• No results found

C. Honigh, Nieuwe kijkjes in 't rond · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "C. Honigh, Nieuwe kijkjes in 't rond · dbnl"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

C. Honigh

bron

C. Honigh, Nieuwe kijkjes in 't rond. H.A.M. Roelants, Schiedam [1882]

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/honi002nieu01_01/colofon.htm

© 2010 dbnl

(2)

Het Prinsesje.

Daar was een koning in Oosterland En een koningin daarbij,

De koning was wel een beetje schraal, Maar des te dikker was zij.

Vol tulpen was hun mooie tuin, Ze dronken er 's middags thee, En als het poesje wat dorstig was,

Dan dronk ook het poesje meê.

C. Honigh, Nieuwe kijkjes in 't rond

(3)

Daar kwam een klein meisje het tuinhek door, En ging voor de koningin staan.

Die zette een paar groote oogen op, En vroeg: ‘Waar kom jij van daan?’

‘Ik kom heel uit Westerland, koningin!

En mijn voetjes doen me zoo zeer.

Er is geen mensch, die op me past, 'k Heb Vader noch Moeder meer!’

‘Ach, doen er je voetjes zoo zeer, arm schaap!

Rust hier, dat ik ze verbind.

En, meisje, heb jij er geen ouders meer, Wij hebben geen enkel kind.’

‘Zwerf nu niet verder alleen zoo rond, Blijf nu maar altijd hier,

En als je een aardig zoet meisje bent, Beloof ik je veel plezier.’

Het meisje zeide: ‘o koningin!

Dat wil ik heel graag doen!’

En ze pakte de koningin om den hals En gaf haar een lekkeren zoen.

Toen ging zij ook naar den koning toe En de koning gaf haar de hand, En zeide: ‘nu hebben we weer en prinses,

Een prinsesje in Oosterland!’

(4)

Aan het Strand.

Vier kleine matroosjes, Die dansen met elkaâr En wie er nu wil weten

Waarom, die luistert maar.

Vier klein matroosjes, Die dansen van hop, hop, De pinken zijn thuisgekomen

En hun vader is er op.

Vier kleine matroosjes, Die dansen in een kring Dat is omdat hun vader

Zooveel garnalen ving.

Vier kleine matroosjes, Die zingen nu hoezee, De vangst was zoo voordeelig,

Dus Vader brengt hun wat meê.

C. Honigh, Nieuwe kijkjes in 't rond

(5)

Vier kleine matroosjes Die dansen en zingen luid, Maar over een paar jaartjes

Dan gaan zij 't zeegat uit.

Dan varen ze als jong matroosje Meê op de visschersvloot, En wordt hun vader ouder,

Dan winnen zij voor hem brood.

(6)

De Kleine Muzikant.

Hier zit een kleine muzikant, De jongste wel van 't heele land, Maar wat die kleine broekeman Voor mooie deuntjes blazen kan!

Het lustig paartje wordt niet moê, En danst er vroolijk maar op toe.

Hij speelt al wat het hebben wil;

‘Ik zeide er van Jaap, ik zeide er van Jaap, Ik zeide er van Jaapje, sta stil.’

C. Honigh, Nieuwe kijkjes in 't rond

(7)

Dan: ‘Tusschen Keulen en Parijs,’

Dat is ook nog zoo'n mooie wijs.

En als dat spelletje is gedaan:

‘Ik zou laatst door een boomgaard gaan.’

Maar ‘Roze-roze-meie,’

Dat kan niet voor hen-beie.

En daarom blaast hij ieder keer Zijn allerliefste deuntje weer:

‘Kloentje, kloentje garen, Een meisje van zestien jaren,

Keer omme, keer omme;

Mooi Jantje, keer je eens omme.

Mooi Jantje heeft zich al ommegekeerd, Dat heeft hij van dat meisje geleerd.

Keer omme, keer omme, Mooi Mietje, keer je eens omme.

De Klokhen en de Kuikens.

Ik ging 'reis voor een dag of wat Met Moeder wandlen uit de stad, En prettig keuvlend kwamen wij Ook langs een groote boerderij.

Een klokhen liep er voor ons uit En klokte en kloekte lang en luid, Tien kuikens - 'k heb ze goed geteld - Die liepen om haar heen in 't veld.

Ze waren allen bitter klein En veertjes hadden ze, o zoo fijn!

(8)

Toch kregen ze geen ongeluk, Al hadden zij 't ook nog zoo druk, Want kwam een bij den waterkant, Fluks was hun moeder bij de hand En 't ‘klok, klok!’ dat ze luidkeels riep, Waarschuwde 't kleintje, dat er liep.

De kuikens zochten allen voer, Dat uitgestroid was door den boer, En kroop er soms een wormpje rond, Dat stopten ze ook maar in den mond.

Maar 't aardigste van alles was, Als soms de kloek wat vond in 't gras, Dat pakte zij niet op, o neen,

Ze rip de kleintjes om zich heen, En deelde 't wormpje in stukjes dan Elk kuikentje kreeg wat er van.

Wat hadden wij daar toen een schik, Lang keken Moe er naar en ik, Maar eindlijk moesten we er van daan.

Juist wilden wij weer verder gaan, Toen kwam op eens in vollen draf Een rijtuig daar den straatweg af, En Moeder gaf de hand aan mij De klokhen werd het ook gewaar En dacht: mijn volkje is in gevaar.

Gauw liep ze naar de kleintjes heen, En riep ze kloekende bijeen.

In eens hield elk met pikken op Liep naar zijn moeder in galop.

En o, 't was aardig nu te zien, Hoe toen die kuikens alle tien Stil bij de klokhen-bleven staan, Tot 't rijtuig was voorbijgegaan.

C. Honigh, Nieuwe kijkjes in 't rond

(9)

En Moeder zie, nu 'k verder liep,

‘Kijk, toen de kip haar kleintjes riep,

‘Wat kwamen ze gehoorzaam aan;

‘Zou 't met de kindren ook zoo gaan?’

Ik zei: ‘Van andren weet ik 't niet, Een ken 'k, die Moe wel wachten liet, En wat ze vroeg, niet altijd deed.

Maar 't spijt hem wel, en o, ik weet Hij zal 't nu zeker altijd doen.’

‘Dat 's best,’ zei Moe en gaf me een zoen.

(10)

Vijf Zusjes.

Hier zijn we met ons vijven, Vijf zusjes op een rij.

Zoo vandlen we elken morgen Gezellig zij aan zij.

We hebben lichtbruine oogen En allen goudblond haar, Daarom staat er voor ieder

Een mooie goudsbloem daar.

We hebben eender kleeren, Eén kleur en één fatsoen, Dezelfde mof en mantel,

En-strik op hoed en schoen.

C. Honigh, Nieuwe kijkjes in 't rond

(11)

We lijken, zeggen velen, Elkander op een haar.

Maar Moeder zegt: ‘Ik ken je Toch heel goed uit elkaâr.’

Oom Willem deed nog gistren, Maar - o, zoo'n plager is 't - Of hij in onze namen

Zich altijd nog vergist.

Maar als hij onze namen Nog éénen keer vergeet, Dan zingen we in een versje,

Hoe ieder van ons heet.

Hoor maar, één, Dat is de kleine Leen.

Zoo'n vroolijk snappertjen is dat, En ook zoo vlug ter been.

Dan een, tween,

‘Ben ik,’ zegt zusje Kee, Die, o zoo veel van wandlen houdt,

Ze moet ook altijd meê.

Een, twee, drie, De middelste is Marie, En als ze niet in 't midden staat,

Dan heet ze nog Marie.

Twee, drie, vier, Johanna volgt nu hier, Je kunt wel aan haar oogen zien,

Ze heeft altijd plezier.

Drie, vier, vijf,

‘En waar of ik nu blijf?

Ik hoor er ook bij,’ roept Kato,

‘Al ben ik nummer vijf.’

Een, twee, drie, Zoo heeten wij en wie Die namen weer vergeten kan,

Dien noemen we ook geen ‘oom’ meer dan.

(12)

Hoepelen.

o Hoepel, hoepel, sta niet stil, Je weet toch, waar ik henen wil?

Ik moet aan 't eind zijn van de laan, Daar ben ik nog zoo ver van daan.

Het gaat om 't gauwst en 'k heb zoo'n haast, Ik was niet graag nu nummer laatst, Want wie het wint, die krijgt een prijs, Een groote pijp drop met anijs.

Kijk, drie zijn nu me er al voorbij, En Leentje komt mij ook op zij.

Ja, schamen moest ik mij toch wel, Wanneer een meisje 't won in 't spel.

Dus hoepel, hoepel, draai nu rond, Vlieg als een pijl nu langs den grond.

Of 't langzaam gaan om mij sons is?

Dan, hoepel, heb je 't danig mis.

C. Honigh, Nieuwe kijkjes in 't rond

(13)

Want ik kan hollen als een paard, Ja, als een spoor in volle vaart.

Kom, halen we een voor een hen in, Wat zal ik lachen, als ik 't win! - De hoepel holde als dolleman, En hoe ging 't met den kleinen Jan?

Hij struikelde, och, daar lag de bloed!

Te groote haast is zelden goed.

(14)

Kermis.

Waar gaan die kindren in den draf Toch zoo nieuwsgierig alle op af?

Geen meisje of knaap blijft in de stad - o Zeg 'ries, wat beteekent dat?

C. Honigh, Nieuwe kijkjes in 't rond

(15)

Wel, weet ge dan nog niet, mijn kind!

Dat gauw de kermis weer begint?

De laatste week van Juni is 't, Als de almanak zich niet vergist.

Dan weg met boek en schrift en lei!

Den heelen dag zijn we op de wei, Daar worden dan - o wat een pret! - De kramen allen opgezet.

Nu gaan wij haastig uit de poort, Want strakjes hebben wij gehoord, Dat de eerste kermiswagen al Zoo dadelijk hier wezen zal.

Het is een honde- en apenspel, Ik ken 't van 't vorig jaar nog wel, 't Zijn makke hondjes, klein en groot, En aapjes allen in het rood.

Dan komt er ook een caroussel, En 't aardige Janklaassenspel,

Een wafelkraam - maar hoor, de trom!

Vooruit nu, kleine Willem, kom!

o Jongens, jongens, wat een pret!

Nu gaan we om acht uur pas naar bed, En 's morgens zijn we al vroeg weer klaar, Want - kermis komt maar eens in 't jaar.

(16)

Hans Bluf.

Hans Bluf, dat is nog eens een held, Die zich met elk kan meten, Ten minste - zoo hij zelf vertelt,

En hij zal 't toch wel weten.

In 't vechten is hem geen de baas, Elk kreeg hij maklijk onder,

Maar - hij spaart graag zijn kameraads, En krijgt dus slaag, geen wonder!

Hij zwemt en duikt, blijft als een visch Minuten on der water;

't Is jammer, dat het winter is, Nu toont hij 't u wel later.

Op schaatsen rijdt hij met een vaart, En slaat ook over beentje, Dus zegt hij, zittend bij den haard,

En doet het - in zijn eentje.

In 't leeren is hij één, als gij Van achteren maar rekent.

‘Wie 't laatst lacht, lacht het best,’ zegt hij, Wat of dat toch beteekent?

En loopen - 't was een peulenschil, Bleef ieder bij hem achter.

Daar hij 't niet altijd winnen wil, Loopt hij met opzet zachter.

In 't springen is hij ook zoo vlug, Licht is hij als een strootje.

Hij springt in eens wel van de brug Op d' overkant van 't slootje.

C. Honigh, Nieuwe kijkjes in 't rond

(17)

Maar zijn bang zusjen is er bij, Die mocht hem eens verklappen,

Hij zal daarom, al struikelt hij, Er maar behaard afstappen.

Ja, ja, Hans Bluf dat is een held, Die zich met elk kan meten, Ten minste - zoo hij zelf vertelt,

En hij zal 't toch wel weten.

(18)

Morgenwandeling.

Ik hoorde om zeven uren Van morgen bij mijn buren

't Gekraai al van den haan.

De zon scheen door de ruiten, En wenkte me naar buiten,

'k Ben gauw toen opgestaan.

En in den tuin gekomen, Hoorde ik uit alle boomen

Der vooglen morgenzang.

Ze schenen me te vragen:

‘Waarom slaap je alle dagen Toch zoo verschriklijk lang?’

C. Honigh, Nieuwe kijkjes in 't rond

(19)

Wat heeft het mij gespeten, Dat 'k nooit nog had geweten,

Hoe mooi 't vroeg 's morgens was.

Zoo frisch was 't en zoo keurig, De bloemetjes zoo geurig,

De dauw blonk nog in 't gras.

Ik dacht: zou ik mijn vrinden Nu ook al buiten vinden?

'k Ben naar hen toe gegaan.

Ik haalde ze uit de veeren, Gauw waren ze in de, kleeren

En met mij in de laan.

Dit heeft ons zoo bevallen, Wij doen 't nu 's morgens allen,

De haan is onze klok.

Maar 't spreekt, we gaan ook stiptjes Des avonds met de kipjes

Altijd gelijk op stok.

(20)

Een dagje uit.

Zoo, eindlijk ben je kant en klaar, Al hadt je 't niet gedacht.

Gaat nu maar gauw naar Grootmoê heen, Die zeker je al verwacht.

Dag, meisjes! Goed nu opgepast, En maakt maar heel veel pret.

Zeg, Anna, denk als oudste er om, dat je op Marietje let.

En jij, mijn drukke Janneman, Mijn kleine Spring-in-'t-veld, Grootmoeder is al oud, dus vrind!

Maak niet te veel geweld.

En trek de poes niet bij de staart, Laat ook Fidel met rust, En denk er om, dat je, als je gaat,

Grootmoê bedankt en kust.

C. Honigh, Nieuwe kijkjes in 't rond

(21)

Nu, kindren gaat, maar wacht, Marie, Kom nog eens even hier:

Die strik zit heelemaal al scheef.

Zie zoo - nu veel plezier.

Loopt gauw nu heen, me dunkt, ik ruik De lekkre wafels al.

Wat dat weer voor een smulpartij Bij Grootmoê wezen zal!

(22)

Raketten.

Op volant, omhoog, omhoog!

Vlug naar boven Heengestoven,

Op volant, omhoog, omhoog, Vlug naar boven en uit mijn oog.

C. Honigh, Nieuwe kijkjes in 't rond

(23)

Weg, volant, weer in de lucht, Op en neder

Telkens weder

Vangt 't palet hem in de vlucht, Kijk, daar raakte ik den bal geducht.

Opgevangen door 't pale, Mogen ballen

Nimmer vallen,

Handig moet dat steeds belet, Zoo kan men zien, wie goed raket.

Wiens volant 't nu winnen zal?

Wie van dezen 't Hoogst zal wezen?

Kijk, 't verschilt haast niemendal, Dat is het kunstigst nog van al.

'k Zal mij bij dit aardig spel Nooit vervelen.

'k Wil 't zoo spelen, Dat ik, aan één stuk nog wel, Ver tot over de honderd tel.

Op volant, omhoog, omhoog!

Vlug naar boven Heengestoven.

Op volant, omhoog, omhoog, Vlug naar boven en uit mijn oog.

(24)

Eene verre Reis.

Dat is een aardig meisjesspel 't Is ‘Hansje sokken,’ weet je wel?

Die kleine kleuters kennen 't goed, Kijk eens, hoe netjes ieder 't doet.

Hoe vlug die kleine voetjes gaan, De jongsten voor en achteraan.

En zingend zijn ze alweer terstond De heele kamer in het rond.

Maar, kindren! wordt je nog niet moê?

Waar gaat dat toch van daag maar toe?

Je zingt maar: ‘Nog een eindje voort!’

Je zingt: ‘Tot aan de Muiderpoort!’

Daar ben je nu al lang voorbij, Ja, verder dan de Weesperzij, Je bent al dicht bij Nieuwersluis.

En mag je wel zoo ver van huis?

Je zult toch niet verdwalen, zeg?

‘o Neen, we weten goed den weg, We doen van daag een heele reis, We gaan nog verder dan Parijs, Naar Spanje rijden we in galop, En zoeken Sinterklaas daar op, Want weet je, spoedig is 't de tijd, Dat hij weer over 't dak heen rijdt, Wij willen vragen aan den Sint, Wanneer hij daarmeê nu begint.

Misschien ook vraagt hij ons wel wat Een ieder van ons 't liefste had.

C. Honigh, Nieuwe kijkjes in 't rond

(25)

Elk heeft een lijstje, en 't staat er op:

Een doos, een keukentje of een pop, Een teekendoos of prenteboek, En marsepijn of peperkoek.

Wil Sinterklaas plezier ons doen, Dan legt hij dat in onzen schoen, En kan het in den schoen niet meer, Dan legt hij het daarnaast wel neer.

Maar houdt ons nu niet langer op, We moeten verder in galop, Want anders wordt het veel te laat, En zijn we 's avonds nog op straat, Dan worden we - heeft Moe gezegd - Gepakt door Jan, zijn zwarten knecht.

Kom, gauw dan meê naar Spanje, kom, Dan zijn we, eer 't donker is, weerom.’

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

weerwoord als de achteloze manier waarop de voorzitter van het Platform zich afmaakte van de tegenwerping dat computers op school helemaal niet zo succesvol zijn..

Aardbeien zijn het, rijp en rood, Daar was Marie niet op genood, Maar Leentje heeft haar lieve gast In stilte er aardig meê verrast.. Honigh, Kijkjes in

Eindhovenseweg (van Corridor tot aan Valkenierstraat): wordt een duidelijke entree tot het centrum met meer ruimte voor groen en verblijven. In uitvoering: 3e of 4e

Terwijl Nederland het land is met het laagste antibioticagebruik van Europa, vragen vluchtelingen bij artsen en apotheken regelmatig om antibiotica, onder andere omdat zij gewend

Jaarlijks vullen zij een online vragenlijst in over de stand van zaken in hun eigen leven of dat van hun kind met autisme: wat kenmerkt op dat moment hun autisme, wie zijn hun

We stopten in Portland, hoofdstad van Maine, maar het was zo lelijk en raar dat we beslist hebben om niet aan land te gaan en verder te varen naar Portsmouth.. Daar ook viel het een

Daarnaast zijn veteranen met klachten vanwege de uitzending frequent reden voor onze volksvertegenwoordigers om vragen te stellen aan de minister van Defensie over de risico’s

En met een permanente Programcommissie zal het ons nooit meer gebeuren dat mensen niet meer weten waar het CDA voor staat– we hebben het altijd in de etalage, of er nu