• No results found

ARTEFACT! RAPPORT 274. Melissant Molendijk. Gemeente Goeree-Overflakkee. Archeologisch Bureauonderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ARTEFACT! RAPPORT 274. Melissant Molendijk. Gemeente Goeree-Overflakkee. Archeologisch Bureauonderzoek"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ARTEFACT! RAPPORT 274

Melissant – Molendijk

Gemeente Goeree-Overflakkee

Archeologisch Bureauonderzoek

(2)

ARTEFACT! RAPPORT 274

Melissant – Molendijk

Gemeente Goeree-Overflakkee

Archeologisch Bureauonderzoek

G.P.A. Besuijen

(3)
(4)

Colofon

Titel Melissant – Molendijk. Gemeente Goeree-Overflakkee. Archeologisch Bureauonderzoek

Auteur(s) drs. G.P.A. Besuijen Status rapport Definitief

Datum 31 oktober 2016

Projectcode 2016ART88

Projectleider drs. G.P.A. Besuijen Opdrachtgever Royal HaskoningDHV

ISSN 2213-7424

Autorisatie Naam drs. J.E.M. Wattenberghe (Senior KNA Archeoloog) Datum 31 oktober 2016

Paraaf

Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed!

Riemensstraat 9 4543 BW Zaamslag T 0115 851614

E info@artefact-info.nl W www.artefact-info.nl

© Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed, 2016

Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van het hierin verwoorde advies.

(5)
(6)

5

Inhoud

Samenvatting ... 7

Administratieve Gegevens ... 9

1 Inleiding 1.1 Aanleiding, Doel en Opzet van het onderzoek ... 11

1.2 Beleidskader ... 12

1.3 Plangebied: afbakening, (toekomstig) grondgebruik ... 13

2 Archeologisch Bureauonderzoek 2.1 Onderzoeksmethode ... 15

2.2 Aardkundige Waarden ... 16

2.2.1 Inleiding ... 16

2.2.2 Algemene Geologische Geschiedenis ... 16

2.2.3 Geologie, Landschap en Bodem ... 18

2.2.4 Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) ... 21

2.3 Regionale bewoningsgeschiedenis ...22

2.3.1 Prehistorie ... 22

2.3.2 Romeinse Tijd ... 24

2.3.3 Middeleeuwen en Nieuwe Tijd ... 24

2.4 Historische gegevens ... 27

2.5 Archeologische Gegevens ... 31

2.6 Recent gebruik: verstoringen en luchtfoto’s ... 32

2.7 Archeologisch Verwachtingsmodel... 33

3 Conclusie en Advies 3.1 Conclusie ... 35

3.2 Advies ... 35

Bronnen ... 37

Verklarende Woordenlijst ... 39

Tijdstabel ... 43

(7)
(8)

7

Samenvatting

In opdracht van Royal HaskoningDHV heeft Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed in oktober 2016 een Archeologisch Bureauonderzoek uitgevoerd binnen het plangebied aan de Molendijk te Melissant (gemeente Goeree-Overflakkee). De aanleiding tot het onderzoek is het voornemen om binnen het plangebied een nieuwe riolering aan te leggen. Dit plangebied maakt deel uit van een groter nieuw riooltracé langs de Molendijk en de Voorstraat–Nieuweweg. Het plangebied betreft het deel van het tracé waar in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde Archeologie – 3, over een afstand van circa 165 m. Voor de aanleg van de nieuwe riolering wordt een buis met diameter van 40 cm geplaatst in een circa 1,00 tot 1,50 m brede sleuf. De sleuf wordt naar verwachting aangelegd tot een diepte van max. 1,50 m –mv.

Op basis van de beschikbare aardwetenschappelijke, archeologische en historische gegevens is in het archeologisch bureauonderzoek een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Er kan samengevat gesteld worden dat voor het plangebied geen verwachting geldt op het aantreffen van vindplaatsen op uit de vroege en late prehistorie, de Romeinse Tijd en de Vroege Middeleeuwen vanwege de erosie van de geologische niveaus waarop deze vindplaatsen aangetroffen kunnen worden. Bij de processen van erosie en sedimentatie die geleid hebben tot het ontstaan van de ondergrond van het huidige landschap in de Late Middeleeuwen, zijn oudere afzettingen van het Laagpakket van Wierden, het Laagpakket van Wormer en het Hollandveen Laagpakket verdwenen.

Dit betekent dat uitsluitend vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd binnen het plangebied aanwezig kunnen zijn. Gelet op de inpoldering van het gebied in 1480, de vermoedelijk zeer beperkte omvang van laatmiddeleeuwse bewoning (indien al aanwezig), en de overstroming in 1552, geldt een lage verwachting op het aantreffen van vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen. Na herbedijking van de Polder van Oud-Melissant in 1560 is achter de Molendijk tussen de Achterweg en de Voorstraat bebouwing aanwezig, zo blijkt uit het beschikbare kaartmateriaal. Dit betekent dat voor het plangebied voor de Nieuwe Tijd een hoge verwachting geldt op het aantreffen van

vindplaatsen. De kans dat ter plaatse van het plangebied nederzettingsresten aanwezig zijn is echter beperkt, aangezien de rooilijnen in deze omgeving niet of nauwelijks veranderd lijken sinds de 17de eeuw. Geheel uitgesloten is dit echter niet. Wel kunnen in de ondergrond van het plangebied resten van infrastructuur, zoals oude bestrating en vroege fasen van het dijklichaam van de Molendijk aanwezig zijn, indien deze niet bij latere reconstructies verloren zijn gegaan.

Gelet op de beperkte breedte (1,00 tot 1,50 m) en aanlegdiepte (ca. 1,50 m –mv) van de te graven rioolsleuf, zal de omvang van de verstoring beperkt blijven. Tevens geldt dat het eventueel documenteren de top een oud dijklichaam in de lengterichting van de dijk maar zeer beperkt informatie op kan leveren of de opbouw van deze dijk. Op basis van deze gegevens en overwegingen wordt vervolgonderzoek binnen het plangebied niet noodzakelijk geacht.

Het is echter niet uit te sluiten dat ondanks dat vervolgonderzoek niet is aanbevolen is, desondanks toch relevante archeologische vindplaatsen in de bodem verborgen zijn en dat deze in de

uitvoeringsfase van de toekomstige graafwerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet (2016).

Om er voor te zorgen dat aan deze wettelijke plicht wordt voldaan bij het eventueel aantreffen van

(9)

8 sporen en/of vondsten tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, wordt verzocht om navolgende tekst in het uitvoeringsbestek op te nemen:

Archeologie

Ondanks er bij het vooronderzoek geen behoudenswaardige archeologische waarden werden aangetroffen, is niettemin de kans aanwezig dat archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van de graaf- en inrichtingswerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht ex. artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit 2016. Bij graafwerkzaamheden dient men dan ook attent te zijn op eventuele vondsten.

Opdrachtgever verplicht de aannemers om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de werkzaamheden en verplicht hen archeologische vondsten onverwijld te melden bij de bevoegde overheid.

(10)

9

Administratieve Gegevens

Onderzoeksvorm Archeologisch Bureauonderzoek Projectnaam Melissant – Molendijk

Locatie

Provincie Zuid-Holland

Gemeente Goeree-Overflakkee

Plaats Melissant

Adres / Locatie Molendijk

Kadastrale Perceelsnummers

RD-coördinaten X/Y ZW 63.759 / 421.043 NO 63.869 / 421.097 Z 63.779 / 421.024

Kaartblad 43A

Oppervlakte plangebied Ca. 170 m²

Planologische aanleiding Aanvraag omgevingsvergunning

Gemeentelijk beleidskader

Bestemmingsplan Goeree-Overflakkee – Dorpsgebied Melissant 2012, Dubbelbestemming Waarde – Archeologie 3 Bekende waarden binnen plangebied

AMK status Geen

Archis waarnemingen Geen Archis vondstmeldingen Geen

Opdrachtgever

Naam Royal HaskoningDHV

Contactpersoon Dhr. L.-J. Schets

Adres Postbus 4, 4460 AA Goes

Contactgegevens T 088 3489711

E laurens-jan.schets@rhdhv.com

Bevoegde Overheid

Naam Gemeente Goeree-Overflakkee

Contactpersoon Mevr. A. Overwater

Adres Postbus 1, 3240 AA Middelharnis

Contactgegevens T 14 0187

E info@goeree-overflakkee.nl

(11)

10 Beheer en plaats van documentatie

Naam DANS-Easy

Digitaal e-depot: www.edna.nl

Uitvoerder

Naam Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed.

Contactpersoon Dhr. J.E.M. Wattenberghe

Adres Riemensstraat 9, 4543 BW Zaamslag

Contactgegevens T 0115 851614

E janwattenberghe@artefact-info.nl

Onderzoeksgegevens

Uitvoeringsperiode Oktober 2016 Archis onderzoeksnummer 4.017.521.100 Nieuw aangetroffen

vindplaats(en)

N.v.t.

(12)

11

1 Inleiding

1.1 Aanleiding, Doel en Opzet van het onderzoek

In opdracht van Royal HaskoningDHV heeft Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed in oktober 2016 een Archeologisch Bureauonderzoek uitgevoerd binnen het plangebied aan de Molendijk te Melissant (gemeente Goeree-Overflakkee). De aanleiding tot het onderzoek betreft het

voornemen om het hier een nieuwe riolering aan te leggen ter vergroting van de capaciteit.

Voorliggend onderzoek is uitgevoerd in het kader van de aanvraag van de hiervoor benodigde omgevingsvergunning.

Het doel van het archeologisch bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden, binnen een omschreven gebied, om daarmee te komen tot een specifieke archeologische verwachting. Het resultaat van dit onderzoek is een standaardrapport met een specifieke archeologische verwachting, op basis waarvan een beleidsbeslissing genomen kan worden ten aanzien van (eventueel)

vervolgonderzoek. Het rapport bevat, waar mogelijk, gegevens over aan- of afwezigheid, aard, omvang, ouderdom, gaafheid, conservering en (relatieve) kwaliteit van archeologische waarden en aardwetenschappelijke eigenschappen.1

Het archeologisch bureauonderzoek is uitgevoerd conform de eisen gesteld in de KNA Versie 3.3.

1 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie Versie 3.3: Protocol 4002.

Afbeelding 1 Ligging van het plangebied in Nederland.

(13)

12

Afbeelding 1 Ligging van het plangebied in de regio op een uitsnede van de Topografische Kaart.

Bron: Kadaster/ Esri 2016.

1.2 Beleidskader

Rijk

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Middels deze is het verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het Europese Verdrag van Valletta beoogt het cultureel erfgoed, dat zich in de bodem bevindt, beter te beschermen. Deze wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke

ontwikkeling en de financiering van archeologische onderzoeken. De belangrijkste veranderingen als gevolg van deze nieuwe wetgeving betreffen:

 het streven naar behoud en bescherming van archeologische waarden in de bodem;

 de archeologische monumentenzorg wordt een geïntegreerd onderdeel van het ruimtelijk ordeningsproces;

 de kosten van archeologische werkzaamheden komen in principe voor rekening van de initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten (principe van ‘veroorzaker betaalt’).

Daarnaast is er op landelijk niveau een Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA 2.0) opgesteld waarin thematisch de archeologische kennis van regio’s en perioden is beschreven.

(14)

13

Provincie

Het ruimtelijk beleid van de provincie Zuid-Holland ten aanzien van archeologie is vastgelegd in de Verordening Ruimte (artikel 2.4.4). Tevens heeft de provincie de Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie Zuid-Holland (POA) opgesteld waarbij de thema’s 1 [Strijd tegen en met het water], 4 [De Grote Ontginningen tussen 900 en 1300] en 5 [Het Zuid-Hollandse platteland in de

Middeleeuwen, een feodaal of een vrij landschap?] betrekking hebben op dit onderzoek.

Gemeente

Met de komst van de (herziene) Wet op de archeologische Monumentenzorg (Wamz) in 2007 is de verantwoordelijkheid voor het cultureel erfgoed in grote mate verschoven van Rijk en provincie naar de gemeenten. Gemeenten worden verantwoordelijk gehouden voor de omgang met archeologische waarden binnen het gemeentelijk grondgebied. Daartoe dienen gemeenten een eigen archeologiebeleid te voeren. Het onderhavig archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd binnen het kader van het ruimtelijke ordeningsbeleid van de gemeente Goeree-Overflakkee, zoals vastgelegd de beleidsnota en beleidskaart van de gemeente Goeree-Overflakkee.2 Dit beleid is in 2011 vastgesteld door de toenmalige gemeenten Goedereede, Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee, die inmiddels zijn gefuseerd tot de gemeente Goeree-Overflakkee.

Het plangebied ligt op de beleidskaart van de gemeente binnen een zone met Waarde Archeologie 3. Dit betekent dat het plangebied gelegen is binnen een historische kern of aangrenzende dijk, maar buiten een AMK-terrein. Dit komt overeen met een hoge archeologische verwachting voor het aantreffen van vindplaatsen die verband houden met deze kern. Dit betekent dat deze verwachting geldt voor de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd.

De hierboven genoemde archeologische verwachting die geldt binnen het plangebied, vertaalt zich in de aanpak van archeologisch onderzoek. Doordat het plangebied is gelegen in een zone met een Waarde Archeologie 3, geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte groter dan 0,30 m –mv en een verstoringsoppervlakte groter dan respectievelijk 100 m². Het uitgangspunt van de gemeente voor zones met een archeologische verwachting is om verstoring van archeologische waarden te voorkomen. Inpassing van eventueel in het plangebied aanwezige archeologische waarden geniet dus de voorkeur.

1.3 Plangebied: afbakening, (toekomstig) grondgebruik

Het plangebied is gelegen in de dorpskern van Melissant in de gemeente Goeree-Overflakkee (afbeelding 2 en 3). De aanleiding voor het onderzoek is het voornemen van de opdrachtgever om binnen het plangebied nieuwe riolering aan te leggen om zo de lokale capaciteit te vergroten. Dit plangebied maakt deel uit van een groter nieuw riooltracé langs de Molendijk en de Voorstraat.

Het plangebied betreft het deel van het tracé, circa 165 m in lengte, waar in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde Archeologie – 3 geldt en waar werkzaamheden met een

oppervlakte van meer dan 100 m2 én dieper dan 0,30 m –mv vergunningsplichtig zijn.

Voor de aanleg van de nieuwe riolering wordt een buis met diameter van 40 cm geplaatst in een circa 1,00 tot 1,50 m brede sleuf. De sleuf wordt naar verwachting aangelegd tot een diepte van max. 1,50 m –mv.

2 Breimer & Van Oort 2011.

(15)

14

Afbeelding 3 Het plangebied geprojecteerd op een uitsnede van de Topografische Kaart. Bron: Kadaster/Esri 2016.

(16)

15

2 Archeologisch Bureauonderzoek

2.1 Onderzoeksmethode

Voorliggend Archeologisch Bureauonderzoek werd uitgevoerd conform de eisen gesteld in de KNA Versie 3.3. Om tot een specifieke archeologische verwachting te komen werden volgende werkzaamheden uitgevoerd:

 bepalen van het onderzoekskader (aanleiding onderzoek en begrenzing onderzoeksgebied);

 het vaststellen van het huidige en historische gebruik van het onderzoeksgebied en naaste omgeving door het raadplegen van de beheerder/eigenaar van de grond en/of de

opdrachtgever en de door hen overgedragen gegevens;

 het vaststellen van de toekomstige inrichting van het onderzoeksgebied;

 het raadplegen van de gemeentelijke verwachtings- of beleidskaart archeologie;

 het bepalen van de landschappelijke (geologische en bodemkundige) kenmerken aan de hand van bestudering van de bodem-, geologische en geomorfologische kaarten

 het bestuderen van oude kaarten;

 het raadplegen van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) Zuid-Holland;

 het raadplegen van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN);

 het raadplegen van relevante literatuur en luchtfoto’s;

 het inventariseren van gegevens uit het ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) te Amersfoort;

 het raadplegen van de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Nederland.

Bij het tot stand komen van voorliggend onderzoeksrapport werd gebruikt gemaakt van de hieronder genoemde historische of oude kaarten. Enkel de kaarten waarop nieuwe, afwijkende of kenmerkende informatie met betrekking tot het onderzoeksgebied wordt weergegeven, zijn afgebeeld in het rapport.

Ostium Scaldis, Kaart van de Zeeuwse Delta uit het midden van de 16de eeuw, door C.

Sgrooten, 1573;

Zelandiae comitatus. Het nieuwe aanzien van westelijk Staats-Vlaanderen. N. Visscher, 1656 ;

Kaart van het gebied Beooster Schelde door J. Blaeu, ca. 1664

Caarte van de Heerlykheyt van Melissant door Heyman van Dijck, uit 1696..

 Kaart van Zeeland en de Scheldestromen door D.W.C. en A. Hattinga, 1753;

 Kadastrale Kaart (Minuutkaart), Melissant, Sectie A 2, circa 1832;

 Gemeente-atlas door Kuyper, 1867;

 Topografische Militaire Kaart (Bonnebladen): 1916;

 Topografische Kaart: 1950, 1962, 1972, 1984, 1993;

 Luchtfoto’s en satellietfoto’s 1959, 2005, 2010, 2015.

(17)

16

2.2 Aardkundige Waarden

2.2.1 Inleiding

In dit rapport is gekozen om zo veel mogelijk de nieuwe lithostratigrafische nomenclatuur te gebruiken en dus zo veel mogelijk de oudere Duinkerke-transgressies buiten beschouwing te laten. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven waarin de oude nomenclatuur (RGD, van Rummelen 1960) ‘vertaald’ wordt naar de huidige (De Mulder et al. 2003).

Tabel 1 Vertaling van de oude naar de nieuwe lithostratigrafische nomenclatuur. Bron: De Mulder et al. 2003.

Oude nomenclatuur Nieuwe nomenclatuur

Formatie van Twente Laagpakket van Wierden (Formatie van Boxtel)

Basisveen Basisveen Laagpakket

Afzettingen van Calais Laagpakket van Wormer (Formatie van Naaldwijk) Hollandveen Hollandveen Laagpakket (Formatie van Nieuwkoop) Afzettingen van Duinkerke Laagpakket van Walcheren (Formatie van Naaldwijk)

2.2.2 Algemene Geologische Geschiedenis

De omgeving van het plangebied behoort tot het zuidwestelijke zeekleigebied en is gelegen op Goeree-Overflakkee. De geologische basis, die bepalend zal zijn voor het uitzicht van het huidige landschap, begint na het laatste glaciaal (Weichselien, Laat Paleolithicum, tot 9.700 v. Chr.). Onder invloed van de stijgende temperatuur en het smelten van ijskappen in het Boreaal (Mesolithicum, 7.220 – 8.640 v. Chr.) zal de zeespiegel stijgen en zal het pleistocene landschap langzaam

vernatten (afbeelding 4). Hierdoor begint zich op lager gelegen delen van het landschap een laag basisveen te vormen. Aan dit veenvormingsproces komt een einde in het Vroeg-Atlanticum (circa 6.000 v. Chr., Laat-Mesolithicum). Door de sterke zeespiegelstijging en getijdenwerking liep de regio geleidelijk onder water en ontstond een getijdengebied met platen, slikken en schorren.

Grote delen van het pleistocene landschap werden door getijdengeulen uitgeschuurd. De afzettingen van het Laagpakket van Wormer (Formatie van Naaldwijk) werden op Goeree- Overflakkee gevormd in het Midden en Laat Atlanticum (vanaf 5.500 v. Chr.) afgezet vanuit het mondingsgebied van de Rijn en Maas, dat in deze periode zuidelijk lag dan tegenwoordig. Deze afzettingen zijn overwegend zandig in deze regio.

(18)

17

Afbeelding 4 Curve van de Holocene zeespiegelstijging in het Zuidwestelijke kustgebied van Nederland. Bron: De Boer 2008, naar Kiden 1995.

Vanaf het Subboreaal stagneert de stijging van de zeespiegel in die mate dat de sedimentatie en de stijging elkaar in balans hielden. Er worden meer kleiige

sedimenten afgezet. Deze klei is slap en bevat veel rietwortels. Deze wortels zijn een indicatie voor de veenvorming die begint plaats te vinden. Vanaf deze periode begon het getijdengebied geleidelijk te verlanden en plaatselijk begon er zich veen te vormen op de getijdenafzettingen, zodat er vanaf het Midden-Subboreaal (Laat- Neolithicum, 3.100 v. Chr.) een quasi gesloten kustbarrière van strandwallen ontstond met daarachter een groot veenlandschap bestaande uit een veenmoeras met kleine vennen en veenstroompjes.3 De veenvorming begon in het oostelijk deel van Goeree-Overflakkee ca. 1.000 jaar eerder dan in het westen, waardoor de dikte van het veenpakket in het oosten 1 tot 2 m is, terwijl dit in het westen minder dan 1 m is. Geologisch wordt het dit veen tot het Hollandveen Laagpakket van de Formatie van Nieuwkoop gerekend.

Het milieu veranderde in het Subboreaal van brak naar zoet en vervolgens van eutroof naar oligotroof.4 De aanwijzingen van bewoning tot in het Vroeg- Subatlanticum (IJzertijd, 250 v. Chr.) zijn vooral aangetroffen in het strandwallengebied. Pas vanaf het moment dat de mariene invloed volledig was afgenomen en delen van het hoog opgegroeide veen voldoende ontwaterd waren, werden delen van het veen bewoond. In de Vroeg-Romeinse tijd (in dit gebied ca. 50 n. Chr.), nam de bewoningsintensiteit in het gehele zuidwestelijke kustgebied af. De bewoning verplaatst zich van het veengebied terug naar de strandwallen en langs de oevers de kreken.5

In de Midden-Romeinse Tijd (ca. 70-270 n. Chr.) een intensieve bewoning van het veengebied van het zuidwestelijk kustgebied vastgesteld. Grote delen van het veengebied werden ten behoeve van de grootschalige verbreiding van de bewoning ontwaterd. Dit deed men door het graven van afwateringsgreppels en het verbreden en kanaliseren van de reeds aanwezige veenstroompjes en watergangen (afbeelding 5). De exploitatie van dit veengebied heeft wellicht een economische achtergrond. De precieze aard van activiteiten op dit veen is tot nog toe echter niet volledig bekend. Op Goeree-Overflakkee is deze intensieve bewoning in het veen niet geattesteerd zoals elders in het kustgebied wel het geval is. Oorzaak hiervan zal mede de erosie van het veen in de post-Romeinse tijd zijn. Wel is naast een getijdekreek bij Goedereede in deze periode een Romeinse handelsnederzetting gelegen.

In het achterland van Goeree-Overflakkee lagen een aantal belangrijke afwateringsgeulen die uitkwamen op de daar zuid-noord lopende Scheldetak. Mogelijk betreft dit (voorgangers) van de

3 Vos & Van Heeringen 1997, 28.

4 Vos & Van Heeringen 1997, 28.

5 Van Strydonck & De Mulder 2000, 79.

(19)

18 Dintel en Steenbergsevliet. Het precieze traject van de Scheldeloop aan de oostzijde van Goeree- Overflakkee is echter onzeker.

Doordat het ontwaterde veen ging inklinken kreeg de zee opnieuw vat op dit gebied. Vanaf het Midden-Subatlanticum (Laat-Romeinse tijd, vanaf 270 n. Chr.) kon de zee verder en breder het achterland instromen langs reeds aanwezige kreken, waardoor een nieuw getijdenlandschap ontstond. Dit resulteerde in de sedimentatie van dikke pakketten klei en zand. Daar waar getijdengeulen zich hebben ingesneden werden zandige pakketten afgezet en de hoger gelegen veengronden werden afgedekt met fijner sediment, hoofdzakelijk zware klei. De afzettingen van het Laagpakket van Walcheren (Formatie van Naaldwijk), die daarbij tot stand kwamen, liggen tot op heden op Goeree-Overflakkee, uitgezonderd het duingebied, overal aan het oppervlak. De getijdengeulen erodeerden de lager gelegen veengebieden. De breedste van deze geulen betreffen de beide Scheldearmen, de Grevelingen en het Haringvliet. Ook op het land zijn grote veenzones weggeslagen. Zo is tussen Goedereede en Dirksland een veenloze zone gelegen als gevolg daarvan. Deze getijdegeul ontstond uit een oudere geul, vermoedelijk dezelfde waarlangs de Romeinse nederzetting bij Goedereede was gelegen. Zowel vanuit het noorden als vanuit het zuiden verbreedde deze zich waardoor uiteindelijk het gebied dat ongeveer overeenkomt met het huidige Goeree een eiland werd, afgesloten van het achterland. Deze ontwikkeling voltooide zich echter pas in de Late Middeleeuwen. Oorzaak was niet alleen de toenemende dreiging van het zeewater, maar ook de eeuwenlange veenontginning (moernering) die in het gehele veengebied van Goeree en Overflakkee had geleid tot maaiveld.

De toenemende invloed van de zee en de moernering maakte dat het gebied extra kwetsbaar was bij de noodlottige Sint Elisabeth’s vloed van 1421. De daarbij ontstane inbraken leidden tot grote en diepe geulen die steeds verder landinwaarts drongen, tot in het westelijk deel van Overflakkee.

Het oostelijk deel kwam wel regelmatig onderwater te staan in deze periode, maar van diepe en brede geulen was hier minder sprake. In dit gebied was pas in de Vroege Middeleeuwen een einde gekomen aan de veengroei, als gevolg van deze en andere stormvloeden.

Na de Sint Elisabeth’s vloed begonnen de zeearmen Haringvliet, Grevelingen en Volkerak zich tot de huidige vorm te ontwikkelen. Dit proces ging gepaard met een enorme transport van sediment, waardoor nieuwe opwassen ontstonden op de plaatsen die buiten de eigenlijke geulen waren gelegen, zoals bij Dirksland, Sommelsdijk-Middelharnis, Ooltgensplaat en Oude Tonge. Op andere plaatsen, in het stroomgebied van het huidige Haringvliet, Grevelingen en Volkerak, verdwenen door sterke erosie oudere opwassen van het Laagpakket van Walcheren (met veenondergrond en afzettingen van het Laagpakket van Wormer) geheel.6

2.2.3 Geologie, Landschap en Bodem

Voor het verkrijgen van inzicht in de geologische opbouw van het plangebied en de omgeving daarvan, kon gebruik worden gemaakt van de Geologische overzichtskaart (TNO 2010), de oudere Geologische Kaart van Nederland 1:50.000, Blad Goeree en Overflakkee (Hageman 1964a), de Bodemkaart van Nederland 1:50.000, Blad 43 West (Stiboka 1964a) en de Geomorfologische kaart van Nederland (Alterra 2008). Een nadeel bij het gebruik is de relatieve grofschaligheid van deze kaarten. Deze informatie is niet bedoeld en ook niet bruikbaar voor een beoordeling op

6 Hageman 1964b, 23-34.

(20)

19 perceelsniveau. Wel bieden de kaarten kaders voor een globale inschatting van de geologische en de paleogeografische situatie.

Afbeelding 5 Projectie van het plangebied op een uitsnede van de Geologische Kaart van Nederland.

Bron: Hageman 1964a.

Het plangebied maakt deel uit van zuidwestelijke zeekleigebied. Projectie op de Geologische Kaart van Nederland (afbeelding 5) leert het plangebied gelegen is binnen een groene zone met code D.0.3. Dit houdt in dat hier Afzettingen van Duinkerke III aanwezig zijn, in de nieuwe lithostratigrafische indeling behorend tot het Laagpakket van Walcheren. Deze afzettingen zijn het resultaat van enorme sedimenttransport in de periode na de stormvloeden van de 15de en 16de eeuw, toen hier een getijdegebied was gelegen waar sprake was van sterke stromingen. Daardoor zijn oudere afzettingen zoals het Hollandveen Laagpakket en het Laagpakket van Wormer hier niet meer in de ondergrond aanwezig.

Op de Geomorfologische Kaart van Nederland (niet afgebeeld) bevindt het plangebied zich in een ongekarteerde zone, namelijk de bebouwde kom van Melissant. Gelet op de omgeving zal hier echter sprake zijn van een zone met code 2M35. Dat betekent dat hier vlaktes van

getijdeafzettingen gelegen zijn.

Op de Bodemkaart van Nederland bevindt het plangebied zich eveneens in een ongekarteerde zone (afbeelding 6). Gelet op de omgeving zal hier echter code Mn25A gelden, waarmee het plangebied, bodemkundig gezien, bestaat uit kalkrijke poldervaaggronden van zware zavel.

Bij het bepalen van het grondwaterregime van de bodem wordt gewerkt met grondwatertrappen (zie tabel 2). Deze trappen geven een klassenindeling weer van ten eerste de verschillende

(21)

20 grondwaterstanden naar diepte en ten tweede de seizoensvariatie in de grondwaterstanden. De trappen worden vastgesteld op een schaal van I tot VII (van respectievelijk extreem nat tot extreem droog). Gebiedsdelen met een goede ontwatering (Grondwatertrap VI en VII) zijn zeer geschikt voor landbouw en vormden mede daarom, vooral in het verleden een aantrekkelijk vestigingsgebied. In gebieden met een hoge grondwaterstand kunnen daarentegen goed geconserveerde, vooral organische, archeologische resten worden aangetroffen. Binnen het plangebied geldt grondwatertrap VI. Dit betekent dat het gebied goed ontwaterd is en daarmee geschikt voor landbouw of vestigingsgebied.

Tabel 2 Indeling grondwatertrappen.

grondwatertrap I II III IV V VI VII

GHG in cm -mv (< 20) (< 40) < 40 > 40 < 40 40 - 80 > 80 GLG in cm -mv < 50 50-80 80-120 80-120 > 120 > 120 (> 160) GHG gemiddeld hoogste grondwaterstand / GLG gemiddeld laagste grondwaterstand

Afbeelding 6 Projectie van het plangebied op een uitvergrote uitsnede van de Bodemkaart van Nederland.

Bron: Stiboka 1964a.

Ten behoeve van dit onderzoek zijn boorgegevens uit het DINO-loket (TNO Geologische Dienst Nederland) geraadpleegd. Deze boringen zijn bruikbaar om de diepteligging van de verschillende geologische lagen te achterhalen. Op basis van deze boringen is een ondergrondmodel samen te stellen voor een gekozen locatie (‘appelboor’) waarbij boorgegevens worden geïnterpoleerd tot een voorspelling van de bodemopbouw op het gekozen punt. Uiteraard gaat het om de verwachte

(22)

21 bodemopbouw die af kan wijken van de werkelijke situatie vanwege onbekende lokale

omstandigheden.

Ter hoogte van het plangebied bestaat volgens het model de bodem tot aanzienlijke diepte (ca. 26 m –mv) uit afzettingen van het Laagpakket van Walcheren. Het betreft getijdeafzettingen die hier afgezet zijn in de tijd dat het gebied nog niet bedijkt was, na de stormvloed van 1421, en bloot stond aan sterke getijdenstromen. Bij dit proces van erosie en sedimentatie zijn oorspronkelijk aanwezige oudere afzettingen (Hollandveen Laagpakket, Laagpakket van Wormer, Laagpakket van Wieren) weggeslagen.

2.2.4 Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN)

Tijdens het onderzoek is het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) geraadpleegd. Het Actueel Hoogtebestand Nederland vormt een belangrijke aanvullende informatiebron voor de

landschapsanalyse. Dit met behulp van laser-altimetrie verkregen digitale bestand toont een goed beeld van het huidige reliëf in (de omgeving van) het plangebied. De lager gelegen gebieden hebben een licht- en donkergroene kleur, de hoger gelegen delen hebben een gele tot rode kleur.

Kleine hoogteverschillen kunnen zo visueel in kaart worden gebracht, hetgeen belangrijk kan zijn voor de lokalisering van verdwenen nederzettingspatronen. Binnen stedelijke context blijkt het AHN, vanwege de bebouwing en nivellering, echter niet steeds een bruikbare bron, althans niet op perceelsniveau.

Bekijken we een projectie van het plangebied op een uitsnede van het AHN (afbeelding 7) van de wijdere omgeving, dan valt op dat de vorming van het landschap aan de hand van de hoogtekaart is af te lezen. Zo zijn de hogere landschapsdelen het resultaat van opslibbing van sediment tijdens de vorming van Goeree-Overflakkee in de 14de en 15de eeuw. De lager gelegen delen zijn minder hoog opgeslibt. Plaatselijk zijn in het land ingesneden geulen herkenbaar.

Ten noorden van het plangebied een zone is gelegen waar het maaiveld eveneens opvallend hoger ligt dan de omgeving. Deze zone is het resultaat van het opslibben van sediment in de periode dat de hier gelegen polderdijk (Molendijk en Bouwdijk) waterkerend was (16de-17de eeuw). In de dorpskern is in ten oosten van de Voorstraat sprake van een wat hoger gelegen maaiveld. Door de aanwezige bebouwing is het beeld op de hoogtekaart in de dorpskern echter verstoord en

daardoor vrij onduidelijk. Deze hoger gelegen zone betreft de natuurlijke opwas waarop later Melissant is gesticht, die ontstond door opslibbing van sediment vanaf de 14de eeuw.

(23)

22

Afbeelding 7 Projectie van het plangebied op een uitsnede van het AHN. Bron: AHN – het Waterschapshuis.

2.3 Regionale bewoningsgeschiedenis

Ten behoeve van het opstellen van de archeologische verwachting wordt gebruik gemaakt van de relatie die bestaat tussen de situering van de archeologische vindplaatsen en het landschap, of zelfs specifieke landschapselementen. Deze relatie (locatiekeuzefactoren) verschilt per archeologische periode en per complextype. Omdat de locatiekeuze sterk gebonden is aan het landschap in Nederland in de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NoaA) verdeeld in zogenaamde Archeoregio’s. Hierbij is het onderzoeksgebied ingedeeld bij het zuidwestelijk zeekleigebied. Kennis van de bewoningsgeschiedenis van het dit gebied is onontbeerlijk om een goed verwachtingsmodel op te stellen en de locatiekeuzefactoren per periode te bepalen.

2.3.1 Prehistorie

In deze regio zijn vondsten uit het eerste deel van de vroege prehistorie, het Paleolithicum, bijzonder schaars. De vroegste getuigen van menselijke aanwezigheid dateren uit het Midden- Paleolithicum (tot circa 35.000 v. Chr.) en bestaan uit enkele afslagen en werktuigen, waaronder vuistbijlen, uit vuursteen.

(24)

23 Op het einde van de laatste IJstijd resulteerde een aangenamer klimaat in een veranderd

landschap. In aanvang zal het huidige Noordzeebekken nog grotendeels droog hebben gelegen.

Onder invloed van de klimaatsverandering veranderde en diversifieerde ook de dierenwereld. Het wild bestond onder andere uit oerrunderen, wisenten en edelherten, maar ook kleinere soorten als everzwijnen, bevers, otters en vogels. De mens was voor zijn dagelijks eten niet meer aangewezen op enkele diersoorten maar kon kiezen uit een breed voedselaanbod dat behalve door de jacht ook verkregen werd door te vissen en het verzamelen van noten en vruchten. Dit had grote gevolgen voor het nederzettingspatroon van de mens, aangezien hij niet langer over grote afstanden hoefde rond te trekken om in zijn onderhoud te voorzien, want voedsel was alom aanwezig in een

dergelijk landschap. Kenmerkend voor het Mesolithicum is dat men zich voor de jacht aan de nieuwe samenstelling van de meer kleinere wildsoorten ging aanpassen. Men ging allerlei kleinere en lichtere wapens gebruiken, zoals vuurstenen pijlen, benen vishaken en gevlochten visfuiken. De overvloed aan bepaalde voedselbronnen in een bepaald seizoen leidt tot meer seizoensgebonden kampementen. Mensen konden nu ook langer op één plaats blijven, maar de bewoning was nog niet permanent. Waarschijnlijk trokken deze mesolithische gemeenschappen als nomaden rond, in een vast jaarcyclus van kamp naar kamp, binnen een eigen territorium.

Het aangenamer klimaat zal hebben geresulteerd in een toename van de menselijke

aanwezigheid. Vindplaatsen uit het Mesolithicum zijn in deze regio echter zeldzaam. Ze zijn in het zuidwestelijk kustgebied alleen bekend van de strandwallen ten noorden van de Maasmonding en op de dekzanden in Zeeuws-Vlaanderen. Naar alle waarschijnlijkheid zijn vindplaatsen uit het Mesolithicum ook in elders in de regio aanwezig. Deze zijn echter bijzonder moeilijk op te sporen omdat ze zijn bedekt onder een metersdik pakket van klei en veen. Archeologisch onderzoek elders in Nederland laat zien dat de vondstniveaus uit het Laat Paleolithicum en Mesolithicum verschillen. De materiële resten van de Federmesser-traditie worden aangetroffen onder, in en juist boven de Usselo-bodem (een vuilgrijze laag met kleine stukjes houtskool, die door de inwerking van planten ontstond gedurende een relatief warme periode, het Allerød interstadiaal, circa 9.900-9.100 v. Chr., tijdens de laatste ijstijd). De vroeg-mesolithische vondstniveaus

bevinden zich in de top van het dekzand boven de Usselo-bodem.

In het Neolithicum was bewoning slechts mogelijk op de strandwallen en de hogere delen van het getijdengebied dat de regio kenmerkte. Tijdens het Neolithicum veranderde de mens geleidelijk aan zijn manier van bestaan. Hij ging zich in steeds grotere mate voorzien in zijn voedselbehoefte door het houden van vee en het verbouwen van voedsel. De mensen gingen de natuur naar hun hand zetten en in plaats van rond te trekken, vestigde men zich op vaste locaties (boerderijen). Als gevolg van het toepassen van landbouw en veeteelt werd de mens gebonden aan een vaste plek in het landschap, in plaats van rond te trekken tussen tijdelijke kampementen.

Neolithische sporen in het zuidwestelijk kustgebied zijn schaars. Bij Bergschenhoek werd een jagerskampje uit ca. 4.300 v. Chr. gevonden. Op Voorne-Putten werden losse vondsten gedaan bij Hellevoetsluis (Ossenhoek), Hekelingen en Spijkenisse. Verder noordelijk werden in de jaren ’50 bij Vlaardingen belangrijke vondsten en nederzettingssporen uit de periode 3.500 tot 2.500 v. Chr.

aangetroffen, die tot een afzonderlijke prehistorische cultuur werden gerekend (Vlaardingencultuur). Op Schouwen-Duiveland, bij Haamstede (Brabers) zijn eveneens nederzettingssporen uit het Neolithicum (ca. 2.500 v. Chr.) gevonden.

Uit de Bronstijd zijn de aanwijzingen voor menselijke aanwezigheid zeldzaam in de zuidwestelijke kustregio. De langzaam doorgaande zeespiegelrijzing en het weinig toegankelijke landschap zal

(25)

24 vermoedelijk weinig kans op permanente bewoning hebben geboden. Dat er mogelijk wel wat bewoning is geweest in de kustregio tijdens de Bronstijd zou kunnen afgeleid worden uit enkele losse vondsten zoals de opgebaggerde hielbijl voor de kust van Westkapelle (Walcheren) en een paar metaalvondsten uit de oude duinen van Schouwen-Duiveland. In Westenschouwen zijn aanwijzingen voor bewoning in de Late Bronstijd.

In de IJzertijd is het gebied bedekt door een uitgestrekt veenlandschap. Toch is er sprake van vrij intensieve bewoning, vooral in de Late IJzertijd. Vindplaatsen zijn echter vooral bekend uit Walcheren, Tholen en Schouwen en Voorne-Putten. De middelen van bestaan waren nu exclusief gericht op landbouw (onder andere gerst, huttentut en rogge) en veeteelt (onder andere runderen, schapen, geiten en varkens). De nederzettingen bestonden uit slechts enkele boerderijen, die werden bewoond door enkele families, die volledig op de eigen gemeenschap waren gericht.

2.3.2 Romeinse Tijd

Rond 50 v. Chr. verschenen de Romeinen in de Lage Landen. Voor het eerst worden deze streken vermeld in historische bronnen als De bello gallico van Julius Caesar. In Nederland begint de Romeinse tijd in 12 v. Chr., toen alle stammen in Nederland, inclusief die ten noorden van de grote rivieren, door de Romeinse veldheer Drusus waren onderworpen. Vanaf het midden van de eerste eeuw werd de Rijn de noordgrens van het Romeinse rijk in West-Europa. Ook in de Romeinse Tijd was het zuidwestelijk kustgebied een uitgestrekt veengebied.

De bewoning zal zich voornamelijk geconcentreerd hebben op de strandwallen en langs de oevers van de Schelde en de toenmalige Maas, die belangrijke handels(vaar)wegen vormden. Vele (recente) vondsten tonen echter dat ook het veengebied vrij intensief bewoond werd. Ten noorden van het huidige Goeree-Overflakkee lag het Helinium, een uitgestrekte delta van de Maasmonding. Langs de kust werden militaire steunpunten en forten ingericht ter bescherming van de handel. Bij Goedereede werd een handelsplaats opgegraven, die een duidelijke militaire relatie had, mogelijk als logistiek centrum van een direct aan de kust gelegen fort of vlootstation.

Met de Romeinse Tijd zorgde een betere afwateringsinfrastructuur voor een grondige ontwatering van het veenlandschap. Dit had echter tevens een klink van het veen tot gevolg. De hierdoor ontstane maaiveldverlaging, samen met de gegraven afwateringsloten, lieten toe dat het stijgende zeewater steeds meer vat kreeg op het land.

2.3.3 Middeleeuwen en Nieuwe Tijd

Onder invloed van de zee verdrinkt het kustlandschap geleidelijk. Dit proces begon omstreeks het derde kwart van de 3de eeuw, waarna het gebied lange tijd ongeschikt moet zijn geweest voor bewoning. Bewoningscontinuïteit na de Romeinse Tijd werd in ieder geval nog niet aangetoond.

Het gebied wordt geteisterd door stormvloeden die diepe getijdengeulen in het veenlandschap uitschuren, en van waaruit grote gebieden onder water komen te staan en dikke pakketten klei en zand worden afgezet. Pas na 800 lijkt de rust wat weer te keren en ontstaan op de plaats van het huidige Goeree-Overflakkee diverse kleine eilanden die opnieuw bewoning in het gebied toelieten. In de 9de eeuw wordt het hele kustgebied geteisterd door invallen van de Vikingen. In het gebied van de Maasmonding moet dan Witla gelegen zijn, een handelsplaats bekend uit enkele 7de- en 9de-eeuwse bronnen. Deze plaats wordt in het jaar 836 door de Vikingen verwoest.

(26)

25 Rond het jaar 1000 maakte het gebied van het huidige Goeree-Overflakkee deel uit van het

toenmalige eiland Voorne. Men is dan vermoedelijk begonnen met het stelselmatig bedijken van het gebied ter bescherming tegen het water. In eerste instantie gaat het om defensieve

bedijkingen, waarna ook nieuwe buitendijks gelegen opwassen worden ingepolderd. Toch was deze regio in de 13de en 14de eeuw nog een grillig eilandengebied waar de grenzen tussen water en land vaag waren. Ook op niet bedijkte plaatse vond bewoning plaats door vissers, schapenhouders en delvers (turfstekers). In deze gebieden (zand- en slikplaten) werden ter bescherming tegen het water vluchtheuvels of stellen opgeworden (vgl. Stellendam en Stelgors).

Goeree stond in de Middeleeuwen bekend als Westvoorn. De eerste polder die hier werd

aangelegd was de polder Oudeland van Diepenhorst in de 12de eeuw. Een belangrijke activiteit die in de Late Middeleeuwen voor sterke economische impuls zorgde, was het moerneren (veen als brandstof) en selneren, ten behoeve van zoutproductie. De grootschalige binnendijkse

ontginningen resulteerden in een sterk verlaagd landschap. In combinatie met de hevige stormvloeden, kenmerkend voor de Late Middeleeuwen, konden diepe getijdegeulen zich in het landschap insnijden. Grote overstromingen ten gevolge van stormvloeden zetten grote gebieden eerder bedijkt land opnieuw onder water en dorpen ‘verdronken’.

Vóór 1751, toen bij Stellendam de Statendam werd aangelegd, bestond Goeree-Overflakkee uit twee verschillende eilanden (afbeelding 8). Overflakkee lag aan het beneden deel van het

Haringvliet, dat voorheen Vlack-ee heette. De naam verwijst naar de overzijde van de Vlack-ee. Dit eiland bestond in de 14de eeuw nog geheel uit slikken en gorzen. De eerste grote bedijking betrof de Polder Dirksland (1416) en de Polder Oud Herkingen (1420). In 1421 werd het gebied echter getroffen door een stormvloed (Sint-Elisabethsvloed, waarbij nieuwe, brede geulen als het Haringvliet ontstonden. Vanuit deze geulen werd sediment afgezet en ontstonden nieuwe gorzen.

Zo konden achtereenvolgens de Polder Oude Land van Oude-Tonge (1438), de Polder Oude Land van Middelharnis (1465) en de Polder Het Oude Land van Ooltgensplaat (1483) worden aangelegd.

Vanuit de 15de-eeuwse polders volgden later de bedijkingen van andere aan- en opwassen. Door de bedijking kon tijdens stormvloeden het water zich niet verspreiden over het uitgestrekte

schorrengebied.

(27)

26

Afbeelding 8 De voormalige eilanden van Overflakkee rond 1421. Naar: Hageman 1964, Beekman 1938.

Uit het voorgaande blijkt de polder waarbinnen het plangebied is gelegen in 1480 werd aangelegd.

Het betrof de bedijking van de gorzen Noorderschorre en Melissant, direct noordelijk van de Polder van Dirksland. Deze polder kreeg de naam Oud-Melissant. Aan de noordrand ontstond vervolgens het dorp Melissant, dat vermoedelijk al snel een eigen kerk had. In 1552 kreeg het gebied te maken met de Sint-Pontiaansvloed, waarbij de Polder Oud-Melissant overstroomde.

Het poldertje werd in 1560 opnieuw bedijkt, maar werd daarbij wel iets verkleind.

Hoewel het dorp Melissant in de 15de eeuw gesticht werd, bleef het tot in de 19de eeuw een klein dorp. Pas na 1850 groeide het dorp en kreeg het een school en eigen raadhuis. De belangrijkste bron van inkomsten was lange tijd de landbouw.

Aan het einde van de 17de eeuw had het oostelijk en centrale deel van Overflakkee door de gestage bedijking van de aan- en opwassen vrijwel de tegenwoordige vorm bereikt (afbeelding 9). In 1682 wordt het gebied getroffen door een stormvloed. In 1751 wordt in opdracht van de Staten van Holland de Statendam aangelegd, die Goeree met Overflakkee verbond. Bij de Watersnood van 1953 wordt Goeree-Overflakkee zwaar getroffen. Grote delen van Goeree-Overflakkee kwamen

(28)

27 onder water. Bij het in de decennia hierna uitgevoerde Deltaplan werden rond Goeree-

Overflakkee in 1971 het Haringvliet en in 1976 het Grevelingen afgesloten.7

Afbeelding 9 De bedijkingen van Overflakkee vanaf de 15de eeuw. Bron: Hageman 1964b.

2.4 Historische gegevens

De oudst bewaarde en betrouwbare kaarten met betrekking tot Goeree-Overflakkee dateren uit de 16de eeuw. Op afbeelding 10, die een uitsnede van de Kaart met de Zeeuwse Delta door Christiaan Sgrooten uit 1573 toont, is te zien dat Goeree (Westvoorne) en Overflakkee (Zuidvoorne) dan nog door een breed water van elkaar gescheiden zijn. Het op Zuidvoorne gelegen Melissande ligt op deze kaart ten noordwesten van Dierickslant (Dirksland), tussen Roexnis (Roxenisse) en Soemerdijck (Sommelsdijk).

7 Hageman 1964b, 34-39.

(29)

28

Afbeelding 10 Uitsnede van Ostium Scaldis door Christiaan Sgrooten (1573) met daarop de toenmalige eilanden Westvoorne (Goeree) en Zuidvoorne (Overflakkee). De ligging van Melissant is aangeduid met de rode pijl.

Afbeelding 11 Indicatieve projectie van het plangebied (rode lijn) op een uitsnede van de kaart van het gebied Beooster Schelde door J. Blaeu uit ca. 1664. Bron: Rijksuniversiteit Groningen.

(30)

29 Op de Visscher-Roman kaart van Zeeland (Zelandia Comitatus) uit het midden van de 17de eeuw zijn Goeree en Overflakkee eveneens afgebeeld. In dit rapport is echter de op deze kaart gebaseerde kaart van J. Blaeu uit ca. 1664 opgenomen, die plaatselijk wat gedetailleerder is.

Afbeelding 11 is een uitsnede van deze kaart van het westelijk deel van Overflakkee. Deze kaart toont de Polder Oud-Melissant tegen die van Dirksland aan. De locatie van het dorp Melissant is niet geheel correct weergegeven. Dit zou iets zuidwestelijker tegen de dijk aan moeten liggen op de plaats waar aangrenzend de polderdijk van het poldertje van Roxenisse (Roxnes) is gelegen.

Hier is tevens het plangebied gelegen op deze kaart. Op deze plaats zijn langs de dijk gebouwen afgebeeld.

Meer gedetailleerd is de kaart van de Heerlijkheit van Meliszand van H. van Dijck uit 1696 (afbeelding 12). Deze kaart toont de bebouwing van het dorp, wegen en dijken en

perceelsgrenzen. Daardoor is een nauwkeurige projectie van het plangebied mogelijk. Geheel schaalvast is de kaart niet. Zo zijn gebouwen en dijken disproportioneel groot afgebeeld, waardoor een wat vertekend beeld ontstaat. Ter plaatse van het plangebied is de Molendijk gelegen, dan Mool Dyck geheten. De aangrenzende Achterweg en Voorstraat zijn omgeven door huizen. Direct naast de Achterweg ligt een gracht of sloot.

Afbeelding 12 Projectie van het plangebied op een uitsnede van de Caarte van de Heerlykheyt van Melissant door Heyman van Dijck uit 1696. Bron: Nationaal Archief.

Het algemene kaartbeeld verandert op de Kaart van de Provintie Zeeland en der Selver Stroomen van de gebroeders Hattinga uit 1753 (afbeelding 12). Dit is de eerste vrij volledige en betrouwbare kaart, die een meer gedetailleerd en schaalvast beeld van het voormalige eiland Overflakkee toont. Binnen Melissant biedt deze kaart echter geen gedetailleerde informatie. Zodoende is deze kaart hier niet afgebeeld.

(31)

30 Op de Kadastrale Minuutkaart uit circa 1832 zijn voor het eerst de percelen en bebouwing

nauwkeurig weergegeven, opgemeten ten behoeve van het heffen van grondbelasting (afbeelding 13). Deze kaart laat een exacte projectie toe waaruit blijkt dat het plangebied dan eveneens op de Molendijk en aangrenzende Achterweg en Voorstraat is gelegen. Langs deze straten is het grootste deel van de bebouwing van het dorp gelegen. Het plangebied doorkruist uitsluitend wegen en geen bebouwing op deze kaart.

Afbeelding 13 Projectie van het plangebied op een uitsnede van de Kadastrale Minuutkaart, Melissant, Sectie A 2, omstreeks 1832. Bron: Nationaal Archief.

De kaart van Melissant in de Gemeente-Atlas van Kuyper (1865-1870) geeft een vergelijkbaar maar minder gedetailleerd beeld van het plangebied en omgeving als de Kadastrale Minuutkaart, en is hier zodoende niet afgebeeld.

De Topografische Militaire Kaart (Bonnebladen) uit 1916 toont in de omgeving van het plangebied nauwelijks veranderingen ten opzichte van de 19de-eeuwse situatie (afbeelding 14). Het

plangebied is ook nu uitsluitend ter plaatse van straten gelegen. Ten oosten van de Voorstraat is nu de in 1863 gebouwde kerk gelegen. Langs de Molendijk is de bebouwing toegenomen ten opzichte van de 19de-eeuwse situatie.

(32)

31

Afbeelding 14 Ligging van het plangebied op de Topografische Militaire Kaart (Bonneblad), uit 1916.

Bron: Geoloket Provincie Zeeland/ CHS.

De naoorlogse ontwikkelingen van het plangebied en omgeving zijn te volgen aan de hand van de beschikbare lucht- en satellietfoto’s (zie §2.6).

2.5 Archeologische Gegevens

Archeologische Monumentenkaart (AMK)

De AMK is een dynamisch digitaal bestand van alle bekende behoudenswaardige archeologische terreinen in Nederland dat door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in samenwerking met de provincie Zuid-Holland is opgesteld. Op de kaart staan terreinen met archeologische status

aangegeven. Statustoekenning vindt plaats nadat het terrein is getoetst aan een aantal door de RCE gehanteerde criteria: kwaliteit, zeldzaamheid en contextwaarde. De AMK is opgenomen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. In de wijde omgeving van het plangebied liggen geen terreinen van archeologische waarde.

Onderzoeksmeldingen en vondstlocaties

Archis is het geautomatiseerde Archeologisch Informatiesysteem voor Nederland. Het bestaat uit een databank waarin allerlei gegevens over archeologische vindplaatsen en terreinen in Nederland zijn opgeslagen, daterend van de Prehistorie tot en met de Nieuwe Tijd.

Binnen het plangebied en in de wijde omgeving daarvan zijn geen onderzoeksmeldingen bekend.

Ook zijn geen vondstlocaties (vondstmeldingen of waarnemingen) in dit gebied bekend.

(33)

32

Afbeelding 15 Ligging van het plangebied op een luchtfoto uit 1959. Bron: Geoloket Provincie Zeeland.

2.6 Recent gebruik: verstoringen en luchtfoto’s

Tot slot werden ook de reeksen verticale luchtfoto’s en satellietfoto’s geraadpleegd uit de jaren 1959, 2005, 2009, 2010 en 2015. Het bestuderen van deze digitale archieven leverde geen aanwijzingen op voor de aanwezigheid van eventuele archeologische vindplaatsen in het

plangebied. Op de beschikbare luchtfoto’s wordt een vergelijkbaar beeld geschetst van de situatie zoals kan worden afgeleid aan de hand van de topografische kaarten. Zodoende zijn hier niet alle beschikbare luchtfoto’s afgebeeld.

De luchtfoto van 1959 (afbeelding 15) laat zien dat het plangebied in deze periode ter hoogte van de Molendijk, Achterweg en Voorstraat is gelegen. Deze situatie lijkt overeenkomstig de huidige situatie zoals weergegeven op de recente satellietfoto (afbeelding 16).

Nauwkeurige bestudering van de beschikbare lucht- en satellietfoto’s, heeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van vindplaatsen binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan opgeleverd. Ook zijn er geen aanwijzingen voor diepe bodemverstoringen binnen het plangebied in het recente verleden.

(34)

33

Afbeelding 16 Ligging van het plangebied op een satellietfoto uit 2010. Bron: Geoloket Provincie Zeeland.

2.7 Archeologisch Verwachtingsmodel

Op basis van de in eerdere paragrafen beschreven informatie over de huidige situatie, de aardwetenschappelijke, de historische situatie en bekende archeologische waarden kan een specifieke archeologische verwachting worden opgesteld. Hierbij werd per uitvoeringsfase, per geologische eenheid (met dieptematen) aangegeven uit welke perioden archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. Indien mogelijk wordt hierbij informatie verstrekt over het

complextype en worden nadere kenmerken van de vindplaats beschreven.8 Een meer specifieke datering wordt indien bekend ook aangegeven. Daarna kan de verwachting worden bijgesteld door gegevens die uit het verstoringsonderzoek naar voren zijn gekomen of wordt de verwachting genuanceerd door de stand van het onderzoek.

Op basis van de beschikbare informatie over de geologische toestand van het plangebied, is vastgesteld dat op deze locatie geen afzettingen van het Laagpakket van Wierden (pleistocene dekzand, Formatie van Boxtel), Laagpakket van Wormer (Formatie van Naaldwijk) en Hollandveen Laagpakket (Formatie van Nieuwkoop) in de ondergrond aanwezig zijn. De hier aanwezige

afzettingen van het Laagpakket van Walcheren zijn het resultaat van sedimentatieprocessen in de Late Middeleeuwen. Daarmee geldt geen verwachting op het aantreffen van vindplaatsen uit het Paleolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen. Onderstaand verwachtingsmodel geldt zodoende uitsluitend voor de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd.

8 Toepassing van geologische eenheden geldt tot aan de periode van bedijkingen in het gebied.

(35)

34

Laagpakket van Walcheren, Formatie van Naaldwijk – antropogene

ophogingen

De veronderstelde geologische gesteldheid van het plangebied laat veronderstellen dat in de kwelder- en geulafzettingen behorende tot het Laagpakket van Walcheren vindplaatsen kunnen worden aangetroffen uit de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd. Vindplaatsen uit deze periode kunnen worden aangetroffen onder de bouwvoor of verstoorde bovenlaag, in

antropogene ophogingen en de daaronder gelegen natuurlijke afzettingen

Voor de Late Middeleeuwen wordt de verwachting op het aantreffen van vindplaatsen laag geschat, gelet op de ligging van het plangebied langs de oude kern van Melissant die pas vanaf de 15de eeuw bewoning kent. De Polder van Oud Melissant werd namelijk in 1480 aangelegd. Het is echter niet uitgesloten dat in de jaren voor de aanleg van de polder op de hier gelegen opwas bewoning mogelijk was. De laatmiddeleeuwse bewoning zal naar verwachting maar beperkte omvang hebben gehad, en, indien aanwezig, gelegen zijn ten zuiden van het plangebied, achter de polderdijk. Het is mogelijk dat buiten de dorpskern losse bebouwing (boerderijen, kasteelbergjes, hofsteden) aanwezig waren. De lage verwachting is tevens in gegeven door het feit dat na de aanleg van de Polder van Oud Melissant (1480) het gebied in 1552 weer overstroomde en in 1560 opnieuw bedijkt werd.

Complexen die aangetroffen kunnen worden zijn nederzettingsterreinen: terpen, hofsteden en huizen (zowel houtbouw als baksteenbouw), afvalputten (beerputten), waterputten,

gebruiksmateriaal zoals dierlijk bot, glas, metaal en natuursteen.

Voor de Nieuwe Tijd wordt de verwachting op het aantreffen van vindplaatsen binnen het plangebied als hoog beschouwd. Volgens het beschikbare kaartmateriaal is het plangebied gelegen aan de rand van de dorpskern die zuidelijk hiervan langs de Voorstraat gelegen was en vanaf de 17de eeuw bebouwd is geweest. De rooilijnen van dit gebied lijken echter niet of nauwelijks veranderd in de huidige situatie.

Complexen die aangetroffen kunnen worden, indien wel sprake is van bebouwing, zijn hofsteden en huizen (baksteenbouw), afvalputten (beerputten), waterputten, gebruiksmateriaal zoals dierlijk bot, glas, metaal en natuursteen. Ook kunnen resten van infrastructuur worden teruggevonden:

straten paden en sloten. Specifiek kunnen binnen het plangebied het dijklichaam van de Molendijk met aangrenzende straten aanwezig zijn. De oudste fase van het dijklichaam kan uit de 16de eeuw dateren. Onbekend is in hoeverre het dijklichaam in het verleden is gereconstrueerd, waarbij delen kunnen zijn afgegraven of opgehoogd.

(36)

35

3 Conclusie en Advies

3.1 Conclusie

Op basis van de beschikbare aardwetenschappelijke, archeologische en historische gegevens is in het archeologisch bureauonderzoek een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Er kan samengevat gesteld worden dat voor het plangebied geen verwachting geldt op het aantreffen van vindplaatsen op uit de vroege en late prehistorie, de Romeinse Tijd en de Vroege Middeleeuwen vanwege de erosie van de geologische niveaus waarop deze vindplaatsen aangetroffen kunnen worden. Bij de processen van erosie en sedimentatie die geleid hebben tot het ontstaan van de ondergrond van het huidige landschap in de Late Middeleeuwen, zijn oudere afzettingen van het Laagpakket van Wierden, het Laagpakket van Wormer en het Hollandveen Laagpakket verdwenen.

Dit betekent dat uitsluitend vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd binnen het plangebied aanwezig kunnen zijn. Gelet op de inpoldering van het gebied in 1480, de vermoedelijk zeer beperkte omvang van laatmiddeleeuwse bewoning (indien al aanwezig), en de overstroming in 1552, geldt een lage verwachting op het aantreffen van vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen. Na herbedijking van de Polder van Oud-Melissant in 1560 is achter de Molendijk tussen de Achterweg en de Voorstraat bebouwing aanwezig, zo blijkt uit het beschikbare kaartmateriaal. Dit betekent dat voor het plangebied voor de Nieuwe Tijd een hoge verwachting geldt op het aantreffen van

vindplaatsen. De kans dat ter plaatse van het plangebied nederzettingsresten aanwezig zijn is echter beperkt, aangezien de rooilijnen in deze omgeving niet of nauwelijks veranderd lijken sinds de 17de eeuw. Zodoende kunnen oudere fasen van de hier gelegen straten en het dijklichaam verwacht worden binnen het plangebied, indien deze niet bij reconstructies verloren zijn gegaan.

3.2 Advies

In het verwachtingsmodel en de bovenstaande conclusie wordt het archeologische potentieel van het plangebied uiteengezet. De aanleiding tot het onderzoek is het voornemen om binnen het plangebied een nieuwe riolering aan te leggen. Dit plangebied maakt deel uit van een groter nieuw riooltracé langs de Molendijk en de Voorstraat–Nieuweweg. Het plangebied betreft het deel van het tracé waar in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde Archeologie – 3. Voor de aanleg van de nieuwe riolering wordt een buis met diameter van 40 cm geplaatst in een circa 1,00 tot 1,50 m brede sleuf. De sleuf wordt naar verwachting aangelegd tot een diepte van max. 1,50 m –mv.

Op basis van voorliggend onderzoek kan gesteld worden dat binnen het plangebied een hoge verwachting geldt op de aanwezigheid van vindplaatsen uit de Nieuwe Tijd. Uit het onderzoek blijkt dat de rooilijnen binnen en in de omgeving van het plangebied teruggaan op de 17de-eeuwse situatie.

Daarmee is de kans klein dat binnen het plangebied resten van bebouwing aanwezig zijn. Geheel uitgesloten is dit echter niet. Wel kunnen in de ondergrond van het plangebied resten van

infrastructuur, zoals oude bestrating en vroege fasen van het dijklichaam van de Molendijk aanwezig zijn. Gelet op de beperkte breedte (1,00 tot 1,50 m) en aanlegdiepte (ca. 1,50 m –mv) van de te graven rioolsleuf, zal de omvang van de verstoring beperkt blijven. Tevens geldt dat het eventueel

(37)

36 documenteren de top een oud dijklichaam in de lengterichting van de dijk maar zeer beperkt

informatie op kan leveren of de opbouw van deze dijk.

Op basis van deze gegevens en overwegingen wordt vervolgonderzoek binnen het plangebied niet noodzakelijk geacht.

Het is echter niet uit te sluiten dat ondanks dat vervolgonderzoek niet is aanbevolen is, desondanks toch relevante archeologische vindplaatsen in de bodem verborgen zijn en dat deze in de

uitvoeringsfase van de toekomstige graafwerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet (2016).

Om er voor te zorgen dat aan deze wettelijke plicht wordt voldaan bij het eventueel aantreffen van sporen en/of vondsten tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, wordt verzocht om navolgende tekst in het uitvoeringsbestek op te nemen:

Archeologie

Ondanks er bij het vooronderzoek geen behoudenswaardige archeologische waarden werden aangetroffen, is niettemin de kans aanwezig dat archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van de graaf- en inrichtingswerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht ex. artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit 2016. Bij graafwerkzaamheden dient men dan ook attent te zijn op eventuele vondsten.

Opdrachtgever verplicht de aannemers om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de werkzaamheden en verplicht hen archeologische vondsten onverwijld te melden bij de bevoegde overheid.

(38)

37

Bronnen

Literatuur

Berendsen, H.J.A., 2004. De vorming van het land. Inleiding in de geologie en de geomorfologie.

Koninklijke Van Gorcum, Assen.

Berendsen, H.J.A. 2005. Landschappelijk Nederland. De fysisch-geografische regio’s. Koninklijke Van Gorcum, Assen.

Blonk-van der Wijst, D. & J., 2010. Zelandia Comitatus. Geschiedenis en Cartobibliografie van de provincie Zeeland tot 1860. Utrechtse Historisch-Cartografische Studies 11, Hes&de Graaf Publishers bv, Houten.

Breimer, J.N.W., & H.J. van Oort, 2011. Archeologiebeleid Goeree-Overflakkee. Duurzaam omgaan met ons bodemarchief bij ruimtelijke ordening, Leiden.

Hageman, B.P., 1964a. Geologische Kaart van Nederland 1:50.000. Blad Goeree en Overflakkee, Geologische Stichting, Afd. Geologische Dienst, Haarlem.

Hageman, B.P., 1964b. Toelichting bij de Geologische Kaart van Nederland 1:50.000. Blad Goeree en Overflakkee, Geologische Stichting, Afd. Geologische Dienst, Haarlem.

Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.3, 2013. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Den Haag.

Mulder, E.F.J. de, e.a. (red.), 2003. De ondergrond van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen.

Stiboka 1964a. Bodemkaart van Nederland. Schaal 1:50.000. Kaartblad 43 West Willemstad, Wageningen.

Stiboka 1964b. Bodemkaart van Nederland. Schaal 1:50.000. Toelichting bij kaartblad 43 West Willemstad, Wageningen.

Strydonck, M. van, G. de Mulder, (red.), 2000. De Schelde, verhaal van een rivier, Leuven:

Davidsfonds.

Vos, P.C., R.M. van Heeringen, 1997. Holocene Geology and occupation history of the Province of Zeeland (SW Netherlands), In: Fischer M.M., (ed.), Holocene evolution of Zeeland (SW Netherlands), Mededelingen Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen, TNO 59, pp. 5-109.

Websites

Actueel Hoogstebestand Nederland – Waterschapshuis: http://www.ahn.nl Archis: http://archis.cultureelerfgoed.nl

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland:

http://www.zuid-holland.nl/onderwerpen/landschap/cultuur-erfgoed/cultuurhistorische/

(39)

38 DINO-loket: www.dinoloket.nl

Geheugen van Nederland: http://www.geheugenvannederland.nl

Geschiedenis van Zuid-Holland: http://www.geschiedenisvanzuidholland.nl Geoloket Provincie Zeeland: http://www.zeeland.nl/kaarten-en-cijfers/kaarten Streekarchief Goeree-Overflakkee: http://www.goeree-overvlakkee.nl/streekarchief/

(40)

39

Verklarende Woordenlijst

Afkortingen

AB Archeologische Begeleiding

AD Anno Domini; na Christus

AMK Archeologische Monumentenkaart

ARCHIS ARCHeologisch Informatie Systeem Archis 2

BP before present (voor heden); C14 jaren; het nulpunt ‘heden’ is hierbij volgens internationale afspraak gesteld op 1950 (n.Chr.); de werkelijke kalender- of zonnejaren (gekalibreerde C14-jaren) zijn weergeven in jaren v.Chr. en n.Chr.

BC before Christ; voor Chr.

C14 koolstof 14, isotoop van het normale koolstof 12; radioactief element dat voor dateringsmethoden gebruikt wordt.

IKAW Indicatieve Kaart Archeologische Waarden

IVOb Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen IVOp Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven KNA Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie

NAP Nieuw Amsterdams Peil

ROB Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek RCE Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

RGD Rijks Geologische Dienst (tegenwoordig onderdeel van TNO-NITG Bodem) StiBoKa Stichting Bodem Kartering (tegenwoordig onderdeel van Alterra

Wageningen)

Woordenlijst

Antropogeen door menselijk handelen

ARCHIS het geautomatiseerde Archeologisch Informatiesysteem voor Nederland. Dit bestaat uit een databank waarin allerlei gegevens over archeologische vindplaatsen en terreinen in Nederland zijn opgeslagen, daterend van de Prehistorie tot de Nieuwe Tijd.

AMK Een digitaal bestand van alle bekende behoudenswaardige archeologische terreinen in Nederland dat door de RCE in samenwerking met de

(41)

40 desbetreffende provincie is opgesteld. Op de kaart staan terreinen met archeologische status aangegeven. De kaart baseert zich op gegevens uit ARCHIS. Statustoekenning vindt plaats nadat het terrein is getoetst aan een aantal door de RCE gehanteerde criteria (kwaliteit, zeldzaamheid en

contextwaarde).

Erosie verzamelnaam voor processen die het aardoppervlak aantasten en los materiaal afvoeren. Dit vindt voornamelijk plaats door wind, ijs en stromend water

Gracht gegraven doorlopende hindernis rond een vestingwerk; in laag terrein doorgaans breed, ondiep en met water gevuld; in hoog terrein als regel vrij smal, diep en droog

Geul rivier- of kreekbedding

Hoofdgracht gracht rondom de hoofdwal; ook wel kapitale gracht

Holoceen geologisch tijdvak, vroeger Alluvium genoemd, binnen het Quartair, van ongeveer 10.000 jaar geleden tot nu, met daarin o.a. het Mesolithicum, Neolithicum, de Bronstijd, de IJzertijd, de Romeinse tijd en de historische tijd.

IKAW de zogenaamde archeologische verwachtingskaart. Deze geeft een gebiedsindeling in drie categorieën weer op basis van de verwachting van archeologische vondsten (gebieden met een lage, midden, dan wel hoge – archeologische verwachting). De kaart is voornamelijk gebaseerd op het bodemtype.

In situ bewaard gebleven op de oorspronkelijke plaats. Dit met name met betrekking tot onverstoorde archeologische sporen en vondsten Kwartair geologische periode van 2 miljoen jaar geleden tot nu, de tijd van het

menselijk leven op aarde, omvattend het Pleistoceen en het Holoceen.

Moernering veenafgraving, hoofdzakelijk ten behoeve van zoutwinning en de winning van brandstof (turf)

OM-nummer Het landelijk registratienummer ten behoeve van archeologisch onderzoek, uitgegeven door het Centraal Informatiesysteem.

Pleistoceen geologisch tijdvak binnen het Quartair, van ongeveer 2 miljoen jaar geleden tot 10.000 jaar geleden, met daarin o.a. de eerste mensensoorten en het Paleolithicum (oude steentijd).

Prehistorie dat deel van de geschiedenis waarvan geen geschreven bronnen bewaard zijn gebleven.

(42)

41 Regressiefase periode waarin de zee-invloed afneemt (als gevolg van een daling van de

zeespiegel of als gevolg van sluiting van strandwallencomplex) na een transgressiefase

Schans algemene benaming voor een eenvoudig, als regel aarden verdedigingswerk Sediment afzetting gevormd door bezinksel of neerslag

Site een plaats waar in het verleden menselijke activiteiten hebben plaatsgevonden.

Tertiair geologische periode van 65-2 miljoen jaar geleden, waarin zich de belangrijkste ontwikkelingen van de zoogdieren voordeden.

Transgressiefase fase waarin de invloed van de zee zich in het binnenland uitbreidt (als gevolg van stijging van de zeespiegel of als gevolg van erosie van het strandwallencomplex)

Vesting versterkte stad; soms ook een groter verdedigingsgebied Vestingwerk permanent verdedigingswerk

Vindplaats Een ruimtelijk begrensd gebied waarbinnen zich archeologische informatie bevindt (monument, type monument, aard archeologische waarde, archeologische indicatie).

Vondst Alle soorten mobilia: roerende of roerend geraakte onderdelen van onroerende goederen afkomstig van archeologisch veldwerk of uit bestaande collecties.

Wal Dijkvormige aarden ophoging rond een verdedigingswerk, voorzien van een borstwering

Weichselien Geologische periode (laatste ijstijd, waarin het landijs Nederland niet bereikte) ca. 120.000-10.000 jaar geleden.

(43)
(44)

43

Tijdstabel

Tijdstabel Holoceen. Bron: Deeben et. al 2005.

(45)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat deze kleine puindeeltjes zijn waargenomen in de geroerde bovengrond, waarin zich veel recent materiaal bevindt en waarin geen andere archeologische indicatoren zijn

- Hoewel zuidoostelijke deel van het onderzoeksgebied ter plaatse van een ‘Terrein van Hoge Archeologische Waarde’ ligt (gerelateerd aan de oude dorpskern van Margraten) kan op basis

[r]

Aanvullend onderzoek in de vorm van archeologisch proefsleuvenonderzoek zou duidelijkheid kunnen verschaffen over de aanwezigheid van archeologische resten uit de 18 e

Gezien de afmetingen van het plan, een bouwvlakvergroting voor de uitbreiding van de melkveehouderij, is rijks- en provinciaal beleid niet van toepassing.. Er wordt alleen ingegaan

c. realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem. In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema’s én voor drie gebieden, in samenhang met economische,

Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) ligt het plangebied grotendeels in een zone met een zeer lage kans

Een groep inwoners, ondernemers en medewerkers van onze organisatie hebben, tijdens een interactieve sessie op 5 oktober 2016, de belangrijkste bouwstenen geleverd voor deze visie