• No results found

Hendrik van Veldeke, Servaaslegende · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hendrik van Veldeke, Servaaslegende · dbnl"

Copied!
247
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Servaaslegende

Hendrik van Veldeke

Vertaald door: Ludo Jongen en Cees Schotel

bron

Hendrik van Veldeke, Servaaslegende (vert. Ludo Jongen en Cees Schotel). Leiter-Nypels B.V., Maastricht 1993

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/veld028serv01_01/colofon.php

© 2017 dbnl / Ludo Jongen / Cees Schotel / Cees Schotel

(2)

II

Voorzijde van de Noodkist uit de twaalfde eeuw.

(3)

III

Borstbeeld van Sint Servatius uit de zestiende eeuw.

(4)

V

Miniatuur uit het Weingartner handschrift met afbeelding van Hendrik van Veldeke, veertiende eeuw (Württ. Landesbibliothek Stuttgart).

(5)

VI

Titelpagina van de Servaaslegende, overgeschreven in de vijftiende eeuw (Bibliotheek Rijksuniversiteit Leiden).

(6)

IX

Inleiding

1

Voor wie heden ten dage kennis wil nemen van een boek (verzonnen, historisch of zakelijk), staan twee wegen open: aspirant-lezers kunnen een exemplaar van het betreffende werk aanschaffen in de boekhandel, of ze kunnen - en dat geldt met name oudere titels - een exemplaar lenen bij bibliotheek of vrienden. In principe is het mogelijk elk werk dat deze eeuw van de drukpersen is gerold, te lezen op een tijdstip en plaats die men zelf bepaalt: 's ochtends, 's avonds of 's nachts, in bed of bad, in bus, trein of vliegtuig, op de camping of het strand, of gewoon in een lekkere, luie stoel. Maar zó is het niet altijd geweest.

Ofschoon het sinds de uitvinding van de boekdrukkunst (ca. 1450) mogelijk is meer exemplaren van één werk in betrekkelijk korte tijd te vervaardigen, bestaat de hierboven geschetste situatie pas kort. Nog in de vorige eeuw waren boeken

verhoudingsgewijs duur: alleen welgestelden konden overgaan tot de aanschaf ervan, voor minder draagkrachtigen boden bibliotheken en leesgezelschappen uitkomst.

Maar vóór 1450 was het ‘gewone mensen’ niet of nauwelijks gegeven zich met een boekje in een hoekje terug te trekken; eigenlijk beschikten alleen kloosters over een - overigens zeer - beperkte bibliotheek waaruit individuele kloosterlingen bijbelteksten of stichtelijke literatuur konden lenen.

In de Middeleeuwen waren boeken bijna onbetaalbaar: het schrijfwerk was arbeidsintensief en daardoor duur, en ook het materiaal (perkament) was kostbaar.

Maar al had men er het geld voor over om een boek te laten vervaardigen, dan nog was er een aantal problemen: wie bezat een exemplaar van de te copiëren tekst?

Mocht men dat lenen? Was de begeerde tekst in de eigen landstaal of in het Latijn geschreven? Indien het laatste het geval was, moest hij dan vertaald worden? En zo ja, wie moest dat doen?

Achter een mededeling als tussen 1170 en 1183 vertaalde Hendrik van Veldeke

de Servaaslegende uit het Latijn in het dialect van het Maasland, in opdracht van

Agnes (gravin van Loon) én Hessel (koster van het Servaaskapittel)' gaat een

culturele wereld schuil die in sommige opzichten verder van ons bed staat dan de

hedendaagse cultuur in bijvoorbeeld Teheran of Tirana.

(7)

X

Kaart van het Karolingische rijk.

Eindnoten:

1 Voor de vertaling van Hendrik van Veldekes Servaaslegende zijn wij beiden verantwoordelijk.

De inleiding en het commentaar bij de vertaling (noten) zijn vervaardigd door Ludo Jongen.

Op deze plaats willen we allereerst de germanist dr N.Th.J. Voorwinden dank zeggen: hij vergeleek de eerste versie van onze vertaling regel voor regel met de middeleeuwse tekst en behoedde ons voor een aantal vertaalfouten. De historicus prof.dr D.E.H. de Boer danken we voor zijn vele op- en aanmerkingen betreffende historische personen en feiten. Voorts danken we dr K.J.S. Bostoen, mevrouw A.M. Jongen-Laheij, mevrouw drs. G. Kettenis, drs. D. van der Mark en mevrouw prof.dr A. Neijt voor hun commentaar op een eerdere versie van de vertaling en/of de inleiding.

(8)

XI

1. Lotharingen - Luik - Loon

2

1.1 Het hertogdom Lotharingen

3

Van oudsher was het voormalige hertogdom Lotharingen een belangrijk gebied: het was vruchtbaar en het werd doorsneden door twee grote natuurlijke waterwegen waarover handelaren het westen (Vlaanderen, Holland, Engeland) en het noorden (Friesland, Denemarken, Noorwegen) konden bereiken. Bovendien hadden de Romeinse bezetters rond het begin van onze jaartelling wegen (heerbanen) aangelegd, zodat het oosten (Duitsland) en het zuiden (Frankrijk, Italië) over land bereikbaar waren.

Grootschalige migraties, vooral bekend als de Germaanse volksverhuizingen die aan het eind van de vierde eeuw begonnen, markeerden de ondergang van het Romeinse Rijk. Met het verdwijnen van het Romeinse bestuur ontstond er een soort anarchie; de invallen van de Hunnen uit het oosten (vijfde eeuw) en die van de Saracenen uit Spanje (begin achtste eeuw) zorgden voor nog grotere wanorde. In de loop van de achtste eeuw keerde de rust in West-Europa geleidelijk terug, nadat Karel de Grote (768-814) zijn macht had gevestigd; in 800 werd hij zelfs door de paus in Rome tot keizer gekroond, als opvolger van de Westromeinse keizers. Na de dood van Karels zoon, Lodewijk de Vrome (814-842), viel het Frankische Rijk door interne twisten uiteen. ‘Lotharingen’ was een speelbal in handen van concurrerende

machthebbers; uiteindelijk werd het in 880 voor het grootste deel ‘ingelijfd’ bij het Oostfrankische Rijk, het latere Duitse (keizer)rijk. In Lotharingen was er echter nauwelijks een centraal gezag. Rond 900 ondernamen Zwentibold (870/871-900) en Giselbert (overl. 939), resp. koning en hertog van Lotharingen, een poging daartoe;

daarna desintegreerde het gebied echter ten gevolge van de machtspolitiek van de Duitse keizers.

4

Vanuit economisch oogpunt ging het Lotharingen vanaf de regering van Karel de Grote voor de wind. Sommige van de voormalige Romeinse legerplaatsen en steden herleefden en groeiden uit tot handelscentra, vooral als ze gelegen waren aan rivieren en/of Romeinse heerbanen. Dáár kon de agrarische bevolking haar producten verhandelen tegen ‘huis-, tuin- en keukengerei’ dat door stedelijke handwerkslieden was vervaardigd; dáár werden ook grondstoffen en producten uit verder weg gelegen streken (wijn, wol) verhandeld tegen inheemse producten (graan, hout).

1.2. Het bisdom Luik

5

In de Middeleeuwen speelde de kerk zowel in het religieuze als in het politieke leven een niet te onderschatten rol. Zo had de bisschop van Luik niet alleen de geestelijke zorg voor de hem toevertrouwde zielen, hij bezat ook wereldlijke macht: als leenman van de Duitse keizer was hij verantwoordelijk voor het wereldlijke wel en wee van zijn kudde. Het is daarom begrijpelijk dat de keizer op deze niet-erfelijke post hem welgezinde personen wilde benoemen, ter versterking van zijn eigen macht.

Ook op cultureel gebied was de kerk uitermate belangrijk. Vanaf de achtste eeuw

verrezen her

(9)

XII

De gerestaureerde, romaanse Sint-Servaasbasiliek aan de Vrijthofzijde, 1990.

(10)

XIII

en der in het bisdom Luik stenen kerken: uiteraard in de bisschopsstad zelf, maar ook in een vorstelijke residentieplaats als Aken en in een stad als Maastricht. Behalve deze architectonische monumenten zijn er talrijke roerende goederen (beelden, smeed- en aardewerk) bewaard gebleven van de romaanse kunst uit het Rijn-Maasland.

Een bijzondere plaats nemen de literaire producten in. Geletterden moet men vóór 1100 vooral zoeken binnen de kerk.

6

Allereerst werd de Bijbel - Gods Woord bij uitstek! - bestudeerd. Maar daarnaast zijn er tal van bijbelcommentaren, tractaten, concilieverslagen, gebeden en kronieken, geschreven door pausen, kerkvaders, bisschoppen en geleerden. De taal waarin deze teksten waren gesteld, was het Latijn;

de clerici-in-spe werden grondig onderricht in de (Latijnse) grammatica en rhetorica;

aldus maakten ze kennis met auteurs uit de Romeinse Oudheid, als Vergilius (70-19 v.Chr.) en Ovidius (43 v.Chr.-17 n.Chr.).

Behalve dat men de klassieke en christelijke literatuur overschreef en bestudeerde, stelde men ook zelf teksten samen, bijvoorbeeld over de geschiedenis van het bisdom of klooster òf over het leven van een locaal vereerde heilige. Zo schreef Heriger van Lobbes (ca. 950-1007) een geschiedenis van de bisschoppen van Tongeren, Maastricht en Luik (Gesta episcoporum Tungrensium, Traiectensium et Leodiensium) en een aantal heiligenlevens, waaronder dat van Remaclus (zevende eeuw; bisschop van Maastricht en stichter van het klooster te Stavelot). Ofschoon de ‘originelen’ in de loop der eeuwen veelal verloren zijn gegaan, zijn de teksten bewaard in afschriften uit later eeuwen. Op grond daarvan kunnen we ons een beeld vormen van de letterkundige activiteiten in het Rijn-Maasland. Luik blijkt een belangrijk literair centrum: Notger (bisschop 972-1008) stichtte niet alleen een wijd en zijd vermaarde school, maar onderhield ook nauw contact met geleerden van zijn tijd, zoals de genoemde Heriger, leraar in (en ná 990 abt van) het benedictijner klooster te Lobbes (ten zuidwesten van Charleroi).

1.3. Het graafschap Loon

7

Een twaalfde-eeuwse kaart van Lotharingen zou grote gelijkenis vertonen met een lappendeken; binnen het hertogdom lagen vele kleine heerlijkheden. Eén daarvan was het graafschap Loon. Uit de schaarse gegevens valt op te maken dat dit graafschap in het begin van de elfde eeuw is ontstaan door samenvoeging van oudere territoria.

Voor het grootste deel van zijn gebied dat in de dertiende eeuw grofweg de huidige Belgische provincie Limburg besloeg, was de graaf leenman van de bisschop van Luik.

Gedurende de twaalfde eeuw streelden de graven van Loon ernaar hun gebied te vergroten. Vooral Lodewijk I (1138-1171) en Gerard I (1171-1194) waren

dienaangaande zeer actief; daarbij deden ze een beroep zowel op de Luikse bisschop als op de Duitse keizer.

Eén van de gebieden waar de Loonse graven het oog op hadden laten vallen, was

het zogenaamde rijksdeel van Maastricht waarbinnen de Servaaskerk lag. Dat deel

van Maastricht was

(11)

Kaart van het oudste bisdom Luik, tot 1559 (Kaart van R. de la Haye).

(12)

XIV

Bisschop Notger temidden van clerici en monniken, als bevorderaar van het onderwijs. Reliëf op de gevel van het Provinciehuis te Luik.

Kaart van het Lotharingse rijk in het begin van de tiende eeuw.

(13)

XV

‘eigendom’ van de Duitse keizers; in het andere deel van de stad was de bisschop van Luik heer en meester. Nu hadden de graven van Namen omstreeks 1140 de rechten over het rijksdeel teruggegeven aan de Duitse keizer. Lodewijk I van Loon zag zijn kans schoon invloed te verwerven in Maastricht. Hij probeerde de Duitse keizer Frederik Barbarossa (1152-1190) gunstig te stemmen, o.a. door zijn dochter Agnes in 1172 of 1173 uit te huwelijken aan Otto van Wittelsbach die een machtige positie bekleedde in des keizers naaste omgeving. De poging slaagde: in 1174 verwierf Lodewijks zoon en opvolger, Gerard I, de rechten over het rijksdeel van Maastricht.

In hun expansiedrift gingen de graven wel eens te ver, met name waar het bezittingen of rechten van het Maastrichtse Servaaskapittel betrof. Oorspronkelijk was dat kapittel een gemeenschap van wereldlijke geestelijken (ook wel kanunniken genaamd) die zorg droegen voor de eredienst in de Sint-Servaas; zijn inkomsten putte het kapittel uit schenkingen, bijvoorbeeld landerijen of belastingopbrengsten (tol).

Omstreeks 1146 had Lodewijk I de inwoners van Vlijtingen, een dorp ten zuidwesten van Maastricht dat tot het domein van het Servaaskapittel behoorde, ten onrechte aan zijn jurisdictie onderworpen; de Duitse keizer riep de Loonse graaf tot de orde.

In een oorkonde uit 1167 bevestigde Frederik Barbarossa de rechten van het

Servaaskapittel. Een soortgelijke kwestie speelde rond 1174. Toen had Gerard I zich meester gemaakt van de rechten op Rosmeer, een dorp ten westen van Maastricht;

en wederom besliste de keizer ten gunste van het kapittel.

Ivoren stempel van het kapittel van Sint-Setvaas (Schatkamer Sint-Servaaskerk).

(14)

XVI

Beginpagina van Jocundus' ‘Actus Sancti Servatii’ uit het begin van de twaalfde eeuw (Stadsbibliotheek Trier.)

Eindnoten:

2 Kortheidshalve heb ik me beperkt tot de grote historische lijnen, toegespitst op hetgeen ik noodzakelijk acht voor een goed begrip van Veldekes Servaaslegende. Daardoor wordt niet altijd een genuanceerd beeld geschetst. Om dit bezwaar enigszins op te vangen verwijs ik aan het begin van elke (sub)paragraaf naar de relevante, door mij geraadpleegde literatuur.

Voor een brede introductie in de middeleeuwse geschiedenis wijs ik op: Le Goff (1964), Jansen(1965), Jansen (1978), De Boer/van Herwaarden/Scheurkogel (1989) & De Boer/Boone/Hessing (1992).

3 Zie Alberts (1972) 11-114, Alberts (1979), Linssen (1985) 1-66 & De Boer/Boone/Hessing (1992) 54-68 & 129-144.

4 In het Duitse Rijk kozen de rijksgroten één hunner tot koning, een primus inter pares. Vaak werd de koning later door de paus tot keizer gekroond. Daarmee werd hij het wereldlijke hoofd van de christelijke wereld en de opvolger van de Westromeinse keizers. Koning- en keizerkroning vielen nooit samen. In feite mag men de Duitse koning alleen keizer noemen voor de periode dat hij dat daadwerkelijk was; in de praktijk houdt echter niemand zich daaraan.

Literatuur: LexMA 3,790-835 & De Boer/van Herwaarden/Scheurkogel (1989) 79-85, 97-101

& 113-117.

5 Zie Timmers (1971), Alberts (1972) 41-114, De la Haye (1985) 85-97 & LexMA 6,25-27, 6,52-53 & 6,1288-1289.

6 Na de val van het Westromeinse Rijk (473) viel de kerk de zorg voor het onderwijs ten deel.

Het belang van goed onderwijs werd ingezien door Karel de Grote. Zowel om geestelijken (wier het kennispeil in de achtste eeuw over het algemeen bedroevend laag was) als om eigen ambtenaren op te leiden stichtte hij zijn beroemde hofschool waarover Alcuinus van York de

(15)

leiding had. Kloosters en kathedralen hadden tot de opkomst van de universiteiten in de twaalfde eeuw een monopoliepositie op onderwijsgebied: zij leidden de clerici op, niet alleen voor religieuze taken, maar ook voor wereldlijke.

Ten onrechte wordt er vaak vanuit gegaan dat de middeleeuwse adel analfabeet zou zijn geweest.

Edelen (vooral de dames) konden meestal wél lezen en schrijven; ze kenden meestal geen Latijn.

Daarom worden ze wel ‘leken’ genoemd, in tegenstelling tot de clerici die het Latijn juist wel beheersten.

Literatuur: Le Goff (1964) 145-165, Bowen (1975) 1-137, Bumke (1986) 557-590 & Van Oostrom (1989).

7 Zie Baerten (1969) & Deeters (1970).

(16)

XVII

2. Maastricht en Sint Servaas

Zoals hierboven reeds is aangestipt, had Maastricht in de twaalfde eeuw (en ook later) twee heren: het rijksdeel viel onder de keizer, in het andere deel maakte de bisschop van Luik de dienst uit. Beide delen hadden hun eigen kerk: in het bisschoppelijke deel stond de Onze-Lieve-Vrouwekerk, in het rijksdeel de

Sint-Servaas. De laatste was voor de stad de belangrijkste, omdat ze beschikte over niets meer of minder dan de stoffelijke resten van haar patroonheilige. Daar kwamen jaarlijks vele pelgrims op af.

2.1. De verering van Sint Servaas en het Servaaskapittel

8

Volgens een zeventiende-eeuwse berekening overleed Servaas op 13 mei 384, maar dit jaartal is naar alle waarschijnlijkheid onjuist. Hij werd begraven op de plaats waar thans de aan hem gewijde kerk staat.

Over de vroegste verering van Sint Servaas te Maastricht zijn we slecht ingelicht, eenvoudigweg omdat schriftelijke bronnen tot 1200 schaars zijn. Volgens Gregorius van Tours (ca. 540-594; de eerste geschiedschrijver die gewag maakt van Servaas) zou Monulfus (overl. 578; de ‘twaalfde’ bisschop van Maastricht) rond 556 ter ere van Servaas een grote kerk gebouwd hebben waar hij de stoffelijke resten van de heilige opnieuw begroef. Uit dit gegeven kunnen we afleiden dat er in de tweede helft van de zesde eeuw in Maastricht een zekere verering voor de heilige Servaas moet hebben bestaan. Een eeuw later lijkt deze verering al geïnstitutionaliseerd. Uit het begin van de achtste eeuw stamt het eerste bericht over het Servaaskapittel in Maastricht. Het kapittel viel onder de jurisdictie van het aartsbisdom Trier, zoals blijkt uit een oorkonde uit 898, uitgevaardigd door de hiervoor genoemde Zwentibold, koning van Lotharingen.

Pas aan het eind van de tiende eeuw treft men de eerste sporen van een

Servaaslegende aan. Heriger van Lobbes zegt in zijn Gesta episcoporum Tungrensium, Traiectensium et Leodiensium (zie 1.2. ‘Het bisdom Luik’) dat Servaas de tiende bisschop van Tongeren en de eerste bisschop van Maastricht is geweest. Herigers summiere levensbeschrijving van Servaas is de basis geweest voor de eerste echte vita: tussen 1066 en 1088 schreef een Noordfranse monnik, Jocundus geheten, in opdracht van het Servaaskapittel de Actus sancti Servatii [De handelingen van Sint Servaas]. Opvallend is dat Jocundus als eerste melding maakt van de verering die Karel de Grote voor Servaas zou hebben gehad. In één van de - ongetwijfeld op instigatie van het Servaaskapittel - toegevoegde verhalen wordt verteld dat Karel de Grote op 13 mei (Servaasdag!) een overwinning op de Saracenen zou hebben behaald, dankzij de interventie van de Maastrichtse heilige. Uit dankbaarheid liet Karel Servaas heilig verklaren. Hiermee werd de legende in het leven geroepen dat Karel de Grote (en ná hem de Duitse keizers) niet alleen een grote verering zou hebben gehad voor de heilige Servaas, maar ook dat het Servaaskapittel een zogenaamde vrije

rijksheerlijkheid zou zijn. Dit betekende dat de kanunniken geen verantwoording

schuldig waren aan de bisschop van Luik (of - bij uitbreiding - aan de paus), maar

aan de Duitse keizer. Om te begrijpen waarom

(17)

XVIII

Bezoek van Paus Johannes Paulus II aan de crypte van Sint Servaas op 14 mei 1985.

(18)

XIX

het Servaaskapittel zoveel waarde hechtte aan die afhankelijkheid van de keizer is een kleine uitweiding over de zogenaamde investituurstrijd noodzakelijk.

2.2. Wie is de baas?

9

Vanaf 1073 waren paus Gregorius VII (1073-1085) en keizer Hendrik IV (1056-1106) in een strijd om de macht gewikkeld. De paus wilde een aantal hervormingen doorvoeren om de verslapte tucht en orde onder de geestelijkheid te herstellen: daartoe wilde hij onder meer het recht hebben bisschoppen te benoemen. Hendrik IV was het daar niet mee eens. Hij wilde zelf ‘zijn vriendjes’ op die machtige en invloedrijke posten zetten. De strijd bereikte een hoogtepunt toen Gregorius de keizer in 1076 in de ban deed. Hendrik moest inbinden. In de winter van 1076-1077 maakte hij zijn beruchte tocht naar Canossa waar hij drie dagen in de sneeuw wachtte vóórdat de paus hem wenste te ontvangen en de ban ophief.

De strijd tussen keizer en paus bereikte een voorlopig eindpunt met het concordaat van Worms (1122). Daarbij werd bepaald dat de keizer de bisschoppen in zijn territorium niet meer zelf met de waardigheidstekenen (staf en ring) zou bekleden (investituur), maar wel aanwezig mocht zijn bij de vergadering waarin de geestelijken hun nieuwe bisschop kozen. Deze laatste bepaling zorgde ervoor dat de keizer toch een flinke vinger in de pap behield.

Een eeuw later laaide de strijd weer op. De pausen Hadrianus IV (1154-1159) en Alexander III (1159-1181) meenden dat de paus het wereldlijk hoofd was van de christenheid. In hun visie was de keizer een ondergeschikte, een leenman. Keizer Frederik Barbarossa (1152-1190) bestreed dit standpunt; daarbij werd hij gesteund door zowel wereldlijke (koningen, hertogen, graven) als geestelijke leiders

(bisschoppen en abten) uit het Duitse Rijk. Uiteindelijk dolf Frederik Barbarossa het onderspit.

2.3. Tussen keizer en paus

10

Tijdens de machtsstrijd tussen keizer en paus koos het Servaaskapittel steeds de zijde van de keizer. De kanunniken vreesden namelijk dat de paus in zijn streven naar hervormingen hun (voor)rechten zou inperken.

Bij die positiebepaling speelde een uitspraak van Christus een belangrijke rol.

Volgens Matteüs 16,19 heeft Jezus tegen Petrus gezegd: ‘Ik zal u de sleutels geven

van het Rijk der hemelen en wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel

gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden

zijn.’ De paus interpreteerde deze passage als volgt: als opvolger van Petrus had

alleen hij de bevoegdheid om zonden te vergeven én bezat hij de oppermacht in de

kerk.

11

In de praktijk delegeerde de paus zijn bevoegdheden. Bisschoppen betwistten

de pauselijke visie; zij waren van mening dat Christus het recht om zonden te vergeven

aan alle apostelen had geschonken.

12

Daardoor hadden zij, als opvolgers van de

apostelen, dat recht eveneens.

(19)

De keizer beleent geestelijken (links) en wereldlijke vorsten (rechts) resp. met scepter en vlag.

Afbeelding uit de Saksenspiegel, dertiende eeuw.

(20)

XX

Afbeelding van de eendracht tussen wereldlijke en kerkelijke macht, resp. keizer en paus. Afbeelding uit de Saksenspiegel, dertiende eeuw.

Dientengevolge waren ze geen verantwoording schuldig aan de paus. De kanunniken van het Servaaskapittel onderschreven de opvatting van de bisschoppen, omdat ze niet gediend waren van pauselijke inmenging in het reilen en zeilen van hun kapittel.

Het standpunt van het kapittel werd ook literair uitgedragen. Rond 1130 is Jocundus' Actus herschreven, mogelijk door Stephanus, de magister scolarum [schoolmeester]

van het Servaaskapittel. In de Gesta sancti Servatii [De daden van Sint Servaas]

wordt uitgebreid aandacht besteed aan de Servaassleutel. Toen Servaas Rome bezocht om voor Tongeren goddelijke hulp af te smeken tegen de dreigende inval van de Hunnen, kreeg hij nul op het rekest. De stad zou verwoest worden. Als troost ontving Servaas echter een sleutel: ‘bij het weggaan van de sleuteldrager des hemels [Petrus]

heeft hij [Servaas] ook een wonderbaarlijk teken in de hand gekregen met de macht de hemel te openen en te sluiten, nl. een zilveren sleutel van goddelijk fabrikaat’.

13

In de ogen van de kanunniken symboliseerde deze sleutel dat Servaas (en bijgevolg het kapittel) dezelfde macht bezat als Petrus van Christus had ontvangen. De paus had het recht niet zich met het Servaaskapittel te bemoeien.

Enerzijds door zich te beroepen op de verering die Karel de Grote en later de Duitse keizers voor Servaas zouden hebben gehad, anderzijds door te benadrukken dat Servaas dezelfde macht bezat als Petrus en diens opvolgers te Rome, poogde het kapittel de Duitse keizers gunstig te stemmen en hen als beschermheren op te laten treden.

Aldus was de situatie rond 1170, toen blijkbaar de behoefte ontstond het leven van Servaas in de volkstaal te laten optekenen. Alvorens in te gaan op Hendrik van Veldekes Servaaslegende is het noodzakelijk iets te zeggen over de hoofse cultuur waarin dat werk ontstond.

2.4. Auteurs en opdrachtgevers

14

Na het jaar 1000 veranderde het politieke klimaat in West-Europa: de invallen van Magyaren, Saracenen en Vikingen behoorden tot het verleden en de rust keerde terug.

De gevolgen waren enorm: de bevolking begon te groeien. Om al die monden te

voeden werden woeste gronden ontgonnen en begon men nieuwe landbouwmethodes

toe te passen. Er kwam bovendien meer geld in omloop: daardoor was het niet langer

(21)

noodzakelijk goederen te ruilen, maar kon men ze kopen. Kortom, vanaf de elfde eeuw steeg de welvaart gestaag.

Deze ontwikkelingen hadden consequenties voor vorsten en locale machtshebbers.

Nu er geld beschikbaar was, hoefden zij niet meer voortdurend door hun territoria te trekken om hun tegoeden letterlijk op te eten. Ze kozen een vaste woon- en verblijfplaats die tevens bestuurscentrum werd: dáár werden politieke en juridische beslissingen genomen en dáár werden de belastingen geïnd. Voor de correspondentie, het opstellen van oorkonden en het bijhouden van de financiële administratie werden

‘ambtenaren’ aangetrokken. Daar de kerk nog steeds het monopolie op scholing

(22)

XXI

De auteur (Jean Molinet) biedt een prachtexemplaar aan zijn opdrachtgever (Philips van Kleef) aan.

Afbeelding uit een handschrift uit 1500 (Koninklijke Bibliotheek Den Haag).

(23)

XXII

bezat, werden de ‘ambtenaren’ gerecruteerd uit de geestelijke stand, de clerici.

Aan de vorstelijke hoven was daardoor constant een groot aantal mensen aanwezig.

Om het samenleven te veraangenamen en conflicten te vermijden was het noodzakelijk dat de individuele leden van zo'n hofgemeenschap zich aan ‘spelregels’ hielden. In essentie is deze beschaving aan het hof (hoofsheid) gebaseerd op het respect dat men toont voor (de gevoelens van) anderen.

Ten gevolge van de residentievorming kregen de vorsten meer vrije tijd en die moest gevuld worden. Met als voorbeeld de Oosterse hoven ontwikkelde zich aan de adellijke hoven heel geleidelijk een hofcultuur in engere zin. Met name aan

‘binnenactiviteiten’ werd steeds meer aandacht geschonken: schaken, dammen, dansen, musiceren, zingen, converseren en... literatuur!

Vóór het ontstaan van de hoofse cultuur bestond er uiteraard ook literatuur. Omdat deze verhalen werden voorgedragen en nauwelijks op schrift werden gesteld, is een groot aantal voorgoed verloren gegaan. Aan de nieuw gevormde hoven beschikte men over mensen die konden lezen en schrijven. De clerici konden er een taak bij krijgen, naast hun administratieve: soms kregen ze opdracht ‘literaire’ teksten in de volkstaal op te tekenen. Dat konden in het orale circuit circulerende ‘heldenliederen’

zijn (bijvoorbeeld versies van het Franse Chanson de Roland of het Duitse Nibelungenlied), maar ook vertalingen uit het Latijn (heiligenlevens en klassieke epen). Essentieel is dat deze ‘nieuwe’ teksten eerst op schrift werden gesteld en pas daarna ten gehore werden gebracht, want ook het hofpubliek bleef luisteren; zelf lezen was er nog niet bij.

De adellijke opdrachtgevers stond met die literaire bedrijvigheid een tweeledig doel voor ogen: intern wilden ze via die teksten laten zien hoe men zich aan het hof diende te gedragen (een soort etiquetteboekjes), extern moesten deze literaire producten het prestige van hun hof verhogen.

Een beroemd voorbeeld van zo'n literair hof is dat van Hendrik II, koning van

Engeland (1154-1189), en zijn echtgenote, Eleonora van Aquitanië. In 1155 gaven

ze een zekere Wace opdracht de Historia regum Brittanniae (Geschiedenis van de

koningen van Brittannië) die ca. 1135 door Geoffrey van Monmouth was geschreven,

in het Frans te vertalen. Geoffreys Latijnse ‘kroniek’ wordt wel beschouwd als de

eerste literaire tekst over koning Arthur: maar liefst twintig procent gaat over deze

legendarische Britse vorst. Aan zijn ‘vertaling’ van de Arthur-geschiedenis heeft

Wace een saillant detail toegevoegd. Koning Arthur zou zijn Ronde Tafel hebben

laten maken, opdat geen van zijn vazallen zich de mindere van een ander zou hoeven

voelen: een ronde tafel kent geen ereplaatsen. Vermoedelijk heeft Wace dit gegeven

toegevoegd op instigatie van zijn opdrachtgevers. Hendrik II had rond het midden

van de twaalfde eeuw problemen met zijn leenmannen in Engeland. De ideale

gemeenschap van Arthur en de ridders van de Ronde Tafel moest een spiegel voor

hen zijn: zó en niet anders dienden leenheer en leenmannen met elkaar om te gaan.

(24)

XXIII

Waces Roman de Brut is slechts één van de literaire werken in de volkstaal waartoe dit vorstenpaar opdracht heeft gegeven. In de ogen van de Franse koningen, die zich erop beriepen af te stammen van Karel de Grote, waren de Anglonormandische heersers van Engeland doodgewone parvenu's. Nadat de gevreesde Noormannen zich in de tiende eeuw in Normandië als leenmannen van de Franse koning hadden gevestigd, hadden ze in 1066 (Slag bij Hastings) de Engelse kroon veroverd. Om hun afstamming meer cachet te geven, lieten Hendrik en Eleonora een reeks teksten samenstellen waarin ‘aangetoond’ werd dat zij niet alleen afstamden van de

legendarische Trojanen - de stamvaders van elk Westeuropees vorstenhuis -, maar ook dat zij de rechtstreekse erfgenamen waren van koning Arthur.

Zegel van het kapittel van Sint-Servaas waarop Sint Servaas met sleutel en staf staat afgebeeld, veertiende eeuw.

(25)

XXIV

Onthulling van het door Charles Vos ontworpen standbeeld van Hendrik van Veldeke op 10 september 1934.

Eindnoten:

8 Meer informatie in: Vlekke (1935), Deeters (1970), Boeren (1972), Thorpe (1974) 114-115, De la Haye (1985), Linssen (1985) 82-151, Van Dam (1988), 75-76 & De la Haye (1988).

9 De investituurstrijd speelde zich niet alleen af tussen de paus en de Duitse keizer, ook de Franse en Engelse koningen hadden problemen met de pauselijke machtsaanspraken. Zie Jansen (1978) 158-172 & 200-204 & De Boer/van Herwaarden/Scheurkogel (1989) 309-346.

10 Zie Koldeweij (1983) & Van Leusden (1986).

11 Daarbij werd als argument aangevoerd Matteüs 16,18 waar Christus zegt: ‘Gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.’

12 De bischoppen beriepen zich op Matteüs 18,18 waar Christus tegen de apostelen zegt: ‘Voorwaar, Ik zeg u: wat gij zult binden op aarde zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat gij zult ontbinden op aarde zal ook in de hemel ontbonden zijn.’

13 Gesta 47,9-11: Signum quoque mirabile claudendi celum et aperiendi potestatis accepte discedens a clavigero celi clavem divine fabricationis in manu gestavit argenteam. Vgl. Vita 10,28-31 én Gesta 56,4-10 & Vita 14,17-21.

14 Over hoofsheid, hoofse cultuur en literair maecenaat zie: Gerritsen (1982), Van Oostrom (1982), Van Oostrom (1983), Bumke (1986) & Van Oostrom (1992). Demyttenaere/Kerling/Voorwinden (1976), Voorwinden (1980), Voorwinden (1986), Stuip (1988) & Van Oostrom (1989) gaan uitvoerig in op de verschriftelijking van de literatuur in de twaalfde eeuw. Over het hof van Hendrik II en Eleonora van Aquitanië vindt men meer informatie bij Janssens (1985a) & Janssens (1985b). Keesman (1987) & Keesman (1991) geeft meer informatie over de Trojaanse afstammingssagen. De twaalfde-eeuwse Syrische edelman Usama ibn Munqidh schildert uit eigen ervaring het culturele verschil tussen oost en west.

(26)

XXV

3. Hendrik van Veldeke en zijn Servaaslegende

Tot in de jaren zestig van de twaalfde eeuw was de levensbeschrijving van Sint Servaas uitsluitend in het Latijn beschikbaar, in drie nauw verwante versies: Jocundus' Actus sancti Servatii, de Gesta sancti Servatii en de Vita sancti Servatii. In dat decennium ontstond blijkbaar de behoefte om het levensverhaal van de patroonheilige van Maastricht ook in de volkstaal op schrift te (laten) stellen.

15

In de proloog van zijn Servaaslegende smeekt Hendrik van Veldeke God om ‘hulp, raad en genade [...], opdat ik het Leven van Sint Servaas aan leken kan vertellen’ <1,176-180>.

16

Onder ‘leken’ worden die mensen verstaan, die het Latijn niet of onvoldoende machtig waren.

17

Uit Veldekes mededeling kan geconcludeerd worden dat hij zijn werk bewust in de volkstaal, in casu het dialect van de Maasstreek, heeft geschreven.

Nu rijst onmiddellijk een aantal vragen: wie was Hendrik van Veldeke? Gezien de hoge productiekosten is het uitgesloten dat Veldeke op eigen initiatief aan deze onderneming begon; daarom kan men zich afvragen in wiens opdracht hij dit werk aanvatte. Welk belang had de opdrachtgever daarbij? Wie verschafte hem een exemplaar van de Latijnse bron? Welke Latijnse tekst diende hem ten voorbeeld?

3.1. De auteur: Hendrik van Veldeke

18

Over de persoon Hendrik van Veldeke is - zoals over vele middeleeuwse auteurs - bitter weinig bekend. De schaarse biografische gegevens zijn voor het merendeel ontleend aan zijn eigen werken. Het staat vast dat hij in de laatste drie decennia van de twaalfde eeuw literair actief was, en dat zijn werk grote waardering genoot bij latere auteurs.

Veldekes geboorte- en sterfjaar zijn onbekend; zijn geboorteplaats kennen we wel.

Aan het eind van zijn Servaaslegende zegt de auteur over zichzelf dat hij ‘in Veldeke werd geboren’ <2,2922>. Dit Veldeke wordt ten noordwesten van Hasselt gesitueerd.

In de twaalfde eeuw maakte het deel uit van het graafschap Loon. Wellicht behoorde Hendrik tot de ministeriales of dienstmannen. In het Duitse Rijk kende men in de twaalfde eeuw binnen de adel een rangorde. De dienstmannen waren de laagsten in rang. Ze waren onvrij ófwel omdat ze zich in dienst hadden gesteld van hogere heren, ófwel omdat ze als ministerialis waren geboren.

19

Uit Veldekes werken kan worden opgemaakt dat hij een goede opleiding heeft genoten: hij kende Latijn. Hij was bovendien goed op de hoogte van de cultuur die in zijn tijd - onder invloed van de uit Frankrijk afkomstige hoofse cultuur - aan de adellijke hoven in het Duitse Rijk opgeld deed; daarvan getuigen zowel de hoofse thematiek in zijn Eneasroman, als zijn ‘minneliederen’; de laatste kunnen alleen maar geschreven zijn door iemand die de hoofse cultuur door en door kende.

3.2. De opdrachtgevers: Agnes en Hessel

20

(27)

Op twee plaatsen <1,3236-3239 & 2,2925-2930> deelt Veldeke mee wie hem verzocht

heeft de Servaaslegende te ‘verdietsen’, nl. Agnes, gravin van Loon. Zij wordt

geïdentificeerd met de echtgenote

(28)

XXVI

Strijdende ridders uit de Eneasroman van Hendrik van Veldeke.

van de hiervoor genoemde Lodewijk I, graaf van Loon. Uit het feit dat Veldeke haar

‘zijn vrouwe’ <1,3237> noemt, kan niet veel meer worden afgeleid dan dat Hendrik een van haar ondergeschikten was, een dienstman. Gelet op zijn gedegen opleiding heeft hij misschien een kerkelijk ambt (koster, kapelaan, biechtvader) aan het Loonse hof bekleed.

Wellicht heeft Agnes de dichter aan het schrijven van de Servaaslegende gezet als een soort boetedoening voor hetgeen haar echtgenoot en haar zoon jegens het Servaaskapittel hadden misdaan. Zoals in 1.3. ‘Het graafschap Loon’ is uiteengezet, hadden zowel Lodewijk als Gerard zich bezittingen van het Servaaskapittel

toegeëigend.

Een andere reden om Hendrik te belasten met het vertalen van de Latijnse vita van de Maastrichtse schutspatroon kan zijn dat Agnes daarmee poogde het grafelijke geslacht van Loon in een goed blaadje te laten komen bij de Duitse keizer Frederik Barbarossa. Rond 1170 trachtte de graaf van Loon immers de rechten over het rijksdeel van Maastricht te verwerven. Het huwelijk van haar dochter Agnes met Otto van Wittelsbach én Veldekes Servaaslegende moesten die aanspraken kracht bijzetten. De proost van het Servaaskapittel werd immers door de keizer benoemd en hij zal ongetwijfeld aan zijn baas gerapporteerd hebben welke moeite de gravin van Loon zich getroostte om de verering van Servaas in den lande te verbreiden.

Aan het eind van zijn Servaaslegende deelt Hendrik mee dat ‘Hessel die toentertijd koster was’ <2,2943-2945; vgl. 1,3240-3245> hem eveneens verzocht heeft het werk samen te stellen. Nu komt in de oorkonden van het Servaaskapittel tweemaal een zekere Hezelo voor. In 1171 stelt hij als ‘trouwe beheerder van het gasthuis van de Sint-Servaaskerk te Maastricht’ (fidelis dispensator domus hospitalis ecclesie beati Servatii in Traiecto) een lijst op van bezittingen en goederen van het Servaashospitaal.

In een oorkonde uit 1176 wordt hij aangeduid als ‘bij Gods genade diaken’ (Deo gratia diaconus). Op grond van deze vermeldingen heeft men deze Hezelo gelijkgesteld met Veldekes Hessel. Indien deze hypothese juist is, zou het

Servaaskapittel in Maastricht direct betrokken zijn geweest bij de ‘productie’ van

Veldekes Servaaslegende. Als koster had Hessel o.a. de taak de kerkschatten, waartoe

het boekenbezit behoorde, te bewaren en te bewaken. Het is in dat geval ongetwijfeld

(29)

Hessel geweest die - wellicht mede op initiatief van Agnes van Loon - ervoor gezorgd heeft dat Veldeke kon beschikken over een Latijnse levensbeschrijving van Servaas.

De reden waarom het Servaaskapittel - in de persoon van Hessel - Veldekes onderneming steunde, was tweeërlei. Allereerst was er de strijd tussen paus en keizer (zie 2.2. ‘Wie is de baas?’); in die controverse koos het kapittel de kant van de keizer, omdat het niet wilde dat het in zijn rechten beknot zou worden ten gevolge van pauselijke hervormingen. In Veldekes werk vinden we de sporen daarvan terug. Tot driemaal toe weidt de Maaslandse dichter uit over de Servaassleutel <1,1729-1772;

1,2729-2759 & 2,2778-2831>. Die was immers voor het kapittel hét symbool van

zijn onafhankelijkheid ten opzichte van de paus.

(30)

XXVII

Fragmenten van het oudste handschrift van de Servaas-legende, teruggevonden in Beierse boekbanden (Bayerische Staatsbibliotheek München).

(31)

XXVIII

Ten tweede houdt de Servaaslegende een waarschuwing voor de keizer in. Partij kiezen heeft altijd iets weg van schipperen tussen Scylla en Charibdis. Met de keuze voor de keizer leek het kapittel zijn lot in diens handen te leggen. Maar de machtige Duitse vorst werd ingeprent zich niet te veel in te laten met het reilen en zeilen van het kapittel. Het tweede boek van de Servaaslegende bestaat voor het merendeel uit verhalen waarin Servaas zijn bezittingen beschermt. Soms gaat het om bescherming tegen gewone mensen (bijvoorbeeld de kinderen uit het dorpje Güls <2,1651-1719>

en een horige uit Hoei <2,2006-2048>). Soms zijn de tegenstanders adellijke heren (zo wordt de hertog van Lotharingen Gijsbrecht, die te identificeren is met de historische Giselbert (overl. 939), onverholen te verstaan gegeven geen muur om Servaas' eigendommen in Maastricht te bouwen <2,1760-1841>). En soms richt hij zich zelfs tegen de keizer, zoals de inwoners van Quedlinburg beseft moeten hebben die - onder de stilzwijgende goedkeuring van keizer Otto I (936-973) - de stoffelijke resten van Servaas uit Maastricht hadden geroofd <2,1196-1541>. Een gewaarschuwd man telt voor twee!

3.3. De tekst: Servaas en de literaire traditie

21

Welke Latijnse tekst ten grondslag heeft gelegen aan Veldekes Servaaslegende is niet precies bekend. Ongetwijfeld heeft een handschrift van de Vita sancti Servatii, een kort vóór 1170 vervaardigde bewerking van de Gesta sancti Servatii, op Veldekes

‘bureau’ gelegen.

Veldeke heeft de Latijnse tekst niet in één keer vertaald. Het eerste boek voltooide hij in 1170; het tweede boek schreef hij tussen 1174 en 1183, toen hij zijn

werkzaamheden aan de Eneasroman noodgedwongen staakte, omdat het manuscript gestolen was.

22

Over het algemeen volgt Veldeke het Latijnse voorbeeld op de voet, zij het dat hij zaken toevoegt, dan wel weglaat. De toevoegingen betreffen veelal locale

bijzonderheden (bijvoorbeeld de beschrijving van Tongeren en Maastricht <1,843-872

& 1,957-982>), of geven (bijbelse) uitleg bij sommige passages (zoals wanneer de uitsluitend ‘Grieks’ sprekende Servaas door allen, die zijn uitverkiezing tot bisschop van Tongeren bijwoonden, in hun moerstaal kan worden verstaan; in dit geval verwijst Veldeke expliciet naar het Pinksterwonder <1,641-730>). Tot de weglatingen behoren o.a. een opsomming van ketters <na 1,842>, bijzonderheden uit de

levensbeschrijvingen van de heilige Monulfus en Gondulfus, resp. de ‘twaalfde’ en

‘dertiende’ bisschop van Maastricht <na 2,539>, en de beschrijving van de strijd van Karel de Grote tegen de heidenen <na 2,589>.

Wat de structuur betreft past Veldekes werk binnen de literaire traditie van de Latijnse heiligenlevens. Ná leven en dood (boek 1) volgen in het tweede boek de (officieuze) heiligverklaring én de wonderen, die op of rond het graf van de heilige of door diens tussenkomst plaatsvinden.

In het eerste boek wordt Servaas getekend als een godvruchtig man die zich liefst in stilte en afzondering aan Gods dienst wijdt <zie 1,317-354; 1,561-571; 1,731-764;

1,1023-1061 & 1,1525-

(32)

XXIX

1586>. Zelf neemt hij vrijwel nooit het initiatief. Hij lijkt een willoos werktuig in handen van God: de patriarch van Jeruzalem moet hem overhalen de priesterwijding te ontvangen <1,342-352>, de engel Gods beveelt hem naar Tongeren te gaan

<1,377-429>, de engel zegt hem eveneens Tongeren te verlaten <1,951-956> en ná het door God geïnspireerde visioen over de op handen zijnde komst van de Hunnen moeten de Gallische bisschoppen hem overhalen een bedevaart naar Rome te ondernemen <1,1062-1211>; alleen de verdrijving van de ketterse bisschop van Keulen geschiedt op instigatie van Servaas zelf <1,1206-1211>. Omschrijvingen als

‘de afgezant Gods’ en ‘de dienaar Gods’ lijken Servaas' ‘slaafse’ houding te benadrukken, maar daar Servaas voortdurend onder goddelijke bescherming staat, kan men uit de Servaaslegende leren dat degene die oprecht en zonder morren zijn leven in dienst van God stelt, uiteindelijk de hemelse zaligheid ten deel valt.

23

Op het eerste gezicht lijkt het tweede boek een allegaartje van bijeen gesprokkelde verhalen. Bij nadere beschouwing blijkt er toch samenhang te bestaan: alle verhalen moeten aantonen dat Servaas grote macht bezat en bezit, zowel op aarde als in de hemel. Op aarde laat Servaas zijn macht gelden door de belagers van zijn bezittingen te straffen; in de hemel weet Servaas zielen van overleden booswichten te redden uit de klauwen des duivels. Niet voor niets eindigt Veldeke zijn Servaaslegende met twee verhalen over anonieme Brabantse ridders die na een liederlijk en godslasterlijk leven - dankzij de hulp van de heer van Maastricht - de helse folteringen niet eeuwig hoeven te ondergaan. Evenmin is het zonder betekenis dat in het laatste van die twee verhalen Servaas' sleutelmacht uitvoerig ter sprake komt.

3.4. Overlevering en publiek

24

De Servaaslegende is niet overgeleverd in het handschrift, geschreven door Hendrik van Veldeke zelf (autograaf), maar alleen in twee afschriften (apografen). Van het oudste Servaas-handschrift (ca. 1200) zijn in totaal zo'n 487 - vaak zwaar beschadigde - verzen bekend. Het handschrift waarvan deze fragmenten oorspronkelijk deel hebben uitgemaakt, is in de zestiende eeuw gesneuveld onder het mes van een boekbinder. De bewaarde fragmenten berusten in bibliotheken in Berlijn en München.

Veldekes tekst is volledig overgeleverd in een afschrift, dat in de tweede helft van de vijftiende eeuw voor de begarden van het Sint-Bartholomeüsklooster in Maastricht werd vervaardigd. In het begin van de dertiende eeuw leefde er in een huis aan de Witmakersstraat een religieuze gemeenschap van mannen. Omdat ze geen officiële kloostergelofte hadden afgelegd, worden ze wel begarden genoemd. Ze voorzagen in hun levensonderhoud door laken te weven. Onder druk van de kerk die niet zo geporteerd was van dergelijke religieuze lekengemeenschappen, namen de

Maastrichtse begarden reeds vóór 1268 de derde regel van Sint Franciscus aan. In

de vijftiende eeuw gingen deze tertiarissen zich ook bezighouden met het geven van

onderwijs. Ten behoeve van deze laatste activiteit hebben ze waarschijnlijk een aantal

handschriften laten afschrijven, waaronder

(33)

Affiche van de Heiligdomsvaart van 1990 met afbeelding van de pelgrimsstaf van Sint Servaas, ontworpen door Martin Faun, Studio Aquarius.

(34)

XXX

Het begardenklooster aan de Witmakersstraat, waar Veldeke's Servaaslegende is overgeschreven.

Detail plattegrond S. de Bellomonte, 1587.

het enige, complete handschrift met Veldekes Servaaslegende.

25

Dat handschrift is als door een godswonder bewaard: op 1 september 1796 werd het klooster door de Fransen opgeheven en de bibliotheek geconfisceerd. Daarmee verdween het handschrift met Veldekes Servaaslegende uit het zicht. In 1856 werd het bij toeval in het Belgische Aubel (ten zuidoosten van Maastricht) ontdekt

26

en aan de Luikse hoogleraar J.H. Bormans overhandigd, die in 1858 de eerste editie van de

Servaas-tekst bezorgde. Op 12 februari 1880 schonk Bormans' zoon dit manuscript aan de Bibliotheek van de Rijksuniversiteit Leiden, waar het thans bewaard wordt onder signatuur BPL 1215.

Bij gebrek aan gegevens valt er nauwelijks iets te zeggen over het oorspronkelijke publiek van de Servaaslegende. Het rijm en formules als ‘Luister nu...’

27

wijzen in de richting van een luisterend publiek, en hetzelfde geldt voor Veldekes wijze van vertellen: net als in veel andere mondeling gepresenteerde verhalen neemt de auteur bijna voortdurend de spanning weg door van tevoren de afloop te vertellen. We kunnen slechts gissen wie die ‘leken’ waren ten behoeve van wie Veldeke de Servaaslegende vertaalde. Misschien werd Veldekes tekst aan het hof van de graven van Loon voorgelezen, misschien aan lekebroeders en/of bedienden van het

Servaaskapittel, misschien aan pelgrims die Servaas' graf in Maastricht bezochten.

Uit het feit dat het enige, complete handschrift voor Maastrichtse begarden is

overgeschreven, kan in ieder geval geconcludeerd worden dat Veldekes tekst

eeuwenlang in Maastricht bewaard is gebleven. Hoogstwaarschijnlijk hebben die

begarden het gebruikt bij het onderwijs, óf om uit voor te lezen tijdens de maaltijd.

(35)

XXXI

Prent van de Sint-Servaaslegende, uitgegeven bij gelegenheid van de Heiligdomsvaart van 1923 (Rijksarchief in Limburg, prentencoll. nr. 936).

(36)

XXXII

Op de vooravond van de Golfoorlog werd de Noodkist in processie door Maastricht gedragen. In de Servaaskerk vond een oecumenische gebedsdienst plaats, 15 januari 1991.

Eindnoten:

15 Behalve door Veldeke werd de Vita tussen 1180 en 1190 door een anonymus bewerkt in het Hoogduits: Sante Servatien Leben. Dit gebeurde hoogstwaarschijnlijk in opdracht van Agnes, de dochter van Lodewijk I van Loon, die in 1172 of 1173 in het huwelijk was getreden met Otto van Wittelsbach. Zie Wilhelm (1910) LII-LXXIX, Bumke (1979) 119-122 & 238 &

Koldeweij (1985) 29 & 46-47.

16 Alle citaten uit Veldekes Servaaslegende zijn afkomstig uit onze vertaling. De cijfers tussen

<> geven boek en versregels aan, volgens de editie-van Es (1976).

17 Zie noot 6.

18 Zie Schieb (1965), Huby (1971), De Paepe (1971), Rocher (1971). LexMA 4,2109-2110, Winkelman (1990) & Winkelman (1992). Schweikle (1970) heeft de teksten verzameld waarin Middelhoogduitse auteurs hun bewondering uitspreken voor Hendrik van Veldeke.

19 Vanaf het eind van de twaalfde eeuw ontwikkelde zich uit de stand der ministeriales of dienstmannen de ridderschap met al haar idealen. Een aantal Middelhoogduitse auteurs die rond 1200 hun literaire activiteiten ontplooiden, was van origine dienstman, zo bijvoorbeeld Hartmann van Aue (auteur van o.a. Der arme Heinrich, een vrome, ridderlijke legende, en van de Arthurromans Erec en Ywein) en Wolfram van Eschenbach (auteur van o.a. de Parzival en de Willehalm, resp. een Arthur- en een Karelroman).

Literatuur: van Winter (1976) 5-22 & 81-98 & Bumke (1986) 112-127.

20 Zie Notermans (1927), Doppler (1930) 248-250 & 252-253, Baerten (1965), Bumke (1979) 116-118 & van Leusden (1986), Koenen (1922-1923) schetst een zeer romantisch beeld over de relatie tussen Hendrik van Veldeke en zijn opdrachtgeefster, Agnes.

21 Kempeneers (1913), Sanders (1971), Ward (1987) & van 'T Spijker (1990).

22 Zie hierover Willaert (1993). Norbert Voorwinden maakte me erop attent dat Zeydel (1954) van mening is dat niet Veldekes Dietse vertaling werd gestolen, maar de Oudfranse brontekst.

23 Het is opvallend dat Hendrik van Veldeke de naam Servatius nergens in verband brengt met het Latijnse werkwoord servare (behoeden, bewaren, bewaken). In een Middelnederlands proza-Leven van Sint Servaas, overgeleverd in een handschrift van ca. 1470 afkomstig uit het Bartholomeüsklooster te Maastricht wordt over Servaas gezegd: Ende want hem God langhe

(37)

heeft behalden om voil menschen te corriegieren, daerom is hi mit recht gheheiten Servacius a servando dat is behalden [God heeft hem immers lange tijd behouden om veel mensen op het rechte pad terug te brengen; daarom heet hij terecht Servatius van servando, dat wil zeggen behouden; geciteerd naar Habets (1882) 15. Dit Maastrichtse handschrift wordt thans bewaard in Sint-Truiden, Archief voor Franciscaanse Geschiedenis (olim: Vaalbeek, Minderbroeders, A 21); zie Deschamps (1958) 67 & Deschamps (1977) 181-182.] In een zestiende-eeuws cijnsregister van het bisdom Luik staat boven een afbeelding van Servaas in een banderol SERVACIUS SERVAVIT FIDEM [= Servaas heeft het geloof bewaakt; de afbeelding is gereproduceerd in De la Haye (1985) 10]. Vgl. Boeren (1972) 69-70.

24 Voor de gegevens over de handschriften van Veldekes Servaaslegende verwijs ik naar Deschamps (1958), Deschamps (1972) 57-61, Lieftinck (1950) 8-16, Gysseling (1980-1987) deel 1, 287-298

& Goossens (1991). Voor de begarden zie Von Geusau (1894) 41-43, van Heel (1953) & LexMA 1,1798-1803.

25 Uit het tweede deel van dit handschrift met Latijnse teksten blijkt dat de codex eigendom is geweest van Henricus Lensen, die in het begin van de zestiende eeuw les gaf aan de school van de Maastrichtse begarden. Zie Lieftinck (1950) 15-16 & Deschamps (1972) 58-60.

26 Lieftinck (1950, 16) deelt daarover het volgende mee: ‘J.H. Bormans vond het hs. bij M.

Aussems, notaris te Aubel (vlak bij de Nederlandse grens tussen Maastricht en Verviers) alwaar hij het als scheurpapier op het toilet aantrof’. Dit is een mystificatie. In de inleiding bij zijn uitgave van de Servaaslegende deelt Bormans (1858, 32) mee: ‘le manuscrit de la légende de S. Servais provient de la Bibliothèque de Monsieur Aussems, notaire à Aubel, autrefois mon condisciple à l'université de Liége, qui a bien voulu permettre à Monsieur Gillet, d'Aubel, professeur agrégé et secrétaire-surveillant de l'Ecole normale pour les humanités, à Liége, de me l'offrir en son nom .

Antoine Gillet vond het manuscript inderdaad ten huize van notaris Jean Aussems. De ‘legende’

dat dit handschrift op het toilet zou zijn gevonden, dook eerst in 1894-1895 op. Toen haalde Camiel Huysmans herinneringen op aan zijn leraar Gillet: ‘Tijdens of na het noen- of avondmaal [...] stond M. Gillet op en vroeg zijn vriend [notaris Aussems; L.J.] oorlof eventjes als naar gewoonte de gazet te mogen gaan lezen. In die jaren reeds was de gazet eene dagelijksche noodzakelijkheid geworden, en zonderling genoeg [...] men hing ze toenmaals in een nageltje.

Ik vergeet nog te zeggen, dat M. Gillet ontvangen was geweest als een koning, zoodat men in der waarheid kon zeggen, dat hij troonde. Doch bepaalde gewoonten brengen gemakken en ongemakken bij, zoodat men soms niets te lezen vindt op dorpen waar de drukpers weinig verspreid is. M. Gillet zocht en vond niets... dan een volledig manuscript, maar niets dan een manuscript. Een ander hadde 't zeker in tijden van lezingsnood verslonden, tenminste een paar bladzijden. M. Gillet keek het enkel in en vroeg zijn vriend toelating het stuk mee te nemen, wat hem natuurlijk toegelaten werd, daar de familie geen verzameling hield in allemansgerief als gazetten en dergelijke zijn.’ (geciteerd naar Notermans (1957) 188). De hele brief maakt de indruk een verzinsel te zijn: uit het handschrift zijn geen bladen gescheurd (vgl. Lieftinck (1950)

& Deschamps (1972) 58). Het manuscript werd ongetwijfeld in Aussems' privé boekerij bewaard, en niet op diens privaat.

27 Zie bijvoorbeeld 1,199; 1,279; 1,468; 1,627; 1,1002; 1,1391; 1,2216; 2,1; 2,6; 2,192-193; 2,422;

2,559; 2,1652; 2,1877; 2,2123; 2,2235; 2,2591; 2,2917 & 2,2960.

(38)

XXXIII

4. Besluit

Pelgrimsteken van Sint Servaas uit de tweede helft van de twaalfde eeuw.

Twintigste-eeuwse lezers van Veldekes Servaaslegende zullen wellicht veel, zo niet het meeste, naar het rijk der fabelen verwijzen. Niet geheel ten onrechte, want vele van de door Veldeke opgediste wonderverhalen komen - al dan niet rechtstreeks - uit het reservoir waaruit verhalenvertellers uit alle eeuwen en streken geput hebben en nog steeds putten. Zo lijkt de wijze waarop Servaas in Tongeren de door Valentinus

‘betoverde’ bisschopsstaf uit handen van de engel ontvangt als twee druppels water op het verhaal over de ‘uitverkiezing’ van Arthur, die koning der Britten werd omdat hij als enige in staat was het zwaard uit de steen te trekken.

Toch kan men Veldekes Servaaslegende niet afdoen als bakerpraatjes en het is eveneens onjuist de auteur, diens opdrachtgevers en publiek een grenzeloze naïviteit in de schoenen te schuiven. Voor hen allen was de waarheid van de beschreven gebeurtenissen boven elke twijfel verheven. Net als de auteurs van andere heiligenlevens beoogde Veldeke Gods almacht te tonen.

De laatste jaren wordt in literair-historische studies het accent in toenemende mate gelegd op de functie die een tekst in de tijd van zijn ontstaan heeft gehad. Ook in het bovenstaande is vooral de (literair-)historische cultuur beschreven waarbinnen Veldeke zijn Servaaslegende schreef. Daardoor kan de indruk zijn ontstaan, dat Veldeke - net als moderne copywriters op reclamebureaus - ten dienste van zijn opdrachtgevers een soort propaganda bedreef. Ofschoon het gebed waarmee de Maaslandse dichter zijn werk afsluit, zeer traditioneel is, zal men Veldeke toch ook op zijn woord moeten geloven; ongetwijfeld zullen velen bij en door het luisteren naar de Servaaslegende gesticht zijn. Wat die mensen bewoog, zullen we wel nooit te weten komen. Gewone mensen hebben nu eenmaal in de loop der tijden weinig sporen nagelaten.

28

(Literatuur-)historici moeten woekeren met de beschikbare gegevens: archeologische

vondsten (bijv. van pelgrimstekens), aan Servaas gewijde kerken, doopnamen,

vermeldingen van de Servaasdag in liturgische boeken, verslagen van pelgrims en

de handschriften waarin een vita van Sint Servaas - in het Latijn of in een volkstaal

- is overgeleverd.

29

Met behulp van deze ‘harde’ gegevens kunnen we nagaan hoe

de verering voor Servaas zich in tijd en ruimte heeft verbreid en kunnen we ons een

(39)

beeld trachten te vormen van de mensen die eeuwenlang op bedevaart gingen. In ieder geval kan geconcludeerd worden dat velen door de eeuwen heen uit een diep geloof de hulp van Sint Servaas hebben ingeroepen, vooral in Maastricht. Niemand zal toch de oprechte bezorgdheid in twijfel willen trekken van degenen die aan de vooravond van het uitbreken van de Golfoorlog (17 januari 1991) aanwezig waren, toen de noodkist plechtig rond de Servaaskerk werd gedragen.

Amersfoort, Sint-Margrietenavond 1993.

(40)

34

Maagschap van de H. Anna, met geheel links Memelia en haar kind Servaas. Olieverf op paneel, eind vijftiende eeuw (Bruikleen Schatkamer Sint-Servaaskerk).

Eindnoten:

28 DE Jong (1986) & Stuip/Vellekoop (1987) geven een overzicht van hetgeen we weten over die gewone mensen.

29 Zie Zender (1959) 61-75, Deeters (1970), Carasso-Kok (1981) 88-104, Koldeweij (1985) 38-54, Koldeweij (1990a) & De la Haye (1990).

Op zijn zoektocht naar Mariken beweert oom Gijsbrecht elk jaar naar Aken en Maastricht te pelgrimeren: ‘Sint Servaas die in Maastricht begraven ligt en voor wie ik elk jaar vele kaarsen opsteek, laat me niet in de steek.’ (Mariken van Nieumeghen 22). Alle Antwerpse drukken van dit Maria-mirakel bevatten deze passage (Willem Vorsterman, ca. 1515; Pauwels Stroobant, 1615 & de nadruk daarvan); opmerkelijk is dat deze passage zelfs voorkomt in de ‘ontroomste’, Noordnederlandse versie die in 1608 door Herman van Borculo te Utrecht werd gedrukt.

(41)

35

Hendrik van Veldeke: Servaaslegende

Eerste boek Proloog

30

In de naam van God en onder Zijn bescherming beginnen we dit verhaal met de woorden: Sancti Spiritus assit nobis gratia [Moge de genade van de Heilige Geest bij ons zijn]. Vervolgens bidden we God, onze Trooster en Helper, dat de genade van de Heilige Geest Quae corda nostra sibi facit habitacula

31

[Die onze harten tot Zijn woonplaats maakt] met ons moge zijn en ons in geval van nood moge bijstaan.

Want we hebben het zeer van node dat de Heilige Geest ons verstand leidt en Zich in onze harten vestigt, zodat we Gods leer en woorden liefhebben en daar profijt van trekken, indien we er acht op slaan. Jezus Die alle harten kent, sprak tot Zijn leerlingen:

- ‘Als gij Mij liefhebt, zult ge Mijn geboden onderhouden.’

32

Zijn genade moet ons dag en nacht aanzetten tot en sterken in het volbrengen van goede werken; Hij moet ons de kracht geven die we nodig hebben om Hem te kunnen dienen, want wij nemen de genade die ons zeer dierbaar is, met liefde in ontvangst. <1,34>

We moeten achtslaan op Gods woorden en ze daadwerkelijk navolgen. Zalig zijn zij die datgene doen, wat Gods Zoon ons leerde, toen Hij tot Zijn jongeren, Zijn beminde apostelen, in de Hof van Olijven sprak en hun opdroeg:

- ‘Waak en bid, dat gij niet op de bekoring ingaat.’

33

Daarom spoor ik u aan te allen tijde met volharding te waken. Als Hij Zich om u bekommert en ons bezoekt of Zijn bode zendt, laat Hij ons dan gereed vinden.

34

<1,50>

Wat God Die ons Zijn genade toezendt, daarmee bedoelt, is van zeer groot gewicht

voor ons, zondaren. Hij heeft ons allen opgedragen ijverig te waken, net zoals Hij

Zijn leerlingen dat beval. Onder waken moeten we niet verstaan dat we letterlijk

wakker blijven en daarmee niet alleen ons lichaam schade toebrengen, maar ook

onze zonden vermeerderen. Als we ons met hart en ziel van de zonden afkeren, zou

dat goed zijn voor ons zieleheil. Wie over rechtvaardige en deugdzame zaken kan

waken - zoals de heiligen, die in vroeger tijden tot dat inzicht kwamen -, werd op

een goed moment geboren. <1,69>

(42)

36

Er zijn twee soorten slaap die slecht zijn voor onze ziel. Dat is ons meegedeeld, als we het tenminste goed begrijpen. Onze menselijke natuur is zodanig dat we de slaap niet kunnen missen; we moeten ons lichaam er dus niet te veel aan wennen. Aldus handelen zij die de enige weg bewandelen naar de eeuwige rustplaats, waar ze in het gezelschap van de engelen zullen verkeren. <1,81>

Maar er is een ander soort slaap dat de ziel meer schade berokkent. Wie het vlees daarin ter wille is, slaapt dag en nacht, zodat niemand - behalve de Heilige Geest - hem wakker kan maken. Deze soort slaap schaadt ons het meest, en daarover kan ik u het volgende meedelen. Deze slaap bestaat wanneer we onze zonden liefhebben, erin volharden, ze aangenaam vinden en onze zinnen erop zetten. De zonden vertroebelen ons verstand, als we berusten in de geneugten des vlezes en eraan gewend raken. Dit is de slaap die ik bedoel; die is vreesaanjagend en gruwelijk. Het loon dat we daarmee verdienen, is afschuwelijk, tenminste als we in staat van zonden sterven.

Moge Gods ons in Zijn goedertierenheid daarvoor behoeden. Daarom is het van het grootste belang dat wij in de geest waken, zoals God ons gebood. Moge God ons hart en gemoed zóveel kracht geven, dat we goed en kwaad nauwkeurig kunnen onderscheiden. Dan kunnen we ons erop toeleggen het kwade te mijden, niet alleen met ons hart, maar ook met ons lichaam en met onze mond. Moge dit geschieden vóórdat we zo door zonden in beslag genomen worden, dat we geen goed meer kunnen doen. Laten we Gods Zoon, onze Schepper, bidden dat Hij ons, arme zondaren die door zonden in slaap gesust zijn, Zijn genade zendt om ons wakker te houden en onze geestelijke ogen te openen, zodat we de weg der Waarheid kunnen waarnemen die ons uit de duisternis naar het Licht leidt.

35

Moge de Koningin der Hemelen ons gedachtig zijn en mogen we Gods liefde deelachtig worden, zodat we ons er niet om hoeven te bekommeren dat we al slapende sterven. God Die ons schiep, behoede ons voor die afschuwelijke ellende. <1,140>

God bewijst hun grote eer die Zijn leer aanhangen, begrijpen en navolgen in hun werken. Alleen hun geeft Hij Zijn rijk en de eeuwige vreugde. De zaligen die zich aan God onderwerpen en dag en nacht in de geest waken, leiden een deugdzaam leven overeenkomstig Zijn geboden. <1,153>

De heilige en goedgunstige Sint Servaas over wie ik dit verhaal ben begonnen, besefte dit ten volle. Hij was een oprechte bisschop die zich nauwgezet aan Gods geboden hield, want God had hem tot Zijn dienst geroepen. Hij was geboortig uit het edele geslacht van Maria. Ter wille van de hemelse zaligheid doorstond hij op aarde vele ongemakken. Met gezag predikte hij Gods woord en uit zijn daden bleek voortdurend dat zijn woorden uit het hart kwamen. <1,169>

Bidden we nu tot deze vriend Gods die door vele zondaren wordt aangeroepen.

Laat hij er bij de waarachtige God omwille van Zijn grenzeloze genade op aandringen mij niet te verachten vanwege enige misstap mijnerzijds. Moge Hij mij hulp, raad en genade schenken, opdat ik het Leren van Sint Servaas aan leken

36

kan vertellen in overeenstemming met Zijn en Sint Servaas' waardigheid. Moge hij deze

levensbeschrijving welwillend in ontvangst nemen, want ik ben onbelangrijk, dom,

onontwikkeld en met zonden beladen. Daarom bid ik de edele, geëerde, wijze en

geleerde dienaar Gods, de goede Sint Servaas die al tijdens zijn leven hier op aarde

een trouwe gezant was. om mijn voorspreker bij God te zijn. Moge de heilige prediker

(43)

mij, arme zondaar, helpen en steunen om dit werk te voltooien, in het bijzonder ter ere van God.

37

<1,198>

Afkomst en jeugd

Verneem nu (en vergeet het nooit) uit wat voor een edel geslacht de ootmoedige Sint

Servaas was geboren, want hij heeft zich een plaats verworven in Gods Rijk tot in

alle eeuwigheid. Vóór de geboorte van Christus

38

waren er eens twee zusters; beiden

waren nobel, van goeden huize, kuis en wel opgevoed. Volgens degenen die de

boeken hebben gelezen, waren ze werkelijk buitengewoon edel en mooi. Zowel hun

moeder als hun vader

(44)

37

stamden uit een vooraanstaand Joods geslacht. De ene zuster heette Anna: zij was de moeder van Onze Lieve Vrouw die Jezus Christus droeg en ter wereld bracht.

Over Hem is zeer veel te vertellen, want vele zielen zijn door Zijn toedoen gered.

De andere zuster heette Esmeria. Zij had - zoals geschreven staat - een zoon en een dochter, Eliud en Elisabeth genaamd. Van hen zal ik vertellen, wat ik erover gelezen heb. De laatste was de moeder van Johannes de Doper die Onze Lieve Heer doopte en standvastig in Hem geloofde.

39

Haar broer Eliud verwekte een zoon Emiu, en dát was de vader van Sint Servaas

40

die God dierbaar was en is. Tot zover Servaas' voorgeslacht.

41

Let goed op mijn woorden: in mijn bronnen heb ik gelezen dat Emiu, Servaas' vader, in Armenië

42

woonde. Nu zal ik mijn aandacht richten op het leven van Sint Servaas. <1,248>

Sint Servaas leidde een Gode welgevallig, vroom en onberispelijk leven; hij was rechtstreeks geparenteerd aan de familie van Onze Lieve Vrouw: hij was een neef van Onze Lieve Heer en Zijn moeder Maria, zoals we uit de boeken kunnen opmaken.

Servaas' vader woonde in Armenië en leefde godvruchtig; dat was voor iedereen duidelijk! Ook uit Servaas' gedrag bleek dat hij als kind al omgang had met God.

43

Hij was tot eer en roem der Armeniërs geboren, een door de Heilige Geest uitverkoren vat. Hij was een voorbeeld voor de Armeniërs; voor wie een deugdzaam en wijs leven wilde leiden, was hij een toonbeeld en een poolster, want zijn licht schitterde over grote afstand vanwege de vele goede werken die hij volbracht. Daarom verwierf Servaas grote lof en eer; die zond God hem toe tot heil van heel het land. <1,278>

Luister nu hoe de vrome jongeman in zijn jeugd zeer deugdzaam opgroeide. Hij

voelde zich aangetrokken tot God en richtte zich heel bewust op het enig juiste, dus

niet op aardse roem, maar op de waarachtige wijsheid. Hij kreeg God, de allerhoogste

Schepper, intens lief en verafschuwde alle aards bezit. Ter wille van de eeuwige

gelukzaligheid verliet hij familie, stad en land, bezit en eigendommen. Met heel zijn

ziel en zaligheid was hij het [Laatste] Oordeel indachtig waar wij allen moeten

(45)

Stamboom van Sint Servatius uit een Berlijns handschrift. In het midden boven Anna en Esmeria;

vervolgens links Maria mei daaronder haar zoon Jezus Christus, in het midden Elisabeth met daaronder haar zoon Sint Jan en rechts Eliud met eronder zijn zoon Emui, de vader van Sint Servaas. Onder staat Servatius als bisschop afgebeeld.

(46)

38

Aankondiging van de geboorte van Servatius en Servatius met zijn moeder Memelia in het kraambed (Blokboek van Sint Servaas, ca. 1460, Koninklijke Bibliotheek Brussel).

Servatius als 12-jarige jongeling op weg naar Jeruzalem (Blokboek van Sint Servaas).

(47)

39

verschijnen. Daarvan was hij doordrongen, want hij was God gehoorzaam. Toen hij naar waarheid had vernomen dat hij bij uitverkiezing geboren was uit het edele geslacht van Onze Lieve Vrouw, ontstak hij in vurige liefde voor God. De liefde Gods droeg daartoe bij want God, Onze Heer, ontfermde Zich over hem. Servaas gaf zich over aan Zijn genade. God stond hem terzijde bij het volbrengen van de deugden waarop hij zich toelegde. Ter wille van Hem verliet hij zijn vaderland en ging hij op bedevaart van Armenië naar Syrië, en wel naar Jeruzalem waar Gods Zoon de marteldood stierf. <1,316>

Verblijf te Jeruzalem en roeping

Nadat God hem daarheen had gevoerd, vestigde hij zich daar, vervuld van geestelijke liefde. Van meet af aan bracht hij zijn tijd overeenkomstig Gods wil door in volledige kuisheid, met noeste arbeid en met vasten en waken; hij vervolmaakte zijn deugden, ging naar de kerk en bad trouw en vol overgave de psalmen: kortom, hij leidde een zeer ingetogen bestaan. God Die door Servaas tot Heer was verkozen, zond hem de Heilige Geest; Servaas gedroeg zich dan ook als iemand van edele geboorte. Hij diende God zo lang, dat de mensen zijn goede werken die hij in de heilige stad Jeruzalem verrichtte, opmerkten en daadwerkelijk ondervonden. De patriarch verzocht hem dringend zich ter wille van God en de heilige Maria tot priester te laten wijden.

Dat deed de patriarch zo vaak dat Servaas tenslotte zwichtte en tot zijn gelukzaligheid de heilige wijdingen ontving.

44

<1,354>

Nadat de heilige man in dienst van God was getreden en door de patriarch tot priester was gewijd, nam zijn werk toe en groeide zijn rechtschapenheid voortdurend.

Een van de gebruiken die de edele Sint Servaas (in wie God behagen schiep én schept) in ere hield, was dat hij at noch dronk wanneer hij de mis met eerbied celebreerde, zoals het hoort. Op de dag dat hij het Lichaam en Bloed van Onze Heer tot zich nam, at hij gewoonlijk niets anders, uit ontzag voor Gods Lichaam en Zijn heilige Naam.

45

<1.376>

(48)

Servatius wordt door de patriarch van Jeruzalem tot priester gewijd (Blokboek van Sint Servaas).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De oude vrouw was zoo blyde, zoo verrukt als of haer een onuitsprekelyk geluk overkomen ware: niet juist om dat haer zoon de beeldekens wel geschilderd had, want daer wist zy in

Robert Hendrik Arntzenius, Alexander, keizer aller Russen... Alexander, keizer

In de laatste twee paragrafen wordt speciale aandacht besteed aan de bijzondere verwantschap tussen het paleis in Breda en de paleizen in Granada 1527-1533 en Landshut

Het was ten uiterste gemakkelyk, diegenen te erkennen, wier zoon of broeder of minnaer naer Brecht was gegaen; men zag hier en daer eene moeder met den voorschoot voor de oogen

De mogelijkheid dat iemand uit teleurgestelde liefde de tering kreeg, was op zich zelf al akelig genoeg; maar waar dit ten opzichte van Albert en haar vermeld werd, joeg 't Emma

Neen, neen, wie aan zijn klanken hangen, Zich koestren aan zijn gloeijend lied, Hij drukt zijn ziel niet uit in zangen,. Hij ademt in zijn

Drysdale is erg boos geweest, (daar heb ik voor gezorgd) over de houding van Willem Stille, maar nu de twee magistraatspersonen elkaar op een neutraal terrein ontmoeten, zal hij

Maer Peter, naer zyn' wensch, nu eindlyk ingelaten, Vervoegt zich by het vuur, ter zyde der Soldaten, Van waer hy Jezus zelf' kan zien, die, in dien staet, Byzonder word bewaerd,