• No results found

Uit het feit dat het enige, complete handschrift voor Maastrichtse begarden is overgeschreven, kan in ieder geval geconcludeerd worden dat Veldekes tekst

eeuwenlang in Maastricht bewaard is gebleven. Hoogstwaarschijnlijk hebben die

begarden het gebruikt bij het onderwijs, óf om uit voor te lezen tijdens de maaltijd.

XXXI

Prent van de Sint-Servaaslegende, uitgegeven bij gelegenheid van de Heiligdomsvaart van 1923 (Rijksarchief in Limburg, prentencoll. nr. 936).

XXXII

Op de vooravond van de Golfoorlog werd de Noodkist in processie door Maastricht gedragen. In de Servaaskerk vond een oecumenische gebedsdienst plaats, 15 januari 1991.

Eindnoten:

15 Behalve door Veldeke werd de Vita tussen 1180 en 1190 door een anonymus bewerkt in het Hoogduits: Sante Servatien Leben. Dit gebeurde hoogstwaarschijnlijk in opdracht van Agnes, de dochter van Lodewijk I van Loon, die in 1172 of 1173 in het huwelijk was getreden met Otto van Wittelsbach. Zie Wilhelm (1910) LII-LXXIX, Bumke (1979) 119-122 & 238 & Koldeweij (1985) 29 & 46-47.

16 Alle citaten uit Veldekes Servaaslegende zijn afkomstig uit onze vertaling. De cijfers tussen <> geven boek en versregels aan, volgens de editie-van Es (1976).

17 Zie noot 6.

18 Zie Schieb (1965), Huby (1971), De Paepe (1971), Rocher (1971). LexMA 4,2109-2110, Winkelman (1990) & Winkelman (1992). Schweikle (1970) heeft de teksten verzameld waarin Middelhoogduitse auteurs hun bewondering uitspreken voor Hendrik van Veldeke.

19 Vanaf het eind van de twaalfde eeuw ontwikkelde zich uit de stand der ministeriales of dienstmannen de ridderschap met al haar idealen. Een aantal Middelhoogduitse auteurs die rond 1200 hun literaire activiteiten ontplooiden, was van origine dienstman, zo bijvoorbeeld Hartmann van Aue (auteur van o.a. Der arme Heinrich, een vrome, ridderlijke legende, en van de Arthurromans Erec en Ywein) en Wolfram van Eschenbach (auteur van o.a. de Parzival en de

Willehalm, resp. een Arthur- en een Karelroman).

Literatuur: van Winter (1976) 5-22 & 81-98 & Bumke (1986) 112-127.

20 Zie Notermans (1927), Doppler (1930) 248-250 & 252-253, Baerten (1965), Bumke (1979) 116-118 & van Leusden (1986), Koenen (1922-1923) schetst een zeer romantisch beeld over de relatie tussen Hendrik van Veldeke en zijn opdrachtgeefster, Agnes.

21 Kempeneers (1913), Sanders (1971), Ward (1987) & van 'T Spijker (1990).

22 Zie hierover Willaert (1993). Norbert Voorwinden maakte me erop attent dat Zeydel (1954) van mening is dat niet Veldekes Dietse vertaling werd gestolen, maar de Oudfranse brontekst. 23 Het is opvallend dat Hendrik van Veldeke de naam Servatius nergens in verband brengt met

het Latijnse werkwoord servare (behoeden, bewaren, bewaken). In een Middelnederlands proza-Leven van Sint Servaas, overgeleverd in een handschrift van ca. 1470 afkomstig uit het Bartholomeüsklooster te Maastricht wordt over Servaas gezegd: Ende want hem God langhe

heeft behalden om voil menschen te corriegieren, daerom is hi mit recht gheheiten Servacius a servando dat is behalden [God heeft hem immers lange tijd behouden om veel mensen op het

rechte pad terug te brengen; daarom heet hij terecht Servatius van servando, dat wil zeggen

behouden; geciteerd naar Habets (1882) 15. Dit Maastrichtse handschrift wordt thans bewaard

in Sint-Truiden, Archief voor Franciscaanse Geschiedenis (olim: Vaalbeek, Minderbroeders, A 21); zie Deschamps (1958) 67 & Deschamps (1977) 181-182.] In een zestiende-eeuws cijnsregister van het bisdom Luik staat boven een afbeelding van Servaas in een banderol SERVACIUS SERVAVIT FIDEM [= Servaas heeft het geloof bewaakt; de afbeelding is gereproduceerd in De la Haye (1985) 10]. Vgl. Boeren (1972) 69-70.

24 Voor de gegevens over de handschriften van Veldekes Servaaslegende verwijs ik naar Deschamps (1958), Deschamps (1972) 57-61, Lieftinck (1950) 8-16, Gysseling (1980-1987) deel 1, 287-298 & Goossens (1991). Voor de begarden zie Von Geusau (1894) 41-43, van Heel (1953) & LexMA 1,1798-1803.

25 Uit het tweede deel van dit handschrift met Latijnse teksten blijkt dat de codex eigendom is geweest van Henricus Lensen, die in het begin van de zestiende eeuw les gaf aan de school van de Maastrichtse begarden. Zie Lieftinck (1950) 15-16 & Deschamps (1972) 58-60.

26 Lieftinck (1950, 16) deelt daarover het volgende mee: ‘J.H. Bormans vond het hs. bij M. Aussems, notaris te Aubel (vlak bij de Nederlandse grens tussen Maastricht en Verviers) alwaar hij het als scheurpapier op het toilet aantrof’. Dit is een mystificatie. In de inleiding bij zijn uitgave van de Servaaslegende deelt Bormans (1858, 32) mee: ‘le manuscrit de la légende de S. Servais provient de la Bibliothèque de Monsieur Aussems, notaire à Aubel, autrefois mon condisciple à l'université de Liége, qui a bien voulu permettre à Monsieur Gillet, d'Aubel, professeur agrégé et secrétaire-surveillant de l'Ecole normale pour les humanités, à Liége, de me l'offrir en son nom .

Antoine Gillet vond het manuscript inderdaad ten huize van notaris Jean Aussems. De ‘legende’ dat dit handschrift op het toilet zou zijn gevonden, dook eerst in 1894-1895 op. Toen haalde Camiel Huysmans herinneringen op aan zijn leraar Gillet: ‘Tijdens of na het noen- of avondmaal [...] stond M. Gillet op en vroeg zijn vriend [notaris Aussems; L.J.] oorlof eventjes als naar gewoonte de gazet te mogen gaan lezen. In die jaren reeds was de gazet eene dagelijksche noodzakelijkheid geworden, en zonderling genoeg [...] men hing ze toenmaals in een nageltje. Ik vergeet nog te zeggen, dat M. Gillet ontvangen was geweest als een koning, zoodat men in der waarheid kon zeggen, dat hij troonde. Doch bepaalde gewoonten brengen gemakken en ongemakken bij, zoodat men soms niets te lezen vindt op dorpen waar de drukpers weinig verspreid is. M. Gillet zocht en vond niets... dan een volledig manuscript, maar niets dan een manuscript. Een ander hadde 't zeker in tijden van lezingsnood verslonden, tenminste een paar bladzijden. M. Gillet keek het enkel in en vroeg zijn vriend toelating het stuk mee te nemen, wat hem natuurlijk toegelaten werd, daar de familie geen verzameling hield in allemansgerief als gazetten en dergelijke zijn.’ (geciteerd naar Notermans (1957) 188). De hele brief maakt de indruk een verzinsel te zijn: uit het handschrift zijn geen bladen gescheurd (vgl. Lieftinck (1950) & Deschamps (1972) 58). Het manuscript werd ongetwijfeld in Aussems' privé boekerij bewaard, en niet op diens privaat.

27 Zie bijvoorbeeld 1,199; 1,279; 1,468; 1,627; 1,1002; 1,1391; 1,2216; 2,1; 2,6; 2,192-193; 2,422; 2,559; 2,1652; 2,1877; 2,2123; 2,2235; 2,2591; 2,2917 & 2,2960.

XXXIII

4. Besluit

Pelgrimsteken van Sint Servaas uit de tweede helft van de twaalfde eeuw.

Twintigste-eeuwse lezers van Veldekes Servaaslegende zullen wellicht veel, zo

niet het meeste, naar het rijk der fabelen verwijzen. Niet geheel ten onrechte, want

vele van de door Veldeke opgediste wonderverhalen komen - al dan niet rechtstreeks

- uit het reservoir waaruit verhalenvertellers uit alle eeuwen en streken geput hebben

en nog steeds putten. Zo lijkt de wijze waarop Servaas in Tongeren de door Valentinus

‘betoverde’ bisschopsstaf uit handen van de engel ontvangt als twee druppels water

op het verhaal over de ‘uitverkiezing’ van Arthur, die koning der Britten werd omdat

hij als enige in staat was het zwaard uit de steen te trekken.

Toch kan men Veldekes Servaaslegende niet afdoen als bakerpraatjes en het is