• No results found

Totaaloordeel

In document Hanzehogeschool Groningen (pagina 14-0)

Op grond van bovenstaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan in paragraaf 1.5 waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding een VOLDOENDE oplevert. De opleiding is accreditatiewaardig, voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit en gaat daar op meerdere facetten, met name binnen de onderwerpen ‘Doelstellingen’ en ‘Personeel’ , bovenuit.

Deel B: Facetten

Hanzehogeschool Groningen

Opleiding: Medisch Beeldvormende en Radiotherapeutische Technieken

Varianten: voltijd en duaal

Visitatiedata: 11 en 12 maart 2004

Detailrapport

Inleiding

Het oordeel voor de voltijd- en duale opleiding is alleen gesplitst als er sprake is van verschillende oordelen.

Onderwerp 1 DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING

Facet 1.1 Niveau bachelor goed

Criteria:

- De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor.

Het oordeel ‘goed’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ Voor het vernieuwde curriculum hanteert de opleiding een set van 11

competentieclusters, zoals geformuleerd in het landelijk opleidingsprofiel Competenties in beeld, CINOP augustus 2000. Deze clusters zijn door de opleiding gecategoriseerd naar: opleidingsspecifieke, domeinspecifieke en algemene (HBO-) competenties.

ƒ Het oude voltijdcurriculum is nog gebaseerd op een set van 9 eindtermen,

gecategoriseerd naar eindtermen met betrekking tot het rechtstreeks handelen ten opzichte van de patiënt, het vervullen van randvoorwaarden ten aanzien van dit handelen en het ontwikkelen van de eigen beroepshouding.

ƒ Beide sets waarborgen voldoende het beoogde bachelor niveau en omvatten expliciet een categorie eindtermen of competentieclusters voor de ‘generieke’ eindkwalificaties.

De sets sluiten voldoende aan bij de generieke HBO-kwalificaties van de Commissie Franssen. Voor het nieuwe curriculum is dit expliciet in een relatietabel aangegeven (Onderwijskundig Opleidingsplan, januari 2004).

ƒ De opleiding maakt met behulp van Vertaling van de Dublin descriptoren naar generieke kwalificaties voor de HBO-bachelor, duidelijk dat zij bij de internationale omschrijvingen voor het niveau van de bachelor aansluit.

• Het panel heeft tijdens gesprekken met vertegenwoordigers van werkveld,

afgestudeerden, docenten en studenten vastgesteld dat zij bekend zijn met de nieuwe competentieclusters en de implementatie in het curriculum.

Facet 1.2 Domeinspecifieke eisen goed

Criteria:

- De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het

betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).

Het oordeel ‘goed’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ Beide sets van eindkwalificaties, zoals beschreven bij het vorige facet, omvatten eindtermen of competentieclusters voor ‘beroepsgerichte’ eindkwalificaties.

ƒ De beroepsgerichte eindkwalificaties sluiten aan bij en komen voort uit een eigen beschrijving van het beroepsbeeld van de opleiding (Uitwerking van de vier beroepsdomeinen).

ƒ De competentieclusters van het nieuwe curriculum sluiten aan bij het landelijk

beroepsinhoudelijk format (zoals beschreven in Competenties in beeld). In dit rapport staan de kerntaken en de beroepspositionering van de ‘laborant Medische en

Beeldvormende Technieken’ beschreven. Met deze (nieuwe brede) functiebenaming worden de volgende beroepen aangeduid: radiologisch- en radiotherapeutisch laborant, radiodiagnostisch laborant, medisch nucleair werker en echografist.

ƒ De eindtermen van het oude curriculum sluiten aan bij de vier beroepsprofielen van de afzonderlijke beroepen.

ƒ De competentieclusters en eindtermen sluiten aan bij de kaderwet BIG (Beroepen in Individuele Gezondheidszorg) wat betreft de eisen die gesteld worden aan (de opleiding voor) radiodiagnostisch en radiotherapeutisch laboranten. Ten aanzien de andere beroepen stelt deze wet nog geen eisen.

ƒ In het zelfevaluatierapport van de opleiding wordt aangegeven dat er internationale standaarden zijn, maar dat de operationalisering en toepassing van deze normen sterk verschilt van land tot land. Niettemin behelst één competentiecluster de internationale oriëntatie op wetenschappelijke toepassingen. De opleiding geeft aan dit aspect meer

‘body’ te willen geven door het formuleren van een beleidsnotitie internationalisering.

ƒ Competenties in beeld is in 2000 vastgesteld in de landelijke Raad van Advies (RvA).

ƒ Competenties in beeld wordt breed gedragen in het HEGB-overleg: het landelijk overleg van MBRT-opleidingen (Haarlem, Eindhoven en Groningen) en met de MBT-opleiding te Brussel. Met de gezamenlijke opleidingen is afgesproken om periodiek de

opleidingskwalificaties te actualiseren, waarvoor in 2005 een project wordt opgestart.

Facet 1.3 Oriëntatie HBO-bachelor voldoende

Criteria:

- De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties.

- De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een HBO-opleiding vereist is of dienstig is.

Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ Zoals reeds is aangegeven wil de opleiding opleiden voor breed inzetbare HBO-MBRT’ers. In dit kader wordt in het zelfevaluatierapport gesproken over ‘ontschotting’

van de werkvelden. In Competenties in beeld wordt uitgebreid bij het ‘HBO-niveau’ stil

gestaan en wordt het onderscheid met MBO- en WO-niveau aangegeven. In aanvulling hierop hebben de gezamenlijke HEG-opleidingen, de competentieclusters

geoperationaliseerd naar 5 kwalificatieniveaus, waarvan het laatste niveau tegen het einde van de opleiding door iedere student moet worden beheerst (Competenties doorgelicht, mei 2003). Deze (geoperationaliseerde) competenties geven het niveau aan dat van een beginnend beroepsbeoefenaar binnen het MBRT-domein mag worden verwacht.

ƒ Uit HBO-monitor, 2002 (met een respons van 47%, dat wil zeggen 26 afgestudeerden) blijkt dat afgestudeerden tevreden zijn over: de moeilijkheidgraad en specialisatie van het oude curriculum.

ƒ In 2003 heeft de opleiding een startbekwaamheden onderzoek gedaan onder alumni en werkgevers (met een respons van 50%, dat wil zeggen 21 werkgevers en 26 alumni).

Een ruime meerderheid van de respondenten vindt alle competentieclusters relevant voor de beroepsuitoefening (Werkveldonderzoek, mei 2003).

ƒ Het panel heeft tijdens gesprekken met vertegenwoordigers van het werkveld en afgestudeerden vastgesteld dat de balans tussen ‘generalistisch’ en ‘specifiek’ aansluit bij (ontwikkelingen in) het werkveld. Er is behoefte aan zelfstandige en communicatieve vaardige afgestudeerden, die methodisch en beroepsmatig kunnen handelen. Dit sluit aan op de ‘mix’ van de vier beroepen die steeds meer zichtbaar is in de ziekenhuizen en bij de organisatorische context die dezelfde eisen stelt. Afhankelijk van de functie, en de ervaring opgedaan tijdens de stage(s), heeft de pas afgestudeerde nog een inwerktijd van een half jaar tot een jaar nodig om volledig als (zelfstandig) laborant ingezet te kunnen worden.

Kanttekening:

ƒ De opleiding leidt in feite op voor een beroep laborant MBRT waarvoor ten tijde van het visitatiebezoek nog geen landelijk gevalideerd beroepsprofiel is geformuleerd. Hoewel de opleidingen gezamenlijk werken aan een validering van het gewenste beroepsbeeld, is de situatie (vanuit landelijk perspectief) nog onzeker.

Door deze kanttekening wordt het oordeel op het facet als geheel voldoende en niet goed.

Onderwerp 2 PROGRAMMA

Facet 2.1 Eisen HBO voldoende

Criteria:

- Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de

beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek.

- Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline

- Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.

Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ Het oude en het nieuwe curriculum voltijd is opgedeeld in binnenschoolse en

buitenschoolse blokken (4 blokken van 10 weken per leerjaar). Hoewel de leerstof voor de beide curricula soms verschillend is verdeeld over en binnen de blokken, is de totale aandacht (uitgedrukt in European Credits) voor de studieonderdelen ongeveer gelijk. Dit blijkt uit de curriculumindelingen met de ECTS-verdeling, zoals beschreven in de Studiegidsen oud curriculum en nieuw curriculum, 2003/2004.

ƒ Voor het nieuwe curriculum voltijd is de indeling als volgt.

ƒ In het eerste en tweede leerjaar domineren, naast een korte stage in het eerste studiejaar, de binnenschoolse blokken. Per blok is er aandacht voor:

ƒ Kennis van werkmodellen en voorwaardelijke kennis in de vorm van hoor- en colleges, benodigd voor ieder werkveld (ongeveer 5 credits).

ƒ Integratieve en beroepsgerichte kennis: thema’s, beroepsproblemen en

beroepsproducten in de vorm van cases, PGO en projecten (ongeveer 2 a 3 credits).

ƒ Beroepsmatig handelen in de vorm van practica en simulaties, benodigd voor ieder werkveld (ongeveer 5 credits).

ƒ De studieloopbaan en studiebegeleiding door reflectie en Persoonlijke Opleidings Plannen (1 of 2 credits).

ƒ In het gehele derde leerjaar vinden de stages plaats (52 credits) en de reflectie hierop (4 credits). Ieder werkveld kan hierbij in meer of mindere mate aan bod komen. In ieder geval dienen in twee van de werkvelden lange stages te worden gevolgd. In het eerste semester van het laatste leerjaar is er aandacht voor kwaliteitszorg en

onderzoeksmethodieken (15 credits) In het laatste semester is de afstudeerproject, gericht op het doen van onderzoek en advisering of verbetering van het beroepsmatig handelen (21 credits). Gedurende de laatste twee jaren kunnen studenten

keuzemodulen volgen ter verdieping en verbreding van beroepsvaardigheden (26 credits).

ƒ Het curriculum van de duale opleiding verschilt qua inhoud niet veel van dat van de voltijd (nieuwe stijl). In de Studiegids nieuw curriculum duaal, 2003-2004 staat de curriculumindeling. Belangrijk verschil met dus dat 60% van het curriculum plaats vindt in het werkveld van deze student. Het studiemateriaal is identiek aan dat van de voltijd.

Wel ontbreken grotendeels de projecten en de vrije keuzemodulen. In plaats van de reguliere stage is er een kleine transferstage van 6 weken in een ander werkveld dan het eigen werkveld.

ƒ Het panel stelt vast, op grond van bekeken boeken, blokboeken en readers dat het studiemateriaal en de casuïstiek door de bank genomen voldoende actueel en beroepsgericht zijn. Voorbeelden van recente innovaties in het onderwijs zijn:

verdergaande digitalisering in de werkmethoden (bijvoorbeeld Skillslab) en meer aandacht voor communicatieve vaardigheden (practica en het pas ingevoerde

assessment). De literatuurlijst is doorgaans actueel. Het is positief dat studenten worden aangespoord om bij hun opdrachten gebruik te maken van actuele informatie op het internet.

ƒ Er is voldoende aandacht voor evidence based onderzoek. Dit blijkt uit de behandeling van dit onderdeel bij de diverse blokken, uit de concrete bijdrage van het lectoraat

Transparante Zorgverlening voor het onderwijs en uit bekeken stage- en afstudeerscripties. Het panel heeft diverse voorbeelden van goede en bruikbare producten gezien, bijvoorbeeld een afstudeerscriptie over röntgenonderzoek dat breed toepasbaar is in het werkveld (zie voor meer voorbeelden 6.2, gerealiseerd eindniveau).

ƒ Uit gesprekken van het panel met afgestudeerden, vertegenwoordigers van de WAC en praktijkbegeleiders blijkt dat er directe inbreng is bij de inhoud en vormgeving van het onderwijs. Zo hebben afgestudeerden een begeleidende rol bij (de pas ingevoerde) assessments en practica, wordt casuïstiek door alle groepen regelmatig de school in gebracht en heeft de WAC directe onderwijskundige adviezen gegeven. Voor de duale opleiding is er DAC (Duale Advies Commisie) gevormd, die de duale opleiding adviseert over de opzet van het curriculum. De directe inbreng van het werkveld in het onderwijs wordt bevestigd in de notulen die het panel heeft kunnen inzien. Ook staat er in het zelfevaluatierapport voldoende informatie over werkwijze en samenstelling van de DAC en de WAC. Deze werkveldadviescommissies zijn op een evenwichtige wijze

samengesteld en zijn voldoende representatief voor het werkveld.

ƒ Uit HBO-monitor, 2002 blijkt dat respondenten zeer tevreden zijn over de

beroepsgerichtheid van het onderwijs. Volgens Werkveldonderzoek, mei 2003 geldt dit ook voor: de actualiteit van de verworven kennis, de verworven vaardigheden om deze kennis op peil te houden en het toepassen van beschikbare onderzoeksconcepten. Ook de eigen resultaten op de SSA-enquête 2003 (Studententevredenheidsenquête op de Hanzehogeschool, met een respons van 45% dat wil zeggen 120 van de 266 studenten) bevestigen dit beeld.

ƒ Het panel is van mening dat door de overlegvormen sprake is van een wederzijdse en regelmatige afstemming van het binnenschoolse en het buitenschoolse onderwijs.

Bijlage 0, evaluatie/bijstellen onderwijs MBRT voor het competentiegerichte curriculum geeft voor zowel de coördinator binnenschools als voor de coördinator buitenschools aan welke overlegvormen en evaluatie-instrumenten ingezet worden. Het panel heeft op basis van gesprekken, enquêteverslagen en notulen vastgesteld dat deze

overlegvormen plaats vinden en dat er hierbij sprake is van een systematische aanpak (zie 5.2 en 5.3). In de onderwijscommissie stemmen de coördinatoren (en regisseuren) binnenschools, buitenschools en duaal het verbeterbeleid af, onder directe aansturing van het managementteam.

Kanttekening:

ƒ Van sommige studieonderdelen stelt de commissie op basis van gesprekken met afgestudeerden en studenten en evaluatieverslagen vast dat zij nog te weinig aansluiten bij de praktijk. Het gaat onder meer om: de beroepsvaardigheden in het algemeen (inclusief communicatieve vaardigheden) en in het bijzonder de vaardigheid om op basis van een onderzoek een passende onderzoeksaanpak of behandeling te kiezen.

Daarnaast is er in het curriculum geringe aandacht voor internationalisering (bijvoorbeeld te weinig internationale stages).

Door deze kanttekening wordt het oordeel op het facet als geheel voldoende en niet goed.

Facet 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma voldoende

Criteria:

- Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.

- De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.

- De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.

Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ In het verlengde van de hierboven beschreven curriculumbeschrijving en op basis van diverse onderwijsdocumenten (studiegidsen, blokboeken en dergelijke) stelt het panel vast dat het onderwijsaanbod voldoende aansluit bij de generieke en beroepsgerichte eindkwalificaties. De integrale leerlijn, de conceptuele leerlijn, de praktijkgerichte leerlijn en de leerlijnen gericht op vaardigheden en studiebegeleiding (zie Onderwijskundig Opleidingsplan, 2003) zijn afgestemd op de competentieclusters van het nieuwe curriculum. Ook voor het oude curriculum geldt dat deze leerlijnen in principe aanwezig zijn, zij het minder expliciet. Alleen het HBO-niveau is voor het nieuwe curriculum nadrukkelijker aangebracht, doordat de competentieclusters voorzien zijn van niveaus van beheersing.Ten aanzien van de keuzevakken wordt bewaakt dat zij binnen het MBRT-profiel passen.

ƒ Bij de duale opleiding worden de integrale leerlijn en de vaardighedenleerlijn geoefend op de eigen werkplek. De conceptuele leerlijn vindt plaats op school, waarbij de

hoeveelheid genormeerde studiebelastingsuren lager is dan de voltijd. De vaardigheden die niet in het werkveld kunnen worden geoefend, worden aangeleerd in het Skillslab.

Ook de studiebegeleiding vindt in de praktijk grotendeels plaats door de

praktijkbegeleiding van het werk. Positief is de extra stage van 6 weken buiten het eigen werkveld (praktijkgerichte leerlijn).

ƒ Voor het oude curriculum geldt dat de leerdoelen rechtstreeks zijn afgeleid van de eindtermen. In de blokboeken is deze relatie voor ieder studieonderdeel dan ook expliciet gelegd. Voor het nieuwe curriculum worden in het Onderwijskundig Opleidingsplan, 2003 diverse tabellen gepresenteerd, waarin de verdeling van competentieclusters over de blokken en de bijbehorende beheersingsniveaus staan vermeld. De reeds eerder aangehaalde arbeidsmarktonderzoeken bij facet 1.3 laten zien dat met het huidige programma de eindkwalificaties worden gehaald.

ƒ Ook afgestudeerden met wie het panel heeft gesproken, zijn van mening dat door middel van het programma de eindkwalificaties in de volle breedte en met de juiste diepgang kunnen worden bereikt.

Kanttekening:

ƒ De opleiding zit midden in een transformatieproces: enkele leerlijnen voor het nieuwe curriculum zijn nog te weinig uitgewerkt.

ƒ De relatie tussen de (geoperationaliseerde) competentieclusters en de leerdoelen in de blokboeken moet nog worden vermeld.

Door deze kanttekeningen wordt het oordeel op het facet als geheel voldoende en niet goed.

Facet 2.3 Samenhang in het opleidingsprogramma voldoende

Criteria:

- Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.

Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ Het panel vindt dat de uitwerking van ‘rode draden’, ‘leerlijnen’ en thematische opbouw van de blokken, op basis bestudering van genoemde onderwijsdocumenten, voldoende gestalte krijgt en getuigt van een coherent curriculum met de juiste breedte en diepgang.

Complexe taken en methodisch handelen staan gedurende de hele opleiding centraal. In de eerste twee jaren ligt de nadruk op het opbouwen van expertise en vanaf het derde jaar ligt de nadruk op de persoonlijke vaardigheden en de verdere professionalisering.

ƒ Het panel stelt vast dat de bemoeienis van de opleiding met de stagebiedende instellingen voldoende gebeurt. Men komt tot een betere afstemming door: regelmatig overleg met praktijk- en werkbegeleiders (drie keer per jaar) en door deze begeleiders te coachen in noodzakelijke begeleidings- en beoordelingssystematieken. Bij de duale opleiding gebeurt dit al en bij de voltijdopleiding zijn de voorbereidingen getroffen. Vooral voor de duale opleiding, waar de student 60% van zijn opleiding doorbrengt in de

werksituatie (bij wijze van stage), is dit cruciaal.

ƒ Daarnaast wil de opleiding de stagebiedende instellingen gaan visiteren volgens een kwaliteitsregistratie conform KBP (Kwaliteits Bewaking Praktijkleerperiode). De

commissie heeft deze systematiek bekeken en is van mening dat deze van grote waarde is. Zowel de opleiding als vertegenwoordigers van het werkveld zijn ermee bekend en bereiden zich voor.

ƒ In de SSA-enquête, 2003 is de ruime meerderheid van de studenten van mening dat de samenhang van het MBRT-curriculum voldoende is.

ƒ Uit gevoerde gesprekken blijkt dat studenten en afgestudeerden ervaren dat zij steeds dieper ingaan op de leerstof en dat deze logisch is opgebouwd.

ƒ Zoals eerder gesteld (vergelijk 2.1) wordt de samenhang van het curriculum geborgd door de coördinatoren binnenschools, buitenschools en duaal en hun onderlinge afstemming in de onderwijscommissie. Zij coördineren de diverse overlegvormen, zoals het tutorenoverleg, het SLB-overleg, het regionaal werkveldoverleg met

praktijkbegeleiders van alle werkvelden en het stagedocenten- en afstudeerdocentenoverleg.

ƒ Een lid van de onderwijscommissie stuurt vervolgens de diverse ontwikkelgroepen aan.

Deze groepen stellen de onderwijsblokken bij. Aan deze groepen nemen, naast de betrokken docenten van de vakonderdelen, werkveldvertegenwoordigers en studenten deel. Het panel heeft op basis van de gevoerde gesprekken vastgesteld dat deze

werkwijze in de praktijk positief verloopt. Zo nemen ouderejaars studenten met verve deel aan het verder ontwikkelen van het blok dat zij reeds gevolgd hebben.

Kanttekening:

ƒ De terminologie en uitwerking van leerlijnen, zoals beschreven in de studiegids van het nieuwe curriculum strookt niet op alle onderdelen met de terminologie en uitwerking van de leerlijnen in het Onderwijskundig Opleidingsplan.

Door deze kanttekening wordt het oordeel op het facet als geheel voldoende en niet goed.

Facet 2.4 Studielast voldoende

Criteria:

- Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.

Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende overwegingen:

ƒ Doordat de blokken uit het eerste en het tweede jaar steeds twee keer per jaar worden aangeboden is het mogelijk om tot flexibele studieroutes over te gaan. Een verkorte of versnelde leerroute is in overleg met de studieloopbaanbegeleider en de coördinator binnenschools mogelijk.

ƒ De opleiding biedt alle toetsen minimaal twee keer aan, hanteert een toetsrooster met een goede spreiding van toetsen over het jaar en geeft de student via een systeem van studieregistratie vier keer per jaar inzicht in de studievoortgang. Ook via internet is er onbeperkte toegang tot de cijfers.

ƒ De opleiding werkt met selectieve toetsmomenten, waaronder een Bindend Studie Advies. Dit advies wordt gegeven indien een propedeusestudent op 1 juli minder dan 40 EC’s heeft behaald. Het bindend studieadvies wordt vooraf gegaan door een dringend studieadvies. De bepalingen staan duidelijk verwoord in de studiegidsen. De

studieloopbaanbegeleider begeleidt de propedeusestudent intensief en roept bij een dreigend BSA de student op voor een extra voortgangsgesprek. Het BSA wordt volgens het zelfevaluatierapport weinig toegekend.

ƒ In de SSA, 2003 staat dat de studenten in ruime meerderheid tevreden zijn over de informatie met betrekking tot de studievoortgang, het tijdig bekend zijn van het tentamenrooster, en de informatievoorziening.

ƒ De studielast per blok wordt gemonitord in de blokenquêtes. Hieruit komen geen structurele (negatieve) afwijkingen op de genormeerde studielast naar voren.

ƒ Studenten met wie het panel heeft gesproken zijn tevreden over de studielast. Het programma is meestal goed te doen, hoewel het ontbreken van het vak Wis- en Natuurkunde in de vooropleiding voor sommigen problemen kan geven juist bij het volgen van deze vakken. Ook afgestudeerden vinden het programma studeerbaar: er zijn ‘piekblokken’ (zoals Stralenbescherming), maar deze zijn niet bijzonder moeilijk.

Kanttekening

ƒ De opleiding kent een hoge studie-uitval na één jaar (36% instroomcohort, ’01) en vooral

ƒ De opleiding kent een hoge studie-uitval na één jaar (36% instroomcohort, ’01) en vooral

In document Hanzehogeschool Groningen (pagina 14-0)