaar

9 Premie arbeidsongeschiktheidsverzekering - 200

10 Alimentatie € 3.000

––––– ––––––– –––––––

€ 700 € 3.000 € 3.725

Het totaalbedrag waarop de voorlopige teruggaaf zal worden gebaseerd, bedraagt derhalve:

€700 + €3.000 + €3.700 = €7.400.

Uitgaande van een tarief van 42% bedraagt het bedrag van de voorlopige teruggaaf, op jaarbasis:

42% × €7.400 = €3.108.

d Ja, op grond van art. 9.4 lid 1 onderdeel b Wet IB.

** ervan uitgaande dat de aankoopprijs tevens de WOZ-waarde is!

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hierdoor weet een buitenlands belastingplichtige pas na afloop van het belastingjaar of recht op hypotheekrenteaftrek bestaat (voor zover deze aftrekpost niet in

De opzegging moet het motief toelichten en beantwoorden aan een aantal strikte voorwaarden (zie brochure « De Huurwet », uitgegeven door de Federale Overheidsdienst Justitie

5.1a (a) Voor het plaatsen op gemeentegrond niet zijnde betaald parkeerplaatsen en vergunninghoudersparkeerplaatsen, van voertuigen in de ruime zin des woords, niet

Voor rolstoel- patiënten, maar ook voor kleine kinderwagens zijn deze bussen niet toegankelijk bij gebrek aan door- gangsruimte.. In 1995, zo verklaarde de minister vroeger, zocht

15.1 a Loon is al hetgeen uit een (vroegere) dienstbetrekking wordt genoten, daaronder begrepen aanspraken op uitkeringen en verstrekkingen, voor zover de werknemer terzake

In het algemeen zal de verkoper niet gehouden zijn, behoudens in geval van opzet, tot enige schadevergoeding voor enige indirecte of onrechtstreekse schade,

Verzekerde heeft recht op enkelvoudige kinderbijslag voor kinderen tot 16 jaar : - die thuis wonen; - die uitwonen, als voldaan wordt aan de onderhoudseis (minimaal €10 per

€ 30,00 Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het in, op of aan een onroerende zaak een alarminstallatie te hebben, die een voor de omgeving opvallend