• No results found

LEEFT DE OOIEVAAR NOG?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "LEEFT DE OOIEVAAR NOG?"

Copied!
76
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

LEEFT DE OOIEVAAR NOG?

Geboorte in Nederlandse kinderboeken voor en na de seksuele revolutie

BA. A.C. BUIJS SNR: 1260405 Datum: 01-09-2020 Type: Masterthesis

Universiteit: Tilburg University

Opleiding: Master Kunst- en Cultuurwetenschappen Track: Jeugdliteratuur

Begeleider: Prof. Dr. H. van Lierop-Debrauwer Tweede lezer: Dr. S. Van den Bossche

(2)

2

Voorwoord

U gaat zo mijn thesis lezen over geboorte en geboortevoorlichting in prentenboeken: ‘Leeft de ooievaar nog?’ Ik heb altijd al graag naar tv-programma’s gekeken over geboorte en met een zes jaar jonger zusje zijn mij ook veel boeken voorgelezen over dit onderwerp. Dit onderzoek heb ik gedaan naar aanleiding van mijn master Jeugdliteratuur op de Universiteit van Tilburg. Deze master heb ik gekozen nadat ik tijdens mijn bachelor Literatuurwetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam het vak Jeugdliteratuur van Jan Rock heb gevolgd.

Het heeft even geduurd voordat ik echt aan mijn thesis ging beginnen. Hoewel ik in het schooljaar 2014-2015 met de master ben begonnen. Heeft het even geduurd voordat ik daadwerkelijk aan mijn thesis ben begonnen. Natuurlijk wil ik mijn begeleidster Prof. Dr. Helma van Lierop bedanken voor al haar feedback en vooral ook voor haar geduld. Ze heeft me nooit opgegeven en af en toe een mailtje gestuurd totdat ik klaar was om de studie weer op te pakken. Uiteindelijk is het met behulp van haar geduld en mijn uiteindelijke doorzettingsvermogen gelukt om het af te krijgen.

Ook wil ik alle andere docenten bedanken, met name Dr. Sara van den Bossche voor het zo vaak nakijken van mijn paper grensverkeer zodat ik met de vele feedback ook mijn thesis beter kon maken. Bovendien wil ik mijn moeder Anneriet Klein bedanken voor het helpen bedenken van het onderwerp. Verder wil ik iedereen bedanken die een deel van mijn scriptie heeft verbeterd, zoals Anneriet Klein, Daniëlla van den Uden en Teun Custers. Ook wil ik Teun bedanken voor de goede zorgen tijdens mijn drukke schrijfdagen en het aanhoren van mijn problemen (en het soms oplossen van die problemen). Als laatste nog een bedankje voor mijn studiegenoten Ester Wemmers en Renske Houweling voor het geven van tips en het verwijzen van literatuur.

Het heeft even geduurd maar nu kan ik de wijde wereld in vliegen, een leuke baan in de bibliotheek vinden en ooit mijn eigen kinderen boeken over geboorte voorlezen.

Ik wens u veel leesplezier toe.

Anna Buijs

Lent, 31 augustus 2020

(3)

3

Samenvatting

In de hiervoor u liggende scriptie bespreek ik kinderboeken, bestemd voor kinderen tot zeven jaar, waarin geboorte gerepresenteerd wordt. Mijn hypothese is dat kinderboeken voor de seksuele revolutie de waarheid over de conceptie, zwangerschap en bevalling minder duidelijk laten zien dan boeken die na de seksuele revolutie (1970) uitkwamen, omdat er tijdens de seksuele revolutie een verschuiving heeft plaatsgevonden waardoor het taboe op seks is verminderd. Hoewel er wel al veel boeken geschreven zijn over de rol van de dood in de jeugdliteratuur, zijn er maar weinig papers bekend over de geboorte in kinderboeken. Dit terwijl de jeugdliteratuur een belangrijke rol speelt in de maatschappij en alle kinderen te maken krijgen met geboorte (zoals hun eigen geboorte).

De vraag die in deze thesis behandeld is zal dan ook zijn: Hoe worden geboorte en geboortevoorlichting voorgesteld in oorspronkelijk Nederlandse verhalende en informatieve boeken, met afbeeldingen, voor kinderen tot zeven jaar, verschenen tussen 1945 en 2017 en tot op welke hoogte is er sprake van verandering na de seksuele revolutie van de jaren 1960? Om hier antwoord op te kunnen geven heb ik vier boeken geanalyseerd die uit zijn gekomen tussen 1945 en 1960 en zes boeken die uit zijn gekomen tussen 1970 en 2017. Deze boeken heb ik geanalyseerd aan de hand van de narratologie. Hierbij heb ik als eerste gekeken naar de drie onderwerpen: conceptie, zwangerschap en bevalling. Vervolgens waren de verschillende personages zoals de ouders of de oudere broer/zus van belang. Als laatste heb ik nog naar de sfeer van de verschillende boeken gekeken.

Hieruit is gebleken dat de boeken voor 1960 nog gebruik maken van onjuiste verhalen met betrekking tot de conceptie, zwangerschap en geboorte. In de boeken na 1970 waren er een tweetal boeken die wel de juiste informatie gaven. De andere vier boeken lieten de waarheid in het midden.

Verder zijn er veranderingen te zien op het gebied van de focus, de kenmerken van de zwangerschap en het kindbeeld. Ofschoon er na de seksuele revolutie niet meteen open en bloot gesproken werd over conceptie, zwangerschap en geboorte heeft er wel een ommekeer plaatsgevonden.

(4)

4

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1: Over de bloemetjes, de bijtjes, kool en ooievaars. Geboorte als thema in de

jeugdliteratuur... 6

1.1 Inleiding ... 6

1.2 Kindbeelden: volwassen opvattingen over kinderen: wat ze kunnen, wat ze moeten en wat (on)geschikt voor hen is ... 8

1.3 Bakerpraatjes: verhalen rond conceptie en geboorte. Seksuele opvoeding door de eeuwen heen ... 11

1.4 De seksuele revolutie: wat er gebeurde in de tweede helft van de twintigste eeuw in Nederland ... 13

1.5 Onderzoek naar kinderboeken over geboorte: state of the art ... 15

Hoofdstuk 2: Over augurken met slagroom. De ingrediënten van de analyse ... 18

2.1 De paratekst: de teksten bij een tekst ... 18

2.2 Verhaal- en vertelcategorieën: de narratologie uitgelegd... 19

2.3 Beeldspraak: bakerpraatjes in de literatuur ... 23

2.4 De samenwerking tussen tekst en beeld ... 24

2.5 De samenstelling van het corpus ... 25

Hoofdstuk 3: Over bloemkool en de voorbips. Analyse van de boeken van voor 1960 ... 29

3.1 Samenvattingen van de boeken ... 29

3.2 De paratekst: wat zegt het over geboorte? ... 30

3.3 Conceptie, zwangerschap en geboorte ... 32

3.4 Personages: de ouders, broer of zus en tante ... 40

3.5 De sfeer: is de geboorte een positieve ervaring? ... 44

3.6 De conclusie: boeken voor 1960 ... 46

Hoofdstuk 4: Over de ooievaar en de pielemuis. Na de seksuele revolutie ... 49

4.1 Samenvattingen van de boeken ... 49

4.2 De paratekst: wat zegt het over geboorte? ... 50

4.3 Conceptie, zwangerschap en geboorte ... 52

(5)

5

4.4 Personages: de ouders en de zus ... 60

4.5 De sfeer: Is de geboorte een positieve ervaring? ... 63

4.6 De conclusie: boeken na 1970 ... 65

Hoofdstuk 5: Over beschuit met muisjes. De slotsom ... 67

5.1 Conclusie ... 67

5.2 Discussie ... 70

Hoofdstuk 6: Bibliografie en Bijlagen ... 72

6.1 Corpus ... 72

6.2 Bibliografie ... 72

6.3 Afbeeldingen ... 75

6.4 Bijlagen ... 76

(6)

6

Hoofdstuk 1: Over de bloemetjes, de bijtjes, kool en ooievaars.

Geboorte als thema in de jeugdliteratuur

1.1 Inleiding

‘Als grote mensen elkaar heel erg lief vinden, dan gaan ze soms ‘speciaal knuffelen’. Dan gaan ze in hun blootje op elkaar liggen en dan gaat de blote pielemuis in de blote voorbips’ (Weerd, 2018).

Het citaat hierboven is een tekst uitgesproken door Juf Ank uit de populaire AVROTROS-serie De luizenmoeder1. De serie gaat over het reilen en zeilen op basisschool De Klimop en is een satire op de gang van zaken op Nederlandse basisscholen. De aflevering van 18 februari 2018 ging over seksuele voorlichting aan groep 3. Het laat zien hoe leerkrachten worstelen met vragen als ‘hoe leg je aan jonge kinderen uit waarom en hoe volwassenen seks hebben’ en ‘hoe moet je de geslachtsdelen noemen?’

De vraag waar baby’s vandaan komen is een onderwerp dat niet alleen in media voor volwassenen aan de orde komt. Ook in cultuuruitingen voor kinderen is het een veelvoorkomend thema. Zo kwam in 2016 de jeugdfilm Storks uit: een film onder regie van Nicolas Stoller en Doug Sweetland. De film gaat over een bezorgbedrijf geleid door ooievaars. Ze bezorgen tegenwoordig geen baby’s meer maar pakketjes, totdat er door een fout toch een kind geleverd moet worden. Een jaar later verscheen er nog een jeugdfilm over baby’s: The Boss Baby. In deze film, geregisseerd door Tom McGrath, worden baby’s gemaakt in een fabriek. Sommige kinderen gaan naar families terwijl andere in het kantoor van de fabriek komen te werken. De twee voorbeelden laten zien dat er ook in hedendaagse media voor kinderen en jongeren verhalen zijn rond de geboorte.

Ook in de Nederlandse jeugdliteratuur is er een aanbod aan boeken over geboorte. Bij prentenboeken zijn dit vooral boeken om jonge lezers voor te bereiden op de komst van een broertje of zusje. Meestal krijgen deze boeken niet veel aandacht in de jeugdliteratuurkritiek, maar er zijn uitzonderingen. Een voorbeeld hiervan is Baby’tje in mama’s buik (2017), geschreven door Bette Westera en geïllustreerd door Jan Jutte. Het boek ontving in 2017 een Zilveren Griffel. In het juryrapport staat het volgende: ‘Informatie of voorlichting verpakt in een verhaal pakt lang niet altijd gelukkig uit. Maar wel in Bette Westera’s Baby’tje in mama’s buik. In een voortreffelijk lopend verhaal, in ik-vorm verteld vanuit het vierjarige meisje Jip, vertelt Bette Westera alles over zwangerschap en geboorte’ (Juryrapport, 2017)2.

Een zoekopdracht in het Centraal Bestand Kinderboeken met trefwoord ‘geboorte’ levert ruim twaalfhonderd treffers op. Dit zijn zowel Nederlandstalige als vertaalde, verhalende en informatieve

1 Het eerste seizoen was begin 2018 op de Nederlandse televisie te zien.

2 https://www.cpnb.nl/sites/default/files/cpnb_files/GP17_juryrapport2017-NIEUW.pdf

(7)

7 kinderboeken die zijn verschenen sinds de achttiende eeuw3. Gezien het grote aantal kinderboeken is het opmerkelijk dat er nauwelijks wetenschappelijk onderzoek naar de representatie van geboorte in kinderboeken is gedaan. Terwijl er met enige regelmaat studies verschijnen over dood en rouw in kinderboeken4, zijn over kinderboeken die gaan over geboorte en geboortevoorlichting slechts enkele artikelen verschenen5. Met deze thesis wil ik deze lacune opvullen. Ik doe dat vanuit het perspectief dat kinderboeken een belangrijke rol kunnen vervullen in de manier waarop kinderen naar de wereld om hen heen kijken. Wetenschappelijke ondersteuning voor deze benadering is te vinden in een recent verschenen onderzoeksrapport van Stichting Lezen: ‘Fictie is in staat om onze denkbeelden te beïnvloeden’ (Stichting Lezen, 2017, p. 2). Wat de invloed van verhalen over geboorte op kinderen kan zijn laat de volgende anekdote van een 84-jarige vrouw zien. Zij kreeg als kind het verhaal te horen over de ooievaar en hoe je er door middel van suiker in de dakgoot voor kon zorgen dat de ooievaar eerder naar jouw huis kwam. Ze wilde graag een broertje of zusje dus strooide ze regelmatig met suiker. Op een ochtend was haar raam dichtgedaan terwijl die van de buren open was. Toen daar gehuil van een pasgeboren baby vandaan kwam, was ze ontroostbaar omdat de ooievaar het verkeerde huis binnen was gevlogen6.

Hoewel de ooievaar nog steeds symbool staat voor geboorte, laten boeken als Baby’tje in mama’s buik van Bette Westera zien dat hedendaagse kinderboeken andere verhalen vertellen. Mijn verwachting is dat de ommekeer in de wijze waarop in kinderboeken over conceptie en geboorte wordt geschreven plaatsvindt in de jaren zestig: de periode van de seksuele revolutie. In deze tijd ging men anders tegen seks en alles daar omheen aan kijken. Seks en geboorte kwamen in deze periode uit de taboesfeer (Righart, 1995, p. 31).

Of en hoe de seksuele revolutie van de jaren zestig werkelijk een impact heeft gehad op het schrijven over geboorte ga ik in deze thesis onderzoeken door boeken uit de periode 1945-1960 te vergelijken met boeken uit de periode daarna. Boeken die ik wil meenemen zijn verhalende en informatieve boeken. Dit kunnen prentenboeken zijn of boeken met maar enkele afbeeldingen. De vraag die ik wil beantwoorden is dan ook:

3http://picarta.nl/DB=3.34/SET=5/TTL=1/CMD?ACT=AND&TRM=%5C9001+B+%26+%5C9017+1&

REMEMERFORMVALUES=N

4 Bijvoorbeeld Clement, 2013 of Ghonem-Woets, 2014

5 Zie onder andere Blom, 2001 en Hunt, 2003

6 http://www.abedeverteller.nl/waar-komen-de-kindertjes-vandaan/

Hoe worden conceptie, zwangerschap en geboorte voorgesteld in oorspronkelijk Nederlandse verhalende en informatieve boeken, met afbeeldingen, voor kinderen tot zeven jaar, verschenen tussen 1945 en 2017 en tot op welke hoogte is er sprake van verandering na de seksuele revolutie van de jaren 1960?

(8)

8 De deelvragen die ik hierbij wil stellen zijn:

- Wat laat de paratekst over geboorte zien?

- Tot op welke hoogte en hoe wordt in het boek de conceptie beschreven?

- Tot op welke hoogte en hoe wordt in het boek aandacht gegeven aan de zwangerschap?

- Tot op welke hoogte en op welke manier wordt de geboorte voorgesteld?

- Welke rol hebben de personages ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de geboorte?

- Is de sfeer die het boek uitstraalt met betrekking tot de geboorte positief of negatief?

- Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen de boeken van voor de 1960 en de boeken na 1970?

Om deze vragen te beantwoorden zal ik in het vervolg van dit hoofdstuk allereerst ingaan op theorieën over kindbeelden in de jeugdliteratuur. Deze opvattingen over kinderen zijn bepalend voor de inhoud en vorm van kinderboeken (1.2). In paragraaf 1.3 bespreek ik de verhalen die traditioneel rond conceptie en geboorte werden en worden verteld en neem ik de geschiedenis van de seksuele opvoeding in Nederland onder de loep. Deze twee gaan hand in hand, vandaar dat ik ze in één paragraaf bespreek. In paragraaf 1.4 bespreek ik de seksuele revolutie. Mijn hypothese is dat er in deze tijd een verandering plaatsvond rond geboortevoorlichting. Het is dus relevant om een schets te hebben van wat er in deze tijd gebeurd is. Zoals hierboven beschreven, is er al een beperkt aantal studies gedaan met als onderwerp geboorte of geboortevoorlichting in kinderliteratuur. De belangrijkste bevindingen van deze studies worden besproken in paragraaf 1.5 bij wijze van state of the art. In hoofdstuk 2 ga ik in op de methode van onderzoek en de samenstelling van het corpus. De analyses beschrijf ik in de hoofdstukken 3 en 4, gevolgd door de conclusie en discussie in hoofdstuk 5.

1.2 Kindbeelden: volwassen opvattingen over kinderen: wat ze kunnen, wat ze moeten en wat (on)geschikt voor hen is

‘Een kind wordt grootgebracht volgens het beeld dat zijn ouders, zijn opvoeders en zijn maatschappelijke omgeving van hem hebben.’ (Vloeberghs, 2006, p. 10)

Het beeld dat Vloeberghs in het citaat hierboven noemt, is het kindbeeld: de visie van mensen op wat kinderen zijn (Joosen & Vloeberghs, 2008, pp. 28,29). Dat volwassenen kinderen anders zien dan hoe ze naar zichzelf kijken, is een constructie die vooral wordt gekenmerkt door een onderscheid tussen

‘het zelf’ en ‘de ander’. De volwassene heeft een beeld van zichzelf, ‘het zelf’, en creëert op basis van waargenomen overeenkomsten en verschillen een beeld van het kind, ‘de ander’. Het kindbeeld verschilt naar gelang de cultuur en de tijd (Vloeberghs, 2006). Vloeberghs onderscheidt drie historische

(9)

9 kindbeelden: het verlichte, het romantische en het burgerlijke kindbeeld. Vanuit andere literatuur zal ik hier nog twee kindbeelden aan toevoegen.

Het verlichte kindbeeld ontstond in de achttiende eeuw: het begin van de moderne tijd en de eeuw van de rede. Deze kindopvatting ziet kinderen als onaf, als nog-niet-volwassenen. Het kind moet leren een goede volwassene te worden (Joosen & Vloeberghs, 2008, p. 30). ‘Het zelf’ wordt in deze tijd als ideaal, als norm gezien, ‘de ander’ moet zo snel mogelijk naar die norm toegroeien. Voor iemand met een verlicht kindbeeld is de kindertijd een overgangsfase waarin het kind groeit naar volwassenheid. Volwassene en kind zijn allebei toekomstgericht en willen dat het kind naar een volwaardig bestaan toeleeft (Vloeberghs, 2006, p. 17). Ook volgens Peter Hollindale zijn ‘voorbereiden op het leven’ en ‘ontwikkelingsgericht’ de kernwoorden van het verlichte kindbeeld (Hollindale, 1997, p. 12).

In de negentiende eeuw kwam de romantiek op. Het romantische kindbeeld begon als een aanvulling op het verlichte kindbeeld, maar ontwikkelde zich uiteindelijk tot een tegenreactie (Vloeberghs, 2006, p. 17). Zoals de verlichting kijkt naar de toekomst, is de romantiek op het verleden gericht. Het kind staat symbool voor ‘een paradijselijk verleden’, zowel voor dat van de mensheid als geheel als dat van iedere individuele volwassene (Vloeberghs, 2006, p. 18). In het romantische kindbeeld mag het kind klein blijven. Alles is nog goed aan het kind en nog niet bedorven door de

‘sociale structuren en morele waarden die de vrijheid van de mens beknotten’ (Joosen & Vloeberghs, 2008, p. 34). ‘De ander’ wordt in dit kindbeeld als ideaal gezien en ‘het zelf’ kijkt daar met verlangen naar terug. De kindertijd is in dit perspectief een autonome fase van het leven. Een tijd die elk mens nodig heeft. Er zal blijvende schade aan de persoon ontstaan als hij te snel naar de volgende fase gaat (Hollindale, 1997, p. 13).

Hierop volgend onderscheidt Vloeberghs nog een derde kindbeeld: die van de burgerij. Dit is een kindbeeld dat zich in de tweede helft van de negentiende eeuw ontwikkelde. In het burgerlijke kindbeeld leven kinderen in een eigen wereld, die afgescheiden is van die van de volwassenen.

Kinderen moeten goed leren, maar ook lekker spelen. Dit gebeurt wel in de kinderkamer, die in de negentiende eeuw steeds meer ingeburgerd raakt. Het is niet de bedoeling dat kinderen zo lang mogelijk kind blijven zoals in de romantiek. Ook zijn kinderen, in tegenstelling tot het verlichte kindbeeld, geen drager meer van hoop. Een belangrijke overeenkomst tussen het burgerlijke en het verlichte kindbeeld is nuttigheid als een van de belangrijkste deugden (Vloeberghs, 2006).

Tegenwoordig zijn de kindbeelden niet meer zo duidelijk omlijnd als in het verleden. In de Tweede Wereldoorlog is het ‘jeugdland’ uiteengespat (Dasberg, 1975, p. 116). Kinderen konden niet meer spelen, gingen niet meer naar school, maar in plaats daarvan moesten ze zorgen voor eten om te kunnen overleven. Na de oorlog moest de jeugd de wereld heropbouwen en voorkomen dat de

(10)

10 verschrikkingen zich nog ooit zouden herhalen (Zuurveen, 1996, p. 643). In de literatuur is deze chaos ook te zien. Het kindbeeld van na 1945 bestaan vaak uit een combinatie van kenmerken van de drie historische kindbeelden. Aan de ene kant is te zien dat volwassenen kinderen willen beschermen en aan de andere kant willen ze kinderen voorbereiden op een wereld die toch niet zo zorgeloos is als volwassenen eerst dachten (Ghesquière, Joosen, & van Lierop-Debrauwer, 2014, p. 41). Dit resulteerde uiteindelijk in de jaren zeventig tot de viering van het realistische kinderboek. Fantasieverhalen zouden de kinderen afleiden van de werkelijkheid (Ghesquière, Joosen, & van Lierop-Debrauwer, 2014, p. 136) Een belangrijk moment in de twintigste eeuw met betrekking tot de kijk op kinderen is de publicatie van Het geminachte kind (1980) van Guus Kuijer. Hij maakte duidelijk dat kinderen volledige wezens zijn met een eigen aard en eigen behoeften. Kuijer laat in deze essaybundel zijn afkeer blijken van hoe er rond 1980 over kinderen en opvoeding wordt gedacht. Volwassenen in zijn tijd zijn volgens hem bang van kinderen en durven niet te erkennen dat volwassenen en kinderen eigenlijk op elkaar lijken. Omdat kinderen afhankelijk zijn, willen volwassenen aantonen dat ze beter zijn en vooral dat zij het beter weten. Daarom minachten ze alles wat kinderlijk is en gedragen ze zich naar de mening van Kuijer als betweters. ‘Want [volgens Kuijer] leven [wij] allemaal voor het eerst en wij weten niet hoe dat moet’. (Kuijer, 1980, p. 124). Ze moeten daarom kinderen serieus nemen.

In Het geminachte kind toont Kuijer een opvatting van het kind die vooral de competenties van kinderen benadrukt. Er is sprake van een autonoom of competent kindbeeld, een opvatting over kinderen die ervan uitgaat dat een kind ‘zelfstandige beslissingen kan nemen en problemen weet aan te pakken’ (Ghesquière, Joosen, & van Lierop-Debrauwer, 2014, p. 43). Het competente kind wordt gezien als superieur aan volwassenen omdat het kind nog fris is en alles op een rijtje heeft staan. Ze zijn zowel in de stad als in de natuur op hun plek. Bovendien zijn ze leergierige en fervente lezers (Ghesquière, Joosen, & van Lierop-Debrauwer, 2014, p. 43). Het nieuwe kindbeeld bepaalt vanaf de jaren tachtig ook vorm en inhoud van jeugdboeken. De norm werd: ‘goed geschreven boeken die jonge lezers niet betuttelen, maar respecteren. Ze maken immers net als volwassenen deel uit van een wereld waarin niet alles mooi en goed is’ (Ghesquière, Joosen, & van Lierop-Debrauwer, 2014, p. 47).

Een begrip dat verbonden is met kindbeelden is ‘taboe’: onderwerpen waar niet over gepraat of geschreven mag worden. In elk kindbeeld worden taboes op een andere manier benaderd. Als een auteur het kind klein en onschuldig wil houden en de kindertijd als een paradijs voorstelt, zal hij het kind proberen te beschermen tegen de boze wereld door de schaduwzijden van het leven te vermijden.

Wanneer een schrijver het kind als een kleine volwassenen ziet, zal hij eerder taboedoorbrekend proberen te zijn (Ghesquiere, 1982, pp. 88-89). Een bekende taboe is de uitleg waar kinderen vandaan komen. Deze bakerpraatjes komen in het volgende hoofdstuk naar voren.

(11)

11 1.3 Bakerpraatjes: verhalen rond conceptie en geboorte. Seksuele opvoeding door de eeuwen heen

Iedereen ziet weleens een raam waar een ‘ooievaar tegenaan is gevlogen’ (zie Figuur 1). De bewoners geven daarmee te kennen dat er een baby is geboren. In dit voorbeeld is de ooievaar een symbool voor geboorte en onderdeel van een bakerpraatje. Een bakerpraatje is: ‘een verhaal met een ontwijkende verklaring en daardoor onjuiste bewering omtrent de zwangerschap’ (Leonhard, 2012, z.p.). Behalve de

ooievaar zijn er nog veel meer bakerpraatjes die ook te maken kunnen hebben met de zwangerschap.

Ik zal me echter vooral richten op de verhalen omtrent de geboorte, omdat dit van oudsher de taboes zijn die aan kinderen worden verteld.

Bakerpraatjes waren en zijn een gemakkelijke manier om nieuwsgierige kinderen tevreden te houden en ze toch op een subtiele wijze voor te lichten (de Jager J. L., 1981, p. 25). Vanaf de middeleeuwen heerste er, onder andere onder invloed van de kerk, een taboe op seksualiteit (de Jager J. L., 1981, p. 25) en (Leonhard, 2012). Daarom was het gebruikelijk om bakerpraatjes te vertellen als kinderen vroegen waar baby’s vandaan kwamen (Röling, 1994, p. 105). Ook was het voor volwassenen zelf nog tot ver in de negentiende eeuw niet duidelijk hoe de bevruchting plaatsvond. Pas in 1875 ontdekten biologen hoe de bevruchting in zijn werk ging (de Jager J. , 2015).

Omdat het bij bakerpraatjes om mondeling overgeleverde tradities gaat, zijn er verschillende versies van elk verhaal. Op sommige plaatsen werd bijvoorbeeld verteld dat kinderen uit het water gehaald werden, waar in andere dorpen en steden de kinderen uit de gracht of uit de put gehaald werden (de Jager J. L., 1981, p. 25). Ander veel voorkomende bakerpraatjes waren dat kinderen uit bomen gehaald werden, uit de schoorsteen vielen of dat baby’s uit stenen kwamen.

De twee verhalen die ook nu nog het bekendst zijn, is het verhaal dat baby’s uit de kool komen en het verhaal dat kinderen door de ooievaar gebracht worden. Het verhaal met de kool is vermoedelijk nog voor 1644 uit Frankrijk komen overwaaien (Leonhard, 2012). Dit bakerpraatje is waarschijnlijk populair geworden omdat deze groente handig gepeld kan worden en er dus eenvoudig een kind in kan zitten. Tevens was de groente goedkoop waardoor hij bij zowel rijk als arm bekend was (Leonhard, 2012). Belangrijk in dit verhaal is dat de ouders het kind zelf uit mogen zoeken. Kinderen zouden dus dankbaar moeten zijn dat ze door hun ouders gekozen zijn (de Jager J. L., 1981, p. 27).

Dit is anders in het verhaal van de ooievaar. Bij dit verhaal moeten de ouders dankbaar zijn dat ze zo’n dierbaar cadeau krijgen (de Jager J. L., 1981, p. 27). Vanuit Duitsland is het bakerpraatje van de ooievaar eind achttiende eeuw naar Nederland gekomen, maar pas in de twintigste eeuw werd het

Figuur 1, Ooievaar tegen het raam.

(12)

12 door heel Nederland verspreid (de Jager J. L., 1981, p. 25). Het is niet voor niets dat de ooievaar de rol van kindbrenger vervult: ‘Als trekvogel die elke lente op zijn oude nest terugkeert om nieuwe eieren te leggen (…) stond hij ook symbool voor vruchtbaarheid en trouw’ (de Jager, 2015).

Naast deze bakerpraatjes vertelden en vertellen mensen nog andere verhalen over de herkomst van baby’s. Het zijn geen bakerpraatjes in de strikte zin van het woord, omdat ze volgens de verteller niet onjuist zijn. Toch lijken ze er wel op, omdat ze bewust worden verteld om de waarheid (nog) niet (helemaal) te vertellen. Zo zeiden (en geloofden) veel gelovigen dat de baby van God af kwam. (Röling, 1994, p. 109). Afhankelijk van de leeftijd van de kinderen aan wie het verhaal verteld werd, voegden volwassenen details toe. Als kinderen na hun zesde verjaardag doorhadden dat de moeder een dikke buik kreeg, vertelden de ouders dat God baby’s in de moeder liet groeien. Als de puberteit begon, kon de rol van de vader duidelijk gemaakt worden (Röling, 1994, p. 109).

Een ander veel gebruikte vergelijking is de vergelijking met de natuur. Dit werd vooral gedaan aan het einde van de negentiende eeuw door verlichte opvoeders (Röling, 1994, p. 110). Kinderen leerden op basisschoolleeftijd hoe nieuwe bloemen ontstonden en hoe lammetjes geboren werden.

Aan de hand van deze vermenigvuldiging konden opvoeders de voorplanting van de mens uitleggen.

Volwassenen vergeleken bakerpraatjes als het ooievaarsverhaal in het begin van de twintigste eeuw met de verhalen over Sinterklaas: een mooi sprookje dat niemand kwaad doet en juist het leven mooier maakt. Bovendien was een groot aantal van hen van mening dat de waarheid beter nog niet verteld kon worden aan jonge kinderen (Röling, 1994, pp. 105-106). Het gaat hier vooral om kinderen in de leeftijd tot acht jaar. Volgens hedendaagse ontwikkelingspsychologen leert het kind in deze periode om werkelijkheid van fantasie te onderscheiden (zie onder anderen Appleyard, 1991, p. 22).

Volwassenen hebben in de geschiedenis de grens tussen werkelijkheid en fantasie steeds op een ander moment in het leven van een kind ingeschat. Röling beschrijft in Gevreesde vragen wat volwassenen sinds de achttiende eeuw aan kinderen vertelden over conceptie en geboorte. Daarvoor was er al wel seksuele voorlichting, maar het debat hierover begon pas vanaf 1700. In de achttiende eeuw beantwoordden opvoeders de vraag waar kinderen vandaan kwamen vooral met informatie over de bevalling en hoe pijnlijk die is. Ze vertelden niet hoe het kind in de buik komt: ‘De kinderen mochten dan wel iets horen over de geboorte, maar in verband met pijn en dood’ (Röling, 1994, p. 5).

In de eerste helft van de negentiende eeuw maakte de relatieve openheid van de vorige eeuw plaats voor zwijgen. Kinderen kregen te horen dat ze te jong waren om hierover te leren. Ook in literatuur voor jongvolwassenen werd geen woord gerept over hoe je zwanger kon worden (Röling, 1994, p. 6). Dit veranderde in 1850 toen de aandacht voor seksuele thema’s in kranten en tijdschriften toenam. Steeds jonger kregen kinderen te horen waar baby’s vandaan kwamen. Bovendien was seksualiteit niet meer enkel gericht op voortplanting: ook nadat de kinderen geboren waren was er

(13)

13 ruimte voor seks. Hoewel er al steeds meer verteld werd, dachten volwassenen nog tot na de jaren dertig van de vorige eeuw dat kinderen ook helemaal niet voorgelicht wilden worden. Ze waren er tevens van overtuigd dat kinderen de ouders dan als onrein zouden zien (Röling, 1994, p. 82). Na de oorlog werd het steeds duidelijker dat er seksuele voorlichting moest komen. De uitvoering hiervan was echter nog wel moeilijk omdat de nieuwe volwassen generatie deze zelf niet gekregen had (Röling, 1994, p. 38). Vanaf 1960 gaat het tijdens de seksuele voorlichting steeds meer over de liefde dan over seks (Röling, 1994, p. 44). De seksuele revolutie begint dan. Hier zal ik het in de volgende paragraaf over hebben.

1.4 De seksuele revolutie: wat er gebeurde in de tweede helft van de twintigste eeuw in Nederland

In 2017 explodeerde twitter met de hashtag metoo. Met deze woorden deelden veel vrouwen hun eigen ervaringen met seksuele intimidatie. Volgens sommigen is dit het begin van een nieuwe seksuele revolutie.7 Over de jaren hebben meerdere seksuele revoluties plaatsgevonden, elk gericht op andere onderwerpen. Ik zal het echter alleen hebben over de seksuele revolutie van de jaren zestig omdat dit de scheiding is in mijn corpus. Deze ging vooral over geboorteregeling en tegen het taboe op seks.

Voor deze periode stond Nederland nog bekend als een preuts en behouden land met een christelijk moraal (Oosterhuis, 1997, p. 563). Hieronder zal ik uitleggen wat er gebeurd is om dit te veranderen.

Dit doe ik onder andere aan de hand van De eindeloze jaren zestig van Hans Righart uit 1995.

Na 1945 moet Nederland weer herstellen van de Tweede Wereldoorlog. Iedereen is arm, maar desondanks wil iedereen meehelpen aan de wederopbouw van het land. Er wordt hard gewerkt voor weinig geld (Righart, 1995, p. 40). Na de oorlog is er ook sprake van een geboortegolf: de babyboom8. Door de vele banen die door de babyboom en de industrialisatie vrijkwamen, ging het steeds beter met de economie. Mensen begonnen meer te verdienen en kregen ook meer vrije tijd. Luxeartikelen zoals de tv en de auto waren ook in gewone huishoudens te vinden.

Na decennia van verzuiling, waren de babyboomers van na de Tweede Wereldoorlog verantwoordelijk voor de ontzuiling in de jaren zestig. Hoewel de meesten van hen wel gedoopt werden, keerden ze zich in de loop van de tijd van de kerk af (Righart, 1995, p. 61). Dit zorgde er onder andere voor dat de grote confessionele politieke partijen in 1966 opeens een stuk minder stemmen kregen. Nieuwe partijen, zoals D66, werden snel populair (Righart, 1995, pp. 45-48).

7 www.nrc.nl/nieuws/2017/10/17/metoovoltrekt-zich-een-nieuwe-seksuele-revolutie-13540816-a1577658 en www.ad.nl/binnenland/metoo-is-begin-van-nieuwe-seksuele-revolutie~a082e6f2/

8 www.cbs.nl/nl-nl/onze-diensten/in-de-klas/gereedschappen/babyboomers

(14)

14 De economische groei en de ontzuiling mondde uiteindelijk uit in twee verschillende generaties: de vooroorlogse generatie en die van erna. De vooroorlogse generatie had een ‘collectieve identiteit [die zich] laat karakteriseren als sober, spaarzaam, pragmatisch en materialistisch’ (Righart, 1995, p. 78). De naoorlogse generatie had nooit armoede gekend en kon langer jong blijven doordat ze langer naar school gingen en dus pas later als volwassenen een baan hadden. De babyboomkinderen waren minder materialistisch omdat ze altijd alles konden hebben. Daarom zette ze zich af tegen alles waar hun ouders in geloofden: geen seks voor het huwelijk, geen geboortebeperking en al helemaal niet praten over seks (Righart, 1995, p. 161).

Omdat jongeren zich in de seksuele revolutie verzetten tegen de beperkte mogelijkheden voor geboortebeperking, was er in die tijd veel aandacht voor voorbehoedsmiddelen. Zowel de politiek, de kerk als de dokters waren tegen het gebruik van de pil en andere anticonceptiemiddelen. Volgens de kerk was het condoom een vijand van de schepping. Ook de overheid liet deze niet toe. Er was zelfs een wet om openbaar verkoop van voorbehoedsmiddelen te verbieden. Het kopen van voorbehoedsmiddelen kon alleen gedaan worden onder de toonbank of in het Rutgershuis van de NVSH (Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming) (Wieberdink, 2002). Voor hun heroprichting in 1946 was het hoofddoel van de vereniging geboorteregeling en het verstrekken van informatie daarover. Na 1946 hebben ze hun doelstelling verbreed naar ‘positieve waardering van de seksualiteit ingang te doen vinden als een integrerend deel van het bestaan’ (NVSH, z.d.). Het verbod op voorbehoedsmiddelen werd in 1970 opgeheven. Dat dit nodig was werd duidelijk in 1962 toen de pil geïntroduceerd werd. Door de pil, geadverteerd als middel tegen een onregelmatige cyclus, kon er gemakkelijker aan geboortebeperking gedaan worden. Hierdoor kon er ook voor of buiten het huwelijk geslachtsverkeer plaatsvinden, zonder dat dit meteen de consequentie van een kind opleverde (Wieberdink, 2002). Om die reden kon men van seks genieten en valt de ‘de vier-eenheid liefde- voortplanting-huwelijk-seksualiteit […] uiteen’ (Ussel, 1968, p. 340).

Hier bleef het niet bij. Zoals ik hierboven al noemde kregen jongeren de kans om langer jong te blijven, hoewel adolescentie al eind van de negentiende eeuw ontstond. Doordat jongeren langer jonger konden blijven, kwamen ze in een soort overgangsfase tussen kindertijd en volwassenheid terecht. Ze creëerden een eigen jongerencultuur met verschillende geledingen. Eén hiervan is Provo, een groep opgericht in 1965 die aan de hand van ludieke acties de gevestigde orde provoceerde (Pas, 2015). Daarna volgde in 1969 de oprichting van Dolle Mina. Deze groep streed voor het verbeteren van de rechten van de vrouw. Hun bekendste demonstratie is de ‘Baas in eigen buik’-actie waarmee ze het plegen van abortus legaal wilden maken (Denijs, 2015). Onder andere deze laatste groep zorgde er ook voor dat vrouwen meer vrijheden kregen. Ofschoon het voor, tijdens en na de oorlog nog

(15)

15 standaard was dat vrouwen zorgde voor de kinderen en alleen de mannen werkte (Righart, 1995, pp.

33-34), kregen vrouwen vanaf de jaren zestig steeds meer zelfbeschikking (van de Loo, 2005, p. 7).

De vorming van bovenstaande jongerengroepen met hun vrijere moraal op het gebied van seksualiteit en de maatregelen voor geboortebeperking zorgden ervoor dat het taboe op seks verminderde. Niet alleen in de privésfeer mag over seks gepraat worden, maar ook in de media. Zo is het eerste naakt in 1967 op de televisie te zien in het VPRO-jongerenprogramma Hoepla (Righart, 1995, p. 62). Righart vat in De eindeloze jaren zestig de kenmerken van de jaren zestig bondig samen: ‘Minder naar de kerk, meer naar school, minder werken en meer seks’ (Righart, 1995, p. 59). De vraag is of de grotere vrijheid ten aanzien van seks ook een verandering teweegbracht in de wijze waarop in jeugdboeken over geboorte en geboortevoorlichting werd geschreven.

1.5 Onderzoek naar kinderboeken over geboorte: state of the art

Zoals ik in mijn inleiding al beschreef, is er nog niet veel onderzoek gedaan naar geboorte en geboortevoorlichting in boeken voor jonge kinderen, maar het is ook niet zo dat er helemaal geen artikelen zijn verschenen. De meeste van deze publicaties hebben betrekken op boeken over seks en seksuele voorlichting voor pubers. Deze artikelen zijn voor dit onderzoek niet relevant, omdat het in deze studie gaat om boeken voor jonge kinderen in de leeftijd tot zeven jaar. In deze paragraaf bespreek ik een viertal Nederlands- en Engelstalige studies waarin geboorte en/of geboortevoorlichting aan bod komt. Hiermee zal ik aantonen wat er al is onderzocht en wat er nog ontbreekt op het gebied van studies over geboorte in boeken voor kinderen tot zeven jaar.

Eén van de artikelen dat gaat over geboorte in jeugdliteratuur is geschreven door Sarah Hunt.

In ‘Childbirth in Children’s Books’ (2003) onderzoekt ze hoe in 35 Engelse prentenboeken, verschenen rond 2000, zwangerschap, bevalling en borstvoeding worden voorgesteld (Hunt, 2003, p. 4). Vijf boeken uit Hunts corpus gingen over zwangerschap. In drie van deze vijf boeken is de zwangerschap alleen maar positief en kan de moeder ook met haar gewone leven doorgaan. In de andere twee boeken is wel te merken dat de moeder dikker wordt en daardoor ook minder kan. In deze boeken wordt duidelijk dat zwangerschap ook nadelen heeft, voor zowel de moeder als de aanwezige andere kinderen. In twee van de drie boeken waar het krijgen van een broertje of zusje aan orde komt wordt, aldus Hunt, op een gevoelige en positieve manier omgegaan met de komst van een jonger broertje of zusje. Op het gebied van de bevalling valt het Hunt vooral op dat in bijna alle boeken het kind in een ziekenhuis wordt geboren. Hunt geeft niet aan dat de bevalling te zien wordt, ze geeft hierbij alleen voorbeelden van net voor of na de bevalling. In maar drie van de 35 prentenboeken die Hunt bestudeerd heeft, ondersteunde een verloskundige de bevalling. Als laatste merkte ze op dat hoewel er in Engeland geen cultuur is die borstvoeding steunt, de prentenboeken borstvoeding als de norm

(16)

16 presenteren. Alleen is in enkele boeken op de achtergrond of op de kaft wel een fles te zien (Hunt, 2003).

Een tweede artikel waarin geboorte aan de orde komt is geschreven door Milena Šubrtová. Ze schrijft in ‘The Depiction of Conception and Birth in Children’s Literature’ (2010) over hoe geboorte in de Tsjechische jeugdliteratuur is afgebeeld. Haar corpus bevat zowel sprookjes, andere fictie voor kinderen en ook films. Šubrtová geeft niet aan hoeveel boeken en films ze heeft onderzocht. Ze beschrijft dat geboorte en dood allebei een taboe waren in de Westerse jeugdliteratuur. Dood begon in de jeugdliteratuur vanaf de eerste helft van de twintigste eeuw uit de taboesfeer te komen terwijl het taboe op seks pas vanaf 1960 afnam (Šubrtová, 2010, p. 142). Deze vaststelling versterkt mijn verwachting dat kinderboeken over geboorte en geboortevoorlichting van na 1960 een ander beeld zullen laten zien dan de boeken van voor de jaren zestig. In de Tsjechische jeugdliteratuur veranderde de representatie van geboorte pas vanaf 1990. Een thema dat ook in de Tsjechische literatuur vaak terugkomt in boeken over geboorte is die van de komst van een jonger broertje of zusje en hoe de hoofdpersoon omgaat met de veranderde gezinsstructuur (Šubrtová, 2010, p. 143). Verder geeft Šubrtová voorbeelden van Tsjechische kinderboeken waarin de geboorte zelf wordt beschreven.

Hoewel er van deze boeken maar één is dat zij zowel educatief als artistiek interessant vindt, gaan alle boeken niet alleen over de biologische aspecten van de reproductie, maar hebben ze ook betrekking op de sociale aspecten die een rol spelen bij de geboorte, zoals blijkt uit het hiervoor genoemde thema van aanpassing aan de nieuwe gezinsstructuur (Šubrtová, 2010, p. 147).

Een derde artikel is van de hand van Christine M. Hepperman. Het heet ‘Sexed: What Makes a Good Sex Ed Book?’ (2007) en zoals de titel al doet vermoeden gaat het niet alleen over geboortevoorlichting maar ook voor een deel over sekseducatie. Aan de hand van vier kinderboeken en het werk van verschillende psychologen legt Hepperman uit waarom kinderen goed voorgelicht moeten zijn. Ze begint met dat het belangrijk is om goede boeken voor kleine kinderen te hebben waarin het onderwerp geboorte naar voren komt. Kinderen kunnen door verkeerde, onduidelijke of te weinig informatie hun fantasie de loop laten waardoor ze bang kunnen worden. Goede, duidelijke informatie over waar kinderen vandaan komen zorgt dat ze geen angsten ontwikkelen. Ouders kunnen dit vaak zelf nog niet, of vinden het moeilijk. Met behulp van een boek gaat dit dan gemakkelijker en zonder verkeerde woorden te gebruiken. Ook is het goed om zo vroeg mogelijk te beginnen over de voorlichting of in ieder geval de juiste woorden geven voor de voorplantingsorganen. De bakerpraatjes en andere onschuldig lijkende informatie kunnen schadelijk zijn voor kinderen (Hepperman, 2007).

Ook in Nederland is er geschreven over geboorte in prentenboeken. Margot Blom schreef in 2001 ‘Nieuw leven… Hoe vertellen we kinderen aan het begin van de 21e eeuw over zwangerschap en geboorte?’ Hierin bekijkt ze alle boeken over geboorte die van 1996 tot 2000 zijn uitgekomen in

(17)

17 Nederland. In totaal gaat het om een corpus van 36 boeken. Ze beschrijft van alle boeken wat er verteld wordt. Blom kijkt hierbij naar verhalende boeken, boeken met dieren als personage en non-fictie voor jonge kinderen (peuters en kleuters) en naar verhalende en non-fictie voor oudere kinderen (vanaf 8 jaar). Ze constateert dat in verhalende boeken voor kleuters en peuters vooral gesproken wordt over de gevoelens die kinderen hebben als ze een broertje of zusje krijgen. Dit kan blijdschap, jaloezie of allebei zijn. Het kind is hierbij zelf de hoofdpersoon. In boeken waar dieren de hoofdrol spelen is dit anders. Hier kunnen ook de toekomstige ouders hoofdpersoon zijn, maar ook in deze boeken is het toch vaak de toekomstige oudere broer of zus en zijn of haar emoties die centraal staan. Bij non-fictie zijn de onderwerpen breed. Onderwerpen variëren van zwangerschap, het verschil tussen jongens en meisjes tot verliefdheid. In boeken voor oudere kinderen komen dezelfde onderwerpen aan bod als hierboven genoemd zijn. Alleen ziet Blom in verhalende boeken voor oudere kinderen dat ook het onderwerp van een andere vader van de nieuwe baby aan de orde komt. Ook in non-fictie boeken voor oudere kinderen komt er een onderwerp bij: wat gebeurt er met je eigen lichaam als je in de puberteit komt (Blom, 2001)?

Er is dus al onderzocht hoe geboorte wordt gerepresenteerd in boeken van een bepaalde periode of land. Dit werd gedaan door Blom in Nederland voor boeken verschenen tussen 1996 tot 2000, door Šubrtová in Tsjechië voor boeken gepubliceerd tussen 2000 en 2010 en door Hunt in Engeland voor prentenboeken die uitkwamen rond 2000. In geen van deze publicaties worden verbanden gelegd tussen de representatie van geboorte en geboortevoorlichting in kinderboeken en de maatschappelijke context waarin deze boeken op de markt kwamen. Wat ontbreekt, is onderzoek naar boeken over geboorte en geboortevoorlichting vanuit het perspectief van de seksuele revolutie.

Het voorliggende onderzoek naar geboorte in boeken voor kinderen tot zeven jaar in een tijd waarin de maatschappelijke houding ten aanzien van seksualiteit en geboorteregeling veranderde, voorziet in deze lacune.

(18)

18

Hoofdstuk 2: Over augurken met slagroom. De ingrediënten van de analyse

In het vorige hoofdstuk heb ik laten zien wat ik ga onderzoeken en vanuit welk perspectief, namelijk:

hoe worden geboorte en geboortevoorlichting voorgesteld in oorspronkelijk Nederlandse verhalende en informatieve boeken, met afbeeldingen, voor kinderen tot zeven jaar verschenen tussen 1945 en 2017. Ook heb ik aangegeven dat ik wil analyseren tot op welke hoogte er sprake is van verandering na de seksuele revolutie van de jaren 1960. In dit hoofdstuk beschrijf ik hoe ik dat ga doen, zodat ik uiteindelijk antwoord kan geven op mijn hoofdvraag in hoofdstuk 5. Ik ga met behulp van de narratologie, de verhaal- en verteltheorie, mijn corpus analyseren.

In paragraaf 2.2 zal ik mijn deelvragen rond geboorte en geboortevoorlichting formuleren en verantwoorden. Hierbij zal ik toelichten hoe ik ze met behulp van de verhaal- en vertelcategorieën, thema, perspectief, personages, ruimte en tijd, zal beantwoorden. Voorafgaand daaraan bespreek ik in paragraaf 2.1 de rol van de paratekst. In paragraaf 2.3 leg ik op basis van de theorie over bakerpraatjes, besproken in 1.3, uit waarom ik in de analyse ook aandacht besteed aan beeldspraak.

Omdat alle boeken in mijn corpus prenten bevatten ga ik in paragraaf 2.4 specifiek in op de samenwerking tussen tekst en beeld in prentenboeken. Aan het einde van dit hoofdstuk, in paragraaf 2.5, zal ik de samenstelling van mijn corpus verantwoorden.

2.1 De paratekst: de teksten bij een tekst

Betekenis toekennen aan een verhaal begint vaak bij de paratekst. ‘“Paratekst” is de verzamelterm voor alle stukken tekst die voorkomen “naast” de auteurstekst als deze in een boekvorm wordt gepresenteerd’ (Brillenburg Wurth & Rigney, 2006, p. 85). Bij paratekst wordt er onderscheid gemaakt tussen de peritekst (de paratekst die zich direct bij de tekst bevindt) en de epitekst (alle informatie buiten het boek om zoals interviews) (Genette, 1997, pp. 2-5). In dit onderzoek zal alleen de peritekst aan de orde komen. De epitekst neem ik niet mee omdat het boek centraal staat voor dit onderzoek.

De peritekst is het eerste wat een lezer ziet van een boek, omdat deze tekst ook de kaft omvat. Niet alleen een auteur heeft invloed op de paratekst, ook de uitgever heeft hier inspraak in. Tot de paratekst die ik zal bespreken behoren de volgende onderdelen: de vormgeving van het boek, bestaande uit de titel van het boek, de afbeelding op de kaft, eventuele afbeeldingen op het schutblad, de titelpagina, een eventueel voor- en nawoord en de achterflap. Bij prentenboeken bestaat de auteurstekst uit woorden en beelden.

De vormgeving van het boek kan invloed hebben op de interpretatie van het verhaal, dit is vooral het geval als de vorm zich onderscheidt van de meeste andere boeken (Nikolajeva & Scott, How Picturebooks Work, 2001, pp. 241-242). De titel kan al een hint geven met betrekking tot waar het verhaal over gaat, of wie de hoofdpersoon is (Nikolajeva & Scott, How Picturebooks Work, 2001, p.

(19)

19 242). De titel kan ook al een aanwijzing bevatten dat het verhaal over geboorte of geboortevoorlichting gaat en dat wat er in het prentenboek verteld wordt gebaseerd of geïnspireerd is op een bakerpraatje.

Wie de hoofdpersoon is, wordt vaak al in de afbeelding op de kaft zichtbaar. Tevens kan deze illustratie al het begin zijn van het verhaal (Nikolajeva & Scott, How Picturebooks Work, 2001, p. 245). Op het schutblad en de titelpagina staan in een prentenboek geregeld afbeeldingen. Meestal zijn dit afbeeldingen van de hoofdpersoon of afbeeldingen die de kern van het verhaal weergeven (Nikolajeva

& Scott, 2001, pp. 245, 250). Op de achterkant vindt men dikwijls een beschrijving van het verhaal. De vraag is wie hier aangesproken wordt: de jonge lezer of de kopende volwassene. Dit en de andere voorgaande punten, zoals de afbeeldingen op de kaft, schutbladen en titelblad, zal ik in mijn analyse van mijn corpus bespreken om de eerste deelvraag te beantwoorden: Wat laat de paratekst over geboorte zien?

2.2 Verhaal- en vertelcategorieën: de narratologie uitgelegd 2.2.1 Thema en motieven

Het thema en de motieven van elk boek zijn belangrijke aanwijzingen voor hoe geboorte in het verhaal vorm krijgt. Er zijn twee soorten motieven: concrete motieven en abstracte motieven.

Concrete motieven zijn meestal gebonden en dynamisch: ze zijn nodig om het verhaal te snappen en zorgen voor ontwikkeling (Van Boven & Dorleijn, 2008, p. 274). Tot de concrete motieven behoren verhaalmotieven, vrije motieven en leidmotieven. Verhaalmotieven zijn motieven die alle gebeurtenissen kunnen samenvatten. Als men alle verhaalmotieven achter elkaar zet heb je een samenvatting van het boek. Vrije motieven zijn vaak te vinden in beschrijvingen. Ze dragen niet bij aan de gebeurtenissen maar komen toch opvallend vaak terug. Een vrij motief kan bijvoorbeeld een kenmerkende ruimte of voorwerp zijn. Leidmotieven zijn voorwerpen of herhalende woordgroepen die vaker terugkomen. Zo vaak dat er een betekenis aan kan worden gegeven (Van Boven & Dorleijn, 2008, pp. 273-276). Te denken valt aan een beschrijving van een personage die elke keer hetzelfde is.

Abstracte motieven zijn minder duidelijk in de tekst te vinden, maar zijn ‘een abstracte notie die naar het oordeel van de lezer verschillende verhaalmotieven met elkaar verbindt’ (Van Boven &

Dorleijn, 2008, p. 277). Hierbij hoort ook het grondmotief of thema. Het grondmotief geeft betekenis aan het verhaal en omvat alle andere motieven (Van Boven & Dorleijn, 2008, p. 278). In mijn analyse zal ik twee vragen met betrekking tot de motieven stellen: Hoe dragen de motieven bij aan de weergave van geboorte? En in hoeverre zijn de motieven te relateren aan de bakerpraatjes rond geboorte?

(20)

20 2.2.2 Vertelstandpunt en point of view

Het vertelstandpunt heeft betrekking op wie het verhaal vertelt. Genette maakt tussen vertellers onderscheid in vertellers die wel of geen deel uitmaken van het verhaal (homodiëgetische en heterodiëgetische). Er zijn vier verschillende niveaus wat heterodiëgetische vertellers weten: de verteller weet alles, de verteller weet bijna alles, de verteller weet alles behalve gedachtes of de verteller weet alleen wat één personages meemaakt en denkt (Nikolajeva, 2005, p. 175). Een heterodiëgetische verteller is in de jeugdliteratuur vaak een volwassene. De afstand tussen een dergelijke verteller en de lezer is relatief groot (Nikolajeva, 2005, p. 184). Homodiëgetische vertellers maken wel deel van het verhaal. Ze kunnen een observant zijn (getuigeverteller) of zelf de gebeurtenissen beleven (autodiëgetische verteller) (Brillenburg Wurth & Rigney, 2006, p. 178).

Wanneer een verteller observant is, kan hij expliciet commentaar geven op wat er gebeurt en kan hij informatie achterhouden.

Vertellerscommentaar betreft passages met beschrijvingen van ruimtes of personages, samenvattingen van de gebeurtenissen of commentaar. ‘Het gaat daarbij met name om tekstpassages waarin de verteller een mening, oordeel of ‘algemeen geldende waarheid’ uitspreekt met de bedoeling de lezer te sturen’ (Van Boven & Dorleijn, 2008, p. 191). Bij prentenboeken is vertellerscommentaar volgens Nikolajeva & Scott vooral in de tekst te vinden. Beschrijvingen van setting en personages kunnen zowel in de tekst als in de tekeningen gegeven worden. Daarbij is het mogelijk dat tekst en beeld elkaar bevestigen, maar het is mogelijk dat ze elkaar tegenspreken (Nikolajeva & Scott, 2001, p.

118). Er is vaak een probleem als het gaat om het standpunt van ik-vertellers. Als er vanuit de hoofdpersoon gekeken wordt, zal hij of zij zelf nooit in beeld komen. Dit kan ervoor zorgen dat lezers zich niet meer goed kunnen identificeren met de protagonist. Dit heeft ten gevolge dat er spanning ontstaat tussen de verteller in de tekst en de point of view in de afbeeldingen, wat lastig kan zijn voor de jonge lezer (Nikolajeva & Scott, 2001, p. 125). Vaak wordt daarom gekozen om de ik-verteller juist als belangrijkste figuur in de afbeelding te zetten.

In mijn analyse is het van belang om te kijken of de verteller informatie achterhoudt voor de lezer. Aan de hand hiervan kan er achterhaald worden wat er tussen de regels wel verteld wordt over de geboorte en wat er dus expres niet verteld wordt.

2.2.3 Personages

Personages zijn de motor van verhalen. De kennismaking van deze personages komt tot stand door beschrijvingen (in prentenboeken in woord en beeld) van hun uiterlijk, door wat ze zelf zeggen, hun acties of wat de verteller of andere personages over hen zeggen. Hierin kan een onderscheid gemaakt worden tussen interne en externe representatie van personages. Een externe representatie komt tot

(21)

21 stand door onder andere beschrijvingen, acties en door wat personages zeggen. Deze manier van personages leren kennen wordt veel toegepast in boeken voor jonge kinderen (Nikolajeva, 2005, pp.

161-2). Een interne personageopbouw betreft de innerlijke gedachtes van personages. Deze vorm van representatie wordt in de jeugdliteratuur minder vaak gebruikt omdat het voor kinderen moeilijker is om gedachtes te interpreteren (Nikolajeva, 2005, p. 163).

Van oudsher zijn kinderboeken eerder plotgeoriënteerd dan personagegeoriënteerd (Nikolajeva, 2005, p. 147). Personages in kinderboeken hebben vaak maar één karaktereigenschap die niet verandert. Dat geldt misschien nog wel het meest voor prentenboeken. Hierdoor zijn personages vaak statisch en vlak in tegenstelling tot dynamisch en rond. (Nikolajeva & Scott, 2001, p. 82). Vanaf 1970 wordt echter de psychologie van personages in kinderboeken steeds belangrijker (Nikolajeva, 2005, p. 147). Hoewel veel kinderboeken te kort zijn om een verandering in personages te kunnen vaststellen, worden de personages steeds ronder en hebben ze dus steeds meer karaktereigenschappen (Nikolajeva, 2005, p. 158).

In prentenboeken is te zien dat afbeeldingen de mogelijkheden om personages te karakteriseren verruimen, vooral wat betreft het uiterlijk van personages en hun mimiek. Daarnaast is ook de positie van een personage in een tekening betekenisvol: dit is vaak een aanwijzing voor wie het hoofdpersonage is en voor wie er de macht heeft. ‘Pictures naturally have a superior ability to convey the spatial position of the character, and especially the mutual spatial relationship of two or more characters, which often reveals their psychological relationship and relative status’ (Nikolajeva & Scott, How Picturebooks Work, 2001, p. 83).

Voor mijn onderzoek is het van belang dat in het boek de personages aangewezen kunnen worden, gezegd kan worden wat de rol met betrekking tot de geboorte voor hen is en wat hun relatie en machtspositie is. Aan de hand hiervan kan gezien worden wat de rol van de personages is bij de geboorte. Het is bijvoorbeeld interessant om na te gaan of de vader een rol krijgt bij de geboorte. Uit de theorie besproken in het vorige hoofdstuk bleek al dat de rol van de vader voor de jaren vijftig vaak onduidelijk was voor jonge kinderen (Röling, 1994). Dit zal ik in de deelvraag over de personages ook beantwoorden.

2.2.4 Ruimte

Een volgend punt is de ruimte die in de boeken van mijn corpus wordt voorgesteld. De ruimte kan een aantal functies of doelen hebben. Als eerste laat het zien waar en wanneer het verhaal zich afspeelt (Nikolajeva, 2005, p. 132). Ten tweede kan de manier van beschrijven al veel zeggen over de personages, hun machtsverhouding en ook de sfeer (Nikolajeva, 2005, p. 135). Daarbij komt kijken dat

‘thuis’ vaak een grote rol speelt in jeugdliteratuur. ‘Home is the epitome of security’ (Nikolajeva, 2005,

(22)

22 p. 138). In de jeugdliteratuur is thuis vaak waar de hoofdpersoon alles heeft wat zijn hartje begeert en waar hij altijd weer fijn thuiskomt.

Net als bij andere verhaal- en vertelcategorieën het geval is, wordt ruimte in prentenboeken zowel in tekst als in beeld overgebracht. Omdat een groot deel van mijn corpus bestaat uit prentenboeken zal ik ook aandacht geven aan de specifieke kenmerken van de ruimte in prentenboeken. In tekst wordt de ruimte beschreven, in afbeeldingen wordt de plaats waar het verhaal zich afspeelt getoond (Nikolajeva & Scott, 2001, p. 61). De zichtbaarheid van de ruimte in de afbeeldingen geeft de lezer volgens Nikolajeva en Scott meer vrijheid, omdat de lezer zelf kan bepalen waar hij eerst naar kijkt.

Behalve de fysieke ruimte, zoals een woonkamer, zijn er nog twee begrippen die van invloed zijn op de perceptie van een afbeelding: kaders en beweging (Nikolajeva & Scott, 2001, pp. 62, 139).

Als eerste zorgt het gebruik van kaders voor afstand van de lezer tot de gebeurtenissen in het verhaal.

Dit kan zorgen voor historische afstand of afstand van de personages (Nikolajeva & Scott, 2001, p. 63).

Wanneer er geen kaders zijn maar de afbeelding de hele pagina bedekt, zullen lezers zich eerder identificeren met de personages.

Ten tweede is de beweging van de personages ten opzichte van de ruimte van invloed op de perceptie. De richting van links naar rechts zorgt voor beweging. Ze gaan weg van het bekende (hetgeen al gelezen is) en naar het onbekende. Als de

personage van rechts naar links gaan, betekent dit meestal dat ze teruggaan naar een veilige plek. Als er in de afbeelding een beweging van een benedenhoek naar een bovenhoek plaatsvindt, zorgt dit voor een onbestemd gevoel bij lezers omdat het personage van hen weg beweegt, naar een onbekende plek. Een beweging naar beneden zorgt juist voor een harmonisch

gevoel omdat personages naar de lezers toekomen (Nikolajeva & Scott, 2001, pp. 153-157)(zie Figuur 2Figuur 2).

In mijn analyse onderzoek ik welke ruimtes in het prentenboek voorkomen. Hiermee bestudeer ik de functie(s) van de ruimte met betrekking tot geboorte. Ook de sfeer rond de zwangerschap en geboorte is van belang. Zo geeft bijvoorbeeld een kil ziekenhuis een andere voorstelling van geboorte dan een sfeervolle slaapkamer. Gezien de betekenis van kaders en beweging voor de perceptie van ruimte zal ik in mijn analyse ook daar aandacht aan besteden.

Figuur 2. Richting in prenten (Nikolajeva & Scott, How Picturebooks Work, 2001, p. 155).

(23)

23 2.2.5 Tijd

Als we het over geboorte hebben, is tijd ook een belangrijke factor. Het is goed om te kijken hoeveel er over het geboorteproces wordt verteld. Wat wordt over de conceptie verteld? Alle negen maanden van de zwangerschap, de babytijd of enkel de geboorte? Dit ga ik onderzoeken aan de hand van de vertelde tijd. De vertelde tijd is de tijd die het verhaal in beslag neemt (Van Boven & Dorleijn, 2008, p.

247). Als het verhaal begint wanneer het kind te horen krijgt dat de moeder zwanger is en eindigt bij de geboorte, zal dit zo’n zeven maanden zijn. Een andere mogelijkheid is dat een volwassene alleen beschrijft hoe een geboorte in zijn werk gaat. In dit geval kan de vertelde tijd ook maar een middag zijn. Naast de vertelde tijd, onderscheiden narratologen ook verteltijd: ‘de tijd die nodig is om het verhaal te realiseren (te lezen)’ (Van Boven & Dorleijn, 2008, p. 247). Hierdoor wordt duidelijk waar de nadruk op wordt gelegd. Hoe meer bladzijdes er aan een onderwerp wordt gegeven, hoe meer gewicht de gebeurtenis heeft.

Het verloop van tijd kan ook in afbeeldingen weergegeven worden (Nikolajeva & Scott, How Picturebooks Work, 2001, p. 139). Dit kan bijvoorbeeld door het veranderen van jaargetijden, de klok, de kalender of door uiterlijke kenmerken zoals, met betrekking tot geboorte, een dikkere buik. Volgens Nikolajeva en Scott zou er bij een goed prentenboek nagedacht moeten zijn over de spanning tussen de verso (achterzijde) en de recto (voorzijde) van een boek. Hiermee kan de auteur of illustrator zorgen voor bijvoorbeeld beweging, een temporele relatie of oorzakelijk verband (Nikolajeva & Scott, 2001, p. 151).

2.3 Beeldspraak: bakerpraatjes in de literatuur

Hoewel beeldspraak geen begrip is uit de verhaal- en verteltheorie – beeldspraak is onderdeel van stijlanalyse – neem ik deze vorm van figuurlijk taalgebruik wel mee in de analyse. Bakerpraatjes zijn een vorm van beeldspraak. Beeldspraak is een ‘[t]erm uit de stijlleer ter aanduiding van de vervanging van letterlijk door figuurlijk, overdrachtelijk taalgebruik’ (Van Bork, Delabastita, Van Gorp, Verkruijsse,

& Vis, 2012). Hierbij zijn altijd twee elementen nodig: het beeld en hetgeen waar het beeld voor staat (Van Boven & Dorleijn, 2008, p. 162). In het vorige hoofdstuk is al gezegd dat een bakerpraatje een verhaal is met een ontwijkende verklaring voor geboorte. Deze ontwijkende verklaring heeft vaak wel een overeenkomst met de geboorte. Hier is bijvoorbeeld te zien dat net zoals een baby in de buik van de moeder zit, het kind volgens het bakerpraatje ook in de kool kan zitten. Wanneer een beeld niet alleen één woord vervangt, maar dit in de hele zin of meerdere zinnen wordt volgehouden wordt er gesproken van een allegorie (Van Bork, Delabastita, Van Gorp, Verkruijsse, & Vis, 2012). Als een bakerpraatje aan kinderen wordt verteld kan het zo zijn dat een jonge luisteraar niet weet dat dit een allegorie is op de geboorte. Zo geeft Nikolajeva in Aesthetic Approaches to Children’s Literature aan

(24)

24 dat beeldspraak vaak nog moeilijk is voor kinderen (2005, p. 202). Vanuit het perspectief van representatie is het gebruik van beeldspraak wel interessant, omdat dit kan betekenen dat de auteur het taboe niet onder woorden wil brengen, maar wel over het onderwerp wil schrijven of het kan een bewuste artistieke keuze zijn van de auteur. In de afbeeldingen kan zowel het beeld als het verbeelde getoond worden (Nikolajeva & Scott, 2001, p. 211).

2.4 De samenwerking tussen tekst en beeld

In paragraaf 2.2 heb ik besproken hoe tekst en beeld vormgeven aan de narratologische categorieën thema, vertelperspectief en ruimte, personages, tijd en ruimte. In deze paragraaf ga ik in op het belangrijkste kenmerk van prentenboeken, de interactie tussen tekst en beeld. Hoewel niet alle boeken in mijn corpus prentenboeken zijn, zijn wel in elk boek meerdere afbeeldingen te vinden.

Woorden en beelden zijn twee verschillende tekensystemen. Beeld is een iconisch teken: een teken gebaseerd op representatie. Hierbij lijkt het teken op het voorwerp waar het op is gebaseerd. Je hebt in principe geen extra kennis nodig om het teken te begrijpen (Nikolajeva & Scott, 2001, p. 1). Dit is anders met conventionele tekens, deze zijn gebaseerd op afspraken (Nikolajeva & Scott, 2001, p. 1).

Woorden vallen onder conventionele tekens omdat de mensheid heeft afgesproken dat een lettercombinatie staat voor een bepaald woord. Joosen en Vloeberghs geven hierbij wel aan dat ook aan iconische tekens conventies kunnen zitten en dat ze historisch en cultureel bepaald zijn (Joosen &

Vloeberghs, 2008, p. 198).

Nikolajeva & Scott merken net als veel andere wetenschappers op dat afbeeldingen vaak ruimtelijk informatie overbrengen (zie ook paragraaf 2.2.4). Dit komt omdat afbeeldingen alles in één keer laten zien, terwijl tekst van woord tot woord gelezen moet worden voordat het begrijpelijk is (Nikolajeva & Scott, 2001, pp. 1, 2). Hier moet wel een kanttekening bij geplaatst worden dat lezers al tijdens het lezen een beeld vormen van het verhaal. Afbeeldingen laten alles in één keer zien, maar hoe meer er naar de details gekeken wordt, hoe meer betekenis er aan de afbeelding gegeven kan worden (Sipe, 1998, p. 100).

In een prentenboek werken dus twee verschillende systemen samen. Sipe (1998) merkt hierover op dat elke keer als er van het ene tekensysteem naar het andere tekensysteem wordt gekeken de betekenis verandert. Hij legt zijn transmediatietheorie uit aan de hand van de semiotische driehoek van Peirce waarbij elke hoek een eigen betekenis heeft: het teken, het object waar het teken naar verwijst en dat waar het teken voor staat (de interpretatie). Als bij het lezen van een prentenboek als eerste naar de tekst wordt gekeken en die tekst zegt ‘de zwangere vrouw’, moet de lezer zelf bijvoorbeeld invullen hoe lang ze al zwanger is. Wanneer vervolgens de afbeelding van de zwangere vrouw bij de tekst betrokken wordt, dan zal de eigen interpretatie op basis van de tekst bijgesteld

(25)

25 worden, omdat de tekening een indicatie geeft van het stadium van de zwangerschap. De interpretatie van de tekst (de kleine driehoek in Figuur 3) verandert op basis van de interpretatie van de tekening (de grote driehoek in Figuur 3).

Deze theorie zal mij helpen om afbeeldingen goed te begrijpen.

2.5 De samenstelling van het corpus

Voordat ik antwoord geef op de hoofdvraag, licht ik de samenstelling van mijn corpus toe. Ik analyseer informatieve en verhalende boeken met minstens één afbeelding die de uitgever geschikt acht voor jonge kinderen tot 7 jaar. Ik heb gekozen voor deze leeftijd omdat kinderen vanaf 8 jaar tegenwoordig op school leren dat seks nodig is om zwanger te worden.9 Ik ga er daarom vanuit dat in boeken voor oudere kinderen relatief eenduidige informatie gegeven zal worden over zwangerschap en geboorte, in lijn met wat kinderen op school onderwezen krijgen. Boeken voor kinderen onder 8 zullen op dit punt mijns inziens meer nuances vertonen.

Ik bestudeer vier boeken die verschenen zijn tussen 1945 en 1960. Zoals in het vorige hoofdstuk te lezen is, zit er een grens op 1945 met betrekking tot geboortevoorlichting en kindbeelden (Dasberg, 1975, p. 116; Zuurveen, 1996, p. 643; Röling, 1994, p. 38). Door de oorlog zijn de volwassenen het kind anders gaan zien: volgens hen zijn zij de toekomst en moeten ze voorbereid worden op alle facetten van het leven, van geboorte tot dood. Vandaar dat ik alleen boeken van na de oorlog zal onderzoeken. Ik maak een vergelijking tussen vier boeken van voor de seksuele revolutie en zes boeken die uitgekomen zijn na de seksuele revolutie, na 1970. Ik richt me enkel op origineel in het Nederlands uitgebrachte boeken met afbeeldingen. Boeken die gaan over de geboorte van Jezus heb ik uitgesloten omdat ik ervanuit ga dat daar God wordt gebruikt om uit te leggen hoe Maria zwanger is geworden. Er is sprake van een specifiek religieuze interpretatie.

Voor het zoeken naar boeken voor mijn corpus heb ik gebruik gemaakt van het Centraal Bestand Kinderboeken. Onder beheer van de Koninklijke Bibliotheek zijn hier de boeken te vinden van

9 https://www.seksuelevorming.nl/onderwijssoort/seksuele-ontwikkeling-6-9-jaar Figuur 3. Semiotische driehoek (Sipe, 1998, p. 103).

(26)

26 zeventien Nederlandse en Vlaamse instellingen. Voor boeken tussen 1945 en 1960 heb ik in het Centraal Bestand Kinderboeken gezocht met de volgende functie:

Tabel 1 Zoektermen Centraal Bestand Kinderboeken.

Dit leverde zeventien boeken in het Nederlands op. Hiervan zijn er drie vertalingen, drie boeken die voor 1945 of na 1960 zijn uitgekomen, acht boeken die geen eerste druk zijn en één boek voor kinderen ouder dan zeven jaar. De twee boeken die zijn overgebleven zijn Loeki’s nieuwe broertje, uitgekomen in de jaren vijftig, en Er komt een nieuw kindje van W.M. Nijkamp en geïllustreerd door Laura Gerding dat is uitgegeven in 1958. Van Loeki’s nieuwe broertje zijn het precieze jaartal, de schrijver en de illustrator onbekend, maar het Centraal Bestand Kinderboeken vermoedt dat het ergens in de jaren vijftig is gepubliceerd. Het gaat hierbij om een kinderreeks waarvan dit het eerste boek is10.

Verder zijn er nog twee boeken genoemd door mijn thesisbegeleider omdat dit ook boeken uit de jaren vijftig zijn waarin een geboorte plaatsvindt. De twee boeken zijn allebei deel van een kinderboekenserie met een bekende auteur en uitgever. Het gaat hier om Nijntje, het eerste Nijntjeboek van Dick Bruna uit 1955 en Saskia en Jeroen uit logeren (1955), het derde deel uit de serie van Jaap ter Haar. Deze twee boeken zijn niet in mijn eerdere zoekactie naar voren gekomen. Ze vragen kennelijk om andere zoekwoorden. Het corpus voor de periode tussen 1945 en 1960 bestaat uit twee prentenboeken, namelijk Er komt een nieuw kindje en Nijntje, en twee geïllustreerde verhalen, namelijk Loeki’s nieuwe broertje en Saskia en Jeroen uit logeren.

Voor de periode van na de seksuele revolutie analyseer ik zes boeken. Deze boeken heb ik gekozen door tijdvakken van acht jaar te maken. Uit ieder tijdvak heb ik een boek met een bekende auteur of uitgever uitgezocht. Boeken die belangrijke prijzen, zoals de Gouden en Zilveren Griffel of de Woutertje Pieterse Prijs, hebben gewonnen staan hierbij ook hoog op de lijst. Het zijn boeken die als gevolg van de prijs aandacht hebben gekregen en mogelijk ook veel zijn gelezen, al biedt een prijs daarvoor geen absolute garantie. Ook hier geldt dat de (prenten)boeken uit Nederland moeten komen en geen kerstverhaal mogen zijn. Verder heb ik geen fotoboeken opgenomen in mijn corpus maar

10 Uit de titelpagina is op te maken dat dit een reeks is. De volgende tekst staat op de titelpagina: ‘Kinder-reeks

①’ (Loeki's nieuwe broertje, 195?).

Alle woorden Prentenboek En Alle woorden Geboorte

Of Alle woorden Gezinsuitbreiding Of Alle woorden Zwangerschap

(27)

27 alleen boeken met getekende afbeeldingen. Ik heb voor elk tijdvak dezelfde zoekwoorden gebruikt als bij de prentenboeken van voor de seksuele revolutie.

In de periode tussen 1970 en 1977 kwamen er veertien treffers uit deze zoekactie. Hiervan waren er twee boeken die binnen de criteria pasten. Ik heb gekozen voor Keetje’s Kinderen van Jantien Buisman uit 1977 omdat zij voor Kees en Keetje in 1976 een Zilveren Griffel heeft gekregen.

Voor de periode van 1978 tot 1985 leverde de zoekactie 29 hits op. Omdat er heel veel vertaalde werken, tweede of latere drukken tussen deze hits zaten, was maar één boek geschikt. Dit is het informatieve boek Mama, waar komen baby'tjes vandaan? Stap voor stap wordt het grote wonder aan kinderen van 4 tot 7 jaar verteld (1985) door J. Steur en met tekeningen van Vera Polak.

In de volgende tijdsspanne leverde de zoekactie 76 treffers op. Hiervan zijn er acht geschikt voor mijn onderzoek. Ik heb voor Imme Dros gekozen, omdat ze een bekende auteur is en in 2003 de Theo Thijssenprijs toegekend kreeg. In mijn corpus zit nu ook Van een vrouw die een huisje bouwde in haar buik uit 1992.

In de periode van 1994 tot 2001 waren er 128 treffers. Tien van deze boeken pasten bij de criteria die ik gesteld heb. Hier zaten veel bekende auteurs bij, zoals Francine Oomen en Marianne Busser en Ron Schröder. Busser en Schröder is een bekend schrijversduo dat samen al meer dan 400 boeken heeft geschreven. Daarom heb ik uiteindelijk gekozen voor hun boek Liselotje krijgt een zusje (1994), geïllustreerd door Jan Jutte. Dit boek is uitgebracht bij Van Holkema & Warendorf, een bekende uitgever.

De eerste periode in het nieuwe millennium gaf een zoekactie met 184 treffers. Achttien van deze boeken voldeden aan alle criteria. Dick Bruna met Kleine Pluis uit 2003 sprong er voor mij uit.

Mijn corpus bevat al een boek van Bruna, namelijk Nijntje uit 1960. Hierdoor vermoed ik dat een mogelijke verandering over hoe geboorte verbeeld wordt duidelijker zichtbaar is.

De laatste periode, van 2010 tot en met 2017 leverde bij de Centraal Bestand Kinderboeken een zoekactie met 174 hits op. In deze periode leverde de zoekactie 21 bruikbare boeken op. Zoals in de inleiding al te lezen is, is Babytje in mama’s buik uit 2016 van Bette Westera en Jan Jutte in 2017 bekroond met een Zilveren Griffel. Daarom zal dit het tiende boek van mijn corpus worden. In het volgende hoofdstuk zal ik de volgende boeken analyseren:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Cliënt draagt er zorg voor dat alle gegevens waarvan Mama Sana aangeeft dat deze noodzakelijk zijn of waarvan Cliënt redelijkerwijs behoort te begrijpen dat deze noodzakelijk zijn

Mijn peuter speelt Mijn kleuter speelt Voor mijn liefste oma Voor mijn liefste juf Anti-verveelspelletjes!. Ik zie, ik zie wat jij niet ziet en de kleur is … roze Maak de

gigantische meerval, genaamd Big Mama en die wilden we wel eens van dichtbij zien. Cor regelde de reservering bij de duikschool en zo verzamelden we op zaterdag om half negen bij

• “ik dacht aan een bijbeltekst”: reflecteren vanuit eigen, persoonlijk zoeken... Geloofsvragen

Te weinig slaap, te weinig tijd, te weinig geld, te weinig me-time, te weinig us-time, minder vrijheid, veel meer verantwoordelijkheden …. Maar: het zijn mijn

Ze willen toch liever niet geïnterviewd worden, want: “Mijn ex pluist kranten en tijdschriften uit, en als hij ook maar vermoedt dat hij ons verhaal leest, mag ik mijn zoon

Het enkelbandje van Sproutling doet nog meer: het meet temperatuur, licht en geluid in de babykamer, stuurt een waarschuwing naar de ouders vlak voor het kind ont- waakt en

Benedicte: “Winkeliers belden ons: jullie moeder is haar portefeuille weeral vergeten.” Yvette moest stoppen met werken en er begon een tocht langs klinieken en homes in