• No results found

Hanzehogeschool Groningen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Hanzehogeschool Groningen"

Copied!
93
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hanzehogeschool Groningen

Opleiding: Medisch Beeldvormende en

Radiotherapeutische Technieken

voltijd en duaal

Visitatiedata: 11 en 12 maart 2004

© NQA (Netherlands Quality Agency)

(2)
(3)

Inhoud 3

Deel A: Onderwerpen 5

1.1 Voorwoord 7

1.2 Inleiding 8

1.3 Werkwijze 8

1.4 Oordeelsvorming 9

1.5 Oordelen per onderwerp 10

1.6 Schematisch overzicht oordelen 14

1.7 Totaaloordeel 14

Deel B: Facetten 15

Onderwerp 1 Doelstellingen van de opleiding 17 Onderwerp 2 Programma 20

Onderwerp 3 Inzet van personeel 28

Onderwerp 4 Voorzieningen 31

Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg 33 Onderwerp 6 Resultaten 36

Deel C: Bijlagen 39

Bijlage 1 Onafhankelijkheidsverklaring panelleden 41 Bijlage 2 Beknopte CV Panelleden 43 Bijlage 3 De zelfevaluatie in verband met NVAO accreditatie Vragen en Aanwijzingen 49 Bijlage 4 Beoordelingsprotocol van NQA 67 Bijlage 5 Handreiking voor oordeelsvorming 83

(4)
(5)

Deel A: Onderwerpen

(6)
(7)

Hanzehogeschool Groningen

Opleiding: Medisch Beeldvormende en Radiotherapeutische Technieken, voltijd en duaal

Visitatiedatum: 11 en 12 maart 2004

Deel A: Onderwerpen

1.1 Voorwoord

In dit rapport doet het panel dat in opdracht van NQA de opleiding Medische Beeldvormende en Radiotherapeutische Technieken (MBRT) van de Hanzehogeschool Groningen heeft gevisiteerd, verslag van zijn werkwijze, bevindingen en conclusies. Het onderzoek vond plaats in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen.

Het onderzoek is begin februari 2004 feitelijk gestart, het moment waarop de opleiding haar zelfevaluatierapport bij de NQA aanleverde. Een visitatiebezoek vond plaats op12 maart en werd uitgevoerd door een panel dat bestond uit de volgende personen:

ƒ De heer drs. L.J. Schmit Jongbloed (voorzitter)

ƒ De heer M.J.A. Maijer

ƒ De heer J. Pasman (student-lid)

ƒ Mevrouw drs. L. Ravestein (NQA-auditor)

Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Vragen en Aanwijzingen van NQA. Het panel beschikt over domeinspecifieke deskundigheid, onderwijs- en

auditdeskundigheid en deskundigheid over de internationale ontwikkelingen van de discipline (zie bijlage 2 bij dit rapport).

Het rapport bestaat uit drie delen:

• deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken en de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie voldoende/onvoldoende. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd.

• deel B: een detailrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en

argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan hier uit van de vierpuntsschaal zoals die door de NVAO is voorgeschreven. Dit detailrapport vormt de basis van het Onderwerprapport.

• deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen.

(8)

1.2 Inleiding

De Hanzehogeschool Groningen (HG) is in 1993 ontstaan door een fusie van de

Rijkshogeschool Groningen en de Hanzehogeschool Groningen. De HG bestaat uit ruim 60 opleidingen, verdeeld over vier faculteiten: Economie, Gamma, Techniek en Kunsten. De facultaire laag zal per 1 september 2004 verdwijnen, waarvoor 17 instituten (Schools met inhoudelijk verwante bacheloropleidingen) in de plaats komen.

De afdeling MBRT maakt nog deel uit van de faculteit Gamma, maar zal in de nabije toekomst, tesamen met andere gezondheidszorgopleidingen, een School of Health gaan vormen. De opleiding HBO-MBRT is in 1996 opgericht en is nog niet eerder gevisiteerd.

Naast de voltijdopleiding wordt vanaf september 2002 ook een duale opleiding aangeboden;

beide varianten zijn gevisiteerd. De varianten duren vier jaar en leiden op tot het

bachelordiploma MBRT. In 2003-2004 kent de opleiding 310 studenten ingeschreven en bekostigde studenten. Op 1 februari is de totale personeelsformatie 18,66 FTE (waarvan 17 docenten) en is de docent-student ratio 1:22,7.

Tegelijkertijd met de oprichting van de duale variant is de opleiding gestart met het invoeren van een competentiegericht curriculum. Ten tijde van de visitatie is dit vernieuwde curriculum doorgevoerd tot en met de eerste twee studiejaren van de beide varianten.

Voor de voltijd betekent dit dat het derde en het vierde studiejaar nog in ‘oude stijl’ worden aangeboden; dit wordt in het detailrapport aangeduid met het oude curriculum.

1.3 Werkwijze

De visitatie van de opleiding MBRT door het panel heeft plaatsgevonden conform de

werkwijze zoals die is neergelegd in het beoordelingsprotocol van NQA (zie bijlage 4) en die hieronder meer in concreto wordt beschreven. Dit houdt tevens in dat het panel heeft vastgesteld dat het zelfevaluatierapport plus de bijlagen en de aanvullende informatie een voldoende basis bood voor het visitatiebezoek en dat de visitatie plaats vond op basis van het voor de MBRT geldende domeinspecifieke referentiekader (zie hieronder).

NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke visitatiebezoek en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase.

De voorbereidingsfase

Allereerst heeft de NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecheckt op kwaliteit en compleetheid (de screening) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Nadat het zelfevaluatierapport in orde was bevonden, zijn de panelleden zich inhoudelijk gaan

voorbereiden op het bezoek. Zij lazen het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een Beoordelingsformat voorlopige oordelen op basis van argumenten en zij formuleerden vraagpunten die doorgegeven werden aan de NQA-auditor. Hoewel ieder panellid alle onderwerpen en facetten onder de loep nam, is er sprake geweest van een taakverdeling, waarbij bepaalde onderwerpen en facetten door een bepaald panellid extra grondig bestudeerd zijn.

Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens twee

(9)

vergaderingen is het visitatiebezoek concreet voorbereid. De tweede vergadering vond plaats de middag en avond voorafgaande aan het bezoek.

De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundige(n) in het panel bekeken of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is. In het detailrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd.

Het visitatiebezoek

NQA heeft een Raamwerk bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding.

Tijdens het visitatiebezoek is gesproken met (een representatieve) vertegenwoordiging van:

docenten, studenten, werkveld en afgestudeerden. Daarnaast vonden er aan het begin en aan het eind van het visitatiebezoek gesprekken plaats met het management van de opleiding (het operationeel management). Tevens vond er een gesprek plaats met de plaatsvervangend voorzitter van het College van Bestuur en de voorzitter van de faculteit Gamma (het strategisch management). Aan het begin van het bezoek is er ter inzage gevraagd materiaal bestudeerd.

In het raamwerk bezoekprogramma kende het ochtendprogramma een vaste structuur, maar was het middagprogramma ‘vrij’. In deze tijd heeft het panel zogenaamde

‘schakelmomenten’ ingelast om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen)oordelen. De bevindingen zijn, volgens de afgesproken

taakverdeling, door ieder panellid, schriftelijk beargumenteerd.

Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling aan het management gegeven van de bevindingen van het panel, zonder expliciete oordelen uit te spreken.

De fase van rapporteren

De NQA-auditor heeft, op basis van de bevindingen van het panel, een conceptrapportage opgesteld en die voorgelegd aan de panelleden. Het panel heeft vervolgens het definitieve concept vastgesteld. In het visitatie- of beoordelingsrapport is expliciet ingegaan op de verschillende varianten en/of locaties.

Het definitieve conceptrapport is aan de opleiding voorgelegd ter correctie van feitelijke onjuistheden. Het visitatie- of beoordelingsrapport is uiteindelijk ter beschikking gesteld aan de opleiding die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO.

1.4 Oordeelsvorming

In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door de NQA in het beoordelingsprotocol (zie bijlage) zijn geformuleerd en nader

uitgewerkt in de notitie (zie bijlage 5) een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling

(10)

rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere opleidingen MBRT op een aantal aspecten.

Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als er sprake is van:

• weging van de oordelen op facetniveau;

• benchmarking;

• generieke bevindingen die het facetniveau overschrijden;

• bepaalde accenten respectievelijk ‘best practices’.

In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De wegingen zullen in dit rapport niet diepgaand zijn, omdat de opleiding op alle facetten minimaal een voldoende heeft gehaald. De (uitgebreide) argumentatie daarvoor is te vinden in het detailrapport.

Wat betreft de benchmarking is een vergelijking met andere opleidingen mogelijk, doordat de drie MBRT-opleidingen in Nederland (te Haarlem, Eindhoven en Groningen) door NQA gevisiteerd zijn. Op het eerste en het laatste onderwerp zijn de beoordelingen expliciet vergeleken en op elkaar afgestemd. Een internationale vergelijking is niet goed mogelijk, omdat er op dit moment geen internationale pendant van het beroepsprofiel bestaat.

1.5 Oordelen per onderwerp

1.5.1 Doelstellingen opleiding

De facetten ‘Niveau bachelor’ en ‘Domeinspecifieke eisen’ zijn met een goed beoordeeld en

‘Oriëntatie HBO-bachelor’ met een voldoende. Het oordeel op het onderwerp is derhalve positief.

De beoordeling op de drie facetten van dit onderwerp komt overeen met die van de andere twee MBRT-opleidingen. In diverse documenten (zie detailrapport) is in het landelijk HEG- overleg vastgelegd welke competenties worden gehanteerd en hoe zij worden

geoperationaliseerd. Het landelijk opleidingsprofiel is als zodanig een duidelijk ijkpunt voor de curricula. Positief is ook dat de landelijke Raad van Advies het profiel heeft erkend.

De opleiding geeft de koppeling van de (generieke) eindkwalificaties met de Dublin Descriptoren aan en beschrijft hoe zij het internationale competentiecluster (uit het profiel) meer ‘body’ wil geven en internationaal gaat afstemmen. De eigen Werkveld Advies Commissie van de opleiding onderschrijft het profiel.

Aandachtspunt voor de drie opleidingen is de fundering van het opleidingsprofiel in de vorm van een gevalideerd beroepsprofiel. In feite wordt opgeleid voor één beroep “laborant”, terwijl dit beroep als zodanig nog onvoldoende in het beroepenveld herkenbaar en overal gewild is.

Ondervraagde werkveldvertegenwoordigers bij de verschillende MBRT-opleidingen blijken verschillend op de wenselijkheid van een dergelijk profiel te reageren. Niettemin werken de drie opleidingen momenteel gezamenlijk aan het opstellen van een beroepsprofiel.

1.5.2 Programma

Op vrijwel alle tot dit onderwerp behorende facetten is het oordeel ‘voldoende’ toegekend.

Het facet ‘Duur’ is als goed beoordeeld. Het oordeel op het onderwerp is derhalve positief.

(11)

Over het geheel bezien is het feit dat de opleiding deze score heeft behaald het gevolg van de heldere visie die de opleiding heeft op beroep en didactiek. Deze visie is goed uitgewerkt in opleidingsdocumenten en sluit aan bij de competenties uit het opleidingsprofiel. Het oude curriculum en het nieuwe curriculum zijn voldoende beroepsgericht met een herkenbare opbouw en samenhang in leerstof en onderwijsmethoden. Wel is duidelijk dat de opleiding wat het nieuwe curriculum betreft nog in een transitie verkeert, in die zin dat de nieuwe systematieken goed in de startblokken staan, maar in de praktische uitwerking en uitvoering op onderdelen nog onvoldoende op elkaar zijn afgestemd dan wel zichtbaar zijn voor het panel. De (transparante) overlegvormen tussen docenten (en management) onderling en met praktijkvertegenwoordigers wijzen er daarentegen op dat het onderwijs in beginsel geborgd wordt.

1.5.3 Inzet van personeel

Twee van de drie facetten zijn met een goed beoordeeld: ‘Eisen HBO’ en ‘Kwaliteit personeel’. Het facet ‘Kwantiteit personeel’ scoort een voldoende. Het oordeel op dit onderwerp is derhalve positief. Met name de systematische wijze waarop het

personeelsbeleid beleidsmatig en in de praktijk vorm krijgt, maar ook de tevredenheid van de stakeholders over de het functioneren van de docenten, heeft bij de beoordeling de doorslag gegeven.

1.5.4 Voorzieningen

De beide facetten ‘Materiële voorzieningen’ en ‘Begeleiding’ zijn als voldoende beoordeeld.

Het oordeel op het onderwerp is derhalve positief.

1.5.5 Interne kwaliteitszorg

Op het facet ‘Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld’ is een goed gegeven; de andere twee facetten ‘Evaluatie resultaten’ en’ Maatregelen tot verbetering’ zijn als voldoende beoordeeld. Het eindoordeel op dit onderwerp is daarom positief.

Het kwaliteitsbewustzijn en de betrokkenheid van de stakeholders en docenten bij de opleiding is opvallend positief. De opleiding evalueert de verschillende aspecten van de opleidingen in voldoende mate en heeft zichtbaar een begin gemaakt met een systematische aanpak volgens de PDCA-cyclus. De Checkfase is een aandachtspunt.

1.5.6 Resultaten

Op beide facetten, namelijk ‘Onderwijsrendement’ en ‘Gerealiseerd niveau’ heeft de opleiding een voldoende. Het eindoordeel op dit onderwerp is daarom ook positief.

Zowel kwantitatief als kwalitatief toont de opleiding in voldoende mate aan dat studenten binnen aanvaardbare normen qua studietijd en qua studieuitval de beoogde eindkwalificaties bereiken. Het panel kwalificeert de afstudeerwerken als van een goed niveau.

Niettemin schieten het verbeterbeleid (de opleiding hanteert nog in onvoldoende mate streefnormen) en de borging van het eindniveau (de te realiseren competenties) te kort. Ook dient de beoordeling vanuit het afnemende werkveld gestructureerder te gebeuren.

Hieronder presenteert NQA, op basis van diverse bronnen, een korte vergelijking van de opleiding met de andere twee MBRT-opleidingen.

(12)

CRIHO-gegevens

De opleiding wordt hieronder vergeleken op basis van gegevens die via de website van de HBO-raad beschikbaar zijn (CRIHO). In tabel 1 worden de gegevens met betrekking tot rendement, uitval en gemiddelde studieduur van de opleiding vergeleken met die van het landelijk gemiddelde van de drie betrokken opleidingen. (Let wel: het gaat alleen om de voltijdopleidingen, de duale variant in Groningen kent immers nog geen afgestudeerden).

Tabel 1:

Gegevens MBRT (Groningen) versus landelijk (instroomcohort eerste keer hogeschool) 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 gem.

Percentage diploma behaald na 5 jaar

Opleiding Landelijk gem.

60,4 55,3

47 58,7

58,8 58,1

55,4

57,4 Gemiddelde studieduur van

gediplomeerden uitstroomcohort jaar x (in maanden)

Opleiding Landelijk gem.

45,9 48,0

53,4 50,9

50,1 50,3

52,7 50,2

50,5 49,9

Percentage uitval na 1 jaar Opleiding Landelijk gem

31,1 30,5

26,1 26,5

33,0 39,9

33,8 26,8

24,4 22,0

29,7 29,1

Gemiddelde studieduur studiestakers in maanden van het uitstroomcohort in jaar x (in maanden)

Opleiding Landelijk gem.

14,0 14,9

15,7 13,5

15,1 13,5

16,3 16,0

19,9 17,9

16,2 15,6

Uit tabel 1 blijkt dat de gemiddelden van de gepresenteerde gegevens (laatste kolom) geen opzienbarende verschillen laten zien tussen de opleiding en het landelijk gemiddelde. Deze kans is groter indien het om een beperkt aantal opleidingen gaat, maar het is in deze situatie wel een feit. Ook als absolute waarden zijn het geen opvallend (negatieve of positieve) waarden.

Zelfevaluatierapporten

De opleiding hanteert, zoals al is genoemd, slechts zeer beperkt streefcijfers. NQA heeft ze vergeleken met de andere twee MBRT-opleidingen (voorzover bekend uit de

zelfevaluatierapporten).

Tabel 2:

Streefcijfers van de MBRT- opleidingen versus landelijk gemiddelden (tabel 1)

Streefnormen Groningen Eindhoven Haarlem land. gem.

(laatste kolom tabel 1)

Uitvalpercentage propedeuse - 25 25 29,1

Uitvalpercentage hoofdfase nihil 10 10

Diploma behaald (per cohort) - - - 57,4

Gemiddelde studieduur geslaagden (in jaren) 4,1 4.1 - 4,2

Gemiddelde studieduur studiestakers (in jaren)

- 1.4 - 1,3

(13)

Uit tabel 2 blijkt dat er in beperkte mate streefnormen gesteld zijn; dit betreft met name Groningen. De streefnormen die gehanteerd worden, zijn blijkens de bereikte landelijke gemiddelden (laatste kolom) wel realistisch.

HBO-monitor

De HBO-Monitor 20021 geeft aan dat 96% van de respondenten van de MBRT-Groningen vindt dat de voorbereiding op de beroepspraktijk voldoende is (landelijk 93%). 73% van de respondenten vindt de moeilijkheidsgraag precies goed (landelijk 75%). 46% van de respondenten zou weer kiezen voor de opleiding (landelijk is dit 73%).

Alleen het laatste percentage is opvallend negatief ten opzichte van het landelijk gemiddelde.

De opleiding heeft hiervoor geen verklaring kunnen geven. Het jaar daarvoor (uitslagen HBO-monitor 2001) lag dit percentage beduidend hoger (77% keuze voor dezelfde opleiding versus landelijk 71%). Het gaat hier duidelijk niet om een trend.

1 Het aantal respondenten staat vermeld bij facet 1.3 (in het detailrapport)

(14)

1.6 Schematisch overzicht Oordelen

Tabel 3 biedt een totaaloverzicht van de oordelen op facet- en onderwerpniveau.

Tabel 3: MBRT- Groningen

Onderwerp/Facet Voltijd Duaal

Doelstellingen

1.1 G G 1.2 G G 1.3 V V

Totaaloordeel Positief Positief

Programma

2.1 V V 2.2 V V 2.3 V V 2.4 V V 2.5 V V 2.6 G G 2.7 V V 2.8 V V

Totaaloordeel Positief Positief

Personeel

3.1 G G 3.2 V V 3.3 G G

Totaaloordeel Positief Positief

Voorzieningen

4.1 V V 4.2 V V

Totaaloordeel Positief Positief

Kwaliteitszorg

5.1 V V 5.2 V V 5.3 G G

Totaaloordeel Positief Positief

Resultaten

6.1 V V 6.2 V V Totaaloordeel Positief (voldoende) Positief (voldoende)

1.7 Totaaloordeel

Op grond van bovenstaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan in paragraaf 1.5 waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding een VOLDOENDE oplevert. De opleiding is accreditatiewaardig, voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit en gaat daar op meerdere facetten, met name binnen de onderwerpen ‘Doelstellingen’ en ‘Personeel’ , bovenuit.

(15)

Deel B: Facetten

(16)
(17)

Hanzehogeschool Groningen

Opleiding: Medisch Beeldvormende en Radiotherapeutische Technieken

Varianten: voltijd en duaal

Visitatiedata: 11 en 12 maart 2004

Detailrapport

(18)

Inleiding

Het oordeel voor de voltijd- en duale opleiding is alleen gesplitst als er sprake is van verschillende oordelen.

Onderwerp 1 DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING

Facet 1.1 Niveau bachelor goed

Criteria:

- De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor.

Het oordeel ‘goed’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ Voor het vernieuwde curriculum hanteert de opleiding een set van 11

competentieclusters, zoals geformuleerd in het landelijk opleidingsprofiel Competenties in beeld, CINOP augustus 2000. Deze clusters zijn door de opleiding gecategoriseerd naar: opleidingsspecifieke, domeinspecifieke en algemene (HBO-) competenties.

ƒ Het oude voltijdcurriculum is nog gebaseerd op een set van 9 eindtermen,

gecategoriseerd naar eindtermen met betrekking tot het rechtstreeks handelen ten opzichte van de patiënt, het vervullen van randvoorwaarden ten aanzien van dit handelen en het ontwikkelen van de eigen beroepshouding.

ƒ Beide sets waarborgen voldoende het beoogde bachelor niveau en omvatten expliciet een categorie eindtermen of competentieclusters voor de ‘generieke’ eindkwalificaties.

De sets sluiten voldoende aan bij de generieke HBO-kwalificaties van de Commissie Franssen. Voor het nieuwe curriculum is dit expliciet in een relatietabel aangegeven (Onderwijskundig Opleidingsplan, januari 2004).

ƒ De opleiding maakt met behulp van Vertaling van de Dublin descriptoren naar generieke kwalificaties voor de HBO-bachelor, duidelijk dat zij bij de internationale omschrijvingen voor het niveau van de bachelor aansluit.

• Het panel heeft tijdens gesprekken met vertegenwoordigers van werkveld,

afgestudeerden, docenten en studenten vastgesteld dat zij bekend zijn met de nieuwe competentieclusters en de implementatie in het curriculum.

Facet 1.2 Domeinspecifieke eisen goed

Criteria:

- De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het

betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).

(19)

Het oordeel ‘goed’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ Beide sets van eindkwalificaties, zoals beschreven bij het vorige facet, omvatten eindtermen of competentieclusters voor ‘beroepsgerichte’ eindkwalificaties.

ƒ De beroepsgerichte eindkwalificaties sluiten aan bij en komen voort uit een eigen beschrijving van het beroepsbeeld van de opleiding (Uitwerking van de vier beroepsdomeinen).

ƒ De competentieclusters van het nieuwe curriculum sluiten aan bij het landelijk

beroepsinhoudelijk format (zoals beschreven in Competenties in beeld). In dit rapport staan de kerntaken en de beroepspositionering van de ‘laborant Medische en

Beeldvormende Technieken’ beschreven. Met deze (nieuwe brede) functiebenaming worden de volgende beroepen aangeduid: radiologisch- en radiotherapeutisch laborant, radiodiagnostisch laborant, medisch nucleair werker en echografist.

ƒ De eindtermen van het oude curriculum sluiten aan bij de vier beroepsprofielen van de afzonderlijke beroepen.

ƒ De competentieclusters en eindtermen sluiten aan bij de kaderwet BIG (Beroepen in Individuele Gezondheidszorg) wat betreft de eisen die gesteld worden aan (de opleiding voor) radiodiagnostisch en radiotherapeutisch laboranten. Ten aanzien de andere beroepen stelt deze wet nog geen eisen.

ƒ In het zelfevaluatierapport van de opleiding wordt aangegeven dat er internationale standaarden zijn, maar dat de operationalisering en toepassing van deze normen sterk verschilt van land tot land. Niettemin behelst één competentiecluster de internationale oriëntatie op wetenschappelijke toepassingen. De opleiding geeft aan dit aspect meer

‘body’ te willen geven door het formuleren van een beleidsnotitie internationalisering.

ƒ Competenties in beeld is in 2000 vastgesteld in de landelijke Raad van Advies (RvA).

ƒ Competenties in beeld wordt breed gedragen in het HEGB-overleg: het landelijk overleg van MBRT-opleidingen (Haarlem, Eindhoven en Groningen) en met de MBT-opleiding te Brussel. Met de gezamenlijke opleidingen is afgesproken om periodiek de

opleidingskwalificaties te actualiseren, waarvoor in 2005 een project wordt opgestart.

Facet 1.3 Oriëntatie HBO-bachelor voldoende

Criteria:

- De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties.

- De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een HBO- opleiding vereist is of dienstig is.

Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ Zoals reeds is aangegeven wil de opleiding opleiden voor breed inzetbare HBO- MBRT’ers. In dit kader wordt in het zelfevaluatierapport gesproken over ‘ontschotting’

van de werkvelden. In Competenties in beeld wordt uitgebreid bij het ‘HBO-niveau’ stil

(20)

gestaan en wordt het onderscheid met MBO- en WO-niveau aangegeven. In aanvulling hierop hebben de gezamenlijke HEG-opleidingen, de competentieclusters

geoperationaliseerd naar 5 kwalificatieniveaus, waarvan het laatste niveau tegen het einde van de opleiding door iedere student moet worden beheerst (Competenties doorgelicht, mei 2003). Deze (geoperationaliseerde) competenties geven het niveau aan dat van een beginnend beroepsbeoefenaar binnen het MBRT-domein mag worden verwacht.

ƒ Uit HBO-monitor, 2002 (met een respons van 47%, dat wil zeggen 26 afgestudeerden) blijkt dat afgestudeerden tevreden zijn over: de moeilijkheidgraad en specialisatie van het oude curriculum.

ƒ In 2003 heeft de opleiding een startbekwaamheden onderzoek gedaan onder alumni en werkgevers (met een respons van 50%, dat wil zeggen 21 werkgevers en 26 alumni).

Een ruime meerderheid van de respondenten vindt alle competentieclusters relevant voor de beroepsuitoefening (Werkveldonderzoek, mei 2003).

ƒ Het panel heeft tijdens gesprekken met vertegenwoordigers van het werkveld en afgestudeerden vastgesteld dat de balans tussen ‘generalistisch’ en ‘specifiek’ aansluit bij (ontwikkelingen in) het werkveld. Er is behoefte aan zelfstandige en communicatieve vaardige afgestudeerden, die methodisch en beroepsmatig kunnen handelen. Dit sluit aan op de ‘mix’ van de vier beroepen die steeds meer zichtbaar is in de ziekenhuizen en bij de organisatorische context die dezelfde eisen stelt. Afhankelijk van de functie, en de ervaring opgedaan tijdens de stage(s), heeft de pas afgestudeerde nog een inwerktijd van een half jaar tot een jaar nodig om volledig als (zelfstandig) laborant ingezet te kunnen worden.

Kanttekening:

ƒ De opleiding leidt in feite op voor een beroep laborant MBRT waarvoor ten tijde van het visitatiebezoek nog geen landelijk gevalideerd beroepsprofiel is geformuleerd. Hoewel de opleidingen gezamenlijk werken aan een validering van het gewenste beroepsbeeld, is de situatie (vanuit landelijk perspectief) nog onzeker.

Door deze kanttekening wordt het oordeel op het facet als geheel voldoende en niet goed.

Onderwerp 2 PROGRAMMA

Facet 2.1 Eisen HBO voldoende

Criteria:

- Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de

beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek.

- Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline

- Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.

(21)

Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ Het oude en het nieuwe curriculum voltijd is opgedeeld in binnenschoolse en

buitenschoolse blokken (4 blokken van 10 weken per leerjaar). Hoewel de leerstof voor de beide curricula soms verschillend is verdeeld over en binnen de blokken, is de totale aandacht (uitgedrukt in European Credits) voor de studieonderdelen ongeveer gelijk. Dit blijkt uit de curriculumindelingen met de ECTS-verdeling, zoals beschreven in de Studiegidsen oud curriculum en nieuw curriculum, 2003/2004.

ƒ Voor het nieuwe curriculum voltijd is de indeling als volgt.

ƒ In het eerste en tweede leerjaar domineren, naast een korte stage in het eerste studiejaar, de binnenschoolse blokken. Per blok is er aandacht voor:

ƒ Kennis van werkmodellen en voorwaardelijke kennis in de vorm van hoor- en colleges, benodigd voor ieder werkveld (ongeveer 5 credits).

ƒ Integratieve en beroepsgerichte kennis: thema’s, beroepsproblemen en

beroepsproducten in de vorm van cases, PGO en projecten (ongeveer 2 a 3 credits).

ƒ Beroepsmatig handelen in de vorm van practica en simulaties, benodigd voor ieder werkveld (ongeveer 5 credits).

ƒ De studieloopbaan en studiebegeleiding door reflectie en Persoonlijke Opleidings Plannen (1 of 2 credits).

ƒ In het gehele derde leerjaar vinden de stages plaats (52 credits) en de reflectie hierop (4 credits). Ieder werkveld kan hierbij in meer of mindere mate aan bod komen. In ieder geval dienen in twee van de werkvelden lange stages te worden gevolgd. In het eerste semester van het laatste leerjaar is er aandacht voor kwaliteitszorg en

onderzoeksmethodieken (15 credits) In het laatste semester is de afstudeerproject, gericht op het doen van onderzoek en advisering of verbetering van het beroepsmatig handelen (21 credits). Gedurende de laatste twee jaren kunnen studenten

keuzemodulen volgen ter verdieping en verbreding van beroepsvaardigheden (26 credits).

ƒ Het curriculum van de duale opleiding verschilt qua inhoud niet veel van dat van de voltijd (nieuwe stijl). In de Studiegids nieuw curriculum duaal, 2003-2004 staat de curriculumindeling. Belangrijk verschil met dus dat 60% van het curriculum plaats vindt in het werkveld van deze student. Het studiemateriaal is identiek aan dat van de voltijd.

Wel ontbreken grotendeels de projecten en de vrije keuzemodulen. In plaats van de reguliere stage is er een kleine transferstage van 6 weken in een ander werkveld dan het eigen werkveld.

ƒ Het panel stelt vast, op grond van bekeken boeken, blokboeken en readers dat het studiemateriaal en de casuïstiek door de bank genomen voldoende actueel en beroepsgericht zijn. Voorbeelden van recente innovaties in het onderwijs zijn:

verdergaande digitalisering in de werkmethoden (bijvoorbeeld Skillslab) en meer aandacht voor communicatieve vaardigheden (practica en het pas ingevoerde

assessment). De literatuurlijst is doorgaans actueel. Het is positief dat studenten worden aangespoord om bij hun opdrachten gebruik te maken van actuele informatie op het internet.

ƒ Er is voldoende aandacht voor evidence based onderzoek. Dit blijkt uit de behandeling van dit onderdeel bij de diverse blokken, uit de concrete bijdrage van het lectoraat

(22)

Transparante Zorgverlening voor het onderwijs en uit bekeken stage- en afstudeerscripties. Het panel heeft diverse voorbeelden van goede en bruikbare producten gezien, bijvoorbeeld een afstudeerscriptie over röntgenonderzoek dat breed toepasbaar is in het werkveld (zie voor meer voorbeelden 6.2, gerealiseerd eindniveau).

ƒ Uit gesprekken van het panel met afgestudeerden, vertegenwoordigers van de WAC en praktijkbegeleiders blijkt dat er directe inbreng is bij de inhoud en vormgeving van het onderwijs. Zo hebben afgestudeerden een begeleidende rol bij (de pas ingevoerde) assessments en practica, wordt casuïstiek door alle groepen regelmatig de school in gebracht en heeft de WAC directe onderwijskundige adviezen gegeven. Voor de duale opleiding is er DAC (Duale Advies Commisie) gevormd, die de duale opleiding adviseert over de opzet van het curriculum. De directe inbreng van het werkveld in het onderwijs wordt bevestigd in de notulen die het panel heeft kunnen inzien. Ook staat er in het zelfevaluatierapport voldoende informatie over werkwijze en samenstelling van de DAC en de WAC. Deze werkveldadviescommissies zijn op een evenwichtige wijze

samengesteld en zijn voldoende representatief voor het werkveld.

ƒ Uit HBO-monitor, 2002 blijkt dat respondenten zeer tevreden zijn over de

beroepsgerichtheid van het onderwijs. Volgens Werkveldonderzoek, mei 2003 geldt dit ook voor: de actualiteit van de verworven kennis, de verworven vaardigheden om deze kennis op peil te houden en het toepassen van beschikbare onderzoeksconcepten. Ook de eigen resultaten op de SSA-enquête 2003 (Studententevredenheidsenquête op de Hanzehogeschool, met een respons van 45% dat wil zeggen 120 van de 266 studenten) bevestigen dit beeld.

ƒ Het panel is van mening dat door de overlegvormen sprake is van een wederzijdse en regelmatige afstemming van het binnenschoolse en het buitenschoolse onderwijs.

Bijlage 0, evaluatie/bijstellen onderwijs MBRT voor het competentiegerichte curriculum geeft voor zowel de coördinator binnenschools als voor de coördinator buitenschools aan welke overlegvormen en evaluatie-instrumenten ingezet worden. Het panel heeft op basis van gesprekken, enquêteverslagen en notulen vastgesteld dat deze

overlegvormen plaats vinden en dat er hierbij sprake is van een systematische aanpak (zie 5.2 en 5.3). In de onderwijscommissie stemmen de coördinatoren (en regisseuren) binnenschools, buitenschools en duaal het verbeterbeleid af, onder directe aansturing van het managementteam.

Kanttekening:

ƒ Van sommige studieonderdelen stelt de commissie op basis van gesprekken met afgestudeerden en studenten en evaluatieverslagen vast dat zij nog te weinig aansluiten bij de praktijk. Het gaat onder meer om: de beroepsvaardigheden in het algemeen (inclusief communicatieve vaardigheden) en in het bijzonder de vaardigheid om op basis van een onderzoek een passende onderzoeksaanpak of behandeling te kiezen.

Daarnaast is er in het curriculum geringe aandacht voor internationalisering (bijvoorbeeld te weinig internationale stages).

Door deze kanttekening wordt het oordeel op het facet als geheel voldoende en niet goed.

(23)

Facet 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma voldoende

Criteria:

- Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.

- De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.

- De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.

Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ In het verlengde van de hierboven beschreven curriculumbeschrijving en op basis van diverse onderwijsdocumenten (studiegidsen, blokboeken en dergelijke) stelt het panel vast dat het onderwijsaanbod voldoende aansluit bij de generieke en beroepsgerichte eindkwalificaties. De integrale leerlijn, de conceptuele leerlijn, de praktijkgerichte leerlijn en de leerlijnen gericht op vaardigheden en studiebegeleiding (zie Onderwijskundig Opleidingsplan, 2003) zijn afgestemd op de competentieclusters van het nieuwe curriculum. Ook voor het oude curriculum geldt dat deze leerlijnen in principe aanwezig zijn, zij het minder expliciet. Alleen het HBO-niveau is voor het nieuwe curriculum nadrukkelijker aangebracht, doordat de competentieclusters voorzien zijn van niveaus van beheersing.Ten aanzien van de keuzevakken wordt bewaakt dat zij binnen het MBRT-profiel passen.

ƒ Bij de duale opleiding worden de integrale leerlijn en de vaardighedenleerlijn geoefend op de eigen werkplek. De conceptuele leerlijn vindt plaats op school, waarbij de

hoeveelheid genormeerde studiebelastingsuren lager is dan de voltijd. De vaardigheden die niet in het werkveld kunnen worden geoefend, worden aangeleerd in het Skillslab.

Ook de studiebegeleiding vindt in de praktijk grotendeels plaats door de

praktijkbegeleiding van het werk. Positief is de extra stage van 6 weken buiten het eigen werkveld (praktijkgerichte leerlijn).

ƒ Voor het oude curriculum geldt dat de leerdoelen rechtstreeks zijn afgeleid van de eindtermen. In de blokboeken is deze relatie voor ieder studieonderdeel dan ook expliciet gelegd. Voor het nieuwe curriculum worden in het Onderwijskundig Opleidingsplan, 2003 diverse tabellen gepresenteerd, waarin de verdeling van competentieclusters over de blokken en de bijbehorende beheersingsniveaus staan vermeld. De reeds eerder aangehaalde arbeidsmarktonderzoeken bij facet 1.3 laten zien dat met het huidige programma de eindkwalificaties worden gehaald.

ƒ Ook afgestudeerden met wie het panel heeft gesproken, zijn van mening dat door middel van het programma de eindkwalificaties in de volle breedte en met de juiste diepgang kunnen worden bereikt.

Kanttekening:

ƒ De opleiding zit midden in een transformatieproces: enkele leerlijnen voor het nieuwe curriculum zijn nog te weinig uitgewerkt.

(24)

ƒ De relatie tussen de (geoperationaliseerde) competentieclusters en de leerdoelen in de blokboeken moet nog worden vermeld.

Door deze kanttekeningen wordt het oordeel op het facet als geheel voldoende en niet goed.

Facet 2.3 Samenhang in het opleidingsprogramma voldoende

Criteria:

- Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.

Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ Het panel vindt dat de uitwerking van ‘rode draden’, ‘leerlijnen’ en thematische opbouw van de blokken, op basis bestudering van genoemde onderwijsdocumenten, voldoende gestalte krijgt en getuigt van een coherent curriculum met de juiste breedte en diepgang.

Complexe taken en methodisch handelen staan gedurende de hele opleiding centraal. In de eerste twee jaren ligt de nadruk op het opbouwen van expertise en vanaf het derde jaar ligt de nadruk op de persoonlijke vaardigheden en de verdere professionalisering.

ƒ Het panel stelt vast dat de bemoeienis van de opleiding met de stagebiedende instellingen voldoende gebeurt. Men komt tot een betere afstemming door: regelmatig overleg met praktijk- en werkbegeleiders (drie keer per jaar) en door deze begeleiders te coachen in noodzakelijke begeleidings- en beoordelingssystematieken. Bij de duale opleiding gebeurt dit al en bij de voltijdopleiding zijn de voorbereidingen getroffen. Vooral voor de duale opleiding, waar de student 60% van zijn opleiding doorbrengt in de

werksituatie (bij wijze van stage), is dit cruciaal.

ƒ Daarnaast wil de opleiding de stagebiedende instellingen gaan visiteren volgens een kwaliteitsregistratie conform KBP (Kwaliteits Bewaking Praktijkleerperiode). De

commissie heeft deze systematiek bekeken en is van mening dat deze van grote waarde is. Zowel de opleiding als vertegenwoordigers van het werkveld zijn ermee bekend en bereiden zich voor.

ƒ In de SSA-enquête, 2003 is de ruime meerderheid van de studenten van mening dat de samenhang van het MBRT-curriculum voldoende is.

ƒ Uit gevoerde gesprekken blijkt dat studenten en afgestudeerden ervaren dat zij steeds dieper ingaan op de leerstof en dat deze logisch is opgebouwd.

ƒ Zoals eerder gesteld (vergelijk 2.1) wordt de samenhang van het curriculum geborgd door de coördinatoren binnenschools, buitenschools en duaal en hun onderlinge afstemming in de onderwijscommissie. Zij coördineren de diverse overlegvormen, zoals het tutorenoverleg, het SLB-overleg, het regionaal werkveldoverleg met

praktijkbegeleiders van alle werkvelden en het stagedocenten- en afstudeerdocentenoverleg.

ƒ Een lid van de onderwijscommissie stuurt vervolgens de diverse ontwikkelgroepen aan.

Deze groepen stellen de onderwijsblokken bij. Aan deze groepen nemen, naast de betrokken docenten van de vakonderdelen, werkveldvertegenwoordigers en studenten deel. Het panel heeft op basis van de gevoerde gesprekken vastgesteld dat deze

(25)

werkwijze in de praktijk positief verloopt. Zo nemen ouderejaars studenten met verve deel aan het verder ontwikkelen van het blok dat zij reeds gevolgd hebben.

Kanttekening:

ƒ De terminologie en uitwerking van leerlijnen, zoals beschreven in de studiegids van het nieuwe curriculum strookt niet op alle onderdelen met de terminologie en uitwerking van de leerlijnen in het Onderwijskundig Opleidingsplan.

Door deze kanttekening wordt het oordeel op het facet als geheel voldoende en niet goed.

Facet 2.4 Studielast voldoende

Criteria:

- Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.

Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ Doordat de blokken uit het eerste en het tweede jaar steeds twee keer per jaar worden aangeboden is het mogelijk om tot flexibele studieroutes over te gaan. Een verkorte of versnelde leerroute is in overleg met de studieloopbaanbegeleider en de coördinator binnenschools mogelijk.

ƒ De opleiding biedt alle toetsen minimaal twee keer aan, hanteert een toetsrooster met een goede spreiding van toetsen over het jaar en geeft de student via een systeem van studieregistratie vier keer per jaar inzicht in de studievoortgang. Ook via internet is er onbeperkte toegang tot de cijfers.

ƒ De opleiding werkt met selectieve toetsmomenten, waaronder een Bindend Studie Advies. Dit advies wordt gegeven indien een propedeusestudent op 1 juli minder dan 40 EC’s heeft behaald. Het bindend studieadvies wordt vooraf gegaan door een dringend studieadvies. De bepalingen staan duidelijk verwoord in de studiegidsen. De

studieloopbaanbegeleider begeleidt de propedeusestudent intensief en roept bij een dreigend BSA de student op voor een extra voortgangsgesprek. Het BSA wordt volgens het zelfevaluatierapport weinig toegekend.

ƒ In de SSA, 2003 staat dat de studenten in ruime meerderheid tevreden zijn over de informatie met betrekking tot de studievoortgang, het tijdig bekend zijn van het tentamenrooster, en de informatievoorziening.

ƒ De studielast per blok wordt gemonitord in de blokenquêtes. Hieruit komen geen structurele (negatieve) afwijkingen op de genormeerde studielast naar voren.

ƒ Studenten met wie het panel heeft gesproken zijn tevreden over de studielast. Het programma is meestal goed te doen, hoewel het ontbreken van het vak Wis- en Natuurkunde in de vooropleiding voor sommigen problemen kan geven juist bij het volgen van deze vakken. Ook afgestudeerden vinden het programma studeerbaar: er zijn ‘piekblokken’ (zoals Stralenbescherming), maar deze zijn niet bijzonder moeilijk.

(26)

Kanttekening

ƒ De opleiding kent een hoge studie-uitval na één jaar (36% instroomcohort, ’01) en vooral een hoge gemiddelde studieduur van studiestakers (1,5 jaar, uitstroomcohort ’01 en 1,9 jaar uitstroomcohort ’02). Als verklaringen hiervoor voert de opleiding externe en interne redenen aan (zie facet 6.1). Het panel is, met de opleiding, van mening dat dit

percentage te hoog is en dat dit een aandachtspunt blijft.

Door deze kanttekening wordt het oordeel op het facet als geheel voldoende en niet goed.

Facet 2.5 Instroom voldoende

Criteria:

- Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: VWO, HAVO, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.

Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ De instroom voltijd is van 108 instromers in ’98 teruggelopen naar 67 in ’01 en vervolgens weer licht gestegen naar 72 in ’02. Van deze laatste groep is: 74% havist, 19% VWO’er en 3% afkomstig van het MBO. De uitvalpercentage onder MBO-ers is het hoogste, maar dit is relatief een kleine groep.

ƒ De instroom duaal is recentelijk verdubbeld: van14 instromers (’02) naar 30 instromers (’03).

ƒ De opleiding hanteert de wettelijke eisen voor toelating. Daarnaast geldt voor de duale student de eis van het hebben van een arbeidscontract bij een

gezondheidszorginstelling.

ƒ De opleiding participeert in diverse aansluitingsprojecten met toeleverende scholen en onderneemt diverse voorlichtingsactiviteiten. Tijdens de propedeuse wordt veel aandacht gegeven aan: oriëntatie op studie en beroep, op de geschiktheid voor de studie en op zelfselectie. Dit geldt ook voor de duale student, waar deze aandacht geconcentreerd is in het eerste kwartaal.

ƒ In de studiegidsen staan de regels voor het aanvragen van vrijstellingen. MBO-ers kunnen geen vrijstellingen aanvragen, maar studenten met een HBO, WO of in service- diploma kunnen dit wel. De aanvraag wordt ingediend bij de examencommissie en moet goed worden onderbouwd.

Kanttekeningen:

ƒ Het panel stelt op grond van gesprekken met docenten en vertegenwoordigers van het werkveld vast dat de PR over het imago van de beroepsgroep te weinig gerichte aandacht krijgt.

ƒ Er wordt nog te weinig aandacht besteed aan het gericht verzamelen van feedback van studenten met betrekking tot aansluiting op de vooropleiding.

Door deze kanttekeningen wordt het oordeel op het facet als geheel voldoende en niet goed.

(27)

Facet 2.6 Duur goed

Criteria:

- De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: HBO-bachelor: 240 studiepunten.

Het oordeel ‘goed’ is gebaseerd op de volgende overweging:

De opleiding voldoet aan de formele eis voor de omvang van het curriculum van de HBO Bachelor: 240 credits. De verdeling van deze credits over de leerjaren, blokken en studiecodes staat beschreven in de examenprogramma’s propedeutische en

postpropedeutische fase HBO-MBRT, 2003-2004. Deze programma’s zijn te vinden in de studiegidsen van de voltijd en duale opleiding.

Facet 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud voldoende

Criteria:

- Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.

- De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.

Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ De opleiding richt haar onderwijs in conform het HG Onderwijskader en vanuit de visie van het constructivisme. Vanuit het idee dat de student zelf verantwoordelijkheid moet nemen voor zijn leerproces, heeft de opleiding een aantal jaar geleden gekozen voor PGO, als sturende werkmethode. Recentelijk zijn de didactische opvattingen van de opleiding beschreven in het Onderwijskundig Opleidingsplan, 2003. Mede op basis van dit document krijgt het nieuwe curriculum vorm. Dit heeft geleid tot: beroepsgerichte (en meer omvattende) projecten naast of in plaats van PGO, een omvattend uitgewerkte en op de stage afgestemde studiebegeleiding en de invoering van pilot-assessments voor alle eerste- en tweedejaars studenten. In de duale opleiding wordt er gewerkt met een competentiekaart (voor het meten van de beheersniveaus van de competentieclusters) en in de voltijd zal deze kaart vanaf komend cursusjaar vanaf de stage worden

ingevoerd.

ƒ Het panel beoordeelt de didactische concepten van zowel het oude en nieuwe

curriculum positief en in lijn met de beoogde eindkwalificaties. De opleiding maakt een

‘doorstart’ (naar competenties) in een ontwikkeling die zij, met de invoering van student activerende en op reflectiegerichte werkvormen, al was ingeslagen.

ƒ Het panel stelt vast dat docenten, studenten, afgestudeerden zich positief uitlaten over de nieuwe werkmethoden en instrumenten, zoals PGO, portfolio, POP’s, assessments en competentiekaarten. Studenten geven desgevraagd aan dat er sprake is van een goede samenhang tussen de colleges en practica met de PGO-taken en dat het meelifteffect weinig kans krijgt.

(28)

ƒ Vertegenwoordigers werkveld zijn positief over eerste ervaringen met studenten van vernieuwde curriculum. Praktijkbegeleiders zijn enthousiast over de toegenomen zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van de student. Het panel wil benadrukken dat het hier gaat om studenten die alleen de korte stages uit het eerste of tweede jaar hebben gevolgd.

ƒ Uit de SSA-enquête, 2003 blijkt dat een ruime meerderheid van de studenten vindt dat er sprake is van goede begeleiding van docenten en van duidelijke feedback bij de opdrachten.

ƒ Uit vijf Blokenquêtes, 2004 komt naar voren dat de werkvormen van de practica en colleges aansluiten bij de leerdoelen en docenten voldoende uitleggen, begeleiden en stimuleren tot nadenken.

Kanttekeningen:

ƒ Studenten van de voltijd, met wie het panel heeft gesproken, herkennen onvoldoende de recente transformatie van de helft van de PGO-taken naar projecten. De nieuwe

methoden portfolio en assessments laten, volgens gesprekken met docenten en een recente evaluatie (zie Bijlage 2.1.9) nog veel ‘kinderziektes’ zien. Het is duidelijk dat de opleiding zich nog bevindt in een transformatieproces.

ƒ Een schriftelijke evaluatie van de projecten en de PGO-taken heeft het panel ten tijde van de visitatie niet aangetroffen; wel evalueren de tutoren deze onderdelen regelmatig met hun studenten.

Door deze kanttekeningen wordt het oordeel op het facet als geheel voldoende en niet goed.

Facet 2.8 Beoordeling en toetsing voldoende

Criteria:

- Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.

Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ In Bijlage 2.1.8 bij het zelfevaluatierapport staande toetsvormen voor het oude en nieuwe curriculum beschreven. De toetsvormen van het oude curriculum zijn: SKT’s (Samengestelde Kennis Toetsen met ja/nee vragen), vaardigheidstoetsen,

projectopdrachten, waaronder de afstudeeropdracht, stagebeoordelingen en –verslagen.

In het nieuwe curriculum zijn of worden hieraan toegevoegd: projecten met criteria, vaardigheidstoetsen met criteria (onder meer assessments), SKT’s in de vorm van meerkeuzevragen en tenslotte het portfolio en de POP’s. In het Onderwijskundig Opleidingsplan, 2003 worden de laatst genoemde toetsvormen nader uitgewerkt.

ƒ Het panel is van mening dat de oude en nieuwe toetsvormen aansluiten bij de beoogde leerdoelen en eindkwalificaties. De toetsvormen groeien als het ware mee met de invoering van het competentiegerichte onderwijs. Dit blijkt uit de invoering van beheersingsniveaus en de hiervan af te leiden beoordelingscriteria (de competentiekaart). De competentiekaart in de duale opleiding werkt goed.

(29)

ƒ In het zelfevaluatierapport en de genoemde bijlage staan een aantal

borgingsmechanismen voor de validiteit en betrouwbaarheid van de toetsen. De toetsing van de stage is beschreven in het Stagewerkplan en de toetsing van de

afstudeeropdracht in de Studenthandleiding Afstudeerfase. Daarnaast kent de toetssystematiek: een examencomissie, een toetsmatrijs, een toetsbank en diverse vormen van intercollegiale toetsing.

ƒ Het panel is van mening dat de rollen en taken van de praktijkbegeleider, de stagedocent en de student bij de beoordeling helder in de genoemde notities

beschreven staan. Ook uit gesprekken blijkt dat deze protocollen bekend zijn en worden gebruikt. Zo zijn er criteria voor de door de student uit te voeren handelingen (per fase) en criteria voor (product- en proces-) verslagen.

ƒ Bij het binnenschools curriculum is er sprake van intervisie tussen tutoren, zijn er twee assessoren bij de assessments en kijken docenten bij elkaar in de les.

ƒ In de SSA-enquête, 2003 geeft een meerderheid van de studenten aan dat de toetsen goed aansluiten bij de leerstof.

Kanttekeningen:

ƒ Het panel stelt grond van gesprekken met studenten en afgestudeerden (van de voltijdopleiding) vast dat de wijze van afstemming en de toepassing van gehanteerde beoordelingscriteria soms onvoldoende gebeurt. Ook is de relatie tussen deze criteria en de eindtermen (en beheersingsniveaus) te impliciet. De opleiding heeft inmiddels op dit aspect (zie ook facet 2.3) concreet verbeterbeleid in gang gezet.

ƒ Er is kritiek geuit vanuit studenten op de vorm (te kennisgericht) en de gehanteerde compensatiemogelijkheden (te ruim) van de SKT’s. De opleiding heeft hierin recentelijk verbetering aangebracht, getuige Bijlage 2.1.8.

Door deze kanttekeningen wordt het oordeel op het facet als geheel voldoende en niet goed.

Onderwerp 3 INZET VAN PERSONEEL

Facet 3.1 Eisen HBO goed

Criteria:

- Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk.

Het oordeel ‘goed’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ De opleiding presenteert een tabel (zie Bijlage 3.1) waarin de deskundigheden van de medewerkers staan vermeld. Hieruit blijkt dat 67% van de docenten een MBRT- achtergrond heeft en dat 40% van de docenten nog steeds contacten onderhoud met het werkveld. Van deze laatste groep is 9,5% werkzaam in het werkveld.

ƒ Studenten doen interessante en actuele onderzoeken (in het kader van stage en afstudeerscripties) bij ziekenhuizen en brengen deze kennis mee de school in. Deze

(30)

kennis vertaalt zich naar lesmateriaal en naar publicaties door studenten (zie ook 6.2 Gerealiseerd niveau). Docenten begeleiden hierbij en profiteren hiervan.

ƒ Op basis van gesprekken met afgestudeerden en docenten stelt het panel vast dat er een actief alumni-netwerk is. Docenten zijn hiervan lid. Alumni én docenten organiseren regelmatig symposia. Zo is er sprake van onderlinge kruisbestuiving.

ƒ In Bijlage 1.2 geeft de opleiding een overzicht van de vergaderfrequentie van de diverse externe overlegvormen, waaraan docenten participeren. Met name in de WAC, de DAC en de regionale werkveldoverleggen (met praktijkbegeleiders) is er sprake van

regelmatig contact tussen docenten en vertegenwoordigers van het werkveld. Zoals eerder gesteld, notulen bevestigen dit.

ƒ De directe actieve participatie van het werkveld in het onderwijs (vergelijk 2.1) maakt eveneens kruisbestuiving mogelijk.

ƒ Docenten lopen stage in nieuwe stralingstechnieken.

ƒ De in 2003 uitgevoerde competentieschouw (een inventarisatie van bij personeelsleden aanwezige kennis, vaardigheden en interesses), geeft aan dat er sprake is van

personeel met een voldoende mate van beroepsgerichtheid.

Kanttekening:

ƒ Desgevraagd geeft de opleiding aan nog geen streefnormen te hanteren voor de intensiteit van gewenste werkveldcontacten.

Dit punt rekent het panel de opleiding niet aan, omdat het momenteel niet actueel is (er zijn de afgelopen jaren relatief veel docenten met beroepsgerichte ervaring aangetrokken).

Facet 3.2 Kwantiteit personeel voldoende

Criteria:

- Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.

Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ Het Meerjaren Personeel Plan, 2001-2004 stuurt het werving en selectiebeleid. De opleiding maakt –binnen deze kaders- haar eigen beleid. In het zelfevaluatierapport noemt de opleiding een aantal kwantitatieve streefnormen voor haar team van medewerkers.

ƒ Op basis van kengetallen en resultaten van personeelstevredenheidsenquetes maakt de opleiding analyses die tot verbeterplannen kunnen leiden. In het Afdelings Activiteiten Plan (AAP) en het Afdelings Beleids Plan (ABP) wordt dit traject dan verder opgenomen.

ƒ Het panel is van mening dat de opleiding in de systematiek zorgvuldig te werk gaat. Als voorbeeld noemt zij het gegeven dat 35% van de medewerkers uit de

Personeelsenquete, 2003 een te hoge werkdruk ervaart. In Bijlage 7 wordt duidelijk dat dit gegeven serieus aangepakt is. Het heeft geleid tot discussies over taakbelasting, tot het aannemen van een extra personeelslid (dat eigenlijk niet begroot was) en tot meer

’vrije ruimte’ in de taakbelasting voor iedere docent.

(31)

ƒ De meeste kwantitatieve streefnormen ten aanzien van de samenstelling van het team worden gehaald.

Kanttekening:

ƒ Er was sprake van en snelle stijging van het ziekteverzuim tot ver boven de streefnorm van 6% (2002-2003). Hoewel dit ziekteverzuim recentelijk is afgenomen vormt de ervaren hoge werkdruk een aandachtspunt van de opleiding. Het panel kan de recente verbeteringen nog niet voldoende beoordelen op zijn effecten.

Door deze kanttekening wordt het oordeel op het facet als geheel voldoende en niet goed.

Facet 3.3 Kwaliteit personeel goed

Criteria:

- Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.

Het oordeel ‘goed’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ Vanuit het MMP is op systematische wijze, via gewenste competenties en een competentieschouw, vastgesteld over welke noodzakelijke competenties de opleiding beschikt en waar leemtes liggen. Door middel van functioneringsgesprekken, POP’s individuele coaching en deskundigheidsbevordering wordt gewerkt aan het wegwerken van de leemtes. Bijlagen 3.2.1 tot en met 3.2.7.2 illustreren deze aanpak. De

streefnormen en verbeterplannen worden vastgelegd in het AAP en ABP.

ƒ De laatste jaren is er flink geïnvesteerd in competenties die de curriculumvernieuwing mogelijk maken. Er is veel tijd gestoken in (bij-)scholing van docenten in nieuwe

werkvormen en didactische scholing van docenten zonder een didactische aantekening.

Daarnaast kwam ook in mindere mate vakgerichte scholing voor.

ƒ De vergelijking tussen benodigde competenties en huidige competenties maakt duidelijk dat het docententeam over voldoende inhoudelijke, organisatorische en

onderwijskundige deskundigheid beschikt.

ƒ Op basis van de SSA-enquete, 2003 en de HBO-monitor, 2002 kan geconcludeerd worden dat studenten en afgestudeerden zeer te spreken zijn over de kwaliteit van docenten. Ook uit gesprekken blijkt dat studenten en afgestudeerden positief zijn over de kwaliteit van docenten: zij hebben volgens hen een goed niveau, zijn actueel en beschikken over een goede inzet en persoonlijke betrokkenheid.

ƒ Ook docenten zijn volgens de Personeelsenquête, 2003 tevreden over: de in gang gezette instrumenten van het personeelsbeleid, de inhoud van het werk, het management en over de sfeer en de cultuur op de opleiding.

ƒ Het panel stelt op basis van gevoerde gesprekken vast dat docenten open staan voor intervisie en onderlinge assessments.

ƒ Het panel vindt de C.V.’s van voldoende niveau.

(32)

Kanttekening:

ƒ Het panel heeft vastgesteld dat docenten niet tot nauwelijks publiceren in

vaktijdschriften. Docenten worden hier in de streefnormen ook niet op aangestuurd.

Ondanks deze kanttekening wordt het oordeel op het facet als geheel goed. De

systematische aanpak van het personeelsbeleid en van de HRM-instrumenten geeft hierbij de doorslag.

Onderwerp 4 VOORZIENINGEN

Facet 4.1 Materiële voorzieningen voldoende

Criteria:

- De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.

Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ De opleiding formuleert in het zelfevaluatierapport eisen waar aan huisvesting, faciliteiten en informatievoorzieningen moeten voldoen. Het beleid vindt grotendeels plaats op hogeschool- en faculteitsniveau. Verder zijn er regels ten aanzien van

veiligheid en ARBO. De opleiding houdt zich aan beleidsmatige kaders en geformuleerd eisen.

ƒ Op basis van een rondleiding stelt het panel vast dat het Skillsslab, de werk- en studieruimtes voor studenten en docenten, de lokalen, de mediatheek, de aangeboden computervoorzieningen in kwantitatieve en kwalitatieve zin voldoen. Met name ten aanzien van het Skillslab is het positief dat alle apparatuur, zoals in de diverse werkvelden wordt gebruikt, aanwezig is en goed functioneert.

ƒ De informatie- en communicatiemiddelen zijn adequaat. Er is hogeschoolbreed een project Hogeschool Elektronische Leer Omgeving (HELO) gestart; de opleiding participeert in dit project en is bezig met de implementatie van HELO.

ƒ De opleiding noemt concrete streefnormen voor de ‘state of the art’ (de actualiteit van de apparatuur) en de tevredenheid van medewerkers en studenten over de materiele voorzieningen. Voor die streefnormen die niet worden gehaald, staan in het Managementcontact, 2003-2004 afspraken over het volgen verbetertraject.

ƒ Uit diverse enquêtes (recente SSA-enquêtes, Blokenquêtes en de Personeelsenquête, 2003) blijkt tevredenheid over de onderwijs- en werkruimtes, de practicumfaciliteiten, de mediatheekvoorzieningen en de infomatievoorziening.

ƒ Het panel stelt op basis van gesprekken met vertegenwoordigers van het werkveld en afgestudeerden vast dat het Skillslab goed functioneert en actueel is.

Kanttekeningen:

ƒ Uit genoemde studentenenquêtes komt naar voren dat er structurele klachten zijn over computers, printers, kopieerapparaten. Inmiddels is het aantal computers uitgebreid en

(33)

wordt de bezetting van de computerfaciliteiten beter gespreid. Duale studenten zijn van mening dat de informatievoorziening nog onvoldoende toereikend is.

ƒ De herinvestering van het Skillslab is nog niet optimaal verankerd in de beleidscyclus.

Het management werkt hard aan een beleids- en investeringsplan.

Door deze kanttekeningen wordt het oordeel op het facet als geheel voldoende en niet goed.

Facet 4.2 Studiebegeleiding voldoende

Criteria:

- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang.

- De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.

Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ Studiebegeleiding verandert, net als toetsing, met de invoering van het

competentiegericht onderwijs. In het Onderwijskundig Opleidingsplan, 2003 en in Bijlage 2.2 heeft de opleiding de onderwijskundige koers voor de studiebegeleiding geschetst en de voorwaarden voor adequate studiebegeleiding genoemd. Centraal staan: de toenemende eigen verantwoordelijkheid en autonomie van de student, het POP als persoonlijke studiegids van de student en de afnemende coaching door de docent. De studiebegeleider richt zich steeds meer op: het begeleiden bij de

competentieontwikkeling en het mede-beoordelen van deze competenties op basis van het portfolio.

ƒ Zoals eerder aangeduid, wordt in de eerste twee jaren gewerkt met de POP’s en het portfolio, maar moet in de voltijdopleiding nog worden gestart met de competentiekaart.

ƒ De verschillende rollen van de docenten bij de studiebegeleiding en de systematieken staan duidelijk beschreven in ondermeer de Studiegidsen, het Stagewerkplan de Studenthandleiding Afstudeerfase.

o Het panel stelt vast dat de taken van de tutor, de inhoudsdeskundige, de studieloopbaanbegeleider, de coördinator binnenschools curriculum en de decaan van de faculteit in de documentatie zijn beschreven. De uitwerking van de onderwijsprogramma’s Studieloopbaanbegeleiding staat in de Blokboeken.

o Ook de begeleiding bij het buitenschoolse curriculum geldt dat er een afstemming is tussen de praktijk- en werkbegeleider van de stagebiedende instelling en de stagedocent: er een duidelijke rolverdeling en uitwerking van taken .

ƒ Over de wijze waarop de informatievoorziening en de studiebegeleiding adequaat bijdragen aan de studievoortgang heeft het panel bij facet 2.4 Studielast en facet 4.1 Voorzieningen positief geoordeeld.

ƒ Studenten propedeuse, postpropedeuse vertellen aan het panel tevreden te zijn over de intensiteit en invulling van de studiebegeleiding. Studenten krijgen veel meer zicht op hun leerproces en hun eigen kwaliteiten dan voorheen. Het aantal

voortgangsgesprekken in de propedeuse (3) en het tweede studiejaar (2) is voldoende.

(34)

In de laatste jaren van de hoofdfase en bij de duale opleiding wordt een groter beroep gedaan op het eigen initiatief van de student bij het inschakelen van de begeleiding.

ƒ Diverse enquêtes (SSA- enquête, 2003 en schriftelijke enquêtes waarmee de stage wordt geëvalueerd, in Bijlage 6.1.2) laten zien dat een ruime meerderheid van studenten tevreden is over de aangeboden stagebegeleiding en -begeleiding.

ƒ Het panel stelt vast dat adequate borging en afstemming plaatsvindt in het tutoroverleg, het overleg studiebegeleiders en het externe overleg met praktijkbegeleiders.

Kanttekeningen:

ƒ Uit gevoerde gesprekken met praktijk- en werkbegeleiders van de voltijdopleiding en de duale opleiding werd duidelijk dat er behoefte is aan meer informatie over de

afstemming in begeleiding tussen de opleiding en de stagebiedende instelling. Deze afstemming betreft ook de nieuwe instrumenten.

ƒ Het panel signaleert dat de opleiding zich volop in een implementatieproces bevindt en dat het nieuwe begeleidingssysteem nog onvoldoende verankerd en uitgewerkt is om het volledig te kunnen beoordelen.

Door deze kanttekeningen wordt het oordeel op het facet als geheel voldoende en niet goed.

Onderwerp 5 INTERNE KWALITEITSZORG

Facet 5.1 Evaluatie resultaten voldoende

Criteria:

- De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.

Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ Er zijn duidelijke beleidsmatige kaders voor de kwaliteitszorg. Aansluitend bij het hogeschoolbrede kwaliteitsbeleid bewaakt het managementteam de kwaliteit in de opleiding onder verantwoordelijkheid van de afdelingsdirecteur. In het

Kwaliteitshandboek (Kwaliteitshandboek, september 2003) van de opleiding wordt voor elk van de 9 aandachtsgebieden van het EFQM-model beschreven welke systematiek aanwezig is ter bewaking van de kwaliteit. en welke rollen de medewerkers (taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden) hierbij vervullen. Het handboek heeft de bedoeling als richtsnoer te fungeren voor de medewerkers. De kwaliteitsfunctionaris heeft een bewakende rol bij integrale afstemming van kwaliteitsdocumenten en beleidsstukken.

ƒ De opleiding hanteert in voldoende mate een dekkend kwaliteitszorginstrumentarium voor het meten en bijstellen van het onderwijs. Dit concludeert het panel op basis van het overzicht van de gebruikte kwaliteitszorginstrumenten (Bijlage 5.1 met beschrijving van de frequentie) en op basis van de enquêtes die zij heeft bekeken en gebruikt voor de bewijsvoering op vrijwel alle facetten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

DOEL: Het stellen van doelen wordt veel gebruikt om gedragsverandering bij patiënten te stimuleren. Welke doelen patiënten stellen en of hun gedrag daarna verandert

Vul de emmer of kom met water en denk erover na, wat volgens jou drijft en wat zinkt. Vink de voorwerpen die zijn blijven

Volgens medewerkers P&O doen medewerkers bij de provincie Fryslân erg hun best, maar is vaak niet bekend wat het resultaat van het werk moet zijn en is dat de reden dat mensen

• Omdat Amir zeker weet dat Bob het niet weet, moet Carina tegen Amir een van de maanden ‘november’ of ‘december’ gezegd hebben 1. 15 maximumscore 4 • B (19) ⇒ ( C

Laat de kinderen de plaatjes op de goede volgorde neerleggen van klein naar groot.. Vertel verder dat toen Raai nog klein was, hij ook een kleine

In het Vektis bestand staat bij ‘Tabel 3: Totaal aantal cliënten met indicaties voor zorg dat overgaat naar de Wmo, maar zonder zorg’ onder het tabblad ‘totalen_1’ weergegeven

Aalsmeer – Op dinsdag 29 december even over half zes in de avond werd de brandweer van Aals- meer gealarmeerd voor een contai- nerbrand in de Baccarastraat.. Uit een

Deze korting, die geldt voor ‘in dienst zijnde/zittende’ werknemers, van 50 euro per kwartaal op de leeftijd van 50 jaar en vervolgens oplopen met 50 euro per kwartaal per